Ministerie van Buitenlandse Zaken

Feitenrelaas Irak

Op 2 augustus 1990 bezette Irak zijn buurland Koeweit en ging vervolgens over tot annexatie ervan als 19e provincie van Irak. Dezelfde dag veroordeelde de VN Veiligheidsraad deze invasie als schending van de internationale vrede en veiligheid en eiste onmiddellijke terugtrekking van de Irakese troepen (VR resolutie 660). Op 6 augustus stelde de VR economische maatregelen in tegen Irak. Deze maatregelen behelsden een importverbod voor alle staten betreffende alle goederen (hoofdzakelijk olie) afkomstig uit Irak alsmede een exportverbod van alle goederen, met name inclusief wapens en militair materieel, naar Irak.

Op 29 november 1990 werd door de Veiligheidsraad, ex Hoofdstuk VII van het VN Handvest resolutie 678 aangenomen, waarbij de lidstaten van de VN werden gemachtigd "all necessary means" te gebruiken om naleving door Irak van resolutie 660 af te dwingen ­ alsmede van "all subsequent relevant resolutions" ­ en "to restore international peace and security in the area". Hiermede kwam de machtiging voor het gebruik van geweld voor het afdwingen van VR-resoluties m.b.t. Irak tot stand.

Nadat een internationale coalitie onder leiding van de VS d.m.v. de operatie Desert Storm de naleving van VR-resolutie 660 had afgedwongen door Koeweit te ontzetten kwam op 3 april 1991 VR-resolutie 687 tot stand. Deze resolutie ziet onder meer op de ontmanteling van het Irakese arsenaal aan massavernietigingswapens en ballistische raketten en verklaarde dat, nadat Irak zijn aanvaarding van alle bepalingen van deze resolutie aan de SG VN zou hebben bericht, een formeel staakt-het -vuren van kracht zou zijn tussen Irak en Koeweit alsmede met de Lidstaten die met Koeweit samenwerken. Door de daarop volgende verklaring van Irak kwam dit staakt-het-vuren tot stand, waarmee de vijandelijkheden, gebaseerd op de machtiging vervat in VR-resolutie 678, werden opgeschort.

Reeds resolutie 687 legde de 'burden of proof' inzake ontwapening op Irak zelf, door de eis van volledige opening van zaken betreffende zijn massavernietigingswapens en van medewerking met internationale wapeninspecteurs ­ UNSCOM en IAEA ­ bij de vernietiging ervan.

De door Saddam Hussein indertijd afgelegde verklaring ontkende het bezit van biologische wapens en gaf slechts sporadische informatie inzake chemische wapens. In 1995 liep een schoonzoon van Saddam Hussein over, die een belangrijke rol had gespeeld bij de programma's tot verwerving van massavernietigingswapens. Hierdoor werd Irak gedwongen verdere opening van zaken te geven. Uitgaande van de eerst toen door Irak verstrekte informatie, die zonder meer de onvolledigheid en onjuistheid van de eerdere verklaring aantoonde, ontdekten de wapeninspecteurs dat Irak over schrikwekkende hoeveelheden biologische wapens beschikte (met name voor gebruik als wapens geschikt gemaakte Anthrax en Botulisme bacteriën, vide bijlage) alsmede een zorgelijk ver gevorderd programma voor het ontwikkelen van atoomwapens.

De inspecteurs slaagden erin het bestaan van zekere hoeveelheden verboden wapens, van wapensystemen en wapenprogramma's aan het licht te brengen en over te gaan tot de ontmanteling ervan c.q. de verificatie van door Irak beweerde zelfstandige vernietiging. Tezelfdertijd ging evenwel het regime door alles te doen om hun werkzaamheden te frustreren. Het ging daarbij voornamelijk om het ontzeggen van toegang tot verdachte 'sites' ­ met als hoogtepunt het tot verboden gebied verklaren van het zeer grote aantal zogenaamde 'presidentiële paleizen' (het gaat hierbij om enorme, uit vele gebouwen bestaande complexen met oppervlaktes van verscheidene vierkante kilometers) ­ maar ook om het onder druk zetten van de inspectie teams. Dit leidde eind 1998 tot het terugtrekken van die teams. De VS en het VK reageerden hierop met militaire acties in de vorm van luchtaanvallen, waarvoor overigens geen specifieke mandaterende VR-resolutie tot stand werd gebracht. De Nederlandse regering stelde zich destijds op het standpunt, met haar brief aan de Tweede Kamer van 17 december 1998, dat dit militair optreden werd gelegitimeerd door het geheel aan resoluties van de veiligheidsraad vanaf 1991 inzake Irak (m.n. VR-resolutie 678 in combinatie met 687).

Aangezien het gebruikte geweld niet leidde tot terugkeer van de inspecteurs stelde de internationale gemeenschap zich tevreden met het voortzetten van het stelsel van economische maatregelen, waarbinnen de uitgeoefende controle over de olie-inkomsten van Irak een belangrijk element was, als enig drukmiddel. Daarnaast bestonden de zogenaamde 'no fly zones' in Noord- en Zuid Irak, afgedwongen door de luchtmachten van VS en het VK, gericht op bescherming van de Irakese bevolking van die gebieden, die tijdens Operatie Desert Storm in opstand was gekomen.

Deze economische maatregelen leidden tot grote ellende voor de bevolking van Irak, die met een ernstige verslechtering van haar levensomstandigheden werd geconfronteerd. Anders dan de leden van het regime, die aan de smokkel ter ontduiking ervan goed verdienden. Uiteindelijk werden het stelsel in 2002 verfijnd door i.p.v. de invoer van Irak in den brede aan toestemming door het in 1991 ingestelde sanctiecomité te onderwerpen, te gaan werken met een verboden lijst van zogenaamde 'dual use' goederen. In feite kwam dit neer op een beleid van 'containment' van de dreiging die uitgaat van het bezit en de ontwikkeling door Irak van massavernietigingswapens, door het instellen van een non-proliferatie regime voor één land.

Op 17 december 1999 werd door de VR ­ onder Nederlands voorzitterschap ­ resolutie 1284 aangenomen, die zag op terugkeer van de wapeninspecteurs ­ UNSCOM zou worden opgevolgd door UNMOVIC ­ waarbij in geval van 'compliance' door Irak uitzicht werd gegeven op opschorting van de sancties. VR-resolutie 1284 zag in feite op het wederinstellen van een UNSCOM-achtig inspectie-regime, met de bewijslast bij Irak, uitlopend op monitoring van de Irakese capaciteiten, nadat alle feitelijke wapensystemen zouden zijn ontmanteld. Frankrijk, in gezelschap van de Russische Federatie en China, onthield zich van stemming. In feite omdat de aan Irak geboden 'wortel' in de visie van deze permanente leden van de VR niet aantrekkelijk genoeg was. Irak vond dat ook, want dit land bleef de terugkeer van de wapeninspecteurs weigeren.

Bij het aantreden van de regering Bush veranderde het internationale klimaat. Zeker na de terroristische aanslagen van 11 september 2001 nam de bereidheid tot inzet van militaire middelen toe, zoals bleek uit de acties in Afghanistan onder artikel 51 van het VN Handvest (het recht op zelfverdediging). Bovendien stelde president Bush in zijn rede inzake "the state of the union" in 2002 Irak voorop binnen de "Axis of evil" (samen met Iran en Noord Korea), gevormd door landen waarvan een dreiging uitging door het bezit van massavernietigingswapens, die door onverantwoordelijk regimes in handen van terroristen zouden kunnen worden gespeeld.

Doordat de VS uitging van het onverantwoordelijke karakter van de regimes van de betrokken landen, werd met name in het geval van Irak door de VS aanvankelijk het doel van 'regime change' vooropgesteld. De VS was voornemens dit met een 'coalition of the willing' tot stand te brengen. Onder invloed van andere landen, met name het VK, maar ook Nederland, koos de VS ervoor een oplossing via de VN te zoeken. Dit versterkt de internationale legitimiteit van eventueel militair optreden, dat deze en andere potentiële bondgenoten expliciet niet wilden uitsluiten. Als doel werd de ontwapening van Irak vooropgesteld

In september 2002 hield president Bush een rede voor de Algemene Vergadering van de VN, waarbij hij aangaf de VN ­ en met name de Veiligheidsraad ­ in staat te willen stellen zijn verantwoordelijkheid te nemen, door Irak alsnog tot ontwapening te brengen. Ook SG Koffi Annan benadrukte dit aspect in zijn eigen rede.

Onder druk van de realistisch geworden dreiging met militair geweld bewoog Saddam Hussein. In zijn brief van 1 augustus 2002 aan de SG VN deelde de minister van Buitenlandse Zaken van Irak mede bereid te zijn tot 'technische gesprekken' met de heer Hans Blix, de uitvoerend directeur van het onder VR-resolutie 1284 als opvolger van Unscom ingestelde wapenispectieteam UNMOVIC, over hervatting van de inspecties.

De VS nam evenwel geen genoegen met wat gezien werd als slechts een zoveelste tactische concessie van Saddam Hussein, een hervatting van de inspecties naar het voorbeeld van UNSCOM, waarbij hij alle gelegenheid zou krijgen voor herhaling van het kat-en-muis spel van vóór 1998. Met grote moeite werd door de VS met (vooral) Frankrijk de tekst van VR-resolutie 1441 uitonderhandeld. Frankrijk wilde uitgaan van twee resoluties. De eerste om het inspectieregime aan te scherpen en een tweede om eventueel naleving van de eerste door Irak af te dwingen. Van deze Franse wens bleef in VR-resolutie 1441 slechts over dat bij vaststelling van "further material breach" de VR opnieuw zou beraadslagen.

Door de recapitulatie door 1441 van alle vorige resoluties ­ met name 678 (geweldsmandatering) en 687 (massavernietigingswapens) ­ werd de sinds 1991 bestaande machtiging tot geweld herbevestigd. Resolutie 1441 stelt ­ anders dan 678 - niet dat in geval van niet-naleving "all necessary means" gerechtvaardigd zijn; in plaats daarvan spreekt de unaniem aangenomen VR-resolutie 1441 van "serious consequences". Ook in de visie van de Nederlandse regering (brief van premier Balkenende aan de voorzitter van de Europese Raad, premier Simitis) komt dit neer op militair ingrijpen.

Resolutie 1441 is zeer expliciet over wat van Irak in het kader van naleving van met name ontwapening geeist wordt. Nog zwaarder dan in resolutie 687 wordt de 'burden of proof' op Irak gelegd. Van dit land wordt actieve medewerking geeist om zelf zijn ontwapening tot stand te brengen. Niet de inspecteurs hoeven met lantaarntjes te zoeken wat ze kunnen vinden, maar Saddam Hussein dient het licht aan te doen. Een centrale plaats hierbij is toegedacht aan de initiële verklaring die Irak bij het begin van de inspecties heeft moeten doen.

Die verklaring is in ieders ogen ­ ook die van de wapeninspecteurs ­ niet afdoend en niet geloofwaardig gebleken. Het kwam er wederom op neer dat Irak verklaarde geen verboden wapens en wapenprogramma's te bezitten en het aan de internationale gemeenschap overliet het tegendeel aan te tonen. Dit is in strijd met letter en geest van VR-resolutie 1441. Het feit dat de wapeninspecteurs tot dusver geen 'smoking gun' hebben kunnen vinden betekent dan ook niet dat Irak kan menen aan zijn ontwapeningsverplichtingen te hebben voldaan. In de visie van de VS, daarin gesteund door het VK, is Irak nu dan ook in 'further material breach' in de termen van VR-resolutie 1441 ­ dus nog bovenop de al vaststaande 'material breach' in het licht van eerdere relevante VR-resoluties ­ en is het tijd voor de door VR-resolutie 1441 aangekondigde 'serious consequences', lees militair ingrijpen. Het VK heeft inmiddels, mede namens de VS en Spanje, een daartoe strekkende 'tweede resolutie' ingediend. Inmiddels is sprake van bereidheid aan Britse kant om Irak nog een beperkte tijd te geven om alsnog tot de door VR-resolutie 1441 geiste 'actieve medewerking' te komen. Dit vermoedelijk om tegemoet te komen aan de opvattingen van landen als Frankrijk en Duitsland.

Duitsland heeft vanaf het begin militair optreden ­ ook met specifiek VR-mandaat- uitgesloten. Frankrijk (gesteund door andere permanente leden van de VR, de Russische Federatie en China) heeft zich in zoverre aan Duitse kant geschaard, dat het meent dat in elk geval thans de tijd daarvoor nog niet gekomen is. Volgens deze landen gaan de inspecties in Irak goed en dienen de inspecteurs de tijd te krijgen ­ en eventueel extra middelen ­ om hun werk af te maken. Frankrijk verwerpt in feite de Brits-Amerikaanse visie op het Irakese probleem van de massavernietigingswapens, die stoelt op VR-resolutie 1441 en lijkt zich te bewegen in de richting van het instellen van een inspectieregime conform VR-resolutie 1284. Dat de concessies die Irak thans heeft gedaan alleen tot stand kwamen onder nog niet eerder opgebouwde zware militaire druk, wordt door Frankrijk en Duitsland (alsmede Rusland en China) buiten beschouwing gelaten.

Premier Blair heeft op 25 februari jl. benadrukt dat het alternatieve voorstel, dat in de vorm van het memorandum van Frankrijk, Duitsland en de Russische Federatie aan de VR voorligt, zonder meer vraagt om meer tijd voor de inspecteurs. Dit nadat de internationale gemeenschap al 12 jaar geduld heeft gehad met een regime dat slechts onder grote druk kleine tactische concessies doet. Ook de jongste 'onthullingen' en het stukje bij beetje ontmantelen van verboden raketten zijn daarvan voorbeelden, die tegelijk de onbetrouwbaarheid van de initiële verklaring van Irak ­ opnieuw ­ aantonen.

Op 28 februari heeft de heer Blix zijn jongste rapportage inzake het verloop van de inspecties aan de VR aangeboden, die hij in een briefing op 7 maart as. zal toelichten. In zijn rapportage toont hij zich kritisch over de inhoudelijke medewerking van Irak. Blix benadrukt dat voor verifieerbare ontwapening onmiddellijke, onvoorwaardelijke en actieve medewerking van Irak noodzakelijk is. Impliciet geeft hij hiermee aan ­ evenals bij eerdere rapportage en briefings aan de VR - dat het daaraan nog steeds ontbreekt. Het is ook volgens Blix Irak's taak ­ niet de taak van de inspecteurs - om verboden wapens te presenteren. De resultaten in termen van ontwapening zijn, aldus Blix, tot dusver zeer beperkt geweest.

Wat betreft de inhoudelijke medewerking zegt Blix nog niet ronduit dat Irak in gebreke is. Wel stelt hij onder andere dat "It is hard to understand why a number of the measures which are now being taken, could not have been initiated earlier."

===