D66
Debat bouwfraude-enquete: expertisecentra voor overheidsaanbesteding
Economisch beleid
Francine Giskes
19-03-2003 - De enquête naar onregelmatigheden in de bouw heeft
duidelijk gemaakt dat ondeskundigheid van de overheid de
geconstateerde onregelmatigheden mogelijk heeft gemaakt. De
belastingbetaler krijgt hiervoor structureel een rekening
gepresenteerd. Dat stelt D66-kamerlid Francince Giskes vandaag in het
debat naar aanleiding van het rapport van de Commissie Bouwfraude.
D66 pleit er daarom voor te komen tot expertisecentra die de overheid
kunnen bijstaan bij de aanbesteding van grote en kleine projecten.
Deze Bureaus Overheidsaanbesteding en Bouwbegeleiding (BAOB's) kunnen
centrale en decentrale overheden bijstaan met de expertise, kennis,
ervaring en de marktdeskundigheid die nodig zijn om de overheid haar
opdrachtgeverschap naar behoren te laten vervullen. Dit komt een
normale werking van de bouwmarkt ten goede. In hoeverre zulke BOAB's
gebruik maken van externe adviseurs dan wel de deskundigheid in eigen
beheer nemen, is een kwestie van nadere uitwerking.
---
INBRENG D66 (F. GISKES) IN HET DEBAT MET DE COMMISSIE OVER HET RAPPORT
VAN DE PARLEMENTAIRE ENQUETECOMMISSIE BOUWNIJVERHEID
19 MAART 2003
De bouw is in diverse opzichten een bijzondere sector. De producten
zijn vrijwel iedere keer anders. Is in de woningbouw nog enigszins
sprake van serieproductie, in de de grond-, weg- en waterbouw is ieder
project uniek, qua lokatie, qua ondergrond, qua programma van eisen,
qua materiaalgebruik etc. Het gaat per project over het algemeen om
veel geld en stevige risico's. En heel vaak is de overheid de
opdrachtgever. De enquêtecommissie concludeert dat de bouwsector wel
kenmerken heeft die onregelmatigheden in de hand kunnen werken, maar
heeft geen harde bewijzen gevonden dat de structuur van de bouw zonder
meer leidt tot onregelmatigheden. Toch deden in de voorbije jaren
onregelmatigheden zich volop voor, zozeer dat het parlement op
onderzoek uitging. De conclusies van de enquêtecommissie liegen er
niet om:
* vele, zo niet alle bedrijven in de grond-, weg- en waterbouw zijn
in kartelachtige structuren betrokken en in de installatiebranche
en andere bouwgerelateerde branches speelt waarschijnlijk
hetzelfde
* vooroverleg over marktverdeling en prijzen en onwettelijke
verrekensystemen zijn in de bouw gemeengoed
* in de bouw bestaat een cultuur van smeren en fêteren
* alle betrokkenen, bedrijfsleiding, brancheorganisaties, de
overheid als opdrachtgever, de overheid als toezichthouder,
accountants, het Openbaar Ministerie "lijken wetenschap of
tenminste sterke vermoedens te hebben gehad, maar komen niet in
actie om de onregelmatigheden aan te pakken." (ER blz. 262)
* de financiële schade van dit alles voor de overheid als
opdrachtgever, en dus de belastingbetaler, is omvangrijk.
De vraag die wat D66 betreft bij de bespreking van het rapport
centraal staat is: wat moet er gebeuren om dit soort onregelmatigheden
vanaf nu te voorkomen en in hoeverre kan de overheid daarvoor zorgen.
Opvallend is dat in de aanbevelingen van de commissie een belangrijke
plaats is ingeruimd voor verandering van cultuur en gedrag, zowel aan
de zijde van de bouwwereld als aan de zijde van de overheid. Gewenste
cultuur en gedragingen zijn geen zaken die zich laten afdwingen. Te
hopen valt dat louter het feit dat met deze enquête bestaande
ongewenste patronen zijn blootgelegd en te kijk gezet, zal leiden tot
de benodigde cultuuromslag en nieuwe gedragspatronen, weg van de
traditie van "gecoördineerde concurrentie" in de bouw, weg van te
innige banden tussen overheidsvertegenwoordigers en bouwers, weg van
"smeren en fêteren".
De eerste neiging is wellicht om voor het bestaan van de ongewenste
cultuur- en gedragsaspecten hoofdschuddend naar de bouwwereld te
wijzen als bron van alle kwaad. Maar: de gelegenheid maakt de dief.
Het geheel van rapportages van de parlementaire enquête Bouwnijverheid
overziende, is dat de tegeltjeswijsheid die zich opdringt. D66 is
eigenlijk nog het meest ontsteld over de onhandige wijze waarop in de
achterliggende jaren de overheid met de bouwsector is omgegaan. En dan
gaat het ons om de 3 rollen van de overheid:
- als opdrachtgever
- als wet- en regelgever
- als handhaver en toezichthouder
De overheid als opdrachtgever
Het beeld dat oprijst uit de enquêteresultaten en met name het
onderzoek van de groep onder leiding van professor Bovens die de rol
van de overheid onderzocht (Bijl. 5), is dat de diverse
overheidsinstanties, met uitzondering wellicht van Rijkswaterstaat,
hun taak als bouw-opdrachtgever niet goed hebben vervuld. Weliswaar
schreven zij ijverig zelf gedetailleerde bestekken ten behoeve van de
aanbesteding, maar zij hadden lang niet altijd inzicht in de door
aannemers gehanteerde eenheidsprijzen en de prijzen in de
onderaannemersmarkt. De risico's werden bovendien niet altijd goed
gedekt of verwerkt in de contracten en overeenkomsten met de
aannemers, zeker als werd geëxperimenteerd met moderne
bouworganisatie- en contractvormen. Schijnbaar goed opdrachtgeverschap
in de aanbestedingsfase leidde voorts ook niet automatisch tot goed
opdrachtgeverschap in de uitvoeringsfase. En dan moesten die
opdrachtgevende overheden zich ook nog staande zien te houden in het
geweld van een veelheid aan externe adviseurs: ingenieursbureaus,
architecten/ontwerpbureaus, kostendeskundigen en gebruikers. Interne
en/of specifieke regelgeving en procedures werden ook nog eens
regelmatig aangepast aan de ontwikkelingen in de markt. Op zich
logisch en nodig, maar het zal de continuïteit en inzichtelijkheid
voor de medewerkers van de desbetreffende diensten niet ten goede zijn
gekomen.
Prof. Bovens en de zijnen concluderen: "In gevallen waar aanbestedende
diensten slecht raamden en ontwierpen was hun positie ten opzicht van
de markt zeer zwak en de kans op prijsopdrijving het grootst, c.q. het
minst controleerbaar." Om direct daarna te stellen: "Dit impliceert
echter niet dat door een theoretisch perfect deskundig
opdrachtgeverschap de kans op het voorkomen van prijsafspraken
aanzienlijk kleiner werd."(Bijl.5, blz. 10) Op zoek naar antwoord op
de vraag hoe belangrijk goed opdrachtgeverschap nu is om
onregelmatigheden te voorkomen, blijven we stuiten op tegenstrijdige
berichten. Als er wel prijsafspraken waren, maar die resulteerden niet
in prijsopdrijving, konden aanbestedende diensten redelijkerwijs noch
op de hoogte zijn geweest van die afspraken, noch ze hebben voorkomen.
Maar deskundige en mondige opdrachtgevers die door hebben als
informatiebronnen zijn gemanipuleerd kunnen tegelijkertijd wel stuiten
op signalen van onregelmatigheden die voortvloeien uit bedrog of
dwaling en die prijsopdrijving tot gevolg hebben. Aldus Bovens c.s.
In haar eindrapport concludeert de commissie (blz. 73) dat deskundige
opdrachtgevers in theorie op ten minste drie manieren kunnen trachten
horizontale prijsafspraken te bemoeilijken: openbaar aanbesteden,
weloverwogen contractgrootte en het stimuleren van deelname van
buitenstaanders of buitenlanders bij aanbestedingen. Maar het zijn
geen panacees, zegt de commissie daarbij.
D66 leidt uit dit alles af dat het belangrijk is als de overheid goed
is toegerust voor haar rol als opdrachtgever, dat dat kan helpen om
onregelmatigheden te voorkomen, ook al is goed opdrachtgeverschap geen
voldoende garantie tegen onregelmatigheden en daarmee prijsopdrijving
in de bouw. De commissie deelt deze conclusie neem ik aan. Hoe komt
het dan dat sprake is van slechts één aanbeveling (nr. 7) met
betrekking tot de kwaliteit van het opdrachtgeverschap, en dan nog één
die niet uitblinkt in concreetheid? "De verdere professionalisering
van aanbestedende diensten (...) dient voortvarend ter hand te worden
genomen." In het antwoord op vraag 27 gaat de commissie in op de vraag
hoe zij die verdere professionalisering ziet. Zijn online te
raadplegen expertisecentra echt een afdoende antwoord of zijn er
ingrijpender maatregelen nodig? D66 stelt voor het opdrachtgeverschap
van de overheid te concentreren bij een beperkt aantal goed daartoe
uitgeruste Bureaus OverheidsAanbesteding en Bouwbegeleiding (BOAB's).
Daarin kan dan bundeling plaatsvinden van expertise, kennis, ervaring
en marktdeskundigheid, hetgeen de normale marktwerking ten goede komt.
Zou dat ook niet betere bescherming bieden tegen de weliswaar niet
bewezen geachte, maar ook niet ondenkbeeldige druk op
aanbestedingsprocessen vanuit "de politiek"? Graag een reactie van de
commissie op dit voorstel van D66.
De commissie doet in aanbeveling 8 nog een aantal suggesties hoe
aanbestedende diensten zelf meer marktwerking kunnen stimuleren:
redelijke selectiecriteria hanteren (d.w.z. niet alleen de prijs, maar
ook zaken als gebruikswaarde, levensduur en onderhoudsintensiteit),
combinatievorming kritisch toetsen, strategisch omgaan met de
projectgrootte, de kosten van inschrijven niet nodeloos verhogen en
elektronische inschrijving mogelijk maken. Lijkt het de commissie
voldoende als deze suggesties op vrijwillige basis ter harte worden
genomen, of acht zij dwingende voorschriften vanuit de rijksoverheid
op dit punt noodzakelijk? Zou ook met het oog hierop concentratie van
aanbestedingsactiviteiten van de overheid niet dfe voorkeur verdienen?
Over de wijze van aanbesteden is die aanbeveling overigens niet
helder. Vindt de commissie dat in het vervolg alle aanbestedingen
openbaar zouden moeten zijn? Vanuit de bouwwereld wordt op die
gedachte niet enthousiast gereageerd. Ook ligt er het verwijt vanuit
die hoek dat met name Rijkswaterstaat en de grote gemeenten hun
dominante positie op de bouwmarkt misbruiken door bedrijven moreel te
verplichten tot deelname aan aanbestedingen, sponsoring of gratis
dienstverlening en door slimme timing van aanbestedingen. Hoe reageert
de commissie daarop?
Kortom, de opdrachtgevende overheidsinstanties waren tot op heden voor
de opdrachtnemende bouwers veelal niet de juiste tegenspelers die
nodig zijn om de ingewikkelde bouwmarkt uit zichzelf goed te laten
functioneren. Dat kan beter, maar dan nog gaat het niet goed. En
naarmate een markt uit zichzelf niet goed kan functioneren zijn meer
spelregels en scheidsrechters nodig - wet- en regelgeving en toezicht
en handhaving dus. Daar kom ik nu op.
De overheid als wet- en regelgever
Ook op het punt van wet- en regelgeving heeft de overheid in het
verleden de nodige steken laten vallen, zo blijkt uit deze enquête.
Heel specifiek voor de bouw is de aanbestedingsregelgeving. Daarnaast
is natuurlijk van belang hetgeen is vastgelegd omtrent mededinging,
accountancy en integriteit.
Aanbesteding
Het Nederlandse stelsel van overheidsaanbesteding blinkt niet uit in
transparantie, coherentie en coördinatie. Het vertoont in zijn
uitwerking een nogal gefragmenteerd karakter, stelt de onderzoeksgroep
onder leiding van mevrouw Pe. (Bijl. 4, blz. 156) Momenteel is sprake
van pseudo-wetgeving. Sinds 1 september 2001 is niet langer sprake van
verplichte toepassing van het UAR 2001 en het UAR-EG 1991 voor alle
organen van de centrale overheid, zoals dat daarvoor wel het geval
was. Sindsdien gelden de door de staatssecretaris van VROM opgestelde
Beleidsregels aanbesteding van werken, maar formeel slechts voor VROM
zelf, voor V&W en voor Defensie. Dat ook het ministerie van LNV zich
daaraan houdt en vele andere decentrale overheden en semi-overheden is
mooi, maar wel een wankele basis. Minstens even interessant is
trouwens wie zich er kennelijk niet aan menen te hoeven houden.
Opvallende speler: het ministerie van VWS. In antwoord op de
schriftelijke vragen antwoordt de commissie dat VWS niet tot de
"bouwministeries" behoort en daarom niet in het onderzoek is
betrokken. Een voorgelegd concreet voorbeeld bij VWS lijkt bij de
commissie evenwel nogal wat vragen op te roepen. De commissie verwijst
naar het kabinet voor verdere duidelijkheid. Toch vernemen wij graag
van de commissie zelf ook of men denkt dat er aanleiding is met name
in de sfeer van VWS alerter dan tot op heden te worden.
De situatie bij VWS illustreert in elk geval de noodzaak van het punt
dat de enquêtecommissie duidelijk maakt: het is de hoogste tijd dat
Nederland de nieuwe op handen zijnde Europese richtlijn voor
aanbesteding van alle overheidsopdrachten omzet in eigen wetgeving.
Daarmee zou een einde komen aan de tot op heden gekozen route van
verwijzingsregelgeving door middel van een raamwet en algemene
maatregelen van bestuur. (Een route, overigens, die door het parlement
is gesanctioneerd.) Het resultaat daarvan is geweest dat de
uitvoeringspraktijk werkt met aanbestedingsreglementen zonder
wettelijke verankering, tot stand gekomen via overleg tussen enkele
ministeries en organisaties van bouwondernemers. Met alle hiervoor
geschetste nadelen van dien. Zo heeft het kunnen gebeuren dat
opdrachtgevers graag werkten met onderhandse aanbestedingen, de
toegang van nieuwe toetreders op de bouwmarkt beperkten door te
streven naar een beperkt aantal (grote) aanbieders bij aanbestedingen,
een voorkeursbehandeling gaven aan bedrijven uit de eigen regio,
gingen leuren met prijzen na mislukte aanbestedingen, etc.
De onderzoeksgroep van mevrouw Pe schetst een aantal varianten voor de
bepleite nieuwe wetgeving (Bijl. 4, blz. 156): codificatie in het
Burgerlijk Wetboek, een aparte "Wet inzake overheidsopdrachtverlening
voor de uitvoering van werken, het plaatsen van opdrachten voor
leveringen en het verrichten van diensten" of een aan te passen en uit
te werken Raamwet EEG-voorschriften aanbestedingen. De commissie noemt
in haar eindrapport de tweede optie, een nieuwe wet, niet meer (blz.
273). Is daar een speciale reden voor en heeft de commissie zelf een
voorkeur? D66 vindt dit een belangrijk element in de enquêteresultaten
en hecht aan een duidelijk antwoord.
Mededinging
Sinds 1998 zijn aanbestedingskartels in Nederland vanuit
mededingingsrechtelijk oogpunt verboden, in lijn met het Europese
recht. De wet- en regelgeving is wat dat betreft niet voor tweeërlei
uitleg vatbaar. Prijs- en werkverdelingsafspraken en onderlinge
rekenvergoedingen zijn verboden en beboetbaar. Een rekenvergoeding van
de opdrachtgever aan een aanbieder is alleen in uitzonderlijke
omstandigheden toegestaan.
Dat de praktijk op het punt van de mededinging de afgelopen jaren iets
anders heeft laten zien, eufemistisch uitgedrukt, is dus niet het
gevolg van slechte wet- en regelgeving, maar van handhaving daarvan.
De praktijk lijkt geënt gebleven op het oude Nederlandse
misbruikstelsel waarin kartels waren toegestaan zolang zij geen
misbruik maakten van hun positie. Dat gaf heel wat ruimte. Op de
handhaving, of liever het gebrek aan handhaving van de
mededingingsregelgeving door de overheid kom ik in het navolgende
terug.
Accountancy
Deze enquête heeft aangetoond dat er het nodige valt aan te merken op
de rol van de accountants bij de opgetreden onregelmatigheden. De
commissie stelt in haar eindrapport dat de overheid het voortouw dient
te nemen in de evaluatie van regelgeving. Vooruitlopend op die
evaluatie komt de commissie al tot de conclusie dat die regelgeving in
elk geval aanscherping behoeft voor wat betreft de Verordening op de
fraudemelding en het opnemen van aspecten als fraude, witwassen en
dilemmatrainingen inzake beroepsethiek en het omgaan met klanten in de
beroepsopleiding en de permanente educatie. Voorts geeft de commisie
in overweging een "openbaar aanklager" voor het accountantsberoep in
te stellen. Kan de commissie nog eens toelichten waarom zij
vooruitlopend op de bepleite evaluatie al tot deze conclusies komt? En
hoe verhoudt zich dit tot de evaluatie die al in 2001 plaatsvond? Niet
in de laatste plaats dankzij deze enquête is de beroepsgroep zelf al
flink in actie gekomen om via zelfregulering het functioneren van de
accountants te verbeteren. Is de commissie van mening dat afdoende
stappen in de goede richting zijn gezet? Vindt de commissie het nodig
dat er zowel voor RA al AA accountants regels voor onafhankelijkheid
in de wet zouden moeten worden opgenomen?
Integriteit
Onregelmatigheden krijgen meer kans naarmate er minder moeilijk over
wordt gedaan. Voor het overheidspersoneel bestaan integriteitregels.
Desondanks heeft de commissie "over het algemeen een zorgelijk beeld
gekregen van een in de bouwnijverheid voorkomende cultuur van smeren
en fêteren." (ER blz. 282) De commissie bepleit daarom nadere regels
binnen de overheid op integriteitgebied In aanbeveling 5 worden een
aantal suggesties gedaan. Moeten wij daaruit afleiden dat tot op heden
voor ambtenaren en bestuurders (inclusief ministers) op grond van de
regels niet duidelijk is dat zij worden geacht niet deel te nemen aan
bijeenkomsten waarvan het zakelijk karakter en de noodzaak ontbreken?
Geen cadeautjes aan te nemen? De eigen organisatie te laten betalen
voor bijeenkomsten die wel zakelijk en nodig zijn? Collusie geen kans
te geven? Met andere woorden, ziet de commissie echt nog ruimte voor
nadere regelgeving of gaat het qua integriteit van ambtenaren en
bestuurders domweg om internalisering van de bestaande regels, zowel
door de organisatie als door de betrokkenen zelf?
De Wet Bevordering IntegriteitsBeoordelingen door het Openbaar Bestuur
(BIBOB) is weliswaar bedoeld om aanbestedende overheidsdiensten het
mogelijk te maken niet-integere bedrijven van opdrachten uit te
sluiten, maar in de aanbestedingspraktijk van de mogelijkheden van die
wet volgens de commissie waarschijnlijk tegen. Dit vooral als gevolg
van de uitsluiting van een aantal categorieën van organisaties.
Bovendien blijkt uitsluiting op grond van de wet BIBOB op gespannen
voet te kunnen staan met wat Europeesrechtelijk is toegestaan. Het
valt D66 op dat de commissie dit slechts constateert en niet
aanbeveelt de wet BIBOB om die reden aan te passen. De commissie
volstaat met de mededeling dat aanbestedende diensten zich desondanks
effectief blijken te kunnen wapenen tegen malafide opdrachtnemers door
eigen screening van bedrijven (ER blz. 283). Is volgens de commissie
meer of andere wet- of regelgeving op dit punt dus niet nodig c.q.
mogelijk?
De overheid als handhaver en toezichthouder
Voor D66 is het zwaarste punt van kritiek als het gaat om de rol van
de overheid zelf toch wel het tekort aan handhaving en toezicht. Om te
beginnen de Nederlandse Mededingingsautoriteit. "De NMa is duidelijk
tekortgeschoten in haar handhavende taken ten aanzien van de
bouwnijverheid." stelt de commissie onomwonden (ER blz. 287). In
plaats van voort te bouwen op hetgeen haar voorganger, de Economische
Controle Dienst, inmiddels te weten was gekomen over de bouw, heeft de
NMa zich eerst toegelegd op de afwikkeling van ontheffingsverzoeken.
Signalen van kartelvorming en machtsmisbruik werden door de NMa niet
serieus opgepakt. De be- en afhandeling van tips was niet goed
geregeld. Het valt D66 op dat het gebrek aan effectief toezicht door
de NMa in het verleden de commissie geen aanleiding heeft gegeven tot
het doen van aanbevelingen over het functioneren van de Nma zelf - of
het moet zijn dat de bepleite periodieke evaluatie van de
mededingings- en aanbestedingsregels in de bouwnijverheid als een taak
voor de NMa wordt gezien. Zelfs de constatering dat bij de NMa, anders
dan bij de Belastingdienst, risicoanalyse en doelgroepenbeleid
ontbreekt, is voor de commissie kennelijk geen reden voor enig advies.
Moeten we hieruit afleiden dat de commissie er het volste vertrouwen
in heeft dat het vanaf nu wel goed zal gaan met de NMa en de bouw? Dat
de noeste en nijvere" aanpak van het thans lopende onderzoek naar
onregelmatigheden in de bouw kennelijk voldoende garanties voor de
toekomst bieden? En dat alleen nog een discussiepunt is in hoeverre de
NMa de beschikking moet krijgen over doorzoekingsrecht en de
bevoegdheid woningen binnen te treden tegen de wil van de bewoner? De
commissie stelt wat dat betreft dat een zorgvuldige afweging geboden
is en suggereert inschakeling van de rechter-commissaris. Heeft de
commissie sindsdien op dit punt nog nieuwe inzichten gekregen?
Graag ook toelichting van de commissie op de vraag waarom in het
eindrapport wel wordt gesteld dat de commissie de Belastingdienst
aanbeveelt het beleid inzake materiële controles aan te scherpen(ER
blz. 289), maar dit in de uiteindelijke aanbevelingen niet terugkomt.
In het deelrapport over de juridische aspecten wordt ten aanzien van
toezicht en handhaving ook nog geconstateerd dat in Nederland een
dwingende coördinatiestructuur vanuit één ministerie voor het
aanbestedingsbeleid ontbreekt, hetgeen wel nodig zou zijn om naleving
van de Europese aanbestedingsrichtlijn te verzekeren. Ook ontbreekt
een instrumentarium van preventief en repressief toezicht met
betrekking tot die naleving (Bijl.4 blz. 146). Moeten we de
aanbeveling van de commissie om de minister van VROM
eerstverantwoordelijke voor een gerevitaliseerd bouwbeleid te maken in
dat licht zien? Zo ja, ligt het niet meer voor de hand de minister van
EZ hiertoe aan te wijzen? Zo nee, waar denkt de commissie dan precies
aan bij het begrip "bouwbeleid"?
Dan is er natuurlijk als het gaat om de handhaving nog het Openbaar
Ministerie. De commissie beveelt aan dat financieel-economische
delicten meer prioriteit moeten krijgen bij het OM en
opsporingsdiensten als de Rijksrecherche. De (vooral) kwalitatieve en
kwantitatieve capaciteitstekorten bij die instanties moeten worden
weggewerkt. Dit is een waar woord en is al menigmaal uit andere hoofde
door de Kamer gesteld. Heeft de commissie de indruk dat er inmiddels
werk wordt gemaakt van deze aanbeveling? Ook beveelt de commissie aan
dat het OM zich meer rekenschap moet geven van het publieke belang bij
de keuze tussen het aanbieden van een transactie en het entameren van
een strafzaak. D66 heeft de indruk dat die boodschap inmiddels door de
beroering rond de schikking in de Schipholtunnelkwestie wel is
doorgekomen. Heeft de commissie indicaties dat er thans bij het OM
anders met dit soort kwesties wordt omgegaan?
Tot zover de rollen van de overheid.
Betekent nu het feit dat de overheid op zoveel punten tekort is
geschoten dat de bouw eigenlijk weinig te verwijten valt? Geenszins!
Zelfs als er gelegenheid wordt geboden, hoeft niemand daar misbruik
van te maken. De overheid kan regelen en toezien tot ze er bij
neervalt, maar uiteindelijk komt het er ook op aan dat de bedrijven in
kwestie hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Bedrijven hebben tot
doel winst te maken. Dat staat niet ter discussie. Maar winst maken
met oneigenlijke middelen betekent uiteindelijk verlies voor iedereen,
niet in de laatste plaats de bouw zelf. De in deze enquête aan de kaak
gestelde praktijken, waarin uiteindelijk iedereen iedereen in de tang
hield, hebben ongetwijfeld een zware wissel getrokken op de
innovatiekracht en mogelijkheden tot productiviteitsgroei van de
sector. Welke creativiteit zou er zijn losgekomen als er geen
prijsafspraken waren gemaakt? Van welke verbeterde bouwtechnieken
hadden we inmiddels kunnen profiteren? Zeker gezien de huidige
economische situatie, is dat in de ogen van D66 misschien nog wel de
treurigststemmende conclusie van deze enquête.
Het zal niet meevallen een historie van 100 jaar "vooroverlegpraktijk"
af te sluiten en de omslag te maken naar een gewone zakelijke cultuur.
Daartoe ligt een zware opdracht bij de overheid. Het vraagt ook durf
en kwaliteit van de verantwoordelijken voor de ondernemingen in
kwestie. In een tijd dat corporate governance en verantwoord
ondernemen weer hoog op de agenda staan moet het ook voor de bouw
mogelijk zijn die omslag voor elkaar te krijgen. De verdienste van
klokkenluider Bos en deze enquêtecommissie en is dat structuren en
culturen in de bouw zijn blootgelegd die nooit voor hadden mogen komen
en niet langer getolereerd kunnen worden en waar nu zoveel
maatschappelijke aandacht voor is dat het hopelijk niet eens mogelijk
zal zijn ze door te zetten.
De enquêtecommissie heeft een moeilijke opdracht vervuld en tot een
goed einde gebracht. Mevrouw Vos en de haren (en dat zijn er nogal wat
geweest door alle verkiezingen) verdienen daarvoor een compliment, en
in hun kielzog natuurlijk ook alle in- en externe medewerkers die bij
het project waren betrokken. D66 dankt alle betrokkenen nadrukkelijk
voor hun inspanningen.
De geproduceerde hoeveelheid tekst liegt er niet om. Het moet D66 van
het hart dat er sprake lijkt van een opwaartse druk op het aantal
bladzijden dat een parlementaire enquêtecommissie afscheidt. Of dit de
kwaliteit en de inzichtelijkheid van de enquêteresultaten ten goede
komt, valt te betwijfelen. Het rapport van deze commissie valt nogal
eens in herhaling. D66 had graag gezien dat meer werk was gemaakt van
een duidelijke vraagstelling en gerichte analyse, uitmondend in
eenduidige oordelen en aanbevelingen. Beschrijving, analyse,
beoordeling en suggesties voor oplossingen lopen nogal eens door
elkaar heen. Dat bemoeilijkt het trekken van conclusies en het zoeken
naar oplossingen.
Ondanks deze enquête en de schokgolf die hij teweeg heeft gebracht in
de wereld van de bouw, is het voor alle betrokkenen zaak waakzaam te
blijven. Nog deze week werd ons door een bouwbedrijf gemeld dat nog
steeds vele pogingen worden gedaan om tot vooroverleg te komen! Kan de
commissie dit bevestigen? Het is goed dat de enquête al blijkt te
hebben geleid tot ander aanbestedingsgedrag van opdrachtgevers, met
name in de GWW-sector. Volgens het EIB wordt scherper naar
inschrijfbegrotingen gekeken, worden bij onderhandse aanbestedingen
meer aannemers uitgenodigd en wordt vaker openbaar aanbesteed. De
andere kant van de medaille is dat er meer dan voorheen wordt
"geleurd", dat opdrachtgevers wantrouwiger en voorzichtiger zijn
geworden waardoor de sfeer verslechtert en er minder overleg
plaatsvindt tussen opdrachtgevers en aannemers, hetgeen een goede
voortgang van het werk niet ten goede komt. Heeft de commissie
suggesties hoe we de positieve effecten van de enquête kunnen behouden
en tegelijkertijd de negatieve effecten buiten de deur houden?
Resten er nog twee praktische punten: schadevergoeding en
openbaarmaking van schaduwadministraties.
Schadevergoeding
Sinds de resultaten van de enquête er liggen is er de roep om
schadevergoeding door de bouwbedrijven aan de benadeelde
opdrachtgevers, oftewel de belastingbetalers. Ook D66 vindt dat
bouwbedrijven, indien maar enigszins mogelijk, ten onrechte ontvangen
geld voor projecten moeten terugbetalen. Pikant is in dit verband
overigens wel de conclusie in een studie uit januari 2003 van het
Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid dat er maar weinig
opdrachtgevers zijn die denken dat zij in de afgelopen jaren nadeel
hebben ondervonden als gevolg van marktverdeling. De enquêteresultaten
overziende is D66 evenwel niet optimistisch over de kans om enerzijds
de exacte schade te bepalen en anderzijds eenduidig te bewijzen aan
wie die schade te wijten valt. Met het oog daarop is interessant dat
vrijwel direct na het uitkomen van het enquêterapport uit de
bouwwereld zelf het voorstel is gekomen voor een soort eenmalige
afkoop, om te slaan over de hele sector. Dat klinkt genereus (ook al
riekt ook dat weer naar vooroverleg!), maar de vraag is natuurlijk wel
onder welke voorwaarden dat zou gebeuren. Geen onderzoek meer door NMa
en Openbaar Ministerie? Geen boetes of veroordelingen? D66 vraagt de
commissie haar licht te laten schijnen over deze kwestie, teneinde
daar wellicht in tweede termijn op terug te kunnen komen.
Openbaarmaking van de schaduwadministraties
Afgelopen maandag liet de enquêtecommissie de Kamer weten besloten te
hebben te zogenoemde Bos-boekhouding integraal openbaar te maken. Dat
draagt bij aan het inzichtelijk en controleerbaar maken van de inhoud
van het enquêterapport en aan het maatschappelijk debat dat door de
Kamer beoogd werd op gang te worden gebracht, aldus de commissie in
haar brief. D66 vindt dat informatie zoveel mogelijk openbaar moet
zijn. Wel vernemen wij graag van de commissie wat de voors en tegens
rond deze beslissing zijn geweest en in hoeverre door deze beslissing
geen rechtsongelijkheid ontstaat voor de bij die boekhouding betrokken
opdrachtnemers en opdrachtgevers. Dit temeer omdat de commissie de
overige verkregen administraties niet openbaar zal maken. Wat zijn de
omstandigheden en argumenten die specifiek aan deze administraties
verbonden zijn?