Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
toespraak
Directie:
voorlichting
Publicatiedatum:
19-03-2003
Status:
informatie
Toespraak van (demissionair) minister Van der Hoeven bij de opening
van de jubileumdag voor 35 jaar Getal en Ruimte, op 19 maart 2003 in
Zutphen
N.B.: Alleen het gesproken woord geldt
Dames en heren,
Op 7 januari 1950 werd er een nieuw woord geboren in de Nederlandse
taal, en wel in aflevering 870 van verhaal 38, "Tom Poes en Kwetal, de
Breinbaas".
Heer Bommel ontmoet Kwetal en vraagt hoe hij heet, maar Kwetal
begrijpt hem verkeerd.
"Neem me niet kwalijk!", zegt Kwetal dan, "er schijnt een fout in mijn
denkraam te zijn!"
Kwetal gebruikt 'denkraam' in de betekenis 'verstand, brein, geest',
maar tegenwoordig wordt het vooral gebezigd in de betekenis van
'denktrant, kader waarbinnen iemands denken zich afspeelt'.
Het begrip 'denkraam' schoot me te binnen toen ik dacht aan het
jubileum van Getal en Ruimte. Deze methode is voor veel Nederlanders
hun wiskundig denkraam geworden.
Niet minder dan de helft van de bevolking tussen 12 en 47 jaar heeft
kennis gemaakt met de wiskunde via Getal en Ruimte. Ikzelf ben nog van
vóór die tijd.
35 jaar Getal en ruimte lijkt me een feestje waard! Ik wil de uitgever
van deze succesvolle methode, de makers ervan, maar ook de docenten
die de methode gebruiken hartelijk feliciteren met dit jubileum.
De grote belangstelling van u als docenten voor dit jubileum, toont
aan hoe na de wiskunde u aan het hart ligt. Uw grote opkomst geeft mij
de gelegenheid om u als wiskundeleraren toe te spreken. Want wie de
discussies tussen alfa's en bèta's van de afgelopen weken heeft
gevolgd, weet dat ik iets uit te praten heb, vooral met de 'boze
bèta's' onder u.
Ik vind dat we elkaar recht in de ogen moeten kunnen kijken. Ik heb
goed geluisterd naar de grieven van veel wiskundedocenten over de
plannen voor de tweede fase. En vandaag wil ik u vertellen hoe we
volgens mij de komende tijd verder moeten.
Of u nu bovenbouwdocent bent, of leraar in de basisvorming, of docent
in het vmbo - u en ik hebben een gemeenschappelijk belang, en dat is
het vak wiskunde zelf. Het is het enige vak, naast Nederlands en
Engels dat de meeste leerlingen tot het examen volgen. In het havo en
vwo gaat het zelfs om álle leerlingen.
Als voormalig lerares Engels begrijp ik heel goed wat dan het probleem
is. Álle leerlingen volgen het vak, maar juist daardoor zal de aanleg
van de leerlingen verschillen. Dat is bij Engels zo, dat is bij
wiskunde zo.
Dat is een dilemma: als leraar moet het voor jou een uitdaging zijn de
zwakke leerling mee te nemen. Maar als vakmens wil je ook wat meer
kwijt van je vak bij de getalenteerde leerling. Dan wil je dus juist
méér uren geven aan de betere leerlingen. Dat is moeilijk te verkopen
aan je schoolleider, aan je collega's van andere vakken en aan de rest
van de wereld. Daarom doe je een beroep op argumenten voor de
opvatting dat méér wiskunde-uren absoluut noodzakelijk zijn.
Bijvoorbeeld dat het goed is voor de ontwikkeling van de
kenniseconomie. En dat ís natuurlijk ook zo. Maar ik denk dat uw
liefde voor het vak ook een belangrijke reden is. Daar is niets mis
mee. U wilt zoveel mogelijk over uw vak kwijt kunnen. Als minister wil
ik, dat u plezier hebt in uw vak.
Als minister wil ik ook ervoor zorgen dat alle leerlingen in het
voortgezet onderwijs voldoende wiskunde volgen. Maar die leerlingen
moeten nog veel meer vakken volgen. En de talentvollen willen we
natuurlijk extra stimuleren. Bovendien wil ik dus graag zien dat u ook
plezier in uw vak houdt.
We proberen de oplossing van het probleem breedte én diepte te zoeken
in differentiatie. In de basisvorming krijgen scholen meer
keuzemogelijkheden, zodat ze maatwerk kunnen leveren. Maatwerk voor
leerlingen én leraren.
In het vmbo proberen we voor verschillende groepen leerlingen
geschikte leerwegen te maken: van theoretisch tot heel praktisch. Soms
zelfs zonder wiskunde: ook dat moet kunnen. Hoewel we ons steeds eerst
moeten afvragen: kan het ook met ándere wiskunde? Wiskunde die ook
déze leerlingen aanspreekt?
Voor de bovenbouw havo/vwo hebben we ook gezocht naar mogelijkheden om
te differentiëren. Zo vinden we in de profielen maar liefst acht
soorten wiskunde. Dat is voor de schoolorganisatie wel erg veel
differentiatie. Wiskundeleraar is een te respecteren vak, maar
schoolleider ook.
Bovendien doet té veel differentiatie een erg groot beroep op de
aantallen wiskundeleraren. Anders gezegd: we moeten voorkomen dat het
steeds grotere tekort aan wiskundeleraren op u wordt afgewenteld,
doordat er druk op u komt om méér uren te maken dan u en ik
verantwoord vinden. We hebben in de voorstellen 'Ruimte laten en
keuzes bieden' een wat 'strakkere' ordening van wiskundevakken
voorgesteld.
En ja - dat strakkere systeem leidde tot mínder uren wiskunde in een
aantal profielen, vooral in het vwo. En daarover is een deel van u
ontstemd.
De 'boze bèta's' onder u voeren 3 argumenten aan voor meer uren
wiskunde:
1. In de eerste plaats zouden er méér uren wiskunde nodig zijn om het
voortgezet onderwijs goed te laten aansluiten op het hoger onderwijs,
en dan vooral de bètastudies. Op dat argument kom ik nog terug.
2. Het tweede argument is dat het vak nu eenmaal meer uren vraagt,
door zijn aard. Daar wil ik meteen maar duidelijk over zijn: dat kunt
u vinden, maar daar overtuigt u de buitenwereld, uw collega's van
andere vakken bij voorbeeld, niet mee. Die hebben vaak even sterke
argumenten voor dezelfde claim. Echt waar!
3. Over het derde argument heb ik het al gehad: u wilt iets van de
échte wiskunde van de vakmens kwijt kunnen. Als het aan mij ligt,
krijgt u daar ook de ruimte voor. Ook daar kom ik zodadelijk op terug.
Daarvoor wil ik eerst een paar dingen met u vaststellen. In
internationale vergelijkingen doen Nederlandse leerlingen het góed in
wiskunde. Daar moet u trots op zijn. Leerlingen in de basisvorming
vinden wiskunde bovendien best een aantrekkelijk vak. Dat is een grote
prestatie: van u.
De examenprogramma's van de bovenbouw zijn van een hoog niveau. Ze
zijn dan ook mede gemaakt door wiskundigen uit het wetenschappelijk
onderwijs. De Nederlandse leermiddelen zijn gemiddeld genomen goed -
Getal en ruimte is daar een voorbeeld van. U bent allemaal goed
opgeleide wiskundeleraren, of u nu op een hogeschool of op de
universiteit bent opgeleid. Ten slotte: de leerlingen die u in de
bètaprofielen opleidt en die vervolgens een bètastudie volgen, vormen
een selecte groep van de beste leerlingen.
U begrijpt waar ik heen wil: u mag trots zijn op uw leerlingen en op
uzelf. Het wiskundeonderwijs is in de meeste opzichten gewoon goed.
Als ik met u spreek over de eisen die het hoger onderwijs stelt, dan
moeten we dat in gedachten houden. Die eisen moeten namelijk wel
realistisch blijven. Ze mogen nooit zo hoog worden dat u en uw
leerlingen er nauwelijks aan kunnen voldoen.
U zou dan immers steeds méér uren nodig hebben. En op den duur zou u
gemangeld worden tussen wat uw leerlingen aankunnen en wat het hoger
onderwijs van u verlangt. Dat zie ik liever niet gebeuren. Want ik ben
zuinig op u.
Ik doe u een voorstel. Ik bekijk nog eens of het mogelijk is om voor
wiskunde meer ruimte te vinden. Maar dan met name voor alle leerlingen
in het profiel natuur en techniek. En in andere profielen meer ruimte
ter keuze: we houden rekening met diep én breed.
Ik zoek dus ruimte voor wat voor u als vakman en vakvrouw, en voor de
getalenteerde leerlingen de échte wiskunde is. Maar dan wil ik ook met
u én met het hoger onderwijs een goede afspraak maken. Ik zet mij in
voor meer ruimte. Het hoger onderwijs stelt realistische eisen aan het
niveau van de leerlingen. En u zet zich in voor de nodige didactische
vernieuwing van het wiskundeonderwijs. Want we kunnen in veel
opzichten tevreden zijn, maar het kan altijd beter.
Ollie B. Bommel zou zeggen: 'Beste wiskundevrienden, verzin een
fomule!'
Leerlingen van nu willen meer aandacht voor zelfstandig werken. Zeker:
óók bij wiskunde. Leerlingen moeten de gelegenheid hebben om het
boeiende van wiskunde voor henzelf te leren zien.
Ook al doen onze leerlingen het goed in de bètavakken, ze leren er
niet in dóór. En het wil er bij mij echt niet in dat dat komt omdat ze
te weinig uren wiskunde krijgen.
De vraag is dus: waarom vinden leerlingen in de basisvorming wiskunde
nog aantrekkelijk, en vinden leerlingen in de bovenbouw het vak vaak
alleen nog maar moeilijk? Kan dat niet anders?
Ik denk van wel. Zo heeft de Universiteit Groningen een bètasteunpunt,
waar leerlingen ook voor wiskunde aansprekende praktische opdrachten
vinden, die ze bijvoorbeeld in groepsverband kunnen uitwerken.
Óók in wiskunde kunnen méér werkvormen worden toegepast dan alléén de
één op één relatie tussen leraar en leerling die steeds méér uren
vraagt. En het moet leerlingen wel op de een of andere manier
aanspreken.
Ten slotte wil ik samen met u harde afspraken maken met het hoger
onderwijs: u levert goed opgeleide bètaleerlingen af, met de juiste
competenties. Het hoger onderwijs moet die studenten, uw leerlingen,
goed opvangen en zorgen dat hun programma aansluit bij wat ú ze hebt
kunnen leren: in een redelijk aantal uren, volgens een goed programma,
en met behulp van methodes als Getal en ruimte. U richt zich mede op
de eisen van het hoger onderwijs, maar dat hoger onderwijs moet ook
rekening houden met wat in het voortgezet onderwijs mogelijk is. Een
initiatief als dat van de Leidse universiteit kan daarbij helpen:
universitaire docenten zullen waar mogelijk ook wat lessen op school
geven.
Niet alleen de bètavakken moeten zich vernieuwen, maar ook de
bètastudies. Leerlingen kiezen ze niet vanzelf. Ze kiezen ze ook niet
omdat ze nodig zijn voor de kenniseconomie. Ze kiezen een studie als
die aantrekkelijk en haalbaar is. Het voortgezet onderwijs moet dat
laten zien, eventueel samen met het hoger onderwijs. En het hoger
onderwijs in de bètastudies moet ook leren dat een universitaire
studie niet alleen is bedoeld voor de aankomende genieën die straks
het toponderzoek zullen doen. Ook dat is een belangrijke factor.
Dames en heren,
Ik zal mijn voorstel met alle betrokkenen bespreken. Ik zoek dus meer
ruimte voor de échte wiskunde, didactische vernieuwing en een betere
aansluiting met het hoger onderwijs.
Ik hoop voor u, maar vooral voor uw leerlingen, dat met deze
veranderingen de wiskunde weer opbloeit in het voortgezet onderwijs.
Elke methode die daaraan bijdraagt, juich ik toe. Voor de makers van
Getal en Ruimte hoop ik dat zij het succes ervan kunnen prolongeren,
zodat Getal en Ruimte ook voor een deel van de komende generatie het
wiskunde-denkraam zal zijn.