Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Nederlands, tenzij......

Tweetaligheid in de geestes- en de gedrags- en maatschappijwetenschappen


---


Inleiding

Hoofdstuk I Context van de opdracht
Hoofdstuk 2 De actuele positie van het Nederlands als wetenschapstaal 2.1 Het aanschafbeleid van bibliotheken
2.2.Houding van wetenschappers
Hoofdstuk 3 Intermezzo: Europese context
Hoofdstuk 4 De kansen en bedreigingen voor het Nederlands als wetenschapstaal Hoofdstuk 5 Maatregelen te nemen om de positie van het Nederlands als wetenschapstaal te behouden.
Geraadpleegde literatuur


---


Inleiding

Wie het nationale en internationale wetenschappelijke landschap van nu bekijkt, ziet dat de positie van het Nederlands als wetenschapstaal daarin steeds meer onder druk is komen te staan. Voor de natuurwetenschappen lijkt het pleit decennia geleden reeds te zijn beslecht; bijna alle belangrijke wetenschappelijke publicaties verschijnen in het Engels. Uiteraard wordt ook binnen de sociale en geesteswetenschappen het belang van internationalisering ingezien en daarvoor is een lingua franca nodig. Ook voor deze wetenschappen is dat vaak het Engels. Daarnaast is er echter nog steeds plaats voor het Nederlands als wetenschapstaal, al wordt de situatie onduidelijker. Is er sprake van een overgangsfase naar een volledige dominantie van het Engels? Blijft het Nederlands in deelterreinen van en bij specifieke benaderingen in deze disciplines een taal waarin wetenschappers willen en kunnen blijven publiceren? Of is er misschien zelfs een renaissance van het Nederlands als taal van wetenschap denkbaar?
Over de toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal werd binnen de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen al eerder gesproken. Op 9 mei 1994 organiseerde het bestuur van de Afdeling Letterkunde een discussiemiddag rond dit thema.1 Met name sprekers uit de hoek van de sociale en geesteswetenschappen benadrukten toen dat ook in de toekomst nog een plaats was weggelegd voor het Nederlands als taal van wetenschap. Er was wel enige bezorgdheid. De historicus E.H. Kossmann leek het bijvoorbeeld evident dat het Nederlands, zolang er een Nederlandse taal en cultuur bestaan, ook de taal is waarin Nederlandse historici voor een eigen publiek zullen moeten schrijven. Wat niet betekent dat ze het ook zullen doen, voegde hij daaraan toe.2
Het bestuur van de Afdeling Letterkunde achtte bij het begin van het nieuwe millennium de tijd rijp voor een duidelijk beeld van de ontstane situatie in de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen. Van diverse zijden wordt thans om een ondubbelzinnig standpunt gevraagd. Niet alleen de wetenschappers zelf maar ook de bestuurders van de instellingen van wetenschap hebben duidelijke aanbevelingen nodig. Het bestuur heeft om die reden een adviescommissie geïnstalleerd die zich moest buigen over de volgende vragen:
1.Wat is de actuele positie van de Nederlandse taal in de wetenschappelijke communicatie binnen de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen? 2.Wat zijn de kansen en bedreigingen voor het Nederlands als wetenschapstaal? 3.Welke maatregelen dienen er te worden genomen om de positie van het Nederlands als wetenschapstaal te behouden dan wel te versterken? Deze `Commissie Nederlands als wetenschapstaal' is als volgt samengesteld: Prof. dr. W.Th.M.Frijhoff, voorzitter

1 De voordrachten van deze middag werden gebundeld in: T. Koopman (red.), De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal, Amsterdam 1995.
2 E.H. Kossmann, `Het probleem in de historische wetenschappen'. In: T.Koopmans (red.), De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal, Amsterdam 1995,17

---


Mw. prof. dr. R.I.Bartsch
Prof. dr. P.S.H.Leeflang
Prof. dr. A.de Swaan
Dr. K.Hilberdink, secretaris
Om zicht te krijgen op de actuele positie van de Nederlandse taal in de wetenschappelijke communicatie heeft zij besloten voorafgaand aan de advisering enkele peilingen naar het taalgebruik in de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen te verrichten. Op dit gebied heerst slecht onderbouwde beeldvorming. De commissie heeft het NIWI ­KNAW gevraagd te onderzoeken in hoeverre de verhouding tussen de door de bibliotheken aangeschafte Nederlandstalige en anderstalige wetenschappelijke publikaties is veranderd. Onder leiding van dr. P. Doorn verrichtte mw. M. van der Velde een kwantitatief onderzoek (data-onderzoek en bibliotheekinventarisatie van boeken, wetenschappelijke tijdschriften en dissertaties), waarbij de volgende peiljaren werden gehanteerd: 1950, 1960, 1970, 1980, 1990 en 2000. Het onderzoek beperkte zich tot vier representatieve vakgebieden: economie, geschiedenis, filosofie en sociologie.
Ook was de commissie nieuwsgierig naar het aantal Nederlandse en niet-Nederlandse inaugurele redes, afscheidscolleges, dies- en vergelijkbare toespraken in de afgelopen vijftig jaar. Zij geven een beeld van de wetenschapsverspreiding onder een breder academisch publiek. De commissie heeft gebruik mogen maken van de collectie `Nederlandse Academische Cultuur in Europese context', die is aangelegd door mw. M.C. Bruens-Mulder Dirks.
Daarnaast hebben studenten van de Faculteit der Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen onderzocht welke factoren nu en in de toekomst van invloed zijn of zullen zijn op de beslissing of wetenschappers in het Nederlands of in een andere taal publiceren. In het kader van hun praktijkstage hebben zij onder leiding van een staflid van de vakgroep Marktkunde en Marktonderzoek vragenlijsten verstuurd naar 1000 wetenschappers die werkzaam zijn in de alfa- en gammafaculteiten en enkele diepte-interviews gehouden. Een samenvatting van de onderzoek is te vinden op www.knaw.nl De commissie heeft bovendien adviezen ingewonnen bij de volgende externe deskundigen: prof. dr. L. Beheydt (Dutch Studies UL), mw. prof.dr. T. Dehue (hoogleraar Theorie en Geschiedenis van de Psychologie , RUG), prof.dr. F. Delmartino (K.U.Leuven), mw.drs. M.F. van den Bergh (College van Bestuur, UvA), prof.dr. Th. Van Els (emeritus hoogleraar Toegepaste Taalwetenschap, KUN) , dr. O. von der Gablentz (oud-ambassadeur van Duitsland), dr. C.R. Groeneboer (academisch adviseur van de Nederlandse Taalunie in Indonesië en lector Universitas Indonesië), J. van Hoorde (Nederlandse Taalunie), dr. L.G. Jansma (Fryske Akademy), Olle Josephson (The Swedish Language Council), prof.dr. A.J.F. Köbben (emeritus hoogleraar antropologie, UL), prof.dr. P. Nijkamp (voorzitter NWO), prof.dr. A.F. J. van Raan (Centre for Science and Technology Studies, UL), prof.dr. R. Salverda (University College London).
In de rapportage en in het advies zal het in eerste instantie gaan over de wetenschappelijke communicatie in de landstaal, in dit geval het Nederlands, versus de wetenschappelijke communicatie in de lingua franca, in het huidige tijdsgewricht vooral het Engels. Deze taal zal daarom vaak als voorbeeld worden gebruikt. De commissie is zich ervan bewust dat in sommige disciplines de internationale gemeenschap bij voorkeur niet in het Engels
---


communiceert, maar bijvoorbeeld in het Duits of het Frans. Dit advies beperkt zich nadrukkelijk tot de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen.

Hoofdstuk 1 Context van de opdracht
De westerse wetenschappelijke traditie kent van oudsher een lingua franca. Dat was lange tijd het Latijn, in de late zeventiende en de achttiende eeuw het Frans en in de negentiende eeuw ook het Duits en het Engels. In het begin van de vorige eeuw werden die drie talen naast elkaar als idioom van de internationale wetenschapsbeoefening gebruikt. In veel vakgebieden bestonden scholen die zich op het ene dan wel op het andere taalgebied oriënteerden. Daarnaast waren er geleerden die in twee of drie van die talen publiceerden. De grote historicus Johan Huizinga is daarvan een voorbeeld. Bij de taalkeuze lieten ze zich vooral leiden door het onderwerp. Zo verscheen in 1928 Menno ter Braaks proefschrift in het Duits; met Kaiser Otto III. Ideal und Praxis im fruehen Mittelalter had hij een boek geschreven dat bij uitstek ook interessant was voor een Duitstalig publiek. Van die meertaligheid in de internationale wetenschappelijke communicatie is nu veel minder sprake. Het Engels heeft sinds de Tweede Wereldoorlog de overheersende positie van het middeleeuws Latijn en later het Frans als lingua franca overgenomen en andere talen, inclusief het Nederlands, lijken minder of helemaal niet meer aantrekkelijk te zijn. Dat geldt trouwens niet alleen voor de actieve beheersing van die talen, maar ook voor de passieve kennis daarvan. Die was in Nederland tot voor kort groot en speelde een belangrijke rol bij wat wel eens de transitofunctie van de wetenschappen is genoemd. Wetenschappers konden hier te lande snel kennisnemen van internationale ontwikkelingen en hoefden niet te wachten op vertalingen in het Engels of het Nederlands. Zij hadden daardoor in het internationale wetenschapsveld een voorsprong.
Het gebruik van het Nederlands, het Engels of een andere buitenlandse taal als wetenschapstaal berust in theorie nog steeds op de individuele keuzes van academici, maar die worden meer dan ooit gemaakt binnen een gestructureerde context. Auteurs streven naar publicatie van artikelen in gezaghebbende en veel gelezen tijdschriften en zien hun boeken het liefst verschijnen bij prestigieuze uitgevers. Alleen dan kunnen zij rekenen op de grootst mogelijke verspreiding binnen de kring van collega's. Om die reden houden zij ook voordrachten op belangrijke internationale conferenties en bij universiteiten die `aanzien' genieten. In de meeste disciplines is het publiek in het eigen taalgebied beperkt en academici geven daarom de voorkeur aan het Engels, de taal die de ruimste verbreiding onder geïnteresseerden garandeert en die in de meeste gevallen ook de voertaal op internationale congressen is geworden.
De keuze voor het Engels lijkt bovendien te worden aangemoedigd door het universitair beoordelingsbeleid. Wetenschappelijk personeel wordt afgerekend op de publicaties in refereed tijdschriften (periodieken met externe beoordelaars) en op het aantal malen dat hun publicaties door derden worden aangehaald: hun internationale citation score. In sommige disciplines tellen publicaties in de eigen taal dan ook niet of nauwelijks mee. Deze devaluatie van Nederlandstalige publicaties zorgde de afgelopen jaren voor de nodige academische onrust. Bij de visitatie van het psychologisch onderzoek in Nederland bleek de commissie publicaties in de eigen taal niet mee te tellen voor de factoren impact en
---


wetenschappelijke productie. Ze leidden zelfs tot `strafkorting' bij de factor kwaliteit.3 Bleek, want van tevoren waren de publicatiecriteria niet bekend bij de onderzochte groep wetenschappers. De indruk bestond dat het praktische redenen waren die de criteria hadden gestuurd. Er kon gebruik gemaakt worden van een Amerikaans systeem van citatiescore en bovendien was de beoordelingscommissie internationaal samengesteld. Nederlandstalige publicaties bleven daardoor onzichtbaar. Toponderzoekers publiceren in het Engels, onderzoekers van het tweede garnituur doen dat in het Nederlands, was volgens sommigen impliciet de boodschap.
In een recent rapport over indicatoren voor de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek van het Nederlands Observatorium voor Wetenschap en Technologie (NOWT) wordt dezelfde boodschap uitgedragen. Wetenschappers dienen zich met publicaties in internationale tijdschriften in de wetenschappelijke wereld te profileren. Het gaat dan niet alleen om de kwaliteit van het onderzoek. Alleen zij die internationaal publiceren zijn in staat fondsen te werven en invloed uit te oefenen op programmering van onderzoek. De samenstellers van het rapport wijzen daarbij wel op uiteenlopende disciplineculturen. De noodzaak van internationale publicaties geldt steeds meer voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek, minder voor de alfawetenschappen: `De relatief geringe publicatieomvang van de alfawetenschappen is niet zozeer een kenmerk van geringe internationale oriëntatie of gebrek aan kwaliteit, maar wordt vooral bepaald door de afwijkende publicatiecultuur in deze wetenschappelijke vakgebieden waarin men veel meer nadruk legt op Nederlandstalige artikelen en boeken als vorm van kennisoverdracht.'4
Ook hier is een nuance op haar plaats. Met name taalkundigen, ook zij die afkomstig zijn uit de neerlandistiek, publiceren steeds vaker in het Engels.5 Dit verklaart de onrust die eind jaren negentig is ontstaan bij de Raad voor de Neerlandistiek. Die is van mening dat het onjuist en misschien schadelijk is in het Nederlands geschreven wetenschappelijke publicaties op het terrein van de eigen taal en cultuur lager te waarderen dan die in de internationale wetenschapstaal. In Nederland bestaan op dit moment ­ en dat geldt ook voor andere alfa- disciplines - kwalitatief hoogstaande tijdschriften, geleid door deskundige redacties die de kwaliteit en het wetenschappelijk belang van ingediende bijdragen waarborgen. Als steeds meer neerlandici in een buitenlandse taal publiceren, zullen uitgevers deze toch al niet rendabele uitgaven staken. Er bestaan bovendien vrijwel geen vreemdtalige tijdschriften op het gebied van de neerlandistiek, waarin specifiek over de Nederlandse taalkunde, letterkunde of taalbeheersing wordt geschreven.
De Raad wijst er daarnaast op dat een onderzoeksbeleid dat publicaties in de lingua franca hoger waardeert universitaire neerlandici in een ongunstige `concurrentiepositie' plaatst. Gelet op hun specialismen vormen vreemdtalige periodieken voor anglisten, romanisten, germanisten, hispanisten etc. vanzelfsprekende publicatiemedia. Dit impliceert een onderwaardering van Nederlandstalige publicaties van neerlandici, omdat er gemeten wordt

3 Zie hierover T. Dehue, `Alle boeken de wetenschap uit; om te beginnen die in het Nederlands'. In: De Academische Boekengids, nr.23. oktober 2000, 10-11. Opvallend en interessant zijn ook de in het tijdschrift verschenen instemmende reacties op Dehues publikatie. 4 Tijssen, R.W.J., Leeuwen, Th. N. van, Wetenschaps- en Technologieindiciatoren 2000, NOWT, Leiden/Maastricht, z.j.
5 Hierover zijn cijfers bekend van het onderzoek van Vlaamse taalkundigen. 41 % publiceert wetenschappelijke artikelen in het Engels, 27 % in het Frans en 22 % in het Nederlands. Voor een breder publiek publiceert men voornamelijk in het Nederlands (64%). Zie:A.Luwel et al., Toward indicators of research performance in the social sciences and humanities. An exploratory study in the fields of Law and Linguistics at Flemish universities, Brussel 1999, p.166.

---


met twee maten bij de beoordeling van hun prestaties. Mutatis mutandis geldt dit trouwens ook voor andere disciplines die Nederland als object hebben. Bij het in een vreemde taal verslag doen van onderzoek wordt een niet gering beroep gedaan op vaardigheden die niet rechtstreeks verband houden met hun professionele deskundigheid. De vigerende beoordelingssystemen sorteren zo het ongewenste effect van een ongelijke behandeling. 6 Kortom, het gebruik van het Nederlands of Engels als communicatiemiddel in de sociale en geesteswetenschappen is bij vele wetenschappers een onderwerp van zorg en gesprek. Niet in de laatste plaats omdat individuele benoemings- en promotiekansen afhangen van de publicatiescore, en daarmee vooral van het aantal Engelstalige publicaties in een bepaalde periode. Ook de toelating tot bepaalde onderzoekscholen wordt steeds vaker daaraan gerelateerd. Wetenschappers die op hoog niveau maar voornamelijk in het Nederlands hebben gepubliceerd, worden niet overal toegelaten.
Voor de onderzoeksgroep worden de kansen op uitbreiding en bekostiging eveneens bepaald door deze beoordeling. Bij onvoldoende internationale publicaties kan bezuiniging, inkrimping of opheffing het gevolg zijn van een groepsgewijs behaalde `onvoldoende'. Ook universiteiten worden onderling vergeleken op grond van dergelijke berekeningen, wat steeds meer gevolgen zal hebben voor hun ranking en internationale concurrentiepositie. Internationalisering vindt dus grotendeels plaats via de output-metingen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat in Groot-Brittannië publiceren in een vreemde taal niet wordt gehonoreerd.
De discussies over het Nederlands als taal van de wetenschappelijke wereld gingen niet alleen over de output van het wetenschappelijke onderzoek. Het afgelopen decennium is ook regelmatig gedebatteerd over het Engels als instructietaal in het hoger onderwijs. Steeds vaker worden aan Vlaamse en Nederlandse universiteiten curricula in het Engels aangeboden. Deze ontwikkeling wordt uiterst kritisch gevolgd. Volgens sommigen komt het Nederlands als cultuurtaal in gevaar, als bepaalde disciplines niet meer in de moedertaal worden gedoceerd. De Nederlandse wetenschappelijke woordenschat verdwijnt en het Nederlands zal verworden tot een taal die alleen in informele situaties wordt gebruikt. Jonge wetenschappers zullen dan niet meer in deze taal publiceren en er ontstaat een grote kloof tussen samenleving en wetenschap. Woorden schieten dan letterlijk tekort om ontwikkelingen in bepaalde disciplines aan een breder publiek duidelijk te maken.
Kritiek op deze ontwikkeling is onlangs nog verwoord door de Werkgroep Europa van de Nederlandse Taalunie, die vreest `dat, als er geen gericht beleid wordt ontwikkeld, niet alleen de status en het prestige van het Nederlands, maar ook - gezien deficiënties in de kennis van het Engels bij docenten en/of studenten ­ de kwaliteit van het onderwijs en van de examens in het geding zal zijn.'7 Het Nederlands zou daarom de voertaal van alle bacheloropleidingen èn de masteropleidingen die inhoudelijk de Lage Landen raken, moeten zijn. Onderzoek naar de kwaliteit van het Engels als instructietaal bij ervaren docenten in technische disciplines, leverde een verontrustend beeld op.8 Ervaren Nederlandse docenten

6 Met dank aan prof.dr. W. Klooster, de toenmalige voorzitter van de Raad voor de Neerlandistiek. Zie ook: Wim Klooster, `Nederlands als taal van de wetenschap'. In: Nederlandse Taalkunde, jaargang 5, 2000-1, 85-89 7 Naar een samenhangend taalbeleid voor het Nederlands vanuit Europees perspectief, Den Haag 2002, p.21. 8 Diana Vinke, English as the medium of instruction in Dutch engineering education, Delft 1995. Dezelfde bevindingen worden gerapporteerd in Lenneke van Dijk en Susan van Soest,'The English-language skills of
---


moeten als zij in het Engels doceren kwaliteit inleveren. Door beperkingen op het gebied van het vocabulaire, redundantie in de kennisoverdracht en de helderheid en nauwkeurigheid in de wijze van uitdrukken (expressie) ontsnapt vaak bij studenten de laatste nuance. Docenten moeten daarom langzamer spreken en studenten hebben meer tijd nodig voor zelfstudie. De angst voor kwaliteitsverlies van het onderwijs en statusverlies van de Nederlandse taal leefde al geruime tijd onder politici en heeft in het verleden geleid tot wetgeving. Volgens de Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek van 8 oktober 1992 is het Nederlands in Nederland de taal van instructie en examens in het hoger onderwijs. Uitzonderingen zijn via amendementen in de wetgeving terechtgekomen. In Vlaanderen is volgens het Decreet betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap het Nederlands de bestuurs- en onderwijstaal in de universiteiten. Uitzonderingen zijn ook hier mogelijk, al mogen bepaalde studenten niet meer dan 20% van de colleges in een andere taal dan het Nederlands volgen. Het Comité van Ministers heeft zich zeer recent positief uitgelaten over de hierboven genoemde aanbeveling van de Werkgroep Europa. Zij zal de ontwikkelingen op dit punt de komende jaren blijven volgen.
Er zal niettemin veel veranderen. De `Bologna Verklaring', waarin wordt gepleit voor een Europese ruimte voor het hoger onderwijs en harmonisering van curricula, zal het onderwijs in het Engels bevorderen. Internationalisering staat bij veel universiteiten hoog in het vaandel en daarbij past het aanbieden van masteropleidingen in het Engels. Niet alleen om studenten op te leiden voor een internationaal werkveld, maar ook om grote aantallen buitenlandse studenten binnen te halen. Hoewel de `Commissie Nederlands als wetenschapstaal' de opdracht heeft gekregen zich te bezinnen op de positie van het Nederlands als communicatiemiddel in de wetenschappelijke wereld, zal zij in haar advies ook enkele opmerkingen maken over het onderwijs in de Engelse taal. Onderzoek en onderwijs kunnen in de universitaire wereld niet los van elkaar worden gezien, alleen al vanwege het feit dat wetenschappers in opleiding geleerd moet worden hoe zij de lingua franca van de wetenschap op een hoog niveau moeten gebruiken. Dat op dit punt ook nog een inhaalslag gemaakt dient te worden, blijkt uit een recent onderzoek naar het niveau van het Engels in wetenschappelijke publicaties van Nederlanders. Er wordt daarin gesproken over Dunglish, omdat in het Engels van de Nederlandstalige wetenschappers sporen van de moedertaal te duidelijk aanwezig zijn. Woordkeus, stijl en tekstconventies zijn voor de Engelse lezers verwarrend en zouden de communicatie binnen het internationale forum van wetenschappers bemoeilijken.9
Daartegenover staat echter het standpunt dat het Engels voor de wetenschapper een communicatietaal is naast de eigen taal. In de eigen taal voelt hij zich thuis en kan hij zich creatief uiten, in het Engels communiceert hij met vakgenoten. Dit besef leeft sterk onder bètawetenschappers. Commentaar op bovengenoemd onderzoek naar de kwaliteit van het wetenschappelijke Engels kwam dan ook uit deze hoek: `Het Engels van wetenschappelijke publicaties heeft niets te maken met de taal die in Engeland en de Verenigde Staten gesproken wordt: het is een lingua franca van de wetenschap, zoals eerder het Latijn, het Frans en het Duits dat waren. In de publicaties wordt een specifieke stijl gehanteerd, met een woordenschat

lecturers'. In: Hanneke Teekens (ed.), Teaching and Learning in the International Classroom, Nuffic, Den Haag z.j.
9 Joy Burrough-Boenisch, Culture and conventions: writing and reading Dutch scientific English, Utrecht 2002.
---


van niet meer dan zo'n duizend woorden. Dit kan iedere promovendus in vier jaar leren. Literair geschrijf wordt ontmoedigd (...).'10
Hiermee werd weer eens duidelijk dat in de exacte wetenschappen een andere taalopvatting geldt. De vaktaal is weliswaar ingebed in de `natuurlijke' taal, maar de geldigheid van een uitspraak moet onafhankelijk zijn van de taal waarin die geformuleerd is. Ook in de sociale wetenschappen en de humaniora bestaat dikwijls het idee dat elk betoog in beginsel vertaalbaar is zonder wezenlijk verlies aan betekenis, maar die gedachte is daar toch meer omstreden.
Opvallend is een uitspraak van Trudy Dehue, hoogleraar Theorie en Geschiedenis van de Psychologie aan de RUG, over het Nederlandstalige tijdschrift Psychologie en Maatschappij: `Er werd niet in geschreven volgens het stramien van het experimentele artikel, dat op last van de American Psychological Association steeds meer is gaan lijken op een ingevuld formulier met voorgeschreven woordgebruik.' Zij betreurt het verdwijnen van dit tijdschrift, waarin juist veel aandacht voor de verwoording was: `Men kan iets tonen door het in nieuwe terminologie vanuit een onverwachte invalshoek te schrijven. Het produceren van dergelijke artikelen vergt naast veel kennis van zaken en origineel denkwerk, ook uiterste taalbeheersing. Men moet ervoor kunnen spelen met kleine betekenisnuances en metaforen'.11 Hieruit blijkt nogmaals dat de keuze voor het Engels als universele taal van wetenschap in de exacte vakken minder problematisch is dan in sommige takken (en scholen!) van de mens- en geesteswetenschappen.
Hoofdstuk 2 De actuele positie van het Nederlands als wetenschapstaal Voordat de commissie tot een aantal aanbevelingen kon komen, leek het haar wenselijk een feitelijke beschrijving van de actuele positie van het Nederlands als wetenschapstaal te geven. Met andere woorden: zijn er inderdaad redenen om bezorgd te zijn over de positie van het Nederlands in de alfa- en gammawetenschappen? Er zijn veel vermoedens, maar in Nederland is nog weinig daadwerkelijk `geteld'. Voor de beantwoording van deze vraag zijn een kwantitatief en een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Aan de hand van data-onderzoek in universiteitsbestanden is gekeken naar de verhouding tussen Nederlandstalige en anderstalige wetenschappelijke publikaties in de laatste vijftig jaar. Daarnaast is gekeken naar de overwegingen die bij Nederlandse wetenschappers een rol spelen bij de taalkeuze voor hun publicatie, nu en in de toekomst.
2.1. Het aanschafbeleid van bibliotheken
Zoals viel te verwachten, nam sinds 1950 verhoudingsgewijs het belang van het Nederlands als wetenschapstaal in bibliotheekcollecties af. Als we kijken naar het boekenbezit krijgen vooral economie en filosofie in de onderzochte periode een sterkere correlatie met het Engels. Het Nederlandse wetenschappelijke boek bereikt een dieptepunt in de jaren zeventig, om daarna weer iets op te krabbelen. Op het gebied van de economie, maar vooral de sociologie worden dan weer meer boeken in het Nederlands aangeschaft. Deze laatste discipline blijft ook daarna hoog scoren met het aantal Nederlandstalige publikaties. De historische wetenschap is van oudsher voor een belangrijk deel Nederlandstalig. In de jaren zestig was de

10 Frits Rosendaal, `Universiteit overdrijft met nadruk op Engels.' In: de Volkskrant van 17 juni 2002. 11 Trudy Dehue, `Waarom P&M moet blijven.' In: Psychologie en Maatschappij, 2002, nr.25, nr.4, p.288-289.
---


verhouding 1:1. Recent is er een afname in de aanschaf van het aantal Nederlandstalige boeken. (zie figuur 1).
De afname van het aantal Nederlandstalige tijdschriften in de bibliotheken is minder drastisch verlopen. Het Engels was in deze categorie altijd al dominant, zeker bij een discipline als de filosofie. Zij blijft tot op de dag van vandaag een sterke Engelstalige oriëntatie houden. Een algemene afname is te zien in de jaren zestig, daarna is er een stabilisering. Bij sociologie is er sinds de jaren zestig echter een toename te zien van Nederlandstalige periodieken. (zie figuur 2).
Figuur 3 laat zien dat het Nederlands nog steeds de taal is waarin historici hun proefschrift schrijven. Hetzelfde zal ook gelden voor de neerlandistiek, hoewel daarnaar in dit verband geen onderzoek is gedaan. De sociologie heeft een wisselende taalperiode achter de rug; vooral de laatste decennia wordt het Engels steeds belangrijker. In de economie wordt nu even vaak gepromoveerd op een Engelstalig als op een Nederlandstalig proefschrift.12 Bovengenoemde ontwikkeling werd niet waargenomen bij oraties, afscheidscolleges, dieslezingen en vergelijkbare toespraken. Op een totaal van 840 in de steekproef zijn er sinds 1950 slechts 17 in een andere taal dan het Nederlands gehouden. Veertien daarvan waren in het Engels.13 Academici bedienen zich dus voor de vulgarisatie van hun wetenschap in Nederland nog steeds bij voorkeur van de Nederlandse taal. Engels dient vooral de internationale communicatie.
2.2. Houding van wetenschappers
Of en waarom wetenschappers nu en in de toekomst meer of minder in het Engels zullen publiceren, is onderzocht door studenten en staf van de vakgroep Marktkunde en Marktonderzoek van de Faculteit der Economische wetenschappen van de RUG. Uit diepte- interviews met een aantal wetenschappers bleek dat een zevental factoren van invloed is op de taalkeuze: doelgroep, onderwerp van de publicatie, universitair beleid, facultair beleid, de algemene taalnorm, kennis van talen en het feit dat uiten in de moedertaal makkelijker is. Deze factoren zijn gekozen voor de eerste enquête die naar wetenschappers is gestuurd. Daarnaast zijn er diepte-interviews gehouden met directeuren van onderzoekscholen. Aan de hand van deze interviews is een tweede enquête opgesteld die verstuurd is naar 42 relevante onderzoekscholen. Met deze enquête is een antwoord gegeven op de vraag wat het beleid van de onderzoekschool is en welk beleid in de toekomst verwacht wordt. Uit het onderzoek kan een aantal conclusies worden getrokken. Uiteraard wordt de taalkeuze beïnvloed door het soort publicatie. In dit onderzoek is onderscheid gemaakt tussen populair wetenschappelijke artikelen, wetenschappelijke artikelen en boeken. Popularisering van de wetenschap gebeurt bijna geheel in het Nederlands, wetenschappelijke publicaties worden daarentegen voornamelijk in het Engels geschreven. Boeken worden zowel in het Nederlands als het Engels geschreven. De onderzochte groep verwacht steeds minder in de eigen taal te publiceren, wat volgens sommigen ook te maken heeft met het beleid van de faculteit en de lokale onderzoekschool. De landelijke onderzoekscholen hebben daarop nog geen invloed, maar verwacht wordt dat zij dat in de toekomst wel zullen krijgen. Een belangrijke factor is

12 Gegevens gebaseerd op J.M. van der Velde, De taal van wetenschap. De teloorgang van het Nederlands in de sociologie, economie, geschiedenis en filosofie, NIWI, Amsterdam 2002. 13 M.C. Bruens-Mulder Dirks, `Nederlandse Academische Cultuur in Europese context', Nijmegen z.j. 10


verder de algemene taalnorm, die voor wetenschappelijke artikelen het Engels is. Enkele vakgebieden, zoals de juridische, wijken hiervan af. Voor al deze factoren geldt, dat er tussen de universiteiten geen verschillen zijn gevonden, echter wel tussen de faculteiten. Hoofdstuk 3 Intermezzo: Europese context
Steeds meer wetenschappers participeren in internationale projecten en bezoeken buitenlandse congressen. Nationale onderzoeksorganisaties als NWO werken mee aan de totstandkoming van een European Research Area, waarin onder het toeziend oog van een European Research Council wetenschappers internationale thematische onderzoeksprojecten zullen opzetten. Zo wordt een grotere Europese mobiliteit van onderzoekers en ideeën bevorderd. Op deze wijze kunnen de beste Europese onderzoekers samenwerken in excellente onderzoeksprogramma's en zich meten met collega's in het mondiale wetenschapsveld. Die wereldwijde interactie tussen geleerden is gewenst. Zij past in de wetenschapsfilosofische opvatting van een forum van geleerden dat door beoordeling, kritiek en selectie de minder geldige stellingen elimineert opdat de beste overblijven. Zo'n kritische discussie mag niet beperkt blijven tot een enkel taalgebied of werelddeel, maar moet toegankelijk zijn voor alle vakgenoten, waar ook ter wereld. Hiervoor is een lingua franca noodzakelijk. Deze internationalisering heeft zich ook ingezet voor de alfa- en gammawetenschappen. Niet alleen bètawetenschappers brengen in Europese centres of excellence industrieel toepasbare kennis voort. Ook sociale en geesteswetenschappers zullen zich steeds meer in een Europese interdisciplinaire onderzoeksruimte gaan bewegen. Te denken valt aan onderzoek op het gebied van juridische, ethische en taalkundige aspecten van ICT en het wetenschappelijke en culturele erfgoed van Europa.14 Een voorloper is het EUROCORES-initiatief van de European Science Foundation, dat wordt gesteund door NWO. Onder deze vlag is het interdisciplinaire onderzoeksprogramma `The Origin of Man, Language and Languages' van start gegaan. Aan dit multidisciplinaire programma doet een groot aantal Nederlandse onderzoekers mee. Deze ontwikkelingen worden in alle Europese landen op de voet gevolgd. Ook de positie van de eigen taal in deze nieuwe wereldwijde wetenschappelijke communicatie is in de meeste landen een belangrijk thema.15 Het wordt doorgaans besproken in een bredere taalpolitieke context, waarbij het vooral gaat om de status van de eigen taal in de Europese Unie. Met name Italië, Spanje, Duitsland en Frankrijk hebben acties gevoerd om de opmars van het Engels te stoppen.
Frankrijk heeft zich in het voeren van een taalpolitiek het meest actief getoond. Het Frans is in Frankrijk, anders dan het Nederlands in Nederland, in de grondwet vastgelegd als nationaal identiteitssymbool: `La langue de la République est le français'. Hoeder van dit symbool is sinds jaar en dag de Académie Française, die de in 1994 aangenomen `Loi Toubon' actief uitvoert. Deze wet garandeert het gebruik van het Frans als het in een bepaald domein moet concurreren met andere talen. Daarnaast is er sinds 1996 een `Commission générale de terminologie et de néologie', die ervoor zorgt dat equivalenten uit de technologie en wetenschap in het Frans beschikbaar zijn. De Academie houdt zo door de creatie van nieuwe woorden de Franse taal levend.

14 Zie Opinion of the Netherlands Organisation for Scientific Research (NWO) on the EC Communication `Towards a European Research Area', interne publicatie NWO, Den Haag mei 2000. 15 Een uitvoerig overzicht biedt Ulrich Ammon (ed.), The Dominance of English as a Language of Science. Effects on Other Languages and Language Communities, Berlin-New York 2001.
---


Ook in de academische wereld probeert men nog vaak vast te houden aan de Franse taal. Een nieuwe hoogleraar aan de Sorbonne moet door een systeem van academische kwalificering heen die in de landstaal plaatsvindt, iets wat overigens ook in Duitsland en Engeland het geval is.16 In het verleden is via wetgeving geprobeerd wetenschappers te verplichten tijdens conferenties abstracts in het Frans te maken. Wetenschappelijke tijdschriften die met publieke gelden worden gefinancierd, dienden samenvattingen in het Frans te publiceren. Ook resultaten van door de overheid gefinancierd onderzoek, zouden in het Frans moeten verschijnen. Dit soort wetgeving bleek echter in strijd met de grondwet en werd niet gerealiseerd.
Ondanks deze pogingen is de opmars van het Engels in de wetenschappelijke communicatie ook in Frankrijk niet te stoppen. Met name in het domein van sciences dures is deze taal net als elders in Europa de wetenschapstaal. In de sociale wetenschappen wordt echter nog veel in het Frans gepubliceerd met abstracts in het Engels. In de geesteswetenschappen publiceren wetenschappers bij voorkeur in de eigen taal.
De afstand tussen gewone burger en wetenschap is een Europees probleem. Ook in Frankrijk is men zich daarvan al lange tijd bewust. Van groot belang is daarom `L'Université de tous les savoirs'. Wetenschappers spreken in de zomermaanden voor een zo breed mogelijk publiek over recente ontwikkelingen in hun discipline. Daarnaast publiceren zij daarover in het Frans in een door uitgeverij Odile Jacob uitgegeven gelijknamige serie. Niet alleen boeken over medische onderwerpen zijn inmiddels verschenen, maar ook over taalwetenschap, politicologie, antropologie en economie.
De Duitse taal kent in Europa de meeste native speakers en werd door veel Oost- en West- Europeanen als tweede taal gesproken. Over zijn tanende positie in het nieuwe Europa wordt in Duitsland dan ook heftig gediscussieerd. De Deutsche Forschungsgemeinschaft heeft begin jaren negentig een aantal wetenschappers de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de internationale positie van het Duits. Daarbij is gekeken naar drie domeinen: economie, politiek en wetenschap.
Over dat laatste domein verscheen in 1998 een uitvoerige studie van de sociolinguïst Ulrich Ammon onder de titel Ist Deutsch noch internationale Wissenschaftsprache? Englisch auch fur die Lehre an den deutschsprachigen Hochschulen.17 Ammon memoreert hierin de internationale status van de Duitse taal in de wetenschap in de periode voor de Eerste Wereldoorlog. De balans die hij aan het einde van de twintigste eeuw moet opmaken is dat alleen binnen de germanistiek en assyriologie, Slavische studies, de lutherse theologie en klassieke archeologie en klassieke filologie de positie van het Duits als wetenschapstaal enigszins is behouden. Binnen de andere disciplines, met name die van de natuurwetenschappen, domineert het Engels; voor de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen lijkt er in het internationale forum steeds minder plaats voor het Duits te zijn.
Ammon draagt daarvoor een aantal oorzaken aan. Aan het verdwijnen van het Duits als handels- en wetenschapstaal zijn vooral de twee wereldoorlogen debet. Daarnaast zijn er specifieke factoren die de positie van het Duits als wetenschapstaal hebben aangetast. Het

16 R. Salverda, `Taal is meer dan taal'. In: Ons Erfdeel, jrg.45, nr.2, maart-april 2002. 17 Ulrich Ammon, Ist Deutsch noch internationale Wissenschaftssprache? Englisch auch fur die Lehre an den deutschsprachigen Hochschulen, Berlin-New York 1998. 12


aantal Engelstalige wetenschappers is toegenomen en de globalisering heeft een nieuwe lingua franca nodig gemaakt. Ook de rol van de Verenigde Staten als centrum van de mental map heeft de positie van het Duits nadelig beïnvloed. Het gevolg hiervan is een prestigewinst van wetenschappers die in het Engels publiceren. De toenemende specialisatie heeft bovendien het publiek in eigen land doen afnemen; wie breed gehoord wil worden, wordt gedwongen in het Engels te publiceren. Wel worden in Duitsland pogingen ondernomen de infiltratie van Engelse woorden en een terminologisch deficit tegen te gaan. Tot regelgeving is het niet gekomen.
Ook in de Scandinavische landen is een debat gaande over het toenemende aantal Engelse leenwoorden en de dominantie van het Engels in een groot aantal domeinen. Men vreest in de toekomst een taakverdeling tussen het Engels en de nationale taal, met als gevolg een `doodbloeden van de nationale taal.'
Om die reden wordt er sterk voor gepleit de nationale taal voor de wetenschap te behouden, omdat zij daaraan een zekere status kan ontlenen. Een taal die in de openbare sfeer wordt gebruikt, wordt geassocieerd met vernieuwing, macht, expansie en creativiteit, terwijl de taal die alleen wordt gebruik in de privé-sfeer wordt geassocieerd met verzorgende en reproducerende taken, is de algemene opinie. Men vreest voor nieuwe sociale barrières, want een samenleving die selectieve tweetaligheid inbouwt, bevordert de opkomst van een tweetalige elite. Dit is een schrikbeeld voor de Scandinavische landen, waar de democratische verworvenheden van uitermate groot belang zijn.18 In Zweden is wetgeving in de maak, die wetenschappers verplicht in hun dissertatie een samenvatting in het Zweeds op te nemen.19 Deze korte excursie naar enkele sterk uiteenlopende Europese landen maakt weer eens duidelijk dat overal in Europa het Engels zich heeft aangediend als lingua franca. Dat heeft niets te maken met de bijzondere eigenschappen van die taal, eerder met zijn feitelijke verbreiding als `wereldtaal'. Die receptie van het Engels is ook niet altijd het gevolg van een ontwikkeling binnen de wetenschappen zelf. Het is bovenal de uitkomst van mondiale, politieke, economische en culturele machtsverhoudingen. Er bestaat een `modern wereldsysteem', waarbinnen zich een wereldtalenstelsel heeft gevormd; de Amerikaanse hegemonie brengt ook de hegemonie van het Engels met zich mee. En zelfs als die Amerikaanse hegemonie zou afkalven, blijft het Engels nog lange tijd de wereldtaal; een standaard die alom aanvaard is, wordt namelijk niet gemakkelijk opgegeven. Deze situatie bevoordeelt in hoge mate degenen die van huis uit Engels spreken. De New York Times verwoordde die situatie ooit aldus: `Terwijl de Amerikanen slapen, leren de Japanners Engels.' Dat wil niet zeggen dat degenen die het Engels later hebben moeten leren daarvan alleen maar nadeel ondervinden. De beschikbaarheid van een wereldwijde lingua franca strekt iedereen tot voordeel, maar sommigen moeten zich een grotere inspanning getroosten om die taal te leren. Het meest in het nadeel zijn personen die geen toegang hebben tot die mondiale Engelstalige communicatie. Een eerste statement kan dan ook luiden: `Let us now praise English, not for its intrinsic virtues, but for the simple fact that it has become the true

18 Godelieve Laureys, `Taalpolitiek en taalbeleid in Scandinavië'. In: Spieghel Historiael, jaargang 41 (2001), 217-233.
Zie verder ook Speech. Draft action programme for the Swedish language, uitgegeven door het Committee on the Swedish Language van het ministerie van cultuur. 19 Mededeling Olle Josephson (The Swedish Language Council) 13


world language that allows to reach each and everyone who counts in the field of the natural sciences, advanced technology, mass entertainment and corporate affairs.'20

Hoofdstuk 4. De kansen en bedreigingen voor het Nederlands als wetenschapstaal Op grond van het bovenstaande kan gezegd worden dat het Nederlands als wetenschapstaal in Nederland en Vlaanderen wordt bedreigd of in ieder geval minder aantrekkelijk is geworden. Hoewel het in dit advies gaat over de positie van het Nederlands, is de commissie zich ervan bewust dat de positie van de eigen taal in de wetenschappelijke communicatie een Europees probleem is. Zij ziet haar advies dan ook als bijdrage aan een breder Europees debat. Deze Europese gedachtewisseling is niet gebaat bij een strijd tussen wat wel eens traditionalisten en modernisten worden genoemd. De eersten zijn van mening dat de eigen taal als cultuurtaal ernstig onder druk komt te staan. Alles dient eraan gedaan te worden deze ontwikkeling te stoppen. De modernisten daarentegen kiezen onvoorwaardelijk voor het Engels. Wetenschap is internationaal, dat betekent publiceren in de lingua franca en dat is vandaag de dag het Engels. Degenen die deze situatie niet onder ogen willen zien en vasthouden aan de landstaal heten provinciaal en nationalistisch. Bij een activistische tegenstelling is deze belangrijke kwestie niet gediend. Bovendien: van decreten trekt een levende taal zich niets aan. De Franse pogingen tot taalpolitiek zijn daarvan een bewijs. De commissie wil vanuit een breder perspectief aftasten wat op dit moment precies de bedreigingen van het Nederlands als wetenschapstaal zijn en hoe ernstig deze zijn voor het optimaal functioneren van een wetenschapper in de nationale en internationale onderzoeksruimte en voor de rol die de wetenschap in de nationale cultuur kan spelen. Een wetenschapper moet in elke situatie en in alle verantwoordelijkheid als taalgebruiker de juiste keuze kunnen maken. Als wetenschapper van nationale en internationale statuur, als bruggenbouwer naar de samenleving en als docent. Dat zal vaak in het Engels of een andere vreemde taal gebeuren, maar naar de overtuiging van de commissie in de eerste plaats in het Nederlands. Zij heeft daarom als titel van haar advies gekozen: `Nederlands, tenzij....'. Deze keuze voor ´Nederlands, tenzij' is een keuze die wordt gemaakt in een spanningsveld van kansen en bedreigingen van het Nederlands als wetenschapstaal. Allereerst dient vastgesteld te worden dat het Nederlands een levende taal is, die in tal van formele domeinen (wetgeving, religie en onderwijs) in Nederland en Vlaanderen wordt gebruikt. Het is bovendien een taal waarmee delen van Zuid-Afrika bereikt kunnen worden: het Nederlands is voor Zuid-Afrikanen de brug naar Europa.21 Bovendien volgen nog steeds duizenden Indonesiërs jaarlijks Nederlands als bijvak om wetboeken, archieven en wetenschappelijke literatuur te kunnen raadplegen.
De Nederlandse Taalunie kan terecht stellen dat het in algemene zin goed gaat met het Nederlands. Mondiaal zijn er bijna 21 miljoen sprekers en de taal staat daarmee op de 35ste plaats van de wereldranglijst van 6000 bestaande talen. Het is bovendien een van de 11 officiële talen van de Europese Unie.

20 Abram de Swaan, `English in the Social Sciences'. In: Ulrich Ammon, The Dominance of English a a Language of Sciene. Effects on Other Languages and Language Communities. 21 Gegevens ontleend aan de Nederlandse Taalunie.
14


Dat het Nederlands vitaal is, blijkt ook uit de vele vertaalactiviteiten in en uit het Nederlands. Ook komen er in het buitenland steeds meer studenten die Nederlands studeren. Over de laatste vijftien jaar valt een groei op te maken van 59% van het aantal landen waar neerlandistiek wordt aangeboden (van 155 naar 203 universiteiten in 42 landen). De Nederlandse Taalunie voert op dit punt een actief beleid en zal door stimuleringsprogramma's het aantal opleidings- en promotiemogelijkheden voor met name studenten in Oost-Europa proberen te vergroten.22
Deze toenemende belangstelling voor de Nederlandse cultuur betekent dat het Nederlands ook extra muros een bron-, object- en metataal is. In de sociale en geesteswetenschappen zijn fenomenen uit de eigen samenleving of spraakgemeenschap object van onderzoek. Wie reflecteert op de Nederlandstalige cultuur maakt deel van haar uit en zal daarover ook in het Nederlands publiceren. Betekenissen ontstaan in de taal waarin geschreven wordt. Niet voor niets worden bij promoties in de humaniora opmerkingen gemaakt over de stijl en woordkeuze waarin een proefschrift wordt geschreven. De historicus E.H. Kossman heeft er eerder op gewezen dat in regionale historische studies het Nederlands de wetenschapstaal blijft. Nationale geschiedenis wordt bij voorkeur geschreven in de nationale taal.23 Hierbij dient opgemerkt te worden dat ook over mondiale thema's een Nederlandse kijk in het Nederlands verwoord dient te worden. Juist binnen het Europese wetenschapsveld is een pluriforme wijze van denken en uitdrukken bevorderlijk voor de wetenschapsbeoefening. Creativiteit en kritische zin kunnen verloren gaan als de eigen taal heeft afgedaan als taal van wetenschap. 24 Menig wetenschapper, hoe meertalig hij ook is, zal toegeven dat hij conceptualiseert in de taal waarin hij iets heeft geleerd. Als hij een bijdrage direct in een andere taal schrijft, gaat dit ten koste van de kwaliteit van zijn wetenschappelijk denken. Een voorbeeld is het gebruik van metaforen, dat bij sommige disciplines juist voor het verkrijgen en doorgeven van inzichten van groot belang is. Metaforen zijn vaak niet in een andere taal te vertalen zodanig dat ze daar op dezelfde manier kunnen functioneren als in de brontaal. Uiteraard kan veel van wat er over de Nederlandse cultuur gezegd wordt, ook in het Engels gezegd worden. Voor de internationale communicatie is het binnen bepaalde disciplines van belang dat de terminologie en de argumentatiestructuren Engelstalig zijn. Het is ook niet altijd aannemelijk dat door Engelse formulering betekenis verloren gaat, zelfs in die vakgebieden die zich met menselijke interactie, gedachten en affecten bezighouden. Dit vereist echter veel van de onderzoekers. Wel zal over onderwerpen die in het bijzonder voor Nederlanders interessant zijn minder of niet meer worden geschreven. Observaties en interpretaties die voor een Nederlander begrijpelijk of interessant zijn of specifieke connotaties hebben of een eigen betekenis krijgen, gaan voor een internationaal gehoor immers verloren. In die zin is de taal medebepalend voor de belangstelling, de aandacht en het begrip van het publiek. En die verstaander is niet alleen de vakgenoot, maar ook de samenleving. Neerlandici bij voorbeeld moeten in de eigen taal vakgenoten van buiten de universiteit en de Nederlandse samenleving als geheel informeren over recente ontwikkelingen. Een belangrijke doelgroep zijn de docenten Nederlands in het voortgezet onderwijs. Het is daarnaast hun plicht landgenoten op de hoogte te houden van ontwikkelingen in het vakgebied. Zij schrijven

22 Meerjarenbeleidsplan 2003-2007, Nederlandse Taalunie 15 april 2002, p.10. 23 E.H. Kossmann, `Het probleem in de historische wetenschappen'. In: T.Koopmans (red.), De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal, Amsterdam 1995
24 M.V. Storme, `De visie van een Belgische jurist'. In: T. Koopmans, De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal, p.41
15


daarover in culturele bijlagen van dagbladen en in algemeen culturele tijdschriften. In het Nederlands uiteraard. Dit geldt ook voor historici, van wie wordt verwacht dat ze in het Nederlands rapporteren over onderzoek naar onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis. Zelfs voor de economische wetenschappen geldt dat publicaties op het gebied van bijvoorbeeld openbare financiën en diverse onderdelen van de algemene economie en de bedrijfseconomie in het Nederlands geschreven dienen te worden. Zo zal het Nederlands bij uitstek geschikt zijn om de kennis Nederlandse instituties (organisaties, instellingen, praktijken) en van de cultuur van het dagelijks leven in Nederland over te brengen. Oriëntatie van wetenschappers louter en alleen op de lingua franca sluit diegenen uit die deze taal slecht beheersen. Dat kan de scheiding tussen internationaal georiënteerde academici en op de eigen samenleving gerichte technici, hulpverleners en docenten, tussen mensen met een universitaire opleiding en mensen met een beroepsopleiding versterken. Het kan leiden tot een groepsmonopolie op vakkennis en professionele habitus. Dit geldt voor een breed scala van disciplines: evengoed de archeologie en de geschiedenis als de muziekwetenschap en het recht.
Een voorlichtende taak van wetenschappers is van groot belang voor alle disciplines. Juist nu het forum van wetenschap wereldwijd bloeit, kan de nationale discussie verstommen in landen waar de lingua franca, het Engels, niet de landstaal is. Wetenschappers die werken aan de grenzen van de wetenschap moeten kort en bondig in het Nederlands kunnen informeren over recente ontwikkelingen. Door de taalbarrière heeft het publiek vaak helemaal geen weet van wat zich in wetenschap en cultuur afspeelt. Dit kan betekenen dat het niet langer bereid zal zijn een financiële bijdrage te leveren om de wetenschap in stand te houden. In een land als Nederland speelt de wetenschapsjournalistiek de sleutelrol in de vertaalslag van meest Engelstalige wetenschap naar een breed publiek van leken. Hier kan een bedreiging worden omgezet in een kans voor het Nederlands, want ook wetenschappers moeten hierin een rol spelen. Het belang van een goede verslaggeving van ontwikkelingen in de wetenschap kan daarnaast ook van belang zijn voor collega's van aanpalende disciplines. Door een `herwaardering' van het Nederlands als wetenschapstaal, zal bovendien de bijdrage van wetenschappers aan het maatschappelijk debat gestimuleerd kunnen worden. Er wordt wel eens gesteld dat deze bijdrage tanende is. Door het Nederlands als wetenschapstaal te versterken kan die bijdrage wellicht groeien.
De commissie ziet naast de hierboven genoemde bedreigingen en kansen op lange termijn een aantal ontwikkelingen die het Nederlands als wetenschapstaal op korte termijn bedreigen. Allereerst is er het probleem van de wetenschappelijke output-metingen, waarbij te weinig rekening wordt gehouden met de hierboven genoemde belangen van het Nederlands als wetenschapstaal. Zij meten vaak alleen de frequentie van publicaties en citaten in een ­ dat geldt zeker in sommige vakgebieden - in hoge mate door commerciële overwegingen en institutionele interesses bepaald netwerk van Engelstalige tijdschriften. Er dient rekening te worden gehouden met de specifieke eisen van de bron- en objecttaal, van de relatie tussen discipline en publicatiemedium (boek, bundel, tijdschrift, e-media enz.) en de voor specifieke wetenschapsgebieden kenmerkende verhouding tussen wetenschap en samenleving. Het ene vakgebied is het andere niet, de ene school verschilt wezenlijk van de andere. Het is onverstandig de historische literatuurwetenschap over één kam te scheren met de fysica der elementaire deeltjes of de stadsetnografie met de fysische geografie. De noodzakelijke academische outputmeting is vaak een bibliometrisch simplisme. Het gevolg kan zijn dat wetenschappers om mee te tellen louter en alleen in het Engels publiceren. Zij zijn dan in het 16


voordeel bij de verdeling van de onderzoeksgelden, terwijl een vakgenoot die op hoger wetenschappelijk niveau in het Nederlands publiceert misschien onzichtbaar blijft. Uitgevers zullen volgen en alleen nog boeken in het Engels uitgeven. Juist bij het werven van jonge onderzoekers is het van belang dat artikelen en boeken over alle disciplines in het Nederlands blijven verschijnen.
Beoordelaars moeten zich er bovendien van bewust zijn dat met het gebruik van het Engels ook ­ en meestal tersluiks ­ Amerikaanse normen worden overgenomen en dat wetenschappelijke prestaties die het meest geschikt zijn voor internationale verbreiding begunstigd worden in vergelijking met activiteiten die een Nederlandse agenda en een Nederlandse habitus veronderstellen. Waar het gaat om de aanstelling en promotie van Nederlandse academici en de begunstiging van Nederlandse onderzoeksgroepen aan de hand van publicaties en citaties mag het oordeel van buitenlandse referenten niet zonder meer en met zoveel gewicht in de besluitvorming worden verwerkt. Een volledige overgang op het Engels als wetenschapstaal kan de aantrekkelijkheid van het Nederlands ondergraven. Snel zal dat niet gebeuren, maar het is toch iets om alert op te zijn. Het Nederlands overleeft in de mondialisering, en in de Europese integratie, omdat de Nederlandse staat en Vlaanderen die taal steunen en beschermen in onderwijs, rechtspraak, politiek, bestuur en media. Zou die steun wegvallen dan blijft het Nederlands als volkstaal, als spreektaal voortbestaan, maar zal op den duur als cultuurtaal afkalven. Dit geldt zowel voor de uitwerking, precisiesering en verrijking van de woordenschat als de beschikbaarheid en ontwikkeling van diverse stijlen van schriftelijke en mondelinge communicatie. Ook een onvoorwaardelijke keuze voor het Engels als instructietaal ziet de commissie als een bedreiging op korte termijn. Het zal veel inspanningen van studenten en docenten vergen zich het Engels als wetenschapstaal eigen te maken. Vooral voor de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen geldt dat dit Engels van een behoorlijk geschakeerd niveau dient te zijn. Het verwerven van een vreemde taal gaat zo ten koste van het verwerven van wetenschappelijke inzichten en technieken.
Daarnaast zal deze eenzijdige taalinspanning leiden tot een verwaarlozing van het Nederlands als wetenschapstaal. Goede handboeken in het Nederlands zullen stimulerend werken voor studenten in de bachelorfase. Zij maken zich dan als vanzelf de Nederlandstalige terminologie eigen die ze in hun latere loopbaan hard nodig zullen hebben om de wetenschap voor de samenleving begrijpelijk te maken en derden het belang ervan te doen inzien. Een welbegrepen aandacht voor het Nederlands als wetenschapstaal is in die zin uiterst belangrijk voor de maatschappelijke legitimatie van de wetenschap en de financiële inspanningen die het wetenschappelijk onderwijs van de samenleving vraagt. Hoofdstuk 5 Aanbevelingen
De opkomst van één enkele mondiale lingua franca heeft enorme voordelen, vooral in de wetenschap. Niet alleen in de bètadisciplines, maar ook die van de alfa- en gammawetenschappen. Het gebruik van het Engels dient daarom te worden bevorderd sans rancune en met elan. De commissie is echter ook van mening dat het Nederlands de bescherming verdient van de instituties die daarvoor verantwoordelijkheid dragen, in de eerste plaats de overheid, maar ook de universiteiten als dragers en hoeders van de cultuur en dus van de taal. Met taalnationalisme of -purisme heeft dit niets te maken. Bij de beoordeling van de wetenschapsbeoefening of de internationalisering van het hoger onderwijs, dienen de 17


consequenties op de lange termijn voor de vitaliteit van het Nederlands zorgvuldig te worden gewogen. Net als elke nationale cultuur heeft ook de Nederlandse cultuur een Nederlandse blik nodig voor een Nederlands publiek.
De commissie wil de wetenschappers en de bestuurders van de instellingen van wetenschap daarom de volgende aanbevelingen doen voor het behoud van het Nederlands als wetenschapstaal.
1. De wetenschapper moet zich weer tweetalig gaan ontwikkelen Wetenschappers in de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen moeten zich tweetalig ontwikkelen. Lange tijd is dit in de geschiedenis van het hoger onderwijs en de wetenschapsbeoefening gewoon geweest. Die vanzelfsprekendheid moet weer terugkeren. Er moet even goed aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van het Nederlands als wetenschapstaal, als aan de kwaliteit van het wetenschappelijk Engels. Wetenschappers moeten hun werktaal kunnen blijven kiezen op grond van het onderwerp en de context waarbinnen zij opereren.
De tweetaligheid van de wetenschapper vloeit voort uit het gegeven dat wetenschap weliswaar principieel de grenzen overschrijdt, maar beoefend wordt in en maatschappelijke gevolgen heeft voor de concrete samenleving waarin de wetenschapper werkt. Ze hoort enerzijds bij de kosmopolitische houding die de globalisering van de wereld vergt, anderzijds bij de specifieke verantwoordelijkheid van de wetenschap voor cultuur en ontwikkeling van de samenleving. Tweetaligheid dient dan ook reeds op de middelbare school te worden aangeleerd en ontwikkeld. Studenten in het hoger onderwijs moeten zich goed kunnen uitdrukken in de formele taal van de wetenschap. Dat geldt evengoed voor het Engels als voor het Nederlands. Hier ligt een verantwoordelijkheid voor het voortgezet onderwijs, maar ook voor de universiteiten. Vorming in Nederlands en Engels als taal van wetenschap, speciaal gericht op de bestudeerde disciplines, behoort een structureel deel uit te maken van de bacheloropleidingen. Structureel, dat wil zeggen dat studenten regelmatig zowel schriftelijk als mondeling in de lingua franca van de discipline en in het Nederlands moeten oefenen. 2. Bacheloropleidingen moeten in het Nederlands worden aangeboden. Studenten moeten zich uitdrukken in het Nederlands, tenzij.... Dit geldt met name voor studenten van wie niet bij voorbaat bekend is of zij kiezen voor een onderzoeksmaster. Zoals hierboven reeds aangegeven, zorgt Nederlandstalig onderwijs bovendien voor een betere aansluiting tussen hoger onderwijs en samenleving. 3. De huidige bibliometrie is geen goed beleidsinstrument om kwaliteit van onderzoek in de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen te meten. De huidige bibliometrische praktijk richt zich in feite slechts op Engelstalige publicaties, en daaronder bij voorkeur op tijdschriftartikelen. In het concrete beleid van faculteiten en onderzoekscholen wordt die restrictieve praktijk niet alleen vaak overgenomen, maar soms nog aanzienlijk versmald. De bibliometrie krijgt daarmee een heel ander doel dan waarvoor zij is ontworpen. Ze wordt tot een beleidsinstrument gemaakt dat kwaliteit uitsluitend in internationalisering en in specifieke vormen van output zoekt. Een tweetalig wetenschappelijk landschap dient echter anders geëvalueerd te worden. De tot nu toe gehanteerde 18


bibliometrische methoden zijn voor de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen te weinig divers; output-modellen gaan te eenzijdig uit van een wetenschapper die alleen publiceert in het internationale veld en alleen voor de wetenschappelijke wereld zelf.
Een vorm van bibliometrie die werkelijk op kwaliteit in de breedste zin is gericht, zal fijnmaziger zijn. Niet alleen de taal waarin wordt gepubliceerd bepaalt de relevantie of kwaliteit van onderzoek. Het kunnen publiceren in het Engels zegt op zichzelf weinig tot niets over de professionele deskundigheid. Een zich strikt tot Engelstalige artikelen beperkende bibliometrist verwart echter te gemakkelijk Angelsaksische normen van relevantie - alleen wat men in `Amerika' belangrijk vindt, telt mee - met internationaal erkende kwaliteit. Wetenschappers die veel in het Engels publiceren kunnen collega's die meer in het Nederlands publiceren ten onrechte in de schaduw plaatsen. 4. Het is een nationaal belang de positie van het Nederlands in de wetenschap te bestendigen; dit advies moet daarom ook onder de aandacht van universiteits- en faculteitsbestuurders en visitatiecommissies worden gebracht. Het is de taak van de wetenschap zelf zich in te zetten voor een goede verstandhouding met de samenleving. Deze heeft recht op heldere informatie over vorderingen die in een bepaalde discipline worden gemaakt. Het hoort tot de taken van wetenschappers inzichten bij een breed publiek bekend te maken. Wetenschappers moeten dit ook doen vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel voor de taalcultuur in een land. Indien wetenschappers niet meer publiceren in de landstaal, dan zal dat een verarming van die taal tot gevolg hebben. Met het verlies van officiële publieke functies van een taal zullen de daarbij behorende terminologie en stilistische differentiatie verdwijnen en wordt de taal een dialect of sociolect. Hier ligt ook een taak voor de universiteiten en faculteiten.
5. Deze problematiek moet op Europees niveau aan de orde worden gesteld. Het is de commissie duidelijk geworden dat alle Europese landen nadenken over de plaats van de eigen taal in de wetenschappelijke communicatie. Een brede Europese gedachtewisseling zou daarom op haar plaats zijn. Zij voorkomt dat elk land het wiel opnieuw moet uitvinden. Het Bestuur van de Afdeling Letterkunde van de KNAW moet bij organisaties als de European Science Foundation aandringen op het organiseren van een dergelijke discussie. Om die reden komt de commissie met de laatste aanbeveling: 6. Dit rapport moet in het Engels worden vertaald. Geraadpleegde literatuur
Ammon, Ulrich Ist Deutsch noch internationale Wissenschaftssprache. Englisch auch fur die Lehre an den deutschsprachigen Hochschulen, Walter de Gruyter, Berlin-New York 1998 19


Ammon, Ulrich
(ed.) The Dominance of English as a Language of Science. Effects on Other Languages and Language Communities, Berlin-New York 2001 Koopman, T. De toekomst van het Nederlands als wetenschapstaal, Amsterdam 1995. Smeets, Rieks Naar een samenhangend taalbeleid voor het Nederlands vanuit Europees perspectief, Nederlandse Taalunie, Den Haag 2002. Salverda, Reinier `De lokroep van het Engels; Taalbeleid op z'n Nederlands'. Ons Erfdeel 44 (2001)\, 3-11.
Swaan, A. de Woorden van de wereld. Het mondiale talenstelsel, Amsterdam 2002

20