Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gezondheidseffecten van producten in de
vloerenleggersbranche
Toxicologische beoordeling van de receptuur en trends in het optreden van
huidklachten en overige gezondheidseffecten
Auteurs:
J. Terwoert
A.T. van Raalte
IVAM Research and Consultancy on Sustainability
December 2002
Bestelcode: 02-27
ISBN-code: 90-77286-03-9
2
INHOUDSOPGAVE
pag.:
SAMENVATTING.........................................................................................................5
1. INLEIDING.......................................................................................................8
2. SAMENSTELLING EN GEZONDHEIDSRISICO'S VAN
VLOERENPRODUCTEN...............................................................................12
2.1 Epoxy vloeren en -voorbehandelingsmiddelen................................................12
2.2 Polyurethaan-vloeren.......................................................................................21
2.3 Twee-componenten acrylaat vloeren...............................................................23
2.4 Zandcement gebonden vloeren........................................................................24
2.5 Anhydriet gebonden vloeren............................................................................26
2.6 Coatings voor vloer-afwerking........................................................................27
2.7 Reinigingsmiddelen voor handen en gereedschap...........................................29
3. BLOOTSTELLING VAN DE HUID, LUCHTWEGEN EN OGEN AAN BESTANDDELEN PRODUCTEN.................................................................31 3.1 Aanbrengen van kunststof vloeren...................................................................31 3.2 Aanbrengen zandcement- en anhydrietgebonden vloeren...............................36 3.3 Aanbrengen van vloercoatings.........................................................................39 3.4 Reiniging..........................................................................................................40
4. VÓÓRKOMEN VAN HUIDAANDOENINGEN EN LUCHTWEG- EN OOGIRRITATIES BIJ VLOERENLEGGERS...............................................41 4.1 Epoxy vloerenleggers.......................................................................................41 4.2 Polyurethaan vloerenleggers............................................................................42 4.3 Acrylaatvloerenleggers....................................................................................43 4.4 Zandcementgebonden vloerenleggers..............................................................43 4.5 Anhydriet gebonden vloerenleggers................................................................44 4.6 Het aanbrengen van coatings voor vloeren......................................................44
5. OORZAKELIJKE FACTOREN VAN HUIDAANDOENINGEN EN
LUCHTWEG- EN OOGIRRITATIES............................................................45
5.1 Blootstelling aan allergene stoffen...................................................................45
5.2 Blootstelling aan irriterende stoffen.................................................................46
5.3 Mechanische belasting.....................................................................................48
5.4 Weersinvloeden................................................................................................48
5.5 Persoonlijke gevoeligheid................................................................................48
5.6 Discussie ..........................................................................................................49
---
6. PREVENTIEVE MAATREGELEN ...............................................................52
6.1. Aanpassing producten......................................................................................52
6.2 Aanpassing verwerkingswijze..........................................................................55
6.3 Persoonlijke bescherming en -hygiëne ............................................................56
6.4 Vroege signalering en interventie....................................................................59
7. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN........................................................61
8. REFERENTIES ...............................................................................................66
Bijlage 1: Waarschuwingszinnen betreffende bijzondere gevaren (R-zinnen) ...........69
4
SAMENVATTING
In dit rapport worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar de
gezondheidseffecten van conventionele en watergedragen producten die worden
gebruikt door vloerenleggers. Het onderzoek omvatte een toxicologische beoordeling
van de receptuur van de diverse producten en een studie naar trends in het optreden
van huidklachten en overige gezondheidseffecten. Tevens is getracht - potentiele-
oorzakelijke verbanden aan te geven tussen blootstelling aan belastende factoren en
effecten, en wordt besproken welke preventiemaatregelen mogelijk zijn.
Het onderzoek vond plaats tegen de achtergrond van de Vervangingsregeling die het
gebruik van oplosmiddelarme producten binnenshuis vereist. Opdrachtgever was het
Ministerie van SZW, terwijl begeleiding plaatsvond vanuit het Ministerie en de
Stichting Arbouw.
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van literatuurstudie, het benaderen van
leveranciers van de diverse producten, het beoordelen van productinformatie en het
houden van interviews met leveranciers en vloerenleggers.
De producten die in dit onderzoek aan de orde komen, omvatten epoxygebonden
gietvloeren en troffelvloeren, epoxyprimers, polyurethaan gietvloeren, twee-
component acrylaatvloeren, zandcementgebonden vloeren, anhydriet gebonden
vloeren, (polyurethaan-) coatings voor vloeren en reinigingsmiddelen voor
gereedschap en handen.
Vloerenleggers werken in het algemeen met producten die zeer belastend voor de huid
zijn. Zowel allergene als irriterende stoffen spelen hierbij een rol, en zowel vóór als ná
de Vervangingsregeling was/ is de blootstelling hieraan (potentieel) hoog.
Huidaandoeningen komen veel voor bij verwerkers van epoxy- en zandcement
gebonden vloeren. Voor de verwerkers van polyurethaan- en acrylaat gietvloeren zijn
wat dit betreft geen gegevens bekend, onder meer omdat geen specifieke studies onder
deze groepen zijn verricht, c.q. dat `specialisten' die alleen deze vloertypen
aanbrengen schaars zijn. Wel is bekend, dat bij personen die acrylaatvloeren leggen,
veel klachten bestaan over luchtweg- en oogirritaties door acrylaatmonomeren.
Bij met name epoxy- en acrylaat vloerenleggers speelt blootstelling aan hoge
concentraties allergene stoffen een rol. Epoxyverbindingen zijn van deze twee de
meest potente allergenen, en staan nog steeds aan de top wat betreft het ontstaan van
allergene huidaandoeningen. Bij zandcementgebonden vloeren spelen allergene stoffen
(chromaten) een minder overheersende rol - onder meer gezien het lage gehalte -
terwijl isocyanaten uit polyurethanen met name potente luchtweg-allergenen zijn. De
betreffende isocyanaten zijn echter weinig vluchtig.
5
De factor irriterende stoffen is met name bij zandcementgebonden vloeren van groot
belang. Ook epoxy's (incl. verharders en verdunners) en acrylaten zijn echter veelal
irriterend of zelfs corrosief voor de huid. Hetzelfde geldt voor isocyanaten, maar het
gehalte `vrij' isocyanaat in polyurethaanvloeren is waarschijnlijk laag. In het algemeen
vergroot de factor `irritatie' de kans op allergische huidklachten, door middel van het
verlagen van de barrièrewerking van de huid.
De invloed van mechanische beschadigingen van de huid is waarschijnlijk vooral van
belang bij epoxy troffelvloeren en zandcementvloeren, als gevolg van de schurende
werking van vulstoffen en cement en van het hanteren van spanen en troffels e.d.
Ook voor vloerenleggers speelt de persoonlijke gevoeligheid van de huid
waarschijnlijk een grote rol. Hoewel specifieke gegevens voor de betreffende
beroepsgroepen niet beschikbaar zijn, blijkt uit onderzoek onder andere groepen dat de
factoren `huid-atopie' en `droog huidtype' het risico op irritatieve huidaandoeningen
aanzienlijk kunnen verhogen.
De blootstelling aan allergene, irriterende en mechanische factoren die de huid
belasten wordt beïnvloed door het gebruik van handschoenen. Handschoenen worden
in ieder geval door leggers van epoxyvloeren vaak gebruikt. Echter, regelmatig worden
door hen nog leren of katoenen handschoenen gebruikt, die huidproblemen als gevolg
van doordrenking met het product zelfs kunnen verergeren in plaats van beperken.
Voor de overige groepen vloerenleggers zijn geen gedetailleerde gegevens bekend
omtrent het gebruik van handschoenen.
Het al dan niet gebruiken van handschoenen kan wisselende effecten hebben, en kan
daardoor het beoordelen van oorzaken van huidklachten sterk bemoeilijken. Aan de
ene kant kunnen handschoenen uiteraard het contact met allergenen en irriterende
stoffen en mechanische belasting voorkomen, en de werknemer daardoor beschermen
tegen het ontstaan van huidklachten. Aan de andere kant worden handschoenen door
velen pas gebuikt wanneer eenmaal huidklachten zijn opgetreden. Uit de literatuur is
het dan ook bekend dat een beschermende werking van handschoengebruik niet kan
worden aangetoond, en dat zelfs een tegenovergesteld effect lijkt op te treden: degenen
die handschoenen dragen, hebben meer huidklachten. Tenslotte kan het gebruik van
handschoenen zélf tot huidklachten leiden. Transpiratie in de handschoen, of het
aantrekken van handschoenen over vochtige handen hetgeen beide veel voorkomt
leidt tot blootstelling van de huid aan vocht; een belangrijke oorzaak voor het ontstaan
van irritatieve huidaandoeningen. Wanneer de handschoen aan de binnenzijde
verontreinigd is met allergene of irriterende stoffen of over vervuilde handen heen
wordt aangetrokken, wat bij veel werkzaamheden ook al snel gebeurt, vindt een nog
intensievere blootstelling aan deze stoffen plaats (occlusie). Bovendien speelt het
probleem van latex-allergie (Smits et al., '00).
De gevolgen van de Vervangingsregeling voor vloerenleggers lijken met name te
liggen in een vervanging van oplosmiddelrijke polyurethaancoatings voor
6
vloerafwerking door oplosmiddelvrije of watergedragen coatings, en van
oplosmiddelrijke epoxy primers door watergedragen of oplosmiddelvrije primers.
Zowel de oplosmiddelrijke als de oplosmiddelvrije en watergedragen polyurethaan
coatings kunnen lage gehalten (
Al met al zijn de vloerenmaterialen zelf als gevolg van de vervangingsregeling niet
aangepast, en is (was) de belasting van de huid van vloerenleggers zowel voor als na
de invoering van de regeling aanzienlijk.
7
1. INLEIDING
In dit rapport worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar de
gezondheidseffecten van conventionele en watergedragen producten die worden
gebruikt door vloerenleggers. In de bouw zijn naar schatting 1700 à 1800
vloerenleggers actief. Onder "vloerenleggers" wordt in dit verband verstaan, personen
die `naadloze' vloeren aanbrengen op basis van zandcement of anhydriet, of op basis
van epoxyharsen, polyurethaanharsen of 2-component acrylaten. Binnen de `branche'
van vloerenleggers bestaan zeer verschillende `typen werknemers'. Zo bestaan er
gespecialiseerde bedrijven die siergrindvloeren leggen (epoxy's), bedrijven die
voornamelijk sportvloeren leggen (polyurethaan), bedrijven die alle typen
kunststofvloeren leggen (epoxy, polyurethaan, acrylaat) en bedrijven die alleen
zandcementgebonden vloeren leggen. Het is daarom niet mogelijk om te spreken van
"de vloerenlegger". Wel kunnen pér type vloer de diverse belastende factoren worden
besproken die bij het werk een rol spelen.
Het onderzoek omvatte een toxicologische beoordeling van de receptuur van de
diverse producten, en een studie naar trends in het optreden van huidklachten en
overige gezondheidseffecten. Tevens is getracht - potentiële - oorzakelijke verbanden
aan te geven tussen blootstelling aan belastende factoren en effecten (m.n.
huidaandoeningen), en wordt besproken welke preventiemaatregelen mogelijk zijn.
Achtergrond van het onderzoek
Het onderzoek vond plaats tegen de achtergrond van de Vervangingsregeling
Binnenschilderwerk welke op 1 januari 2000 is ingegaan. Krachtens deze regeling is
ook het gebruik van oplosmiddelarme vloerenproducten voor professioneel
binnenwerk verplicht geworden. De sociale partners in de bouw en het Ministerie van
SZW hebben aangegeven, dat het wenselijk was méér inzicht te krijgen in de
mogelijke gevolgen van de Vervangingsregeling voor de gezondheidsrisico's voor
werknemers, anders dan het OPS-risico waarop de Vervangingsregeling zich focust.
Met name de kans op het ontstaan van huidklachten stond in deze vraag centraal. De
formele opdrachtgever van het onderzoek was het Ministerie van SZW, terwijl
begeleiding plaatsvond vanuit het ministerie en de Stichting Arbouw.
Onderzoeksvragen
In dit onderzoek is uitgegaan van de volgende onderzoeksvragen:
- Welke allergene stoffen bevinden zich in vloerenproducten?
- Welke mogelijke overige gezondheidseffecten hebben de bestanddelen van
vloerenproducten?
- Welke zijn de mogelijkheden tot blootstelling aan de bestanddelen?
- Welke factoren bevorderen contacteczeem?
8
- Wat is op dit moment het percentage vloerenleggers met een contacteczeem of
`overige' klachten?
- Welke preventiemaatregelen zijn bekend?
Het effect `neurotoxiciteit' is van het onderzoek uitgesloten aangezien dit effect in het
kader van de invoering van de Vervangingsregeling al uitgebreid was bestudeerd.
Bovendien was het doel van dit onderzoek juist het signaleren van mogelijke `nieuwe',
onvoorzienbare gezondheidsproblemen die zouden kunnen worden geïntroduceerd als
gevolg van de Vervangingsregeling.
Onderzoeksmethoden
De volgende onderzoeksmethoden zijn ingezet:
- Rechtstreeks benaderen van leveranciers;
- Literatuurstudie;
- Beoordeling productinformatie;
- Interviews met vloerenleggers (~werkgevers).
Benaderen van leveranciers
Leveranciers van vloerenproducten en bestanddelen zijn rechtstreeks benaderd met het
verzoek om productinformatie te verstrekken. In eerste instantie werd verzocht
Veiligheidsinformatiebladen (VIB's) en technische documentatie toe te sturen. In
tweede instantie werd, waar nodig, verzocht om aanvullende informatie. Aanvullende
informatie werd bijvoorbeeld opgevraagd met betrekking tot het gebruik van biociden.
Wat betreft de epoxyproducten, kon worden aangesloten bij een lopend project in
opdracht van de Stichting Arbouw, dat tot doel heeft een `A-blad Epoxy's in de
afbouwsector' samen te stellen. De inventarisatie heeft zich gefocust op de
hoofdbestanddelen van de producten, aangezien deze in veel gevallen al relatief
belastend blijken (m.n. voor de huid), waardoor het belang van lage gehalten
additieven naar verhouding minder groot is.
Literatuurstudie
Via de literatuur is zo veel mogelijk getracht eventuele ontbrekende productinformatie
aan te vullen. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van handboeken met betrekking
tot verftechnologie, van eerdere inventarisaties en van productinformatiesystemen
zoals het PISA-systeem van Stichting Arbouw en het GISBAU-systeem van de Duitse
`Berufsgenossenschaften' voor de bouwsector.
Via de wetenschappelijke literatuur zijn gegevens omtrent huidblootstelling bij
vloerenleggers getraceerd, evenals publicaties omtrent de effecten van blootstelling aan
o.m. allergenen. Met name is aandacht besteed aan studies naar het optreden van
allergieën bij vloerenleggers, en naar de vraag of deze gerelateerd kunnen worden aan
blootstelling aan bepaalde allergenen.
9
Uit bestaande rapporten en brochures is informatie gehaald omtrent de mogelijkheden
tot blootstelling, eczeem-bevorderende factoren en preventieve maatregelen.
Beoordeling productinformatie
Op basis van de verzamelde productinformatie zijn de bestanddelen gescreend op de
aanwezigheid van de zogenaamde R-zinnen (`risk phrases') die in het kader van de
Wet milieugevaarlijke Stoffen (WmS) op basis van de Europese Preparatenrichtlijn
aan stoffen worden toegekend. Een overzicht van de betekenissen van de R-zinnen
wordt in bijlage 1 gegeven.
Indien de R-zinnen niet op de productinformatie van de leveranciers aanwezig waren,
is deze informatie achterhaald via informatiebestanden op Internet (Web-ISIS, VIB-
sites van de chemische industrie), de WmS zelf en de literatuur. Aangezien niet alle
leveranciers de R-zinnen volledig en juist vermelden op hun VIB's, is de informatie
van de leveranciers telkens gecheckt met behulp van de overige bronnen.
De beoordeling van de gezondheidseffecten heeft zich in een aantal gevallen niet
beperkt tot het registreren van de R-zinnen. Zo is in de literatuur bijvoorbeeld
informatie verzameld omtrent cases van allergieën tegen bepaalde bestanddelen en de
allergene potentie van bestanddelen.
Interviews vloerenleggers, werkgevers en deskundigen
Met (werkgevers van) vloerenleggers is van gedachten gewisseld omtrent product-
gebruik, werkwijzen, toegepaste beheersmaatregelen etc.
Producenten van vloerenproducten en producenten van additieven zijn geïnterviewd
om aanvullende productinformatie te verkrijgen. Ook is gesproken en
gecorrespondeerd met kenniscentra voor beroepsgebonden (huid)aandoeningen in
binnen- en buitenland, met name omtrent het vóórkomen van huidaandoeningen onder
vloerenleggers, en omtrent mogelijke (allergene) oorzaken.
Leeswijzer
Het vervolg van dit rapport vangt aan met de inventarisatie van de samenstelling en
gezondheidsrisico's van vloerenproducten (hoofdstuk 2). Per productgroep wordt een
`gemiddelde samenstelling' gepresenteerd en besproken. In hoofdstuk 3 wordt de
blootstelling(-skans) van vloerenleggers aan de producten beschreven. Zowel
blootstelling via de huid als blootstelling via de luchtwegen komen aan de orde.
Hoofdstuk 4 geeft een bespreking van het vóórkomen van gezondheidsklachten onder
vloerenleggers, met de nadruk op huidaandoeningen.
In hoofdstuk 5 vindt de synthese plaats van de informatie uit de voorafgaande
hoofdstukken. Getracht wordt relaties te leggen tussen product-samenstelling,
blootstelling en het voorkomen van gezondheidsklachten bij vloerenleggers.
Maatregelen die kunnen worden genomen om de kans op het ontstaan van met name
huidklachten terug te dringen, worden beschreven in hoofdstuk 6. Een samenvatting
10
van de voornaamste conclusies en aanbevelingen wordt gegeven in hoofdstuk 7. De
bijlage bij dit rapport bevat een overzicht van de omschrijvingen van de R-zinnen.
11
2. SAMENSTELLING EN GEZONDHEIDSRISICO'S VAN
VLOERENPRODUCTEN
De samenstelling van een deel van de producten die gebruikt worden door
vloerenleggers is al geïnventariseerd in het kader van het project `A-blad epoxy's voor
de afbouwsector' (nog lopend). Het gaat daarbij logischerwijze met name om de epoxy
vloeren (gietvloeren en troffelvloeren), inclusief voorbehandelingsmiddelen en
vloercoatings. Tevens is echter in beperkte mate informatie verkregen over
polyurethaan vloeren en ~coatings. De inventarisatie van deze producten heeft
plaatsgevonden aan de hand van de Veiligheidsinformatiebladen van de producten. Er
heeft derhalve geen inventarisatie plaatsgevonden van de gebruikte additieven, voor
zover deze niet op het Veiligheidsinformatieblad (VIB) vermeld stonden. Echter,
componenten die als `gevaarlijk' geclassificeerd moeten worden op grond van de Wet
milieugevaarlijke Stoffen (WmS), dienen op het VIB vermeld te staan vanaf een
concentratie van 1%. Gezien de samenstelling van de epoxy- en polyurethaan
producten die door vloerenleggers worden gebruikt, is het voor deze producten minder
relevant om verder te inventariseren tot op het niveau van de additieven.
Voor de twee-componenten acrylaatvloeren, de zandcementgebonden vloeren en de
anhydriet-gebonden vloeren zijn via de literatuur gegevens verzameld.
De huidige marktaandelen van epoxy's en alternatieve materialen die worden gebruikt
voor kunststof `naadloze vloeren' zijn als volgt (Faber, '00; Hunnersen, '00; Van den
Beld, '00):
Epoxy's.......................................................................................................................85%
Polyurethanen.............................................................................................................10%
Twee-component acrylaten........................................................................................ 5%
Naast deze materialen worden voor niet-veeleisende toepassingen ook de `conventionele' cement- of gipsgebonden vloeren gebruikt. Verder worden gietvloeren, en met name epoxy's, vaak nog afgewerkt met een coating. In verband met esthetische eisen en UV-bestendigheid is dit vaak een polyurethaan coating. De gezondheidseffecten van de bestanddelen worden in dit hoofdstuk vooral aan de hand van de toegekende "Waarschuwingszinnen betreffende bijzondere gevaren" (R- zinnen) besproken. Bijlage 1 bevat een overzicht van de betekenissen van de R-zinnen.
2.1 Epoxy vloeren en -voorbehandelingsmiddelen
In deze paragraaf zal de samenstelling besproken worden van achtereenvolgens epoxy
gietvloeren, epoxy troffelvloeren en de epoxy primers die vóór het leggen van de vloer
worden aangebracht.
12
2.1.1 Epoxy gietvloeren
Epoxy gietvloeren worden toegepast wanneer wordt geëist dat een vloer goed bestand
is tegen puntbelastingen, goed reinigbaar is, niet poreus is (vloeistofdicht) en in
speciale gevallen ook wanneer bestendigheid tegen gemorste chemicaliën als olie of
accuzuur wordt geëist (Doorgeest, '85). Daaraan kunnen slijtvastheid en snelheid van
werken nog worden toegevoegd. Gietvloeren worden steeds meer toegepast,
bijvoorbeeld in de voedingsindustrie, winkels, ziekenhuizen en bij autodealers. Als
gevolg van strengere milieu-eisen is de vraag naar vloeistofdichte vloeren voor onder
meer benzinestations toegenomen (Arbouw, '97). In deze vraag wordt gedeeltelijk
voorzien door epoxycoatings, maar ook door epoxy gietvloeren. Het verschil zit met
name in de levensduur; een gietvloer is aanmerkelijk dikker (± 2 mm vs. hooguit 0,2
mm), en gaat derhalve langer mee.
Productinformatie van in totaal 32 gietvloeren, afkomstig van 10 leveranciers, is
gebruikt voor de inventarisatie van de samenstelling. Tabel 2.1 bevat een `gemiddelde
samenstelling'.
Tabel 2.1 Samenstelling van een `gemiddelde' epoxy gietvloer
Bestanddeel R-zinnen
Harscomponent:
- Epoxyhars bisfenol-A (2,5-10%, 10-25% of 25-50%) R36,38,43
- Epoxyderivaten M
- Alifatische amine (25-50%) R20,21,22,34,43
- Benzylalcohol (10-25% of 25-50%) R20,22
- Nonylfenol (2,5-10%) R22,34
Het blijkt, dat zowel de harscomponent als de hardercomponent voor minstens de helft
uit sensibiliserende en irriterende verbindingen kunnen bestaan. Hieronder een nadere
bespreking van de twee componenten.
Harscomponent
Zowel de epoxyhars zelf als de reactieve verdunners die de meeste producten bevatten
zijn irriterend en sensibiliserend. In de productinformatie worden de reactieve
verdunners meestal niet met name genoemd, maar aangeduid met een algemene term:
`epoxyderivaten' met een molecuulgewicht kleiner dan 700. Reactieve verdunners zijn
in het algemeen mengsels van mono- en/of diglycidylethers. Zij hebben derhalve één
of twee reactieve (epoxy-) groepen, die hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk zijn
voor het sensibiliserende vermogen. Ondanks het verschil in het aantal reactieve
groepen, dienen zowel de epoxyhars als de mono- en diglycidylethers gelabeld te
worden met R43 sensibiliserend voor de huid. In zeven producten werden de
13
reactieve verdunners wél met name genoemd. Het betrof in totaal slechts één
verbinding: 1,6-Hexaandiol diglycidylether (R36,38,43).
In sommige producten bevat de harscomponent nog verdunningsmiddelen zoals
benzylalcohol. In het algemeen bevat echter alleen de verharder deze. Ook wordt in
aanvulling op de Bisfenol-A epoxyhars soms een Bisfenol-F epoxyhars gebruikt. Deze
verlaagt de neiging tot kristallisatie van de hars. Wat betreft de irriterende en
sensibiliserende eigenschappen is er geen verschil tussen de twee typen epoxyharsen.
Verder bevat de harscomponent van een gietvloer hoogstwaarschijnlijk vulmiddelen.
Hardercomponent
De hardercomponent bevat één of meer alifatische aminen (de eigenlijke verharder) en
verdunningsmiddelen. Een overzicht van de in productinformatie aangetroffen
verharders staat in tabel 2.2. Het totale gehalte aan alifatische aminen in de
hardercomponent kan sterk variëren, van 2,5-10% in enkele producten tot 25-50% in
de meeste producten. Veelal wordt met zogenaamde `amine-epoxy adducten' gewerkt
- een voor-reactieproduct - en staat in de productinformatie het gehalte vrij amine
vermeld.
Tabel 2.2 Amineverharders in gietvloeren, R-zinnen en aantal producten waarvoor de
component is opgegeven (n = 32)
Harder R-zinnen Aantal producten
Isoforondiamine R21,22,34,43 14
n-Aminoethylpiperazine R21,34,43 8
3-Aminomethyl-3,5,5-trimethylcyclohexylamine R21,22,34,43 2
m-Fenyleenbis(methylamine) R21,22,34,43 2
m-Xylyleendiamine R22,34 1
2,2-Dimethyl-4,4-methyleenbis(cyclohexamine) R20,21,22,34,,43 1
1,6-Hexaandiamine-c,c,c-trimethyl R22,34,43 1
Methyleendicyclohexylamine R22,35,36,43 1
Diethyleentriamine R21,22,34,43 1
2,4,6-Tris(dimethylaminomethyl)fenol R20,36,38 1
Alle toegepaste verharders op twee na blijken sensibiliserend te zijn. Verder zijn alle
verharders op één na corrosief. In alle gietvloeren kwamen één of meer corrosieve en
sensibiliserende verharders voor.
De meeste hardercomponenten bevatten benzylalcohol als verdunningsmiddel.
Benzylalcohol heeft een dampspanning van 13 Pascal, en is hiermee net een vluchtige
organische stof. Afgezien van het benzylalcohol zijn epoxy gietvloeren
oplosmiddelvrij. Negen producten bevatten naast benzylalcohol nog nonylfenol als
verdunningsmiddel. In één product kwam nog het giftige fenol (R24,25,34) voor. In
één product werd p-tert-butylfenol gebruikt, dat behalve huidsensibiliserend ook
sensibiliserend voor de luchtwegen is. Het gebruik van beide laatstgenoemde stoffen is
14
door de meeste leveranciers overigens beëindigd en zal door de overigen ook snel
beëindigd worden (Faber, '01).
Concluderend: als gevolg van de hoge gehalten sensibiliserende, irriterende en/of
corrosieve stoffen moeten epoxy gietvloeren gezien worden als zeer belastend voor de
huid.
2.1.2 Epoxy troffelvloeren
Epoxy troffelvloeren worden toegepast wanneer wordt geëist dat een vloer goed
bestand is tegen puntbelastingen, slijtvast is, en goed hecht op een betonnen
ondergrond (Doorgeest, '85). Ook hier geldt dat de toegenomen vraag naar
vloeistofdichte vloeren de toepassing heeft doen stijgen. Een troffelvloer vindt zijn
toepassing voornamelijk in die gevallen waarin een hoge mechanische belasting
plaatsvindt, en geen vochtbelasting (Faber, '00). Een troffelvloer is aanmerkelijk
dikker dan een gietvloer (50 70 mm, resp. 1-2 mm), en is meestal niet vloeistofdicht.
Veel troffelvloeren bevatten slechts 12 13% epoxyhars, en bestaan verder uit vulstof
(zand). Daardoor zijn ze niet vloeistofdicht en dampdicht, en zijn ze uit hygiënisch
oogpunt (poriën) niet geschikt voor b.v. keukens (Faber, '00).
Productinformatie van 27 troffelvloeren, afkomstig van in totaal 7 leveranciers, is
gebruikt voor de inventarisatie van de samenstelling. Tabel 2.3 bevat een `gemiddelde
samenstelling' van een epoxy troffelvloer.
Tabel 2.3 Samenstelling van een `gemiddelde' epoxy troffelvloer
Bestanddeel R-zinnen
Harscomponent:
- Epoxyhars bisfenol-A (10-25% tot 50-100%) R36,38,43
- Epoxyderivaten M
Hardercomponent:
- Alifatische amine (25-50%) R20,21,22,34,43
- Benzylalcohol (25-50%) R20,22
- Nonylfenol (2,5-10%) R22,34
Vulstof
- Zand -
De samenstelling van epoxy troffelvoeren komt sterk overeen met die van gietvloeren.
Wat verschilt, zijn met name de verhoudingen van de diverse grondstoffen. Verder
bevatten troffelvoeren een vulstof. Echter, voordat de componenten worden gemengd,
en in feite ook nog daarna, wordt met een product gewerkt dat een hoog gehalte aan
corrosieve en sensibiliserende verbindingen bevat.
15
Harscomponent
Anders dan bij gietvloeren het geval is, worden Bisfenol-F harsen niet toegevoegd aan
troffelvoeren. De reactieve verdunners worden ook hier in het algemeen niet met name
genoemd, met uitzondering van twee producten, waarvoor 1,6-hexaandiol
diglycidylether wordt aangegeven. In één van de producten bevat de hars de
oplosmiddelen xyleen (2,5-10%) en ethylbenzeen (
Hardercomponent
De hardercomponent bevat één of meer alifatische aminen (de eigenlijke verharder) en
verdunningsmiddelen. Een overzicht van de in productinformatie aangetroffen
verharders staat in tabel 2.4. Het totale gehalte aan alifatische aminen in de
hardercomponent is bij troffelvloeren in het algemeen 25-50%. Veelal wordt met
zogenaamde `amine-epoxy adducten' gewerkt een voor-reactieproduct- en staat in
de productinformatie het gehalte vrij amine vermeld.
Tabel 2.4 Amineverharders in troffelvloeren, R-zinnen en aantal producten waarvoor
de component is opgegeven (n = 27)
Harder R-zinnen Aantal producten
Isoforondiamine R21,22,34,43 17
3-Aminomethyl-3,5,5-trimethylcyclohexylamine R21,22,34,43 2
Diethyleentriamine R21,22,34,43 2
1,3-bis(aminomethyl)benzeen R20,22,34 2
1,3-Benzeendimethanamide R20,22,35 1
N,N-bis(3-aminopropyl)ethyleendiamine R24,35-T 1
Trimethylhexamethyleendiamine R22,34,43 1
bis-(Dimethylaminomethyl)fenol R22,36,38 1
2,4,6-tri(Dimethylaminomethyl)fenol R22,36,37 1
Tetraethyleenpentamine R21,22,34,43 1
n-Aminoethylpiperazine R21,22,34,43 1
m-Xyleen-,-diamine R20,22,35 1
m-Fenyleenbis(methylamine) R22,34,43 1
Trientine R21,34,43 1
Polyaminoamide-vetzuur adduct R36,38 1
De variatie aan gebruikte amineverharders is bij troffelvloeren groter dan bij
gietvloeren. Slechts 8 van de 15 opgegeven verharders is sensibiliserend, maar daarbij
moet worden aangetekend dat vrijwel alle troffelvloeren één of meer sensibiliserende
verharders bevatten. Bovendien wordt het sensibiliserende isoforondiamine veruit het
meest toegepast. Vrijwel alle amineverharders, op drie na, zijn corrosief voor de huid.
Alle troffelvloeren bevatten één of meer corrosieve verharders.
16
In één product werd een verharder gebruikt die als "giftig bij contact met de huid"
wordt geclassificeerd. Dit product bevatte tevens als enige troffelvloer nog het als
giftig geclassificeerde fenol (wel
Alle hardercomponenten op één na bevatten benzylalcohol als verdunner, in een hoog
gehalte (zie tabel 2.3). Strikt genomen zijn deze verharders daarmee
`oplosmiddelrijke' producten. Nonylfenol als verdunner kwam in zes producten voor.
Concluderend: als gevolg van de hoge gehalten sensibiliserende, irriterende en/of
corrosieve stoffen moeten ook epoxy troffelvloeren gezien worden als zeer belastend
voor de huid.
2.1.3 Epoxy primers voor giet- en troffelvloeren
Primers voor giet- en troffelvloeren hebben tot doel de hechting tussen de ondergrond
en de kunststof vloer te verbeteren. Afhankelijk van onder meer het gehalte epoxyhars,
worden de producten op verschillende manieren aangeduid: primer, impregneermiddel,
schraplaag, hechtlaag etc. Epoxy primers bestaan er in oplosmiddelhoudende,
oplosmiddelvrije en watergedragen vorm. De oplosmiddelhoudende primers bevatten
veelal aanzienlijke gehalten oplosmiddel (> 50%). Veel gebruikte oplosmiddelen zijn
xyleen, tolueen, en ethyl- en trimethylbenzenen. Ter vergelijking met de
oplosmiddelarme producten die momenteel binnenshuis worden toegepast, zullen ook
de oplosmiddelhoudende primers kort worden besproken.
Wat betreft egalisatie van oneffenheden hebben watergedragen en
oplosmiddelhoudende epoxy's een voordeel ten opzichte van oplosmiddelvrije
epoxy's. Dit komt doordat snel een vaste-laagdikte moet worden bereikt, zonder
afstroming. Dit houdt in, dat een snelle viscositeitstoename nodig is, welke wordt
bereikt door het verdampen van het water of oplosmiddel. Echter, VOS-vrije primers
zijn eveneens in de handel. Deze zijn volgens leveranciers nodig voor `gesloten
systemen' zoals gietvloeren. Watergedragen en VOS-houdende producten zijn hier
naar verluidt niet mogelijk, omdat in dat geval gewacht zou moeten worden tot het
water of oplosmiddel verdampt is. Vaak werkt men echter het liefst `nat-in-nat', om de
hechting te verbeteren, of wordt de gietvloer aangebracht zodra de primer `stofdroog'
is, maar nog niet al het water of oplosmiddel verdampt is. De toepassing van
watergedragen of oplosmiddelhoudende primers is daarom beperkt tot `open'
systemen, zoals grindvloeren of troffelvloeren. Een troffelvloer geldt als `open'
systeem als gevolg van het vulmateriaal zand en het relatief lage gehalte epoxyhars
(vaak slechts 12 à 13%).
17
2.1.3.1 Oplosmiddelvrije epoxyprimers voor vloeren
De productinformatie van 12 oplosmiddelvrije epoxyprimers voor vloeren is gebruikt
voor het inventariseren van de samenstelling. De producten waren afkomstig van in
totaal vijf leveranciers. Tabel 2.5 bevat een `gemiddelde samenstelling' van een
oplosmiddelvrije epoxy primer.
Tabel 2.5 Samenstelling van een `gemiddelde' oplosmiddelvrije epoxy primer
Bestanddeel R-zinnen
Harscomponent:
- Epoxyhars bisfenol-A (10-25% tot 50-100%) R36,38,43
- Epoxyhars Bisfenol-F (10-25%) R43
- Epoxyderivaten M
Hardercomponent:
- Alifatische amine (10-25% tot 50-100%) R20,21,22,34,43
- Benzylalcohol of 4-tert-Butylfenol (25-50%) R20,22/
- Nonylfenol (2,5-10%) R36,37,38,42,43
R22,34
De samenstelling van oplosmiddelvrije epoxyprimers lijkt sterk op die van de, eveneens oplosmiddelvrije, giet- en troffelvloeren. Ook de primers bestaan voor een groot deel uit sensibiliserende en irriterende/corrosieve bestanddelen.
Harscomponent
Net als bij de giet- en troffelvloeren, kan de verhouding tussen epoxyhars en reactieve
verdunner variëren. Echter, beide zijn sensibiliserend voor de huid. Ruwweg een kwart
tot een derde van de onderzochte producten bevat Bisfenol-F epoxyharsen in
aanvulling op Bisfenol-A epoxyharsen. Beide zijn overigens sensibiliserend. In vier
producten werd de reactieve verdunner met name genoemd: drie maal 1,6-hexaandiol
diglycidylether en één maal "oxyraan, mono(C10-C16-alkyloxy) methyl derivaten".
Hardercomponent
Ook de meeste oplosmiddelvrije epoxyprimers bevatten combinaties van diverse
alifatische (vrije) aminen als verharder. Een overzicht staat in tabel 2.6.
18
Tabel 2.6 Amineverharders inoplosmiddelvrije epoxyprimers, R-zinnen en aantal
producten waarvoor de component is opgegeven (n = 12)
Harder R-zinnen Aantal producten
Isoforondiamine R21,22,34,43 5
m-Fenyleenbis(methylamine) R22,34,43 4
1,6-Hexaandiamine-c,c,c-trimethyl R22,34,43 3
Trimethylhexamethyleendiamine R22,34,43 3
Tetraethyleenpentamine R21,22,34,43 2
Polyaminoamide-vetzuur adduct R36,38 2
Diethyleentriamine R21,22,34,43 1
1,3-bis(aminomethyl)benzeen R20,22,34 1
1,3-Benzeendimethanamide R20,22,35 1
Dipropyleentriamine R20,21,34,43 1
Op drie na alle verharders in de primers zijn sensibiliserend. De vijf meest gebruikte
verharders zijn allen sensibiliserend. Bovendien bevatten 11 van de 12 producten één
of meer sensibiliserende verharders. Verder zijn op één na alle verharders corrosief, en
bevatten alle producten één of meerdere corrosieve verharders.
Vergeleken met de giet- en troffelvloeren, wordt in de oplosmiddelvrije primers vaker
gebruik gemaakt van 4-tert-Butylfenol als verdunningsmiddel in plaats van
benzylalcohol. Acht producten bevatten benzylalcohol, en vier producten bevatten 4-
tert-Butylfenol, dat sensibiliserend is voor de huid én de luchtwegen. Daarnaast bevat
de helft van de producten nonylfenol als verdunner. Eén product bevatte ook nog
ethanol (2,5-10%).
De helft van de producten bevat meer dan 125g/l oplosmiddel (benzylalcohol).
Benzylalcohol is met een dampspanning van 13 Pascal volgens de Nederlandse
beleidsdefinitie (> 10 Pascal) een vluchtige organische stof. Dat de producten
desalniettemin als `oplosmiddelvrij' worden verkocht, wordt door de leveranciers
verklaard door de aanname dat het grootste deel van het benzylalcohol `meereageert'
met de hars, en derhalve niet vrijkomt. Welk deel van de producten meer dan 75g/l
oplosmiddel bevat is niet duidelijk, gezien de concentratierange waarin benzylalcohol
wordt aangegeven (2,5-10%). Voor 4-tert-butylfenol geldt, dat deze een dampspanning
heeft van 0,05 mbar, en derhalve geen VOS is. Wellicht verklaart dit het gebruik door
een aantal leveranciers.
Ook oplosmiddelvrije epoxyprimers bevatten al met al een hoog gehalte aan huid-
sensibiliserende en corrosieve stoffen. Een deel van de producten bevat bovendien
verdunners die sensibiliserend zijn voor de luchtwegen.
19
2.1.3.2 Watergedragen epoxyprimers voor vloeren
Watergedragen epoxyprimers voor vloeren worden, zoals gezegd, alleen gebruikt voor
`open' systemen, d.w.z. troffelvloeren. Een inventarisatie van epoxyproducten in de
bouw onder 13 leveranciers leverde slechts vier watergedragen primers op, van in
totaal drie leveranciers. De samenstelling van deze vier producten komt ruwweg
overeen (tabel 2.7).
Tabel 2.7 Samenstelling van een `gemiddelde' watergedragen epoxy primer
Bestanddeel R-zinnen
Harscomponent:
- Epoxyhars bisfenol-A (50-100%) R36,38,43
- Epoxyhars Bisfenol-F (25-50%) R43
- Reactieve verdunners (10-25%) R36,38,43
Hardercomponent:
- Polyamine-epoxyhars adduct (10-25% tot 50-100%) R22,41
Wat betreft de harscomponent, bevatten watergedragen epoxyprimers in feite dezelfde
sensibiliserende bestanddelen, en in dezelfde gehalten, als de oplosmiddelvrije
primers. Ook worden dezelfde typen reactieve verdunners gebruikt. Het verschil zit in
het `verdunningsmiddel': benzylalcohol, nonylfenol e.d. bij oplosmiddelvrije primers;
water bij watergedragen primers. Epoxyharsen zijn `zelf-emulgerend' zodat een
emulgator niet nodig is (Faber, '01).
In de hardercomponent zijn de verschillen groter. De productinformatie geeft als
bestanddeel van de verharders slechts polyamine-epoxyhars adducten. Deze zijn
`corrosief voor de ogen' (R41 Gevaar voor ernstig oogletsel), maar niet corrosief en/
of sensibiliserend voor de huid. Hoewel volgens de leveranciers ook in
oplosmiddelvrije epoxyproducten uitsluitend met amine-epoxy-adducten als verharder
wordt gewerkt, worden in de productinformatie van oplosmiddelvrije epoxy's wél de
(sensibiliserende) vrije aminen opgegeven. Dit verschil wordt hoogstwaarschijnlijk
veroorzaakt door een verschil in het gehalte vrije amine: > 1% in oplosmiddelvrije
producten en
Samengevat: de harscomponent van watergedragen epoxyprimers is even belastend
voor de huid als die van de oplosmiddelvrije primers, gietvloeren en troffelvloeren. De
hardercomponent is echter duidelijk minder belastend voor de huid. Het risico van het
verwerken van het totale product is daarmee iets geringer.
2.1.3.3 Oplosmiddelhoudende epoxyprimers voor vloeren
De bovengenoemde inventarisatie van epoxyproducten in de bouw onder 13
leveranciers, leverde productinformatie over zes oplosmiddelhoudende epoxyprimers
20
op, afkomstig van vier leveranciers. Een `gemiddelde' samenstelling wordt gegeven in
tabel 2.7a.
Tabel 2.7a Samenstelling van een `gemiddelde' oplosmiddelhoudende epoxy primer
Bestanddeel R-zinnen
Harscomponent:
- Epoxyhars bisfenol-A (10-50%) R36,38,43
- Xyleen (10-25%) R20,21,38
- Propyleenglycol mono(m)ethylether (2,5-10%) R10
Hardercomponent:
- Amine-epoxyhars adduct (25-50%) R22,36,38
- Alifatisch amine (isoforondiamine) R21,22,34,43
- Xyleen (25-50%) R20,21,38
- Butanol (10-25%) R10,20
- Benzylalcohol (2,5-10%) R20,22
Voor de harscomponent van twee van de zes primers wordt geen epoxyhars vermeld,
maar alleen de oplosmiddelen. Waarschijnlijk zijn in deze producten (beide als
`impregneermiddel' omschreven) relatief lage gehalten van epoxyharsen met een hoog
molecuulgewicht gebruikt, welke niet als sensibiliserend gelabeld hoeven te worden.
Eén product bevatte een sensibiliserende reactieve verdunner en benzylalcohol als
verdunner. Een ander product bevatte een relatief laag gehalte xyleen (2,5-10%), en
daarnaast een aantal methyl- en ethylbenzenen.
In de hardercomponent waren vrij veel verschillen te zien tussen de producten.
Sommige bevatten alleen een alifatische amine, anderen tevens een amine-epoxyhars
adduct. De meeste producten bevatten xyleen, benzylalcohol en butanol als
oplosmiddelen. Drie producten bevatten echter ook nog propyleenglycol
monoethylether (R10), in een gehalte van 10-25%.
Al met al is het oplosmiddelgehalte van de oplosmiddelhoudende primers in het
algemeen hoog (> 50%). Ze bevatten meestal een sensibiliserende epoxyhars en
alifatisch amine, hoewel enkele producten, die als `impregneer' worden aangeduid,
volgens de productinformatie geen sensibiliserende bestanddelen bevatten.
2.2 Polyurethaan Vloeren
Polyurethaan vloeren worden met name veel gebruikt als sportvloer. Verder worden
ze, meer in het algemeen, toegepast op vloeren in openbare gebouwen, en op balkons
en galerijen. Wat betreft de esthetische eigenschappen, scoren polyurethanen vaak
beter dan epoxy's. Verder worden polyurethaanvloeren vaak aangeprezen als geluids-
isolerende vloer.
21
Over polyurethaan vloeren is minder productinformatie beschikbaar dan over epoxy
gietvloeren. De informatie in deze paragraaf is afkomstig van één leverancier, welke in
Nederland wel één van de grotere is. In de productinformatie van deze leverancier zijn
drie typen PUR-vloeren te onderscheiden. Al deze PUR-vloeren zijn gietvloeren
(PUR-troffelvloeren bestaan niet), en zijn oplosmiddelvrij. In de tabellen 2.8 t/m 2.10
worden de als `gevaarlijk' geclassificeerde componenten gepresenteerd.. De informatie
is gebaseerd op de veiligheidsinformatiebladen van de producten. Gezien het lage
gehalte gedeclareerde bestanddelen in met name de A-componenten, bestaan de
producten hoogstwaarschijnlijk voor een groot deel uit vulmiddelen.
Tabel 2.8 Samenstelling van een `Standaard' polyurethaan gietvloer
Bestanddeel R-zinnen
A-component:
- Polyester-polyol (2,5-10%) -
B-component:
- 4,4-Difenylmethaan-diisocyanaat (50-100%) R20,36,37,38,42
Tabel 2.9 Samenstelling van een polyurethaan gietvloer met reactieve
verdunners(diglycidylethers)
Bestanddeel R-zinnen
A-component:
- Epoxyderivaten M
- 4,4-Difenylmethaan-diisocyanaat (50-100%) R20,36,37,38,42
Tabel 2.10 Samenstelling van een polyurethaan gietvloer met amineverharder
Bestanddeel R-zinnen
A-component:
- Aromatisch diamine (10-25%) R21,22,36,48
- Propyleencarbonaat (2,5-10%) R36
B-component:
- `Alifatisch polyisocyanaat' (50-100%) R20,42, 43
Aangenomen wordt, dat het eerste product (tabel 2.8) het meest gebruikelijk is. De
polyol heeft geen R-zinnen. De B-component bevat echter een bepaald gehalte vrij
isocyanaat, welke sensibiliserend is voor de luchtwegen. De productinformatie is
enigszins verwarrend. De naam van het vrije isocyanaat (MDI) wordt gegeven, maar
het bijbehorende CAS-nummer dat wordt gegeven verwijst naar een prepolymeer. Het
meest aannemelijk is, dat een prepolymeer wordt gebruikt, en dat de B-component niet
daadwerkelijk voor 50-100% uit vrij isocyanaat bestaat.
MDI is, in vergelijking met andere veelgebruikte isocyanaten zoals HDI en TDI,
relatief weinig vluchtig. Hoewel MDI geen R43 heeft, wordt in de literatuur gesteld
22
dat ook blootstelling van de huid tot sensibilisatie kan leiden (Snippe et al., 01). Ook
het prepolymeer is overigens nog sensibiliserend, als gevolg van de resterende actieve
groepen in het molecuul (Snippe et al., '01). Uiteraard is de sensibiliserende potentie
wel beduidend lager dan die van het monomeer.
Het in tabel 2.9 beschreven product zal een verhoogde kans geven op sensibilisatie via
blootstelling van de huid, gezien de aanwezigheid van sensibiliserende
diglycidylethers (reactieve verdunners). Of dit type gietvloer in Nederland veel wordt
gebruikt is vooralsnog niet duidelijk.
Zeer opmerkelijk aan het derde type polyurethaan gietvloer (tabel 2.10) is de
aanwezigheid van een aromatische amine, in een hoge concentratie. Aromatische
aminen worden in epoxyproducten (met uitzondering van injectieharsen voor
betonreparatie) al geruime tijd niet meer toegepast, in verband met hun carcinogene
eigenschappen (Faber, '01). De amine waar het in dit geval om gaat, wordt helaas niet
met name genoemd. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat een dergelijk product nog op
grote schaal in Nederland wordt toegepast. De leverancier biedt het product aan voor
toepassing als `scheuroverbruggende, zeer elastische' vloer op balkons en galerijen.
2.3 Twee-componenten acrylaat vloeren
Twee-component acrylaten zijn sterk irriterend, hebben een sterke geur en bevatten
harders die irriterend en/of sensibiliserend kunnen zijn (vaak peroxiden). Ook de
acrylaatmonomeren zij sensibiliserend. Er is derhalve veel verzet tegen deze producten
(v.d. Beld, '00). Hier komt nog bij, dat een twee-component acrylaat vloer krimp
vertoont. De snelheid van werken is echter onovertroffen: uitharding in ± 30 minuten
is mogelijk (Hunnersen, '00). Daardoor hoeft een vloer of galerij veel minder vaak
met vlonders te worden afgedekt, hetgeen een grote kostenbesparing oplevert. Verder
is de prijs per kg ongeveer gelijk aan die van epoxy's, en heeft een twee-componenten
acrylaatvloer dezelfde duurzaamheid als een epoxyvloer (Hunnersen, '00). Daarom
worden twee-component acrylaten regelmatig toegepast op galerijen van flats.
Ruwweg is bekend welke bestanddelen deze vloeren bevatten. De samenstelling zal in
grote lijnen overeenkomen met die van twee-component acrylaten die als
wegmarkeringsmateriaal worden gebruikt. Een eerdere inventarisatie (Jansen-
Hendriks, 1993) heeft hierover informatie opgeleverd. Tabel 2.11 bevat een opgave
van de voornaamste bestanddelen. Overige bestanddelen zijn onder meer vulstoffen en
pigmenten.
23
Tabel 2.11 (Meest waarschijnlijke) voornaamste bestanddelen 2-K acrylaat gietvloer
Bestanddeel R-zinnen
A-component:
-Acrylaatmonomeer R 36,37,38,43
(methylmethacrylaat, butylacrylaat)
B-component:
- Di-benzoylperoxide (75-97%) R36,43
De acrylaatmonomeren zijn vluchtig, irriterend voor huid, ogen en luchtwegen en
sensibiliserend voor de huid. De verharder di-benzoylperoxide wordt als poeder
aangeleverd, welke een hoog gehalte van de actieve stof bevat. De stof is sterk
irriterend voor de ogen en sensibiliserend voor de huid.
2.4 Zandcementgebonden vloeren
Zandcementgebonden (dek)vloeren zijn te beschouwen als `conventionele'
dekvloeren, die niet vloeistofdicht of chemicaliënresistent zijn. Meestal worden de
vloeren nog afgewerkt met tegels, parket, vloerbedekking etc. In het algemeen worden
zandcementgebonden dekvloeren met de troffel aangebracht, maar er bestaan ook
cementgebonden gietvloeren. Deze laatste worden echter (nog) zeer weinig toegepast.
Behalve de (zand)cementgebonden dekvloer zelf, verwerkt de vloerenlegger
voorbehandelingsmiddelen/ primers (alleen bij gietvloeren). Tenslotte wordt soms een
slijtlaag ingestrooid, die kan bestaan uit natuursteen, metaalsplit of siliciumcarbide.
Tabel 2.12 bevat een overzicht van de samenstelling van zandcementgebonden
vloeren, terwijl in tabel 2.13 de overige producten worden beschreven die bij het
aanbrengen van zandcementgebonden vloeren worden gebruikt.
Tabel 2.12 Samenstelling van een zandcementgebonden dekvloer
Bestanddeel R-zinnen Functie
Portlandcement R38,41,43 Bindmiddel
(chromaat; Cr-VI)
Zand - Vulmiddel
Water - Drager
Polyacrylaten - Hechtmiddel
Ligninesulfonaat - Plastificeerder
Extra in geval van gietvloeren:
Tensiden R36 (38?) Bevochtiger
Gesulfoneerd naftaleenformaldehyde of - Superplastificeerder
Gesulfoneerd melamineformaldehyde
Cementgebonden dekvloeren bevatten diverse hulpstoffen, maar het bindmiddel zelf,
Portland cement, is wat betreft gezondheidsrisico's het meest van belang. De
24
voornaamste grondstoffen voor Portland cement zijn kalksteen, leem en leisteen. Vaak
bevat Portlandcement tevens gips. Aangemaakt (nat) Portlandcement is sterk alkalisch
(pH 12-13), en kan bij herhaald huidcontact aanleiding geven tot irritatief eczeem. Dit
wordt versterkt door de schurende werking op de huid. Cementstof (niet-aangemaakt)
is irriterend voor de ogen en luchtwegen. Portland cement bevat van nature bovendien
een (laag) gehalte aan chromaten: `zeswaardige' chroomverbindingen die
sensibiliserend zijn voor de huid (
Het natuurlijke chromaatgehalte van cementgrondstoffen varieert relatief sterk van
regio tot regio. Het Nederlandse cement is van nature chromaat-arm. Helaas wordt ook
goedkoop, relatief chromaat-rijk cement ingevoerd vanuit bijvoorbeeld Oost-Europa.
Overigens wordt ook het Portlandcement van de grootste Nederlandse leverancier met
een R43 voor huid-sensibilisatie gelabeld.
Cementgebonden gietvloeren bevatten andere hulpstoffen dan `conventionele'
cementgebonden dekvloeren (tabel 2.12). Tot relevante verschillen in het
gezondheidsrisico leidt dit echter niet. Wel verschillen de voor- en nabehandeling
(Dijkstra et al., '91).
Voordat een conventionele dekvloer wordt aangebracht, wordt de ondergrond
`aangebrand': men spuit water over de ondergrond, strooit daar droge cement overheen
en verspreidt dit tenslotte met een bezem. Voordat een cementgebonden gietvloer
wordt aangebracht, wordt de ondergrond vaak behandeld met een primer. In het
algemeen worden hiervoor acrylaat-dispersies gebruikt. Deze bevatten deels dezelfde
bestanddelen als de watergedragen acrylaatverven (tabel 2.13). De primers worden
echter vaak met de spuit aangebracht (Dijkstra et al., '91).
Ná uitharding worden gietvloeren vaak afgeschuurd, om de zogenaamde `slijmhuid' te
verwijderen. Blootstelling aan respirabel kwarts is bij deze werkzaamheid
waarschijnlijk niet te voorkomen, omdat vaak ook het vulmiddel (zand) deels zal
worden meegeschuurd. Blootstelling aan respirabel kwarts kan ook optreden bij het
egaliseren van cementgebonden dekvloeren, aangezien daarbij nog dieper wordt
geschuurd. Egaliseren door middel van schuren komt volgens de literatuur vaker voor
bij gietvloeren dan bij conventionele dekvloeren (Dijkstra, '91).
25
Tabel 2.13 Samenstelling van voorbehandelingsproducten voor
zandcementgebonden dekvloeren
Product Bestanddeel R-zinnen Functie
Primer Acrylaat-dispersie - bindmiddel
(gietvloeren) Propyleenglycol (~5%) 20,21,22,36,37,38 cosolvent
MCI/MI (
Gedetailleerde informatie over de specifiek door vloerenleggers gebruikte
acrylaatdispersies was niet voorhanden. De in tabel 2.13 genoemde bestanddelen
zullen echter de voornaamste zijn. Het cosolvent en het dispergeermiddel zijn
irriterend voor de huid en ogen. Aangezien de producten verspoten worden, is dit
laatste relevanter dan in het geval van watergedragen verven. Verder bevatten de
dispersies hoogstwaarschijnlijk een sensibiliserende biocide.
Sommige bronnen maken tenslotte nog melding van het gebruik van curing
compounds (Bouwwereld, '91). Dit zijn watergedragen dispersies van wassen,
paraffine of een kunsthars, of oplosmiddelgedragen varianten, die over de pas
aangebrachte dekvloer worden verneveld, om te voorkomen dat de bovenste laag te
snel uithardt. In plaats van curing compounds worden hiervoor ook polyethyleen folies
gebruikt. In andere publicaties omtrent het aanbrengen van zandcement gebonden
vloeren wordt het gebruik van curing compounds echter niet genoemd (Dijkstra et al.,
'91), of wordt gemeld dat ze alleen worden toegepast in geval van speciale
bedrijfsvloeren (BG Bouw, '84).
2.5 Anhydriet gebonden vloeren
Voor de beschrijving van anhydriet (gips) gebonden dekvloeren, meestal gietvloeren,
kan grotendeels worden verwezen naar de cementgebonden gietvloeren. Zowel de
vulstoffen en hulpstoffen in de dekvloer zelf als de primer en de nabehandeling komen
overeen. Het enige verschil is in feite het bindmiddel in de vloer. In plaats van cement,
is dit anhydriet (watervrij gips). Dit kan natuurlijk-gewonnen gips of synthetisch gips
zijn, hetgeen overigens geen verschil in gezondheidsrisico geeft.
Gips (calciumsulfaat) is niet sterk alkalisch na het aanmaken met water, en bevat ook
geen chromaten. Het risico voor de huid is dan ook beduidend lager dan dat van
cementgebonden dekvloeren. Bij het afwerken (schuren) van gipsgebonden dekvloeren
is wel blootstelling aan respirabel kwarts mogelijk, aangezien het vulmiddel zand is.
Anhydriet gebonden vloeren worden vooral toegepast bij renovaties, in verband met de
kortere uithardingstijd en het lagere soortelijk gewicht (BG Bouw, '84). Daarnaast is
de anhydriet gebonden gietvloer beduidend goedkoper dan de zandcementgebonden
gietvloer, met name als gevolg van de veel lagere arbeidskosten, en is de kwaliteit naar
verluidt beter (Anonymous, `93).
26
2.6 Coatings voor vloer-afwerking
Zoals gezegd, worden met name epoxy vloeren vaak afgewerkt met een coating.
Epoxy vloeren zijn wat esthetische eigenschappen betreft ondergeschikt aan
polyurethanen. Dit geldt vooral sterk voor buitensituaties. Onder invloed van UV-
straling kunnen epoxy's verkleuren. Een UV-bestendige, blanke PUR-coating
voorkomt dit. Ook worden PUR-coatings wel aangebracht over epoxy troffelvloeren,
om vloeistofdichtheid te verkrijgen.
Tot voor kort werden voornamelijk oplosmiddelrijke PUR-coatings aangeboden voor
de afwerking van vloeren. Deze bevatten een hoog gehalte aromatische
koolwaterstoffen (xyleen, ethylbenzenen) en esters. In het kader van dit rapport, wordt
begonnen met de oplosmiddelvrije en watergedragen PUR-coatings, waarna ter
vergelijking een oplosmiddelrijke coating wordt besproken. Voor de afwerking van
vloeren worden met name 2-componenten producten gebruikt.
2.6.1 Oplosmiddelvrije 2-componenten PUR-coating
Op basis van de productinformatie over twee oplosmiddelvrije PUR-vloercoatings en
één wandcoating, afkomstig van één leverancier, is een `gemiddelde' samenstelling te
geven, voorzover het de WmS-geclassificeerde componenten betreft (tabel 2.14). De
drie coatings bevatten alle dezelfde geclassificeerde bestanddelen. De coatings worden
volgens de productinformatie gebruikt op betonnen, cementgebonden, bitumineuze en
metalen ondergronden, en op epoxy vloersystemen.
Tabel 2.14 Samenstelling van een 2-K oplosmiddelvrije polyurethaan vloercoating
Bestanddeel R-zinnen
A-component:
- Polyol (niet geclassificeerd) -
B-component:
- 4,4-Difenylmethaan-diisocyanaat (50-100%) R20,36,37,38,42
De A-component bevat hoogstwaarschijnlijk een polyol, maar deze hoeft blijkbaar niet
geclassificeerd te worden volgens de WmS. De B-component komt overeen met die
van een polyurethaan gietvloer, en dezelfde opmerkingen kunnen worden gemaakt. De
component bevat een bepaald gehalte vrij isocyanaat, welke sensibiliserend is voor de
luchtwegen. De productinformatie is enigszins verwarrend. De naam van het vrije
isocyanaat (MDI) wordt gegeven, maar het bijbehorende CAS-nummer dat wordt
gegeven verwijst naar een prepolymeer. Het meest aannemelijk is, dat een
prepolymeer wordt gebruikt, en dat de B-component niet daadwerkelijk voor 50-100%
uit vrij isocyanaat bestaat. Ook het prepolymeer is volgens de literatuur overigens nog
sensibiliserend (Snippe et al., '01).
27
MDI is, in vergelijking met andere veelgebruikte isocyanaten zoals HDI en TDI,
relatief weinig vluchtig. Hoewel MDI geen R43 heeft, wordt in de literatuur gesteld
dat ook blootstelling van de huid tot sensibilisatie kan leiden (Snippe et al., 01).
2.6.2 Watergedragen 2-componenten PUR-coating
Wat betreft de watergedragen PUR-coatings, is de productinformatie van vier
vloercoatings (van één leverancier) verwerkt. Hierin konden twee varianten worden
onderscheiden, welke echter overeenkomstige toepassingen hadden:
Eindlaag op vloeren binnen en buiten (steenachtig en hout),
Seallaag op epoxy troffelvloeren,
Niet-vergelende eindlaag op b.v epoxy giet- of siergrindvloeren.
De tabellen 2.15 en 2.16 geven de gedeclareerde componenten voor beide typen
coatings.
Tabel 2.15 Samenstelling van een 2-K watergedragen polyurethaan vloercoating
Bestanddeel R-zinnen
A-component:
- Polyol (niet geclassificeerd) -
B-component:
- Alifatisch urethaan (25-50%) -
- N-methylpyrrolidon R36,38
- Triethylamine R20,21,22,35
Tabel 2.16 Samenstelling van een 2-K watergedragen polyurethaan vloercoating
Bestanddeel R-zinnen
A-component:
- Polyol (niet geclassificeerd) -
B-component:
- Alifatisch polyisocyanaat (50-100%) R43
- HDI (
De twee product-varianten verschillen aanmerkelijk in samenstelling. De eerste
coating bevat een polyurethaan die kennelijk ofwel zeer weinig vrije
isocyanaatgroepen bezit, ofwel chemisch `geblokte' isocyanaatgroepen. De component
hoeft nl. niet geclassificeerd te worden, terwijl het hier toch een 2-component coating
betreft, hetgeen impliceert dat reactieve isocyanaatgroepen nog aanwezig zijn. Verder
bevat het twee componenten die irriterend resp. corrosief zijn voor de huid (N-
methylpyrrolidon en triethylamine). Het gehalte van deze componenten wordt echter
niet vermeld in de productinformatie.
De tweede coating bevat een polyisocyanaat (PUR-oligomeer) met meer vrije
isocyanaatgroepen en met een vrij HDI-gehalte van 0,15%. Hierdoor moet de B-
28
component als sensibiliserend voor de huid geclassificeerd worden. Het gehalte HDI is
laag, maar HDI is wel een relatief vluchtige isocyanaat (dampspanning 7 Pascal),
zodat de kans op sensibilisatie via de luchtwegen aanwezig is. Al met al moet de
tweede coating als meest belastende van de twee worden gezien.
2.6.3 Oplosmiddelrijke 2-component PUR-coating
Op basis van de productinformatie van elf oplosmiddelrijke PUR-vloer- en
wandcoatings, afkomstig van één leverancier, is een `gemiddelde' samenstelling te
geven, voorzover het de WmS-geclassificeerde componenten betreft (tabel 2.17). De
coatings worden volgens de productinformatie gebruikt op betonnen, cementgebonden,
bitumineuze en metalen ondergronden, en op epoxy vloersystemen.
Tabel 2.17 Samenstelling van 2-K oplosmiddelrijke polyurethaan vloer-/wandcoatings
Bestanddeel R-zinnen
A-component:
- Xyleen (10-25%) 20,21,38
- Methylproxitolacetaat (25-50%) 36
- Polyol (niet geclassificeerd)
B-component:
- Alifatische polyisocyanaat (50-100%) 20,36,37,38,42
- Xyleen (10-25%) 20,21,38
- Methylproxitolacetaat (10-25%) 36
De A-component bevat behalve de genoemde oplosmiddelen de polyol dat met de
isocyanaat van de B-component reageert. De polyol is echter niet geclassificeerd
volgens de WmS, en wordt derhalve niet vermeld op het Veiligheidsinformatieblad.
De A-component bevat minimaal 35% oplosmiddel, de B-component minimaal 20%.
Xyleen is relatief sterk irriterend voor de huid. Xyleen wordt verder verdacht van
reproductietoxische eigenschappen, maar is niet als zodanig gelabeld. De Nationale
MAC-lijst bevat de opmerking dat blootstelling van zwangere vrouwen aan xyleen
"dient te worden voorkomen" (SDU, '01). Methylproxitolacetaat (2-Methoxy-1-
methylethylacetaat; CAS 108-65-6) is irriterend voor de ogen, en is een zeer vluchtig
oplosmiddel (R10; ontvlambaar).
De B-component bevat daarnaast de polyisocyanaat, die is gelabeld als irriterend voor
ogen, luchtwegen en huid, en als sensibiliserend via de luchtwegen.
2.7 Reinigingsmiddelen voor handen en gereedschap
Voor de reiniging van gereedschap dat resten epoxy of polyurethaan producten bevat,
worden nog vaak vluchtige oplosmiddelen gebruikt. In de literatuur wordt
bijvoorbeeld methyleenchloride genoemd als middel waarmee zowel resten epoxy van
gereedschap als van de handen worden verwijderd (Dijkstra et al., '91). Ook thinner
wordt veel gebruikt (Hunnersen, '00). De laatste jaren wordt in brochures e.d. voor
29
vloerenleggers aceton aangeraden als minder schadelijk, maar nog wel zeer vluchtig,
alternatief. Een regelmatig gebruikt reinigingsmiddel is verder methylethylketon, of
kwastenreiniger die methylethylketon bevat. De R-zinnen van bovengenoemde
oplosmiddelen staan vermeld in tabel 2.18.
Tabel 2.18 Enkele door vloerenleggers gebruikte reinigingsmiddelen
Type-aanduiding Globale samenstelling Gehalte R-zinnen
Terpentine - Alifatische & aromatische kws 100% 65
Thinner - Xyleen 30-60% 20,21,38
(voorbeeld) - n-Butanol 10-30% 20
- n-Butylacetaat 10-30% -
- Aceton 10-30% -
`Kwastenreiniger' - Kookpuntbenzine 60-100% 65
- Methylethylketon 10-30% 36,37
Aceton 100% -
Methyleenchloride 100% 40
Al de genoemde oplosmiddelen zijn vluchtig, en zullen de huid sterk ontvetten, hoewel
alleen xyleen gelabeld is als irriterend voor de huid. De meeste zullen ook als
handreiniger worden gebruikt. Xyleen is verder verdacht reproductietoxisch, en moet
met name worden gemeden door zwangere vrouwen. Methyleenchloride is verdacht
carcinogeen.
Wanneer niet-uitgeharde resten van cementgebonden of anhydriet gebonden
vloerenmaterialen, en van watergedragen epoxy's, zich op de handen of op apparatuur
bevinden, dan kunnen (en zullen) deze overigens met water worden verwijderd.
30
3. BLOOTSTELLING VAN DE HUID, LUCHTWEGEN EN OGEN AAN
BESTANDDELEN VAN VLOERENPRODUCTEN
De werkhandelingen voor de diverse typen vloeren zullen met name voor kunststof
vloeren sterk op elkaar lijken. Om herhalingen te voorkomen, wordt in dit hoofdstuk
eerst het aanbrengen van (alle typen) kunststof vloeren beschreven, en vervolgens het
aanbrengen van zandcement- en anhydriet gebonden vloeren. Tenslotte wordt het
aanbrengen van coatings kort beschreven. Onderscheid wordt verder gemaakt naar
blootstelling van de huid en blootstelling van de luchtwegen.
Specifieke meetgegevens van de blootstelling van de beroepsgroep zijn bijzonder
schaars. Veel beschrijvingen zullen daarom noodgedwongen een vrij algemeen
karakter hebben. Een uitzondering geldt voor het leggen van polyurethaan vloeren, en
gedeeltelijk voor het aanbrengen van zandcement vloeren.
3.1 Aanbrengen van kunststof vloeren
Voor zowel epoxy- als polyurethaan- en acrylaat gietvloeren zijn enkele
standaardhandelingen te onderscheiden: mengen van de componenten, aanbrengen van
primers en het gieten van de vloer. Voor troffelvoeren (alleen epoxy's) zijn de eerste
twee handelingen identiek (hoewel een derde component zand wordt toegevoegd),
maar is de wijze van aanbrengen van de vloer sterk afwijkend.
Onderstaande bespreking van de kans op blootstelling bij de diverse activiteiten laat
buiten beschouwing dat blootstelling kan worden voorkomen door het gebruik van
beschermingsmiddelen. Dit aspect wordt aan het eind van deze paragraaf apart
besproken.
Mengen van de componenten
Het mengen van de twee componenten van de primer zal meestal in de verpakking
(verfbus) van de `stamlak' (hars, vulmiddel, oplosmiddel) plaatsvinden. Na het
toevoegen van de vloeibare verharder, wordt gemengd met behulp van een lange mixer
op een boortol. Handmatig mengen met behulp van een spatel is ook mogelijk, maar
wordt in de branche al lange tijd sterk afgeraden (Arbouw, ongedat.).
Het mengen van epoxy troffelvloeren zal plaatsvinden in een mengkuip of een
automatische menginstallatie. Het mengen van gietvloeren gebeurt ofwel op dezelfde
wijze als bij de primer, ofwel in een automatische menginstallatie, van waaruit het
mengsel direct op de vloer wordt gepompt. Dit zal onder meer afhangen van de
omvang van het project. In productinformatie van leveranciers wordt aanbevolen om
na een eerste menging, het product over te gieten in een tweede bus en nogmaals te
mengen, om onvolledige menging te voorkomen (NKC, '99).
In het algemeen wordt aangeraden om alleen de volledige inhoud van verpakking te
gebruiken, en niet zelf componenten af te wegen of af te meten, teneinde de
31
blootstelling te verlagen. Omdat de vereiste mengverhouding soms vrij complex is, is
het niet waarschijnlijk dat dit advies altijd kan worden opgevolgd.
Huid
Bij het doseren van de vloeibare componenten in het mengvat of de menginstallatie is
de kans op blootstelling van de huid als gevolg van spatten groot. Hetzelfde geldt voor
het handmatig mengen met een spatel. Bij gebruik van een mixer op een lange boortol
is de kans op blootstelling kleiner, maar alléén als met een laag toerental wordt
gemengd. De kans op spatten zal mede afhangen van de viscositeit van het product:
hoe lager, hoe meer kans op spatten.
Bij acrylaatvloeren wordt de verharder vaak in poedervorm geleverd, in een plastic
zak. Tijdens het openen van de zak en het doseren van de verharder is de kans op
blootstelling van de huid groot.
Luchtwegen/ogen
Tijdens en na het mengen van twee-componenten producten start de uithardingsreactie
direct. Als gevolg hiervan, wordt warmte ontwikkeld. De temperatuur van een
uithardende epoxy gietvloer kan bijvoorbeeld wel 20 à 30°C boven de
omgevingstemperatuur liggen (informatie leveranciers). Hierdoor zullen vluchtige
componenten sneller verdampen dan men zou verwachten op grond van de
omgevingstemperatuur.
Bij de oplosmiddelvrije epoxy producten (zowel primers als giet- en troffelvloeren)
gaat het hierbij dan met name om de amineverharders, de reactieve verdunners
(diglycidylethers) en het verdunningsmiddel benzylalcohol. In geval van
watergedragen epoxy's (alleen primers) worden vaak amine-epoxy aducten als
verharder gebruikt, zodat wat betreft vluchtige bestanddelen met name de reactieve
verdunners van belang zijn. In het verleden werden daarnaast nog oplosmiddelrijke
primers toegepast, welke een hoog gehalte xyleen konden bevatten. De
amineverharders die in oplosmiddelvrije epoxy vloeren en primers worden gebruikt
(zie de tabellen 2.2, 2.4 en 2.6) zijn niet zeer vluchtig (kookpunten 200 à 270°C), maar
gezien de warmte-ontwikkeling zal verdamping wel optreden. Hetzelfde geldt voor het
verdunningsmiddel benzylalcohol, dat volgens de Nederlandse beleidsdefinitie nog net
een vluchtige organische stof is (dampspanning 13 Pa bij 20°C). De reactieve
verdunners zijn in het algemeen nog wat vluchtiger dan de amineverharders. De
kookpunten van de meest gebruikte verbindingen liggen tussen de 118 en 200°C. Bij
oplosmiddelhoudende epoxyprimers (niet meer toegepast) kon in het verleden
blootstelling aan onder meer xyleen optreden. Meetgegevens zijn echter niet bekend.
Voor polyurethaan gietvloeren is met name het `vrije' isocyanaat van belang; in dit
geval MDI. Zoals vermeld in hoofdstuk 2, is niet altijd duidelijk hoe hoog het gehalte
MDI in de producten daadwerkelijk is. MDI is niet vluchtig; de damspanning bij 20°C
is slechts 0,0004 Pa. Metingen van de persoonlijke blootstelling tijdens het mengen
van een polyurethaan gietvloer die in 1990 zijn uitgevoerd, leverden een MDI-
32
concentratie van 12 µg/m3 op (Snippe et al., '01). Een herhaling van dergelijke
metingen in 2000 gaven MDI-concentraties te zien van slechts 1,3 à 2,2 µg/m3 (Snippe
et al., '01). De omgevingstemperatuur lag bij deze laatste metingen op 21°C, en werd
voor de eerdere metingen niet genoemd. Dit is mogelijk een deel van de verklaring
voor het verschil, hoewel een lager gehalte vrij MDI in het product wellicht meer voor
de hand ligt. De MAC-waarde voor MDI is overigens 50 µg/m3 (TGG 8 uur); de
MAC-waarde voor kortdurende blootstellingen 210 µg/m3 (SDU, 2001). Met name bij
de meest recente metingen bleef de concentratie hier ruim onder.
Bij acrylaatvloeren zorgen zowel de vluchtige acrylaatmonomeren in de
harscomponent als de stofvormige verharder voor blootstelling via de luchtwegen.
Meetgegevens zijn niet bekend. De gebruikte monomeren methylmethacrylaat en
butylacrylaat zijn resp. zeer vluchtig en vluchtig (dampspanning resp. 47 en 5 mbar bij
20°C). De MAC-waarde van butylacrylaat is zeer laag (2 ppm); die voor
methylmethacrylaat is 50 ppm, maar WGD-advieswaarde slechts 10 ppm
(Gezondheidsraad, '96). Beide verbindingen werken irriterend op de ogen en
luchtwegen, en kunnen longoedeem veroorzaken, hetgeen de achtergrond is voor de
lage MAC-waarden. Beide stoffen hebben tevens een zeer sterke, stekende geur. De
kans dat tijdens werkzaamheden concentraties bereikt worden waarbij klachten
optreden is groot (zie hfst. 4). De verharder di-benzoylperoxide (MAC 5 mg/m3) wordt
vaak als poeder aangeleverd. Afhankelijk van de korrelgrootte kan meer of minder stof
ontstaan bij het doseren van de verharder in de harscomponent. Gezien het sterk
irriterende karakter van het poeder zijn luchtweg- of oogirritaties niet uitgesloten.
Net als de kans op blootstelling van de huid, zal de kans op blootstelling van de ogen
groter zijn bij een minder visceus product, als gevolg van de kans op spatten.
Voorbehandeling
Wanneer de ondergrond sterk vervuild is, wordt deze eerst gestraald met metalen
kogels (Hunnersen, '00). Zo niet, dan wordt volstaan met stofvrij maken door middel
van vegen of stofzuigen. Zowel bij stralen als bij vegen ontstaat stof, waaronder een
deel respirabel kwarts. Specifieke gegevens met betrekking tot stralen in deze situaties
zijn niet voorhanden; wel van vegen en stofzuigen. Wanneer wordt geveegd, is de kans
op overschrijding van de MAC-waarde voor respirabel kwarts groot, wanneer een
(industriële) stofzuiger wordt gebruikt veel kleiner (zie par. 3.2).
Na het stofvrij maken, wordt een primer aangebracht. Dit is in veel gevallen een epoxy
primer, ook wanneer geen epoxy vloer wordt aangebracht (zie hfst. 2). De
epoxyprimer wordt in het algemeen staand aangebracht met behulp van een lange
roller (Hunnersen, '00). Wat betreft de blootstelling aan componenten
(amineverharder, reactieve verdunner) kan grotendeels worden aangesloten bij hetgeen
onder `mengen' is beschreven. De blootstelling via de luchtwegen is tijdens het
aanbrengen potentieel hoger dan bij het mengen, gezien het grote
verdampingsoppervlak. In het verleden zijn bij het aanbrengen van
oplosmiddelhoudende epoxyprimers waarschijnlijk hoge blootstellingen aan onder
33
meer xyleen voorgekomen. Meetgegevens zijn voor geen van de drie typen
epoxyprimer bekend. Een werkgever van een kunststof vloerenbedrijf gaf aan, dat bij
het aanbrengen van oplosmiddelhoudende primers binnenshuis adembescherming
wordt (werd) gedragen (Hunnersen, '00).
Blootstelling via de huid zal met name plaatsvinden via spatjes die ontstaan tijdens het
rollen. De huid van de onderbenen is dan potentieel het hoogst blootgesteld,
aangenomen dat deze niet goed wordt beschermd.
Gietvloer aanbrengen
Het aanbrengen van de gietvloer verloopt in drie stappen:
- Gieten;
- Egaliseren met een getande trekker;
- Ontluchten met behulp van den `staggelwals'.
Het eigenlijke gieten zal meestal gebeuren door het product vanuit het mengvat via een
dikke slang te verpompen. De vloerenlegger draagt de slang over z'n schouder, en
draagt laarzen (Bouwwereld, '91). Het egaliseren gebeurt staand, met behulp van een
lange trekker. Ook het ontluchten gebeurt staand, met behulp van een getande cilinder
(staggelwals). De vloerenlegger loopt hierbij op schoenen met `spikes' door de pas
gegoten vloer (Hunnersen, '00).
Huid
Blootstelling van de huid kan tijdens het gieten optreden als gevolg van spatten.
Verder kan contact met de verontreinigde opening van de slang leiden tot blootstelling
van de huid.
Luchtwegen
Wat betreft de blootstelling aan componenten kan grotendeels worden aangesloten bij
hetgeen onder `mengen' is beschreven. Als gevolg van het grote
verdampingsoppervlak en de temperatuurverhoging tijdens uitharding is de
blootstelling potentieel wel hoger dan tijdens het mengen. Aan de andere kant, wordt
tijdens het gieten niet meer met de pure componenten gewerkt, in tegenstelling tot bij
het mengen.
Alleen voor het gieten van polyurethaanvloeren zijn meetgegevens beschikbaar. De
metingen werden in 2000 verricht, tijdens het leggen van een vloer in een sporthal van
1326 m2. De persoonlijke blootstelling aan MDI tijdens het uitgieten van de
polyurethaan gietvloer was 0,64 0,91 µg/m3 (Snippe et al., '01). De vloerenlegger
voerde het gieten staande uit, en de temperatuur was 21°C. De blootstelling blijkt in
dit geval dus lager te zijn dan tijdens het mengen, en zeer ruim onder de normen (zie
onder `mengen').
34
Troffelvloer aanbrengen
Het aanbrengen van een epoxy troffelvoer verschilt sterk van het aanbrengen van een
gietvloer. De werkzaamheden lijken sterk op het aanbrengen van een traditionele
zandcementgebonden dekvloer (zie par. 3.2). De epoxy mortel wordt eerst met een
schop ruwweg verspreid over de vloer. Daarna wordt de vloer glad getrokken
(`afreien') met behulp van een lange lat (`rei'). Tenslotte wordt de vloer verdicht en
glad afgewerkt met behulp van een troffel. De vloerenlegger zit bij deze
werkzaamheden op zijn knieën.
De kans op blootstelling van de huid is bij deze werkwijze belangrijk groter dan bij het
aanbrengen van een gietvloer. Hier staat tegenover, dat een troffelvoer veel vulmiddel
bevat, en vaak maar rond de 15% epoxy (Van den Beld, '00; Hunnersen, '00). Een
risicoverhogende factor is echter, dat de troffelvoer vaak al wordt aangebracht als de
primer nog niet volledig gedroogd is (Hunnersen, '00; div. epoxyleveranciers, '01).
Dit `nat-in-nat' werken vergroot de hechting van de vloer. De kans op blootstelling
van de huid wordt hierdoor vergroot, met name indien de gehele vloer in één keer in
de primer is gezet. Sommige bedrijven voorkómen de `extra' blootstelling aan primer,
door zowel de primer als de troffelvoer `vakje-voor-vakje' aan te brengen. Op deze
manier hoeft de vloerenlegger niet met de knieën (en de handen) in de natte primer te
werken (Hunnersen, '00). Andere bedrijven kiezen ervoor om de primer toch eerst
volledig te laten drogen, ook al zou de hechting dan minder goed zijn.
Voor de blootstelling via de luchtwegen is het eveneens van belang dat een troffelvoer
veel vulmiddel en relatief weinig epoxyhars en harder bevat. Aan de andere kant zit de
vloerenlegger tijdens het verdichten en glad afwerken met de troffel zeer dicht op de
vloer, in tegenstelling tot bij het aanbrengen van een gietvloer. Wanneer de primer nog
niet volledig droog is, vindt tevens nog verdamping van amineverbindingen en
reactieve verdunners uit de primer plaats. Meetgegevens zijn helaas niet voorhanden.
Gebruik van beschermingsmiddelen
Bij veel bedrijven worden werkkleding en schoenen verstrekt. In het algemeen wordt
voor kunststof vloeren vloeistofdichte kleding aanbevolen, maar niet elke
vloerenlegger gebruikt deze omdat het niet ademt (Hunnersen, '00; Arbouw, ongedat.).
Conventionele textiele kleding zuigt het product echter op, en kan zo zelf een bron van
blootstelling van de huid vormen. Hetzelfde geldt voor katoenen of leren
handschoenen, welke nog regelmatig door bijvoorbeeld epoxyverwerkers worden
gebruikt (Hunnersen, '00). Een vloerenbedrijf vermeldde dat vaak latex, en soms
neopreen handschoenen worden gebruikt. Beide worden verstrekt door het bedrijf, en
worden éénmalig gebruikt. Bij iedere pauze worden ze uitgetrokken en weggegooid
(Hunnersen, '00). Deze handelwijze voorkomt vervuiling van de binnenkant van de
handschoenen. Niet in elk bedrijf zal echter zo gewerkt worden. Latex handschoenen
beschermen niet tegen epoxy's. Het gebruik van latex handschoenen kan bovendien
leiden tot een latex-allergie (Smits et al., '00). Tenslotte worden algemeen rubberen
kniebeschermers gebruikt door vloerenleggers. Op foto's van vloerenleggers tijdens
35
het werk is te zien dat deze niet voorkomen dat blootstelling van de huid van de
onderbenen optreedt (BG Bouw, 84; Bouwwereld, '91).
3.2 Aanbrengen zandcement- en anhydriet gebonden vloeren
Traditionele zandcementgebonden dekvloeren en zandcement- of anhydrietgebonden
gietvloeren worden in het algemeen aangebracht over prefab betonnen of ter plekke
gestorte betonnen vloeren. De werkhandelingen en de blootstelling komen voor een
deel overeen.
Voorbehandeling
De voorbehandeling omvat voor traditionele zandcementgebonden dekvloeren het
zogenaamde `aanbranden' en voor beide typen gietvloeren het stofvrij maken van de
ondergrond en het aanbrengen van een primer (BG Bouw, '84; Dijkstra et al., '91).
Luchtwegen/ogen
Bij een traditionele zandcementgebonden dekvloer wordt de ondergrond niet
uitgebreid stofvrij gemaakt. Om de hechting tussen de betonnen ondergrond en de
dekvloer te verbeteren wordt de ondergrond `aangebrand'. Er wordt water op de
ondergrond gespoten, hier wordt met een schep droge cement in gestrooid en deze
wordt met een bezem verspreid (Dijkstra et al., '91). De vloerenlegger kan tijdens dit
werk worden blootgesteld aan hoge piekconcentraties cementstof. In de literatuur
worden voor kortdurende (10-15 min.) stationaire metingen concentraties genoemd tot
73 mg/m3 totaalstof (Dijkstra et al., '91; BG Bouw, '84). Het aanbranden neemt echter
slechts korte tijd in beslag; hoe kort is niet exact bekend. Metingen van de persoonlijke
blootstelling over een periode die representatief waren voor de gehele werkdag, gaven
respirabel-stof concentraties rond de 1,5 mg/m3 te zien (Dijkstra et al., '91).
Vóór het aanbrengen van gietvloeren met cement of anhydriet als bindmiddel moet de
ondergrond stofvrij worden gemaakt. Dit gebeurt nog vaak door middel van bezemen.
Metingen van de persoonlijke blootstelling aan totaal-stof tijdens het bezemen gaven
concentraties van gemiddeld 32 mg/m3 te zien (n = 39), bij een gemiddelde
monsternameduur van 95 minuten (Riala, '88, in Dijkstra et al., '91). De blootstelling
aan respirabel kwarts tijdens deze zelfde metingen was gemiddeld 0,27 mg/m3. Bij het
gebruik van een stofzuiger was de gemiddelde persoonlijke blootstelling aan totaal-
stof 7 mg/m3, bij een meetduur van gemiddeld 93 minuten, en aan respirabel kwarts
0,05 mg/m3 (Riala, '88). Niet vermeld wordt of er gebruik werd gemaakt van een
`gewone' of een industriële stofzuiger.
Voor cementstof geldt de MAC-waarde voor inert stof 10 mg/m3 voor `totaal'-stof
en 5 mg/m3 voor respirabel stof. Oog- en luchtwegirritaties tijdens het aanbranden en
vegen zijn zeer waarschijnlijk, in geval van cementstof gezien de hoge pH na contact
met vocht en het hygroscopische karakter. Voor respirabel kwarts geldt in de bouw een
MAC-waarde van 0,15 mg/m3. Deze wordt tijdens het stofvrij maken van betonnen
36
ondergronden door middel van vegen overschreden, maar niet wanneer een stofzuiger
wordt gebruikt.
Na het stofvrij maken, en vóór het aanbrengen van de gietvloer, wordt een
watergedragen acrylaatdispersie als primer aangebracht. Volgens de literatuur gebeurt
door middel van een spuit (Dijkstra et al., '91). De potentiële blootstelling is sterk
afhankelijk van de uitvoering hiervan door de vloerenlegger, met name van zaken als
de spuit-druk, de afstand van de spuit tot de vloer, de bewegingsrichting (achteruit of
vooruit lopend) e.d. Bij een goede uitvoering (druk niet te hoog, spuit dicht bij de
vloer) zal de blootstelling aan nevel waarschijnlijk zeer laag zijn. Cosolvents zullen
tijdens het vernevelen wel sneller uit de primer verdampen dan bij applicatie met een
roller.
Huid
De hoge concentraties cementstof tijdens het aanbranden (traditionele
zandcementvloeren) zullen tevens leiden tot blootstelling van de huid aan het
irriterende cementstof. Voor gietvloeren geldt, dat het vernevelen van de primer tot
blootstelling van de huid kan leiden. Het is te verwachten dat met name de huid van de
onderbenen potentieel blootgesteld is, hetgeen ook bij metingen tijdens andere
spuitprocessen is gebleken (Brouwer et al., '00). De blootstelling zal echter met name
optreden wanneer geen of onvoldoende beschermende werkkleding wordt gedragen
(b.v. 's zomers).
Mengen/ aanmaken van de specie
De blootstelling tijdens het mengen van de specie zal voor de drie typen minerale
vloeren overeenkomen. Niet altijd gebeurt dit overigens op de werkplek; er zijn
bedrijven die in het bezit zijn van mobiele menginstallaties, welke de aangemaakte
specie op de werkplek afleveren (informatie vloerenbedrijven Internet).
Luchtwegen
Blootstelling aan relatief hoge concentraties cement- of gipsstof vindt plaats tijdens het
leegschudden van de zak droge cement of gips in de menger. Metingen tijdens het
handmatig storten van grondstoffen in een menger gaven concentraties totaal-stof van
rond 9 mg/m3 te zien, bij een meetduur van 60 minuten (Remijn et al., '88). Aangezien
het handmatig storten zelf aanzienlijk korter zal duren, is dit geen piekwaarde.
Schattingen op basis van metingen bij stukadoors, kwamen uit op maximaal 110
mg/m3 totaal-stof tijdens het storten van cementgrondstoffen in een menger (Bosman
& Bruns, '90).
Huid
Ook hier zullen de hoge stofconcentraties tot blootstelling van de huid leiden. Het
mengen zelf gebeurt in het algemeen machinaal (BG Bouw, '84). In geval van
traditionele dekvloeren, wordt de aangemaakte specie vervolgens machinaal verpompt
37
naar een kuip op een standaard (`driepoot'), op de eigenlijke werkplek. Vanuit de
driepoot wordt de specie op de grond gestort. Blootstelling van de huid kan weer
plaatsvinden bij het transport van de driepoot, wanneer deze aan de buitenkant
vervuild is (hetgeen als gevolg van het storten meestal het geval zal zijn).
Aanbrengen en egaliseren vloer
Tijdens het aanbrengen van de vloeren zal met name blootstelling van de huid kunnen
voorkomen.
Bij een gietvloer wordt het materiaal direct vanuit de menginstallatie op de vloer
gepompt, waarna het vanzelf uitvloeit. Blootstelling van de huid treedt alleen op als
gevolg van het hanteren van verontreinigde slangen e.d. en bij `calamiteiten' zoals
spatten/morsen van specie over b.v. de onderbenen.
Bij een traditionele vloer is de kans op blootstelling van de huid tijdens het aanbrengen
groot. De specie wordt eerst met een schop ruwweg verspreid over de vloer. Daarna
wordt de vloer glad getrokken (`afreien') met behulp van een lange lat (`rei').
Tenslotte wordt de vloer verdicht en glad afgewerkt met behulp van een spaan. De
vloerenlegger zit bij deze werkzaamheden op zijn knieën. Ondanks dat
kniebeschermers worden gedragen, is op foto's van de werkzaamheden duidelijk te
zien dat de broekspijpen, met name onder de knieën, doorweekt raken door het
cementmengsel (BG Bouw, '84). Ook blootstelling van de handen en onderarmen aan
het cementmengsel is waarschijnlijk, vooral tijdens het afreien. De mate van
huidcontact die daadwerkelijk optreedt zal afhangen van het gebruik van
handschoenen en beschermende werkkleding. Er zijn geen gegevens over de mate
waarin handschoenen worden toegepast door zandcementgebonden vloerenleggers. De
aard van de werkkleding kan sterk variëren. Met name in de zomer zal kleding worden
gedragen die slecht beschermt tegen het alkalische cementmengsel.
Afwerking
Bij de (eventuele) afwerking van anhydriet- of cementgebonden vloeren is vooral de
blootstelling via de luchtwegen van belang.
In geval van anhydrietgebonden of cementgebonden gietvloeren, wordt meestal
nageschuurd, om een zgn. `slijmhuid' te verwijderen. Het stof dat hierbij vrijkomt,
wordt als inert stof beschouwd. Enkele metingen tijdens het schuren wezen op
concentraties rond de 3 mg/m3. De meetduur werd hierbij niet vermeld (Remijn et al.,
'88). Wanneer te diep wordt geschuurd, of wanneer door middel van schuren nog
oneffenheden moeten worden verwijderd, kan kwartsstof vrijkomen. Meetresultaten
zijn hiervan niet bekend. Bij een traditionele dekvloer wordt in het algemeen niet
geschuurd (Dijkstra et al., '91).
Bij cementgebonden gietvloeren, of speciale cementgebonden vloeren in bedrijven
(`pantservloeren') wordt soms een curing compound gebruikt (zie par. 2.4).
Tegenwoordig zullen binnenshuis alleen watergedragen dispersies hiervoor worden
gebruikt. De blootstelling aan deze kunsthars- of harsdispersies zal beperkt zijn, en
38
sterk overeenkomen met hetgeen hierover beschreven is onder voorbehandeling
(primers). De vroegere oplosmiddelgedragen curing compounds leidden binnenshuis
als gevolg van de verneveling potentieel tot een hoge blootstelling aan oplosmiddelen.
Meetresultaten hiervan zijn echter niet bekend. Zoals gezegd, worden
zandcementgebonden gietvloeren overigens zeer weinig toegepast.
Samengevat
Bij de voorbehandeling van alle typen vloeren en tijdens het mengen van de
grondstoffen kunnen de totaal-stof concentraties hoog oplopen. In ieder geval tijdens
het stofvrij maken van de ondergrond voordat een gietvloer wordt aangebracht geldt
dit ook voor de concentraties respirabel kwarts. De blootstelling aan stof tijdens de
overige activiteiten wordt volgens de literatuur voor een groot deel veroorzaakt door
het stof dat `blijft hangen' na deze activiteiten (Dijkstra et al., '91). Hoewel de MAC-
waarde voor `inert' stof geldt, is cementstof irriterend voor de luchtwegen en ogen.
Het aanbrengen van een traditionele zandcementgebonden dekvloer leidt potentieel tot
een intensieve blootstelling van de huid aan cement. De mate van zorgvuldigheid van
de vloerenlegger, het handschoengebruik en de aard van de werkkleding zullen hierop
van grote invloed zijn.
3.3 Aanbrengen van vloercoatings
Wanneer een coating over een kunststof vloer wordt aangebracht (bij
zandcementgebonden vloeren komt dit weinig voor), dan gaat het in het algemeen om
polyurethaan coating. Naast coatings op basis van MDI, worden ook coatings op basis
van HDI gebruikt (hfst. 2). Werden vroeger vaak oplosmiddelrijke coatings gebruikt,
met soms hoge gehalten xyleen, nu gaat het vaak om watergedragen coatings.
Wat betreft de blootstelling tijdens het mengen van de componenten kan worden
aangesloten bij hetgeen onder `mengen' is beschreven onder kunststof vloeren (par.
3.1). Hierbij moet worden aangetekend dat HDI vluchtiger is dan MDI. De
dampspanning bedraagt 7 Pa bij 20°C, waarmee ook HDI volgens de beleidsdefinitie
overigens geen VOS is. Het gehalte `vrij HDI' in de watergedragen 2-K
polyurethaancoating die in hoofdstuk 2 is beschreven, bedroeg minder dan 0,15%.
De blootstelling tijdens het aanbrengen van de coating lijkt wat betreft de huid sterk
op de blootstelling tijdens het aanbrengen van een epoxy primer (par. 3.1). De coating
wordt staand met een roller op een lange steel aangebracht. Spatjes van de coating
kunnen met name op de onderbenen terechtkomen. Voor de blootstelling via de
luchtwegen tijdens het aanbrengen van HDI-bevattende coatings zijn recente
meetgegevens bekend. De persoonlijke blootstelling aan HDI tijdens het rollen van een
polyurethaancoating over een gietvloer was 2,7 à 3,9 µg/m3 (Snippe et al., '01). De
MAC-waarde voor HDI is 40 µg/m3 (TGG 8 uur; SDU, `01).
39
3.4 Reiniging
Een vloerenbedrijf waarmee is gesproken gaf aan, dat kwasten en rollers e.d. worden
weggegooid in plaats van gereinigd. Troffels en spanen worden wél gereinigd
(Hunnersen, '00). In geval van niet-uitgeharde watergedragen epoxy's of
polyurethanen, of zandcement, wordt met water gereinigd. Uitgeharde epoxy,
polyurethaan of acrylaat wordt met vluchtige oplosmiddelen verwijderd, zoals thinner,
methylethylketon of aceton. Aangezien het reinigingswerk bij vloerenleggers slechts
een zeer klein deel van de dagelijkse werkzaamheden uitmaakt, zal dit niet resulteren
in een hoge gemiddelde blootstelling via de luchtwegen. Hoge piekblootstellingen
kunnen wel voorkomen. Ter indicatie: metingen tijdens het reinigen van spuitpistolen
met thinner (bij autospuiters) gave concentraties van 200 ppm tolueen te zien (Bakker
& Van Slagmaat, '92). Dit terwijl de MAC-TGG voor 15 minuten voor tolueen op 80
ppm ligt (2x de MAC-TGG 8 uur). Het aantal piekblootstellingen per dag zal bij
vloerenleggers echter laag zijn.
Wat blootstelling van de huid tijdens reinigingswerk betref, gaf het vloerenbedrijf
waarmee gesproken is aan, dat handschoenen worden gedragen wanneer de materialen
met thinner worden gereinigd (Hunnersen, '00). Dit zal echter lang niet in alle
bedrijven het geval zijn. Reiniging met een poetsdoek en oplosmiddel leidt snel tot
blootstelling van de huid.
40
4. VÓÓRKOMEN VAN HUIDAANDOENINGEN EN LUCHTWEG- EN
OOGIRRITATIES BIJ VLOERENLEGGERS
Het vóórkomen van huidaandoeningen en luchtweg- en oogirritaties bij vloerenleggers
is bestudeerd aan de hand van de literatuur. Een complicerende factor bij deze
beroepsgroep is het feit dat zowel gespecialiseerde vloerenleggers voorkomen (b.v.
alleen epoxy's of alleen zandcement) als all-round `kunststof' vloerenleggers (zowel
epoxy's als polyurethanen en 2K acrylaten). In studies die in de literatuur worden
gevonden wordt echter meestal slechts gerefereerd aan één type vloer, waarbij niet
altijd duidelijk is of de onderzochte vloerenleggers ook nog andere typen vloeren
aanbrachten. Voor die werkzaamheden waarvoor literatuurgegevens beschikbaar
waren, volgt in dit hoofdstuk een bespreking. De nadruk ligt op huidklachten, net als
in de literatuur.
4.1 Epoxy vloerenleggers
Vanaf ± 1970 is er een sterke toename te zien in publicaties omtrent (cases van)
huidallergieën bij werknemers die epoxy's verwerken (Piebenga, '01). Actuele
gegevens zijn moeilijk te vinden, maar uit de Finse registratie van beroepsziekten
blijkt dat epoxy's verantwoordelijk zijn voor 12% van alle beroepshuidziekten. Van de
patiënten met een allergisch epoxy-eczeem die tussen 1974 en 1995 zijn getest, was
80% allergisch tegen de (bisfenol-A) epoxyhars, 23% tegen een polyamine verharder
en 16% tegen een reactieve verdunner (Piebenga, '01). Veel patiënten hebben
meerdere allergieën.
In het Handbook of Occupational Dermatology (Kanerva et al., '00) is een review
verschenen over huidaandoeningen bij vloerenleggers (Condé-Salazar & Alomar, '00).
De review beperkt zich tot verwerkers van epoxy vloeren, hoewel deze tevens
polyurethaan coatings als toplaag aanbrengen.
Wanneer huidaandoeningen optreden bij epoxyverwerkers, gaat het meestal om
allergisch eczeem. Epoxy harsen en de verharders en reactieve verdunners die worden
gebruikt, zijn alle potente allergenen. Dit blijkt uit de korte tijdsduur die verstrijkt
tussen het begin van het werk met epoxy's en het optreden van allergisch eczeem. In
het algemeen treden de klachten binnen 6 maanden op (Condé-Salazar & Alomar,
'00). Het eczeem is bij 75% van de patiënten gelocaliseerd op de handen en bij 50%
(ook) op het gezicht.
In een prospectieve studie onder 135 vloerenleggers die voornamelijk epoxy vloeren
aanbrachten, werd de incidentie van eczeem aan de handen en onderarmen bestudeerd.
In de drie jaar dat de vloerenleggers werden gevolgd, ontwikkelde 18% eczeem
(Condé-Salazar & Alomar, '00; Van Putten, '84). Binnen deze groep bleek 61%
gesensibiliseerd tegen epoxyhars (11% van de totale groep). Het is aannemelijk dat het
41
percentage gesensibiliseerden nog hoger was uitgevallen indien ook de reactieve
verdunners en amineverharders waren getest.
In het Signaleringsrapport Beroepsziekten 2000 van het Nederlands Centrum voor
Beroepsziekten staat de bouw op de 5e plaats wat betreft het aantal gemelde
huidaandoeningen. Epoxy-allergieën vormen, samen met cementeczeem, de
voornaamste oorzaak voor deze notering (NCvB, '01). Hierbij moet wel in het oog
worden gehouden, dat de rangorde sterk beïnvloed kan worden door de mate waarin
vanuit een bepaalde branche beroepsziekten gemeld worden.
Leveranciers van epoxymaterialen geven aan, dat de ervaring leert dat elke `nieuwe'
epoxyverwerker een kans van rond de 20% heeft een epoxy-allergie te ontwikkelen.
Deze kans ligt zelfs rond de 40% bij bedrijven die relatief weinig aandacht schenken
aan huidbescherming (Faber, '00).
Naast huidaandoeningen, komen bij epoxyverwerkers luchtweg- en oogirritaties voor,
met name indien epoxy's met vrije (poly-) aminen als verharder worden gebruikt
(d.w.z.: geen amine-epoxy adducten). Cijfers hieromtrent zijn echter niet voorhanden.
4.2 Polyurethaan vloerenleggers
Polyurethaangebonden vloeren hebben binnen het segment van naadloze kunststof
vloeren een relatief gering marktaandeel van ± 10% (Faber, '00). Met name
sportvloeren zijn meestal polyurethaan gebonden. Het is niet uitgesloten dat er
gespecialiseerde vloerenleggers zijn die alleen polyurethaan vloeren aanbrengen, maar
vaak zullen tevens epoxygebonden vloeren worden verwerkt. De totale populatie
werknemers die polyurethaan vloeren aanbrengen wordt geschat op 200 (Snippe et al.,
01).
Specifieke informatie omtrent effecten bij polyurethaan vloerenleggers is schaars. Er is
één Finse studie beschreven naar (allergisch) beroepsastma onder 1440 vloerenleggers
die (onder meer) polyurethaan vloeren verwerkten. Over de periode 1989-1995 traden
onder deze groep 54 cases op van beroepsastma, ofwel 3,75% (Snippe et al., '01). De
jaarlijkse incidentie ligt daarmee rond de 0,6%.
Verder bestaan in de literatuur algemene schattingen van de kans op het ontwikkelen
van (allergisch) astma als gevolg van blootstelling aan isocyanaten. Deze kans wordt
geschat op 1 à 10%, waarbij geen tijdsduur wordt aangegeven (Snippe et al., '01).
Aangezien in polyurethaan vloeren in het algemeen het weinig vluchtige MDI als
isocyanaat wordt gebruikt, ligt de kans op astma voor polyurethaan vloerenleggers
waarschijnlijk aan de onderkant van deze range. In hoofdstuk 3 worden de resultaten
beschreven van metingen van de blootstelling aan isocyanaten tijdens het leggen van
polyurethaan sportvloeren.
Isocyanaten kunnen ook na blootstelling van de huid tot sensibilisatie leiden. Ook
prepolymeren zijn nog sensibiliserend, als gevolg van de resterende actieve groepen in
het molecuul (Snippe et al., '01). Gegevens over het optreden van sensibilisatie via de
huid bij polyurethaan vloerenleggers zijn niet voorhanden.
42
4.3 Acrylaat (2K) gebonden vloerenleggers
Geen specifieke literatuurgegevens zijn gevonden voor vloerenleggers die 2-
component acrylaatvloeren leggen. Acrylaatvloeren hebben binnen het segment van
naadloze kunststof vloeren een klein marktaandeel van rond de 5% (Faber, '00). Ze
worden met name op flatgalerijen gebruikt. Gespecialiseerde vloerenleggers die alleen
acrylaten verwerken zijn er hoogstwaarschijnlijk niet. Vloerenbedrijven die epoxy
en/of polyurethaanvloeren leggen, doen deze activiteit erbij. Werknemers van
vloerenbedrijven werken niet graag met acrylaatvloeren. Zij klagen met name over de
sterke geur van de acrylaatmonomeren en over irritatie van luchtwegen en ogen
(Hunnersen, '00).
4.4 Zandcementgebonden vloerenleggers
In de literatuur is cementeczeem een bekende aandoening (Arbouw, '92). Veel
literatuurgegevens met betrekking tot cementeczeem geven echter geen specifieke
cijfers voor vloerenleggers. Een beroepsgroep die veel te maken heeft met
cementeczeem en die wél regelmatig wordt genoemd, is bijvoorbeeld de metselaar
(Geier & Schnuch, '01).
In de literatuur is één studie beschreven naar de prevalentie van handeczeem bij
Nederlandse zandcementvloerenleggers, in vergelijking met een controlegroep en een
groep tapijtlijmers (Geuskens et al., '93).
Bij de studie waren 123 zandcement vloerenleggers betrokken. Een groep van 118
treinmachinisten diende als controlegroep. Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp
van de `NIPG-TNO eczeemvragenlijst' (Smit et al., '92; Smit et al., '93). Deze bevatte
wat betreft huidaandoeningen deels dezelfde vragen als de Schildersvragenlijst die
door Arbouw wordt toegepast:
Heeft u de afgelopen 12 maanden wel eens last gehad van:
- rode, opgezwollen handen of vingers;
- rode handen of vingers met kloofjes;
- blaasjes op de handen of tussen de vingers;
- ruwe of schilferende handen met kloofjes;
- jeukende handen of vingers met kloofjes.
Het criterium voor `handeczeem' was: één of meer van bovenstaande klachten hebben
(gehad), én bovendien ófwel langer dan drie weken in het voorgaande jaar, ófwel met
een terugkerend karakter. Volgens dit criterium, was de prevalentie handeczeem onder
zandcement vloerenleggers 38%, tegen 9% onder de controlegroep (Geuskens et al.,
'93). Van de groep vloerenleggers met handeczeem, had 18% het voorgaande jaar ook
van het werk verzuimd om deze reden, ofwel 6,8% van de totale groep vloerenleggers.
Er is in het onderzoek geen onderscheid gemaakt naar irritatief en allergisch eczeem.
Gezien de samenstelling van de producten, kunnen beide optreden: irritatief eczeem
als gevolg van de alkaliniteit van het cement, het vocht en de schurende werking,
allergisch eczeem als gevolg van chroom(VI)-verbindingen in het cement. In 80% van
43
de gevallen van cementeczeem kan echter géén allergie voor chroom(VI) verbindingen
worden vastgesteld (Arbouw, '92).
In het Signaleringsrapport Beroepsziekten 2000 van het Nederlands Centrum voor
Beroepsziekten staat de bouw op de 5e plaats wat betreft het aantal gemelde
huidaandoeningen. Cementeczeem vormt, samen met epoxy-allergieën, de
voornaamste oorzaak voor deze notering (NCvB, '01). Zoals gezegd, kan deze plaats
op de rangorde echter deels veroorzaakt zijn door de `meldings-activiteit' in de
branche.
In het Periodiek Arbeidsgezondheidskundig Onderzoek dat door Arbouw onder een
groot aantal beroepsgroepen in de bouw wordt gehouden, wordt door vloerenleggers
tenslotte significant meer geklaagd over blootstelling aan stof - d.w.z.: luchtweg-
en/of oogirritaties - dan door `bouwplaatspersoneel' in het algemeen (± 68% resp.
48%; Arbouw, Bedrijfstakatlas).
4.5 Anhydriet gebonden vloerenleggers
Er is geen specifieke informatie gevonden met betrekking tot het leggen van anhydriet
gebonden vloeren. Hoogstwaarschijnlijk is dit een activiteit die `erbij' wordt gedaan
door zandcementgebonden vloerenleggers.
4.6 Het aanbrengen van coatings voor vloeren
Polyurethaan coatings die als afwerklaag op o.m. epoxy vloeren worden gebruikt,
kunnen behalve op basis van MDI - zoals alle gietvloeren - ook op basis van HDI zijn
(zie par. 2.6). HDI is aanmerkelijk vluchtiger dan MDI, zodat de kans op blootstelling
en derhalve beroepsastma ook groter zal zijn. Aan de andere kant, bevatten
polyurethaan coatings veel lagere gehalten vrij isocyanaat dan polyurethaan
gietvloeren (Snippe et al., '01; zie ook hfst. 2). Al met al zal de kans op beroepsastma
bij het aanbrengen van polyurethaan coatings waarschijnlijk niet hoger zijn dan bij het
aanbrengen van polyurethaan gietvloeren.
44
5. OORZAKELIJKE FACTOREN VAN HUIDAANDOENINGEN EN
LUCHTWEG- EN OOGIRRITATIES
In hoofdstuk 3 is al gesignaleerd dat er binnen de `branche' van vloerenleggers zeer
verschillende `typen werknemers' kunnen bestaan. Zo bestaan er gespecialiseerde
bedrijven die siergrindvloeren leggen (epoxy's), bedrijven die voornamelijk
sportvloeren leggen (polyurethaan), bedrijven die alle typen kunststofvloeren leggen
(epoxy, PUR, acrylaat) en bedrijven die zandcementgebonden vloeren leggen. Het is
daarom niet mogelijk om het relatieve belang van de diverse oorzakelijke factoren van
gezondheidsklachten te bespreken voor "de vloerenlegger". Wel kunnen pér type vloer
de diverse belastende factoren worden besproken die bij het werk een rol spelen.
De nadruk in dit hoofdstuk zal liggen op een bespreking van oorzakelijke factoren van
huidklachten, gezien de achtergrond van deze studie. Effecten op de luchtwegen of
ogen komen beperkt aan de orde. Het ontstaan van handeczeem of `huidklachten'
is in het algemeen multicausaal. De volgende factoren kunnen in meerdere of mindere
mate bijdragen aan het ontstaan van huidklachten onder vloerenleggers:
- Blootstelling aan allergene stoffen;
- Blootstelling aan irriterende stoffen;
- Mechanische belasting;
- Klimatologische factoren;
- Persoonlijke gevoeligheid.
Deze factoren zullen in dit hoofdstuk achtereenvolgens worden besproken.
5.1 Blootstelling aan allergene stoffen
Wanneer huidaandoeningen optreden bij epoxyverwerkers, gaat het meestal om
allergisch eczeem. Epoxyharsen, vrijwel alle verharders en alle reactieve verdunners
die worden gebruikt, zijn potente huid-allergenen. Dit blijkt onder meer uit de korte
tijdsduur die verstrijkt tussen het begin van het werk met epoxy's en het optreden van
allergisch eczeem. In het algemeen treden de klachten binnen 6 maanden op (Condé-
Salazar & Alomar, '00). In het Signaleringsrapport Beroepsziekten 2000 van het
Nederlands Centrum voor Beroepsziekten staat de bouw op de 5e plaats wat betreft het
aantal gemelde huidaandoeningen. Epoxy-allergieën vormen, samen met
cementeczeem, de voornaamste oorzaak voor deze notering (NCvB, '01). Leveranciers
van epoxymaterialen geven aan, dat de ervaring leert dat elke `nieuwe'
epoxyverwerker een kans van rond de 20% heeft een epoxy-allergie te ontwikkelen.
Gegevens over het optreden van sensibilisatie via de huid bij polyurethaan
vloerenleggers (en m.b.t. het aanbrengen van PUR-vloercoatings) zijn niet
voorhanden. Isocyanaten en polyurethaan-oligomeren worden in het algemeen gezien
als zwakke huid-allergenen, maar potente luchtweg-allergenen. In de literatuur bestaan
algemene schattingen van de kans op het ontwikkelen van (allergisch) astma als
45
gevolg van blootstelling aan isocyanaten. Deze kans wordt geschat op 1 à 10%,
waarbij geen tijdsduur wordt aangegeven (Snippe et al., '01). Aangezien in
polyurethaan vloeren in het algemeen het weinig vluchtige MDI als isocyanaat wordt
gebruikt, ligt de kans op astma voor polyurethaan vloerenleggers waarschijnlijk aan de
onderkant van deze range.
De harscomponent van twee-component acrylaatvloeren bevat een hoog gehalte
acrylaatmonomeren. Over de allergene potentie van acrylaat-monomeren wordt in de
literatuur gesteld dat deze laag is, ondanks de etikettering met R43 (Fischer et al., '95).
Er zouden slechts sporadisch allergiegevallen ten gevolge van blootstelling aan
acrylaat-monomeren voorkomen. Deze conclusie betrof echter schilders die slechts
met zeer lage concentraties acrylaat-monomeren in aanraking komen. De hoge
concentraties waarmee vloerenleggers potentieel in aanraking komen zijn meer te
vergelijken met die waarmee tandtechnici of nagelstylistes in aanraking komen.
Ongeveer 5 tot 10% van de nagelstylistes ontwikkelt allergisch eczeem als gevolg van
blootstelling aan acrylaatmonomeren (FNV BBZ, '02). Ook in de tandheelkunde
komen steeds vaker allergieën tegen acrylaat-monomeren voor (NCvB, '01).
Verder worden enkele cases van acrylaat allergieën na blootstelling via de lucht
gemeld (Huygens & Goossens, '01). De verharder van acrylaatvloeren bestaat
grotendeels uit het sensibiliserende dibenzoylperoxide. Over allergiegevallen tegen
deze stof is geen informatie beschikbaar.
Bij het leggen van cementgebonden vloeren bestaat de kans op allergisch eczeem als
gevolg van chroom(VI)-verbindingen in het cement. Cementeczeem vormt, samen met
epoxy-allergieën, de voornaamste oorzaak voor de hoge notering van de
"bouwvakker" in de top van beroepen waarin veel huidklachten voorkomen (NCvB,
'01). Naar verluidt, kan echter in 80% van de gevallen van cementeczeem géén
allergie voor chroom(VI) verbindingen worden vastgesteld (Arbouw, '92). Irritatieve
factoren spelen blijkbaar toch een overheersende rol (zie par. 5.2), hoewel deze op hun
beurt wel de doordringbaarheid van de huid voor allergene stoffen kunnen vergroten.
5.2 Blootstelling aan irriterende stoffen
Irriterende stoffen zijn stoffen die bij éénmalige of herhaalde blootstelling kunnen
leiden tot kleine of grotere beschadigingen van de huid. Het cumulatieve effect van
vele geringe huidbeschadigingen als gevolg van irriterende stoffen, is op den duur een
chronische irritatieve contactdermatitis, c.q. contacteczeem (Piebenga & van der
Walle, '98). Veelvuldig contact met irriterende stoffen, is derhalve vaak één van de
hoofdoorzaken van het ontstaan van huidproblemen, tezamen met de invloed van
vocht. Huidbeschadiging door irritatief eczeem bevordert vervolgens het ontstaan van
allergisch eczeem, doordat de barrièrewerking van de huid wordt verstoord (Piebenga
& van der Walle, '98; Estlander et al., '00).
Vloerenleggers gebruiken in het algemeen producten die relatief sterk irriterend zijn.
46
De meeste epoxyharsen en reactieve verdunners (primers, gietvloeren en
troffelvloeren) zijn irriterend voor de huid en de ogen. De meeste amineverharders in
epoxyvloeren (en primers) zijn zelfs als corrosief geclassificeerd. Dit laatste geldt ook
voor het verdunningsmiddel nonylfenol, dat in veel oplosmiddelvrije epoxy's wordt
gebruikt. Watergedragen primers bevatten deze verdunner niet, en bevatten verharders
die niet als huid-irriterend zijn geclassificeerd (maar wel ernstige oogschade kunnen
veroorzaken). Oplosmiddelhoudende primers (niet meer toegepast) bevatten hoge
gehalten van het irriterende oplosmiddel xyleen. Alle epoxyproducten bevatten de
irriterende en/of corrosieve stoffen in hoge gehalten. Voor troffelvloeren geldt dit ná
het mengen van de componenten in íets mindere mate, aangezien deze ook een
vulmiddel (zand) bevat. Gezien het intensievere huidcontact dat bij het aanbrengen van
een troffelvloer kan optreden is dat laatste gunstig. Echter, overeind blijft dat de
`irriterende potentiaal' van epoxyproducten bijzonder hoog is. Dit zal zeker mede een
rol spelen in de hoge frequentie van epoxy-allergieën.
Polyurethaan gietvloeren en vloercoatings bevatten huid-, luchtweg- en
oogirriterende isocyanaten, waarbij echter niet exact duidelijk is hoe hoog de gehalten
van het isocyanaat-monomeer werkelijk zijn (par. 2.2). De gehalten irriterende stoffen
zullen echter aanmerkelijk lager zijn dan die in epoxyproducten.
Oplosmiddelhoudende polyurethaancoatings die nu niet meer binnenshuis worden
toegepast bevatten hoge gehalten xyleen (huid-irriterend) en esters als
methylproxitolacetaat (oog-irriterend).
Zowel de harscomponent als de verharder van acrylaatvloeren bestaan grotendeels uit
irriterende stoffen. Acrylaatmonomeren zijn irriterend voor de huid, ogen en
luchtwegen en bovendien zeer vluchtig, zodat luchtweg- en oogirritaties vaak
voorkomen (hfst. 4). De verharder is irriterend voor de ogen, en wordt bovendien als
poeder aangeleverd, zodat de blootstellingskans groot is.
Huid-irritatie is bij cementgebonden vloermaterialen een belangrijke factor. Zoals
gezegd (par. 5.1) spelen irritatieve factoren bij cementeczeem waarschijnlijk in 80%
van de gevallen de hoofdrol. Aangemaakt (nat) cement is zeer alkalisch (pH 12-13), en
beschadigt de huid derhalve relatief sterk. Dit wordt nog versterkt door het vocht en
door de schurende werking op de huid (par. 5.3). Tijdens het egaliseren van een
cementgebonden vloer is de kans op huidcontact groot. Cementstof (niet-aangemaakt)
is irriterend voor de ogen en luchtwegen. In hoofdstuk 3 bleek bovendien, dat de
blootstelling aan cementstof hoog kan zijn.
Het gebruik van oplosmiddelen als thinner en terpentine tenslotte, met name voor
handreiniging, leidt tot een sterke ontvetting van de huid, en is derhalve een
belangrijke irritatieve factor die tot huidaandoeningen kan leiden.
47
5.3 Mechanische belasting
Diverse werkzaamheden die vloerenleggers verrichten, kunnen een `schurende'
werking uitoefenen op de huid, waardoor deze licht wordt beschadigd. Andere
belastende factoren, zoals irriterende en allergene stoffen, kunnen dan makkelijker in
de huid doordringen. Men kan hierbij denken aan de schurende werking van vulstoffen
in epoxy troffelvloeren en van zandcementvloeren, en aan het hanteren van spanen en
troffels e.d. bij dezelfde twee typen vloeren.
Verder komt mechanische belasting van de huid in het algemeen voor bij het reinigen
van materialen - indien dit met de hand gebeurt - en het reinigen van de handen
indien een reiniger met een schuurmiddel wordt gebruikt.
Over de daadwerkelijke invloed van mechanische belasting van de huid is weinig
bekend. In een onderzoek onder metaalbewerkers werd echter een zwakke relatie
gevonden (`odds ratio' 1,35) tussen het aantal uren `mechanische huidbelasting' en de
ontwikkeling van eczeem (Berndt et al., '00).
5.4 Weersinvloeden
In een enquête onder schilders gaven diverse personen aan, dat met name tijdens de
winter huidklachten optreden of verergeren (Terwoert et al., in prep.). Ook uit
enquêtes onder andere beroepsgroepen, zoals kappers, is dit bekend (Terwoert et al.,
'01). Ook is uit de kappersbranche bekend dat droge lucht, in casu als gevolg van het
gebruik van föhns én als gevolg van een lage luchtvochtigheid in de kapsalon, het
risico op huidklachten vergroot (Uter et al., '99). Een lage luchtvochtigheid, met name
tijdens `droog vriesweer' in de winter, is derhalve één van de factoren die bijdragen
aan de ontwikkeling van irritatieve - huidklachten.
5.5 Persoonlijke gevoeligheid
Het aanwezig zijn van een verhoogde gevoeligheid van de huid en/ of de luchtwegen
wordt wel aangeduid met de term `atopie'. Wanneer één of meer van de volgende
symptomen aanwezig zijn, kan gesproken worden van een persoon met een `atopische
constitutie':
- Als baby eczeem of dauwworm gehad hebben;
- Eczeem in plooien van knie/ elleboog gehad hebben;
- Eczeem a/d handen al vóór het begin van het werk (als vloerenlegger);
- Hooikoorts of astma;
- Overgevoeligheid voor huisstof of dieren.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de atopie-kenmerken die zich uiten in
huidklachten en de kenmerken die zich uiten in luchtweg- en oogklachten (de laatste
twee punten). Dermatologen zijn het er tegenwoordig over eens, dat alleen de
kenmerken die zich uiten in huidklachten het risico op huidaandoeningen als gevolg
van het werk vergroten (Coenraads & Diepgen, '97; Diepgen & Coenraads, '99; Van
der Walle, `00). Hooikoorts of overgevoeligheid voor huisstof vergroot derhalve níet
het risico op beroepseczeem. Wel bleek uit onderzoek onder schilders in Zweden dat
48
personen met `luchtweg-atopie' een grotere kans hebben op luchtweg-irritaties als
gevolg van de inhalatie van irriterende stoffen (Wieslander & Norbäck, '98).
`Huid-atopie' blijkt niet de kans op allergische huidaandoeningen te vergroten, maar
wél de kans op irritatieve huidaandoeningen. Onderzoek onder kapsters, die intensief
aan allergenen worden blootgesteld, wees uit dat onder personen met een geschiedenis
van `atopisch eczeem' de sensibilisatie-frequentie niet hoger was dan onder anderen
(Coenraads & Diepgen, '97). Tegelijkertijd bestaat er op basis van diverse
epidemiologische studies consensus over het feit dat `huid-atopie' wél de kans op
irritatieve huidaandoeningen aanzienlijk vergroot. Bij personen die één of meer van
bovenstaande kenmerken van huid-atopie bezitten is de kans op het ontstaan van
irritatief eczeem "op zijn minst verdubbeld" (Coenraads & Diepgen, '97). Onderzoek
onder schilders bevestigt deze conclusies (zie deelrapport schilders). Aantasting van de
huid door irritatieve huidaandoeningen kan overigens wel leiden tot een hogere kans
op sensibilisatie wanneer de huid aan allergenen wordt blootgesteld (Piebenga & Van
der Walle, '98).
Onderzoek naar de omvang van de invloed van huid-atopie op het optreden van
handeczeem, specifiek onder vloerenleggers is niet bekend.
5.6 Discussie
Vloerenleggers werken in het algemeen met producten die zeer belastend voor de huid
zijn. Zowel allergene als irriterende stoffen spelen hierbij een rol, en zowel vóór als ná
de Vervangingsregeling was/ is de blootstelling hieraan (potentieel) hoog.
Huidaandoeningen komen veel voor bij verwerkers van epoxy- en zandcement
gebonden vloeren. Voor de verwerkers van polyurethaan- en acrylaat gietvloeren zijn
wat dit betreft geen gegevens bekend, onder meer omdat geen specifieke studies onder
deze groepen zijn verricht, c.q. dat `specialisten' die alleen deze vloertypen
aanbrengen schaars zijn. Wel is bekend, dat bij personen die acrylaatvloeren leggen,
veel klachten bestaan over luchtweg- en oogirritaties door acrylaatmonomeren.
Bij met name epoxy- en acrylaat vloerenleggers speelt blootstelling aan hoge
concentraties allergene stoffen een rol. Epoxyverbindingen zijn van deze twee de
meest potente allergenen, en staan nog steeds aan de top wat betreft het ontstaan van
allergene huidaandoeningen. Bij zandcementgebonden vloeren spelen allergene stoffen
(chromaten) een minder overheersende rol - onder meer gezien het lage gehalte -
terwijl isocyanaten uit polyurethanen met name potente luchtweg-allergenen zijn. De
betreffende isocyanaten zijn echter weinig vluchtig.
De factor irriterende stoffen is met name bij zandcementgebonden vloeren van groot
belang. Ook epoxy's (incl. verharders en verdunners) en acrylaten zijn echter veelal
irriterend of zelfs corrosief voor de huid. Hetzelfde geldt voor isocyanaten, maar het
gehalte `vrij' isocyanaat in polyurethaanvloeren is waarschijnlijk laag. In het algemeen
vergroot de factor `irritatie' de kans op allergische huidklachten, door middel van het
verlagen van de barrièrewerking van de huid.
49
De invloed van mechanische beschadigingen van de huid is waarschijnlijk vooral van
belang bij epoxy troffelvloeren en zandcementvloeren, als gevolg van de schurende
werking van vulstoffen en cement en van het hanteren van spanen en troffels e.d.
Ook voor vloerenleggers speelt de persoonlijke gevoeligheid van de huid
waarschijnlijk een grote rol. Hoewel specifieke gegevens voor de betreffende
beroepsgroepen niet beschikbaar zijn, blijkt uit onderzoek onder andere groepen dat de
factoren `huid-atopie' en `droog huidtype' het risico op irritatieve huidaandoeningen
aanzienlijk kunnen verhogen.
De blootstelling aan allergene, irriterende en mechanische factoren die de huid
belasten wordt beïnvloed door het gebruik van handschoenen. Handschoenen worden
in ieder geval door leggers van epoxyvloeren vaak gebruikt. Echter, regelmatig worden
door hen nog leren of katoenen handschoenen gebruikt, die huidproblemen als gevolg
van doordrenking met het product zelfs kunnen verergeren in plaats van beperken.
Voor de overige groepen vloerenleggers zijn geen gedetailleerde gegevens bekend
omtrent het gebruik van handschoenen.
Het al dan niet gebruiken van handschoenen kan wisselende effecten hebben, en kan
daardoor het beoordelen van oorzaken van huidklachten sterk bemoeilijken. Aan de
ene kant kunnen handschoenen uiteraard het contact met allergenen en irriterende
stoffen en mechanische belasting voorkomen, en de werknemer daardoor beschermen
tegen het ontstaan van huidklachten. Aan de andere kant worden handschoenen door
velen pas gebuikt wanneer eenmaal huidklachten zijn opgetreden. Uit de literatuur is
het dan ook bekend dat een beschermende werking van handschoengebruik niet kan
worden aangetoond, en dat zelfs een tegenovergesteld effect lijkt op te treden: degenen
die handschoenen dragen, hebben meer huidklachten. Tenslotte kan het gebruik van
handschoenen zélf tot huidklachten leiden. Transpiratie in de handschoen, of het
aantrekken van handschoenen over vochtige handen hetgeen beide veel voorkomt
leidt tot blootstelling van de huid aan vocht; een belangrijke oorzaak voor het ontstaan
van irritatieve huidaandoeningen. Wanneer de handschoen aan de binnenzijde
verontreinigd is met allergene of irriterende stoffen of over vervuilde handen heen
wordt aangetrokken, wat bij veel werkzaamheden ook al snel gebeurt, vindt een nog
intensievere blootstelling aan deze stoffen plaats (occlusie). Bovendien speelt het
probleem van latex-allergie (Smits et al., '00).
De gevolgen van de Vervangingsregeling voor vloerenleggers lijken met name te
liggen in een vervanging van oplosmiddelrijke polyurethaancoatings voor
vloerafwerking door oplosmiddelvrije of watergedragen coatings, en van
oplosmiddelrijke epoxy primers door watergedragen of oplosmiddelvrije primers.
Zowel de oplosmiddelrijke als de oplosmiddelvrije en watergedragen polyurethaan
coatings kunnen lage gehalten (
echter hoge gehalten xyleen, dat als huid-irriterend is geclassificeerd, en bij voorstel
van de Gezondheidsraad binnenkort wellicht ook als (verdacht) reproductietoxisch.
Bij de epoxy's bestaat er tussen de diverse varianten wel een verschil in het allergene
risico. Oplosmiddelrijke epoxy's bevatten vaak epoxyharsen met een hoger
molecuulgewicht, waarvan de allergene potentie lager is. In sommige gevallen is de
epoxyhars alleen nog als `irriterend' geclassificeerd. Ook worden bij oplosmiddelrijke
epoxy's lang niet altijd reactieve verdunners toegepast. Wel wordt meestal een
(allergene) amineverharder gebruikt. Daarnaast bevatten de oplosmiddelrijke epoxy's,
net als de polyurethanen, een hoog gehalte xyleen als oplosmiddel.
Al met al zijn de vloerenmaterialen zelf als gevolg van de Vervangingsregeling niet
aangepast, en is (was) de belasting van de huid van vloerenleggers zowel voor als na
de invoering van de regeling aanzienlijk.
51
6. PREVENTIEVE MAATREGELEN
Er is voldoende reden voor het nemen van preventieve maatregelen tegen - met name -
het ontstaan van huidklachten bij vloerenleggers. Op diverse niveaus kunnen
maatregelen worden genomen:
- Aanpassing van producten;
- Aanpassing van werkwijzen;
- Persoonlijke bescherming en hygiëne;
- Vroege signalering en interventie.
6.1 Aanpassing producten
Wat betreft producten, kan worden gedacht aan product-vervanging, vervanging van
schadelijke componenten, aanpassing van de product-`vorm' en aanpassing van de
verpakkingen.
Product-vervanging
Gezien de technische eisen die aan de diverse vloerenmaterialen worden gesteld (zie
hfst. 2), zijn deze in veel gevallen niet zonder meer uitwisselbaar. Wanneer de eisen
niet uitzonderlijk hoog zijn, zoals bij particulieren, zijn alternatieve materialen
mogelijk. Ook kan in sommige gevallen vervanging bínnen een productgroep
plaatsvinden.
Epoxy gietvloeren
Wanneer een naadloze, slijtvaste, goed reinigbare en vloeistofdichte wordt geëist,
komt men voor bedrijfsvloeren, in winkels, showrooms en ziekenhuizen, maar ook
steeds vaker bij particulieren vaak uit bij een epoxy gietvloer. In sommige gevallen
speelt ook chemicaliënbestendigheid een rol. Wat de gezondheidsrisico's betreft kan
een lichte voorkeur worden uitgesproken voor polyurethaan gietvloeren, welke
grotendeels aan dezelfde technische eisen kunnen voldoen. PUR-vloeren zijn minder
belastend voor de huid, en bevatten weliswaar een laag percentage luchtweg-
allergenen, maar deze zijn niet vluchtig. Polyurethaan gietvloeren zijn wel duurder dan
epoxy gietvloeren. Wel geeft een polyurethaan gietvloer een fraaier resultaat, en blijft
de vloer ook mooier onder invloed van UV-licht. Ze worden dan ook vaak gekozen als
het uiterlijk van de vloer van belang is.
Bij minder veeleisende toepassingen (particulieren, winkels) zouden ook geheel andere
materialen kunnen worden gekozen, zoals het aloude linoleum.
Epoxy troffelvloeren
Een troffelvloer vindt zijn toepassing voornamelijk in die gevallen waarin een hoge
mechanische belasting plaatsvindt, en geen vochtbelasting. Vaak gaat het om
bedrijfsvloeren, waar bijvoorbeeld veel met heftrucks wordt gereden. Een alternatief
52
dat in de literatuur wordt genoemd is een vloer van (beton-) mortel, waarbij in de
laatste laag een harde vulstof van graniet of split wordt ingestrooid (Dillen, '94). Het
resultaat is géén gladde vloer, maar dit zal niet voor alle toepassingen van belang zijn.
In tegendeel: in veel gevallen wordt juist een slipvaste vloer geëist.
Epoxy primers, gietvloeren en troffelvloeren: vervanging binnen de productgroep
Hoewel alle epoxyproducten irriterende, corrosieve en/of sensibiliserende
verbindingen bevatten, bestaan er wel graduele verschillen in de risico's. Op basis
hiervan is bij Arbouw, in samenwerking met leveranciers van epoxyproducten, een
classificatiesysteem voor epoxyproducten in ontwikkeling. Het idee is, epoxy's op
grond van objectieve criteria in te delen in een aantal klassen. De criteria betreffen
enerzijds de gezondheidsrisico's van de bestanddelen (o.m. op basis van de R-zinnen)
en anderzijds de kans op blootstelling (o.m. op basis van vluchtigheid,
molecuulgewicht en concentratie van de bestanddelen in het product). Met behulp van
het classificatiesysteem moet de gebruiker een keuze kunnen maken voor een relatief
minder belastend product, waarbij wordt aangetekend dat bij epoxy's huidbescherming
te allen tijde noodzakelijk blijft.
Acrylaatvloeren
Acrylaatvloeren worden met name in verband met de zeer snelle uitharding gekozen,
bijvoorbeeld voor galerijen. Gezien de sterke mate van hinder die vloerenleggers
ondervinden tijdens het leggen van acrylaatvloeren en de blootstelling aan hoge
concentraties sensibiliserende acrylaatmonomeren en verharder, heeft vervanging de
voorkeur. Het aanbrengen van epoxy- of (liever) polyurethaanvloeren of -coatings
heeft de voorkeur. De galerij moet dan wel gedurende een bepaalde tijd worden
afgedekt met vlonders, hetgeen kostprijsverhogend werkt. Het voordeel van
polyurethaan in deze toepassing (boven met name epoxy's) is de bestandheid tegen
UV-straling.
Zandcementgebonden vloeren
In plaats van het sterk alkalische en chroom-bevattende cement als bindmiddel, kan in
bepaalde gevallen worden gekozen voor anhydriet (gips). Anhydriet gebonden vloeren
worden vooral toegepast bij renovaties, in verband met de kortere uithardingstijd en
het lagere soortelijk gewicht.
Vervanging binnen deze productgroep kan plaatsvinden door de keuze voor cement
van binnenlandse oorsprong (met een relatief laag chroomaatgehalte), of voor cement
waaraan ferrosulfaat is toegevoegd, waardoor het chromaatgehalte kunstmatig is
verlaagd. Tenslotte zou gekozen kunnen worden voor een zandcementen gietvloer. Het
contact met de huid is bij het aanbrengen hiervan beduidend kleiner. Aan de andere
kant kan echter blootstelling aan stof (incl. mogelijk kwartsstof) ontstaan tijdens het
afschuren van de gietvloer (zie par. 3.2).
53
Vervanging van allergene of irriterende componenten
Gezien het feit dat de functionele eigenschappen van vloerenmaterialen vaak gestoeld
zijn op juist de reactieve eigenschappen van de hoofdbestanddelen, zijn er vaak weinig
mogelijkheden om significante verbeteringen te bereiken door middel van vervanging
van bestanddelen. Dit geldt zowel voor epoxy's als polyurethanen, twee-componenten
acrylaten en zandcementgebonden vloeren. Voor epoxy's is in beperkte mate wel een
keuze mogelijk. Het bovengenoemde classificatiesysteem voor epoxy's dient in de
eerste plaats als handvat voor product-vervanging voor de gebruiker, maar biedt
tegelijkertijd de producent een handvat voor vervanging van de meest schadelijke
componenten. Binnen de groep van epoxyproducten zijn er diverse mogelijkheden:
- Epoxyharsen: harsen met een zo laag mogelijk gehalte aan vrij epichloorhydrine
(een monomeer);
- Reactieve verdunners: verdunners met een zo hoog mogelijk molecuulgewicht en
kookpunt, en de afwezigheid van R-zinnen anders dan die voor `irritatie' en
`sensibilisatie';
- Amineverharders: zie reactieve verdunners. Tevens bestaat soms de mogelijkheid
om niet-sensibiliserende verharders te kiezen.
- Of bijvoorbeeld bij acrylaatvloeren gekozen kan worden voor minder-vluchtige
monomeren, met een hoger molecuulgewicht, is niet duidelijk.
Aanpassing van de `vorm' van het product
Aanpassingen aan de `vorm' van producten hebben in het algemeen tot doel de
blootstelling te verlagen. Gedacht kan worden aan de volgende aanpassingen:
Aanpassingen van de rheologische eigenschappen van epoxyprimers en polyurethaan
coatings, om de kans op spatten te verkleinen;
Aanpassingen aan de viscositeit van verharder-componenten van epoxy's of
polyurethanen, om de kans op spatten tijdens het toevoegen van de verharder te
verkleinen;
Het - zo mogelijk- aanpassen van de vorm waarin de peroxide-verharder voor
acrylaten wordt aangeleverd: niet in poedervorm, maar als granulaat of pasta.
Het verminderen van de stofvorming van droog cement of anhydriet. Bij het
`aanbranden' van de ondergrond, of het leegschudden van zakken cement, kan nu een
hoge blootstelling aan stof ontstaan. Wellicht zijn ook hier granulaten mogelijk.
Aanpassing van de verpakkingen
Ook aanpassingen aan de verpakkingen kunnen leiden tot het verkleinen van de
blootstellingskans.
Het doseren en mengen van 2-componenten producten is in het algemeen een
handeling waarbij een relatief grote kans bestaat op huidcontact met irriterende of
sensibiliserende componenten.
Voor twee-componenten producten zoals epoxyprimers zou een systeem denkbaar
kunnen zijn waarmee de componenten in de verpakking kunnen worden gemengd.
54
Verpakkingen die bestaan uit twee afgescheiden segmenten en zijn voorzien van een
mengsysteem, bestaan in andere branches en zouden ook in dit geval ontwikkeld
kunnen worden. In geval van giet- of troffelvoeren is de hoeveelheid product die wordt
aangemaakt in het algemeen zo groot, dat dergelijke oplossingen wellicht niet
mogelijk zijn. Bovendien wordt dan vaak in een mengmachine gemengd.
De huidige verpakkingen van coatings en primers - blikken of plastic containers -
leiden bij het uitschenken vrijwel altijd tot morsen, en bij het hersluiten vrijwel
onontkoombaar tot huidcontact. Verontreiniging van de handen met het product leidt
vervolgens in veel gevallen weer tot de noodzaak om deze te reinigen met
oplosmiddelen of reinigers die schuurmiddelen bevatten. Het lijkt waarschijnlijk dat er
hier nog verbeteringen te halen zijn. Een aanbeveling uit het A-blad Epoxygebonden
betonreparatiemiddelen (Arbouw, 1998) is het gebruiken van verpakkingen van
polyethyleen. Aangezien de producten niet hechten op polyethyleen, raakt de
buitenkant van de verpakking niet verontreinigd.
Wanneer verharders van twee-componenten acrylaatproducten als poeder in een
plastic zakje worden aangeleverd, leidt dat bij het openen vrijwel onontkoombaar tot
blootstelling van de huid. In andere branches bestaan wel voorbeelden van `oplosbare'
verpakkingen voor de `B-component' die in hun geheel aan de `A-component' kunnen
worden toegevoegd. Wellicht is iets dergelijks ook voor de andere twee-
componentenproducten mogelijk.
6.2 Aanpassing werkwijze
In sommige gevallen kan door aanpassing van de werkwijze of verwerkingswijze de
blootstelling aan producten worden beperkt.
Het stofvrij maken van de ondergrond voordat een gietvloer wordt aangebracht, kan
gebeuren door middel van vegen of stofzuigen. Bij vegen ontstaat veel stof, waaronder
een deel respirabel kwarts. Wanneer wordt geveegd, is de kans op overschrijding van
de MAC-waarde voor respirabel kwarts derhalve groot, en wanneer een (industriële)
stofzuiger wordt gebruikt veel kleiner.
Het mengen van de twee componenten van epoxyprimers en polyurethaancoatings zal
meestal in het blik van de `stamlak' (hars plus eventuele reactieve verdunner) worden
gedaan. In het algemeen wordt aangeraden om te mengen met behulp van een boortol
op een lange steel, bij een laag toerental. Verder wordt aangeraden om alleen de
volledige inhoud van verpakking te gebruiken, en niet zelf componenten af te wegen
of af te meten, teneinde de blootstelling te verlagen. Omdat de vereiste
mengverhouding soms vrij complex is, is het niet waarschijnlijk dat dit advies altijd
kan worden opgevolgd.
Bij het aanbrengen van een epoxyprimer kan rekening worden gehouden met de kans
op blootstelling van de huid wanneer de vloer over de primer heen wordt aangebracht.
Vaak wordt de vloer (b.v. een troffelvoer) `nat-in-nat' over de primer aangebracht,
omdat de hechting dan beter is. De kans op blootstelling van de huid wordt hierdoor
vergroot, met name indien de gehele vloer in één keer in de primer is gezet. Sommige
55
bedrijven voorkómen de `extra' blootstelling aan primer, door zowel de primer als de
troffelvoer `vakje-voor-vakje' aan te brengen. Op deze manier hoeft de vloerenlegger
niet met de knieën (en de handen) in de natte primer te werken (Hunnersen, '00).
Andere bedrijven kiezen ervoor om de primer toch eerst volledig te laten drogen, ook
al zou de hechting dan minder goed zijn.
Het mengen van materialen voor giet- of troffelvoeren (alle typen) zal vaak in een
mengmachine worden uitgevoerd. Bij het storten van de grondstoffen moet dan
zorgvuldig en niet gehaast te werk worden gegaan om blootstelling van de huid te
voorkomen.
Bij het mengen van cement- of anhydriet gebonden vloeren treedt blootstelling aan
cement- of gipsstof op tijdens het storten van de grondstoffen in een menger.
Afzuiging zal veelal niet mogelijk zijn. Wel kan de stofvorming door een zorgvuldige
werkwijze worden beperkt. Zo is het aan te raden de zak niet leeg te schudden. Beter is
het, deze op de bodem van de menger leggen, en langzaam omhoog te tillen.
Het egaliseren van epoxy troffelvloeren kan in sommige gevallen met een zgn.
`vlindermachine' worden gedaan in plaats van met de hand. Dit zou echter alleen voor
grote oppervlakken (> 1000 m2) lonend zijn.
Het schuren van een cement- of anhydriet gebonden gietvloer gebeurt nu nog vaak met
schuurmachines zonder afzuiging. Schuurmachines met afzuiging zouden hier
ingevoerd moeten worden.
Het reinigen met oplosmiddelen tenslotte moet zo veel mogelijk worden voorkomen.
Zo snel mogelijk reinigen (bij watergedragen epoxy's b.v. met water), en/of het
weggooien van materialen in plaats van ze te reinigen, zijn twee opties. Het laatste is
overigens alleen aanvaardbaar voor kwasten en rollers e.d. Troffels en spanen vindt
men in het algemeen te duur om weg te gooien. Een maatregel die hierbij soms wordt
genomen, is het intapen van de steel. Na het werk kan de tape worden verwijderd (met
handschoenen aan), zodat reinigen noch weggooien nodig zijn.
6.3 Persoonlijke bescherming en -hygiëne
Persoonlijke bescherming en hygiëne omvat het gebruik van handschoenen en
werkkleding, huidreiniging en huidverzorging.
Handschoenen en werkkleding
In het algemeen zijn bedrijven die epoxy's verwerken zich bewust van de risico's, en
wordt aandacht besteed aan huidbescherming. De meeste medewerkers gebruiken
handschoenen, welke vaak ook éénmalig worden gebruikt, en bij elke pauze worden
uitgetrokken en weggegooid (Hunnersen, '00). Echter, vaak worden latex
handschoenen gebruikt, welke niet zijn aan te bevelen (zie onder), en slechts `soms' de
voor epoxy's aanbevolen neopreen handschoenen (Hunnersen, '00). Zelfs "stoffen"
handschoenen worden gebruikt. Deze laatste worden waarschijnlijk níet bij elke pauze
gewisseld, en kunnen na verontreiniging met epoxy's derhalve een continue bron van
blootstelling gaan vormen. Naast handschoenen, worden rubberen kniebeschermers,
56
werkkleding en werkschoenen gebruikt. Speciale `epoxydichte' werkkleding wordt
vaak níet gebruikt, omdat deze niet ademt.
Over de andere groepen vloerenleggers is minder bekend. Aanbrengers van
zandcementgebonden vloeren gebruiken in ieder geval eveneens rubberen
kniebeschermers. Verder gebruiken zij wel handschoenen, maar vaak de `normale'
leren werkhandschoenen.
Gezien de producten die vloerenleggers gebruiken, is het gebruik van handschoenen
eigenlijk voor alle werkzaamheden die zij verrichten aan te bevelen. In het algemeen,
kunnen verder de volgende aanbevelingen worden gedaan in verband met het gebruik
van handschoenen:
Trek handschoenen nooit over vervuilde of vochtige handen aan;
Gebruik handschoenen het liefst éénmalig. Gebruik nooit handschoenen die aan de
binnenkant verontreinigd zijn. Gebruik lange handschoenen en sla de rand bij de pols
om naar buiten, om vervuiling van de binnenkant te voorkomen.
Was de handschoenen vóór het uittrekken.
Kijk in het veiligheidsinformatieblad van het product voor informatie over het juiste
type handschoen.
Bij het gebruik van oplosmiddelhoudende producten en epoxy's wordt in het algemeen
het gebruik van neopreen of nitril handschoenen aangeraden. In het algemeen zijn
latex handschoenen af te raden, gezien de geringe bescherming en de grote kans op het
ontstaan van latex-allergie (Smits et al., '00).
Op basis van de informatie in het Productgroep Informatie Systeem Arbouw is het
volgende overzicht te geven van aanbevolen handschoenmaterialen (Arbouw, '01):
Product-type Aanbevolen handschoenen
Epoxy troffelvoer Neopreen, nitrilrubber
Epoxy gietvloer Neopreen, nitrilrubber
Epoxycoating; oplosmiddelarm/ -vrij Neopreen, nitrilrubber
(primer)
Polyurethaan gietvloer Neopreen, nitrilrubber
Cementgebonden dekvloer Neopreen
Anhydrietgebonden dekvloer -
Polyurethaancoating Butylrubber
Het gebruik van katoenen binnenhandschoenen wordt vaak aanbevolen om transpiratie
in de handschoen tegen te gaan. Transpiratie leidt tot blootstelling aan vocht, hetgeen
de doorlaatbaarheid van de huid kan vergoten en ook op zichzelf kan leiden tot
huidklachten (Piebenga & Van der Walle, '98). Het nadeel van binnenhandschoenen is
wel dat het tastgevoel afneemt.
57
Huidreiniging
Wat betreft huidreiniging moet voortdurend de balans worden gezocht tussen `te veel'
reinigen en `te weinig' reinigen. Uit andere branches is bekend dat het veelvuldig
reinigen van de handen, met zeep, een risicofactor is in het ontstaan van huidklachten
(Uter et al., '99).
Bij het gebruik van sterk allergene producten, zoals met name epoxy's, is het echter
van belang om de huid zo snel mogelijk na een eventuele besmetting te reinigen.
Wanneer het product nog niet is ingedroogd, kan dit vaak nog met een schone doek, en
vervolgens water en zeep gebeuren.
In het algemeen moet worden geprobeerd om zo veel mogelijk met water alleen, of
met water en zeep te reinigen. Bij watergedragen producten (epoxy's, polyurethaan) is
dit meestal wel mogelijk, vooral als het product niet te lang op de huid zit. Bij
oplosmiddel-gebaseerde of oplosmiddelvrije producten moet meestal een agressiever
reinigingsmiddel gebruikt worden. Preventie door middel van `zorgvuldig werken' of
het dragen van handschoenen heeft dan de voorkeur. Zowel oplosmiddelen als speciale
handreinigers die schuurmiddelen bevatten zijn irriterend voor de huid. Wanneer het
gebruik toch nodig is, kan een voorkeur worden uitgesproken voor de speciale
handreinigers. Handreinigers dienen bij voorkeur te voldoen aan de `Arbo-
beoordelingsgrondslag voor handreinigers' die door Arbouw is opgesteld (Arbouw,
1992). Hierin worden eisen gesteld aan de samenstelling van handreinigers. De
volgende stoffen mogen volgens deze eisen niet in handreinigers voorkomen:
- Natrium laurylsulfaat (oppervlakte-actieve stof);
- Aromatische oplosmiddelen;
- Bactericiden/ germiciden;
- De allergene parfumgrondstoffen cinnamic alcohol, cinnamic aldehyde
(kaneelaldehyde), amyl cinnamaldehyde, hydroxycitronellal, geraniol, eugenol,
iso-eugenol en `oak moss absolute'.
Handreinigers die zijn bedoeld voor "lichte tot matig vervuilde handen" mogen
bovendien geen schuurmiddelen en geen alifatische oplosmiddelen bevatten.
Handreinigers voor "sterk vervuilde handen" mogen wel schuurmiddelen bevatten, en
alifatische oplosmiddelen tot een maximum van 1600 mmol/l1. De leverancier dient op
de verpakking te vermelden of de handreiniger is bedoeld voor lichte tot matig
vervuilde, of voor sterk vervuilde handen.
De eisen voor handreinigers voor lichte tot matig vervuilde handen houden overigens
in, dat wél alcoholen (b.v. ethanol) als oplosmiddel mogen worden toegepast. Of de eis
dat handreinigers geen bactericide bevatten haalbaar is, zal afhankelijk zijn van de
concentratie oplosmiddelen. Zo is van haargels bekend dat een conserveermiddel
nodig is wanneer de concentratie alcohol in het product lager is dan 15% (Lang, '89).
1 Voor decaan (molecuulgewicht 142 g/mol), komt dit neer op 227 gram/liter, ofwel ruwweg 25% 58
Omdat de handen door handreinigers worden ontvet, dient na elke reiniging een
handcrème gebruikt te worden (zie onder).
Huidverzorging
Het verzorgen van de huid met behulp van crèmes is voor degenen die werken met
irriterende en/of allergene stoffen in het algemeen aan te bevelen. Uit de literatuur
blijkt dat crèmes daadwerkelijk beschermen tegen het ontstaan van met name
irritatieve huidklachten, hoewel het effect niet heel sterk is (Uter et al., '99).
Crèmes zouden zowel vóór als ná het werk, en in pauzes gebruikt moeten worden. Ook
na elke keer dat de huid is gereinigd zou een handcrème gebruikt moeten worden. Het
gebruik van handcrèmes zou via voorlichting gestimuleerd kunnen worden. Echte
belemmeringen lijken er niet te zijn. In sommige vloerenbedrijven die epoxy vloeren
aanbrengen worden verzorgende crèmes al door de werkgever verstrekt. Geschikte
verzorgende neutrale handcrèmes, liefst zonder parfums, zijn bij elke apotheek
verkrijgbaar.
6.4. Vroege signalering en interventie
Vroegtijdig ingrijpen bij beginnende huidklachten kan verergering van de klachten
vaak nog voorkomen, en kan de huid herstellen. Wordt gewacht, dan wordt de
barrièrefunctie van de huid steeds verder aangetast, waardoor de kans op herstel ook
kleiner wordt. Wanneer zich als gevolg daarvan tevens een allergisch eczeem
ontwikkelt is de kans op herstel nog kleiner, en zijn de klachten in het algemeen nog
ernstiger (Van der Walle, '00).
Vroegtijdig ingrijpen vereist een vroegtijdige signalering van beginnende
huidklachten. Veel vloerenleggers, wellicht met uitzondering van epoxy-verwerkers,
zijn hier zelf niet op bedacht, of denken dat een droge, schilferige huid `bij het vak
hoort'. Voor een vroegtijdige signalering zou een nieuw `instrument' kunnen worden
ontwikkeld.
Door het Centrum voor Huid en Arbeid is een screeningsinstrument ontwikkeld dat
gebruik maakt van foto's van beginnende en meer gevorderde huidklachten, de zgn.
`huidscreening pictionnaire'. Werknemers kunnen de foto's vergelijken met hun eigen
huid, en eenvoudig aankruisen welke verschijnselen er wel of niet waar te nemen zijn.
Tot nu toe is vooral in de kappersbranche ervaring opgedaan met de pictionnaire. De
ervaringen zijn positief, in die zin dat de resultaten betrouwbaarder blijken dan die van
vragenlijsten omtrent huidklachten, en dat de werknemers weinig moeite hebben de
pictionnaire in te vullen (Piebenga, `00).
Aangezien de huidige pictionnaire specifiek voor de kappersbranche is ontwikkeld,
zou een aanpassing nodig zijn.
59
Wanneer een dergelijk instrument beschikbaar is, zou deze bijvoorbeeld jaarlijks naar
alle medewerkers opgestuurd kunnen worden, met één of meer van de volgende
instructies:
- Een invulinstructie (in ieder geval);
- De instructie de lijst terug te sturen naar de Arbodienst of een adviesbureau, ter
evaluatie. Dit zou betrouwbare prevalentie-cijfers kunnen genereren;
- Instructies met betrekking tot huidbescherming en verzorging, bij een bepaalde
`score'.
60
7. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Conclusies
Samenstelling en gezondheidsrisico's van vloerenproducten (Hfst. 2)
Vloerenleggers werken in het algemeen met producten die relatief belastend zijn voor
de huid. Dit geldt zowel voor de situatie vóór als ná de Vervangingsregeling.
Wat betreft de `naadloze' kunststof vloeren hebben epoxy vloeren veruit het grootste
marktaandeel. Polyurethaan- en 2-componenten acrylaatvloeren hebben een klein
marktaandeel.
In de keuze voor een (bepaald type) kunststof vloer spelen eisen als slijtvastheid,
bestandheid tegen chemicaliën en vocht, snelheid van uitharding, hechting op de
ondergrond, reinigbaarheid, afwezigheid van krimp en bestandheid tegen
weersinvloeden een rol.
Zandcement gebonden of anhydriet gebonden vloeren kunnen worden beschouwd als
de `conventionele' dekvloer voor niet-veeleisende toepassingen.
Epoxy vloerenmaterialen (primers, gietvloeren en troffelvoeren) bevatten hoge
gehalten allergene en irriterende en/of corrosieve stoffen: harsen, reactieve verdunners
en verharders. Een troffelvloer bevat - ná menging van de componenten - tevens een
vulmiddel, en bevat dan derhalve een lager gehalte allergene en irriterende stoffen.
Kankerverwekkende aromatische amines worden niet meer als verharder voor epoxy
vloerenproducten toegepast.
Epoxy giet- en troffelvloeren worden in het algemeen aangeduid als VOS-vrij, maar
bevatten wel verdunningsmiddelen die nog net onder de VOS-definitie vallen
(dampspanning 13 Pascal).
Epoxy primers zijn er in watergedragen, VOS-vrije en oplosmiddelrijke varianten. De
oplosmiddelrijke primers - thans niet meer binnenshuis toegepast - bevatten hoge
gehalten (> 50%) aromatische koolwaterstoffen als oplosmiddel. Alle varianten
bevatten hoge gehalten allergene stoffen, m.u.v. de hardercomponent van
watergedragen primers.
Polyurethaan gietvloeren worden veel gebruikt als sportvloer. De verhardercomponent
bestaat uit prepolymeren (irriterend), met een laag gehalte vrij isocyanaat (i.h.a. MDI).
MDI is een luchtweg-allergeen, maar is weinig vluchtig.
Twee-componenten acrylaat gietvloeren worden met name toegepast op flatgalerijen.
Ze bevatten zowel in de harscomponent als in de verharder hoge gehalten irriterende
en allergene stoffen, resp. acrylaatmonomeren en peroxiden. De acrylaatmonomeren
zijn bovendien vluchtig, en bezitten een zeer sterke - `stekende' - geur.
Zandcementgebonden vloeren (troffelvloeren en gietvloeren) bevatten Portlandcement
als bindmiddel. Cement is als gevolg van de alkaliniteit sterk irriterend voor de ogen
en de huid, en als gevolg van verontreiniging met chroomzouten allergeen. Het gehalte
aan chroomzouten varieert met de herkomst van het cement.
61
Anhydriet gebonden vloeren (alleen gietvloeren) zijn aanzienlijk minder belastend
voor de huid dan zandcementgebonden vloeren. Ze zijn niet sterk alkalisch en bevatten
geen allergenen.
Epoxy vloeren worden vaak afgewerkt met een polyurethaan coating als de esthetische
eigenschappen (UV-bestendigheid) een rol spelen.
De PUR-coatings zijn er in oplosmiddelvrije, watergedragen en oplosmiddelrijke
varianten. De oplosmiddelrijke coatings - thans niet meer binnenshuis toegepast -
bevatten hoge gehalten (> 50%) aromatische koolwaterstoffen als oplosmiddel. De
coatings variëren verder in gehalte vrij isocyanaat en in het type isocyanaat: MDI of
het vluchtiger HDI.
Vloerenleggers gebruiken nog vaak vluchtige oplosmiddelen als reiniger voor
gereedschappen (b.v. thinner).
Blootstelling van de huid, luchtwegen en ogen aan bestanddelen van vloerenproducten
(Hfst. 3)
Er zijn zowel vloerenleggers die slechts één type vloer aanbrengen als vloerenleggers
die een breed scala aan vloertypen aanbrengen.
Meetgegevens zijn voor de meeste werkzaamheden van vloerenleggers schaars.
Handschoenen en werkkleding worden met name door verwerkers van epoxy vloeren
veel gebruikt, echter, niet altijd het juiste type en lang niet altijd voldoende effectief.
Bij het mengen van de componenten van kunststof vloerenproducten is de kans op
blootstelling van de huid groot, wanneer deze niet adequaat wordt beschermd.
Tijdens de uithardingsreactie van kunststof vloeren - al direct na het mengen - wordt
warmte ontwikkeld, als gevolg waarvan ook minder vluchtige bestanddelen sneller
kunnen verdampen.
De inhalatoire blootstelling aan reactieve verdunners en verharders van epoxy
producten is sterk afhankelijk van het gekozen type (dampspanning).
Metingen van isocyanaten (MDI) tijdens het mengen van PUR-vloeren gaven
concentraties te zien die een factor 100 onder de MAC-waarde voor kortdurende
blootstelling lagen. Tijdens het aanbrengen van de gietvloer lagen de concentraties nog
iets lager.
Meetgegevens van de blootstelling aan vluchtige monomeren van acrylaat gietvloeren
zijn niet bekend, maar uit interviews is bekend dat deze blootstelling leidt tot klachten
(geuroverlast, irritatie) onder werknemers.
Het aanbrengen van een epoxy troffelvloer leidt tot aanzienlijk hogere (potentiële)
blootstelling van de huid dan het aanbrengen van alle typen gietvloeren. Vaak wordt
de troffelvloer bovendien al aangebracht wanneer de epoxy primer nog niet geheel is
uitgehard.
Het stofvrij maken van de ondergrond vóór het aanbrengen van kunststof vloeren,
zandcementgebonden gietvloeren en anhydriet gebonden gietvloeren door middel van
stralen of vegen kan leiden tot een blootstelling aan respirabel kwarts boven de MAC-
waarde.
62
Tijdens en na het `aanbranden' van een vloer vóórdat een cementgebonden dekvloer
wordt aangebracht, ontstaat een hoge piekblootstelling aan (irriterend) cementstof.
Hierdoor kan tevens de huid worden blootgesteld.
Het handmatig storten van grondstoffen voor cement- en anhydrietgebonden vloeren
leidt tot hoge piekblootstellingen (tot 110 mg/m3) aan cement- of gipsstof, waardoor
ook de gemiddelde blootstelling relatief hoog kan zijn.
Ook het schuren van cement- of anhydriet gebonden gietvloeren kan leiden tot
blootstelling aan respirabel kwarts.
Het aanbrengen van traditionele zandcementgebonden dekvloeren (met de troffel) leidt
tot een intensieve blootstelling van de huid aan het sterk alkalische cement.
Metingen tijdens het aanbrengen van een PUR-coating over een gietvloer gaven aan
dat de concentraties isocyanaat - HDI in dit geval - een factor 10 à 15 onder de MAC-
waarde lagen.
Vóórkomen van huidaandoeningen en luchtweg- en oogirritaties bij vloerenleggers
(Hfst. 4)
Ruwweg 20% van de epoxyverwerkers ontwikkelt een allergisch eczeem. In bedrijven
die relatief weinig aandacht schenken aan huidbescherming kan dit percentage zelfs op
40% liggen.
Een epoxy-allergie ontwikkelt zich vaak binnen 6 maanden na het begin van het werk.
Een Finse studie onder vloerenleggers die onder meer PUR gietvloeren aanbrachten,
gaf een jaarlijkse incidentie van allergisch astma t.g.v. isocyanaten te zien van 0,6%.
Studies m.b.t. het leggen van acrylaatvloeren zijn niet bekend. Uit enkele interviews is
wel bekend dat werknemers klagen over de sterke geur van de acrylaatmonomeren en
over irritatie van luchtwegen en ogen.
Een studie onder 123 zandcement gebonden vloerenleggers gaf een prevalentie
handeczeem van 38% te zien, tegen 9% onder een controlegroep van 118 machinisten.
Door vloerenleggers wordt significant meer geklaagd over luchtweg- en oogirritaties
t.g.v. blootstelling aan stof dan door `bouwplaatspersoneel' in het algemeen.
Oorzakelijke factoren van huidaandoeningen en luchtweg- en oogirritaties (Hfst. 5)
Huidaandoeningen bij epoxyverwerkers worden i.h.a. veroorzaakt door een allergie
tegen epoxyharsen, reactieve verdunners of amineverharders. Alle zijn potente
allergenen.
Allergene stoffen spelen verder met name bij acrylaatvloeren waarschijnlijk een
belangrijke rol. Gegevens uit andere beroepsgroepen (nagelstylistes, tandtechnici)
laten stijgende aantallen allergieën zien.
Isocyanaten uit PUR-vloeren en -coatings zijn met name sterke luchtweg-allergenen.
Vooral de isocyanaten in PUR-gietvloeren zijn echter weinig vluchtig.
In 80% van de gevallen van cementeczeem kan géén allergie tegen chromaten worden
aangetoond. Irritatie als gevolg van het alkalische cement speelt bij
zandcementgebonden vloerenleggers een overheersende rol.
63
Ook mechanische belasting van de huid (schurende werking van de vulstoffen) speelt
bij het aanbrengen van zandcementgebonden vloeren een rol in het ontstaan van
huidklachten. Hetzelfde geldt voor het aanbrengen van epoxygebonden troffelvloeren.
Persoonlijke factoren als `huid-atopie' en een `droog huidtype' kunnen het risico op
huidaandoeningen aanmerkelijk verhogen.
De gevolgen van de Vervangingsregeling voor het risico op huidklachten zijn zeer
beperkt. Zowel vóór als ná introductie van de regeling is (was) de belasting van de
huid van de vloerenlegger aanzienlijk.
Preventieve maatregelen (Hfst. 6)
Gezien de technische eisen die vaak aan de vloeren worden gesteld, is product-
vervanging in veel gevallen niet zonder meer uitvoerbaar.
Wat betreft gezondheidsrisico's kan een lichte voorkeur worden uitgesproken voor
polyurethaan gietvloeren boven epoxy gietvloeren. Acrylaat vloeren zijn het minst
wenselijk.
Voor epoxy primers, gietvloeren en troffelvoeren kan binnen de productgroep worden
gekozen voor een relatief minder belastend product. Hiertoe is een classificatiesysteem
ontwikkeld (in prep.), op basis van de intrinsieke schadelijkheid van de bestanddelen
en een aantal blootstellingsbepalende criteria (molecuulgewicht, kookpunt e.d.).
Waar mogelijk, kan een anhydriet gebonden vloer worden gekozen in plaats van een
zandcementgebonden vloer. Een gietvloer leidt daarnaast tot minder huidcontact dan
een traditionele zandcementgebonden dekvloer.
Bij een cementgebonden dekvloer kan worden gekozen voor `chromaatarm' cement
(hetzij van nature chromaatarm, hetzij door dosering van ferrosulfaat).
Aanpassing van de viscositeit van epoxyprimers, polyurethaancoatings en verharder-
componenten van epoxy's of polyurethanen kan wellicht de kans op blootstelling van
de huid verkleinen.
Aanpassing van de `vorm' waarin cement- en anhydrietgrondstoffen en de peroxide-
verharder voor acrylaatvloeren wordt aangeleverd (b.v. als granulaat) kan stofvorming
beperken.
Om blootstelling tijdens het mengen van twee-componentenproducten te beperken,
kunnen verpakkingen worden ontworpen waarbij de componenten in de verpakking
worden gemengd.
Verbeteringen aan de verpakkingen van b.v. primers en coatings kunnen worden
overwogen, om het risico op morsen te verkleinen.
Het stofvrij maken van de ondergrond dient bij voorkeur te gebeuren met een
(industriële) stofzuiger.
Bij het aanbrengen van een primer voor een troffelvloer moet rekening gehouden
worden met blootstelling van de huid. Bij voorkeur moet de troffelvloer niet `nat-in-
nat' worden aangebracht. Is dit toch gewenst, dan moet zowel de primer als de
troffelvoer `vakje voor vakje' worden aangebracht.
64
Het storten en mengen van grondstoffen voor kunststof vloeren en cement- en
anhydriet vloeren dient zorgvuldig te gebeuren om de blootstelling van de huid, resp.
de luchtwegen (cement- of gipsstof) te verlagen.
Het schuren van cement- of anhydriet gebonden gietvloeren dient te gebeuren met
schuurmachines die zijn voorzien van afzuiging.
Het reinigen met oplosmiddelen moet zo veel mogelijk worden voorkomen, door
ofwel direct na vervuiling te reinigen (b.v. met water), ofwel de materialen weg te
gooien.
Verbetering van de praktijk m.b.t. handschoengebruik door vloerenleggers is mogelijk
(zie aanbevelingen par. 6.3).
Handreiniging met oplosmiddelen of schuurmiddelen moet zo veel mogelijk worden
voorkómen. Met name bij verontreiniging met epoxy's moet de huid wel direct
worden gereinigd (met een doek en/of water en zeep).
Het gebruik van verzorgende handcrèmes vóór en na het werk en na elke reiniging van
de handen moet worden gestimuleerd.
Vroege signalering van, en interventie bij beginnende huidklachten kan verergering
voorkómen.
Aanbevelingen
Aanbevelingen ten aanzien van werkwijzen, handschoengebruik, huidreiniging en
huidverzorging dienen beter te worden overgebracht op de beroepsgroep.
Vroegtijdige signalering van huidklachten, gekoppeld aan individuele advisering, kan
uitval voorkomen.
65
8. REFERENTIES
Anonymous, 1993, Gietvloer verbetert arbeidsomstandigheden vloerenleggers, in: De
Opbouw, vol. 88, nr. 14.
Arbouw, 1992, Chromaatarm cement en het cementeczeem, Arbouw Journaal jrg. 2,
nr. 2.
Arbouw, ongedateerd, Epoxyharsen: instructies voor een vakman, Amsterdam,
Stichting Arbouw.
Arbouw, 1992, Arbo-beoordelingsgrondslag voor handreinigers, Amsterdam, Stichting
Arbouw.
Arbouw, 1997, Onderzoek naar ontwikkelingen bij het werken met epoxyharsen in de
afwerksector van de bouwnijverheid, Amsterdam, Stichting Arbouw.
Arbouw, 1998, A-blad Epoxygebonden betonreaparatiemiddelen, Amsterdam,
Stichting Arbouw.
Arbouw, 2001, Productgroep Informatie Systeem Arbouw (PISA), Editie 2000,
Amsterdam, Stichting Arbouw.
Bakker, J. & R. van Slagmaat, 1992, Blootstelling aan organische oplosmiddelen bij
autospuiters, Amsterdam, Chemiewinkel UvA.
Berndt, U. et al., 2000, Hand eczema in metal worker trainees an analysis of risk
factors, in: Contact Dermatitis vol. 43, pp. 327-332.
BG Bouw, 1984, De vloerenlegger. Een beschrijving van arbeid en
arbeidsomstandigheden in relatie tot de gezondheid, Amsterdam, BG Bouw.
Bosman, D.J. & S.A.K.L. Bruns, 1990, Stofblootstelling bij stukadoors, een
oriënterend onderzoek, Amsterdam, Chemiewinkel UvA.
Bouwwereld 87, nr. 23a, November 1991.
Brouwer, D.H. et al., 2000, Assessment of dermal exposure during airless spray
painting using a quantitative visualisation technique, in: Ann. occup. Hyg., vol. 44, nr.
7, p. 543-549.
Coenraads, P.J. & T.L. Diepgen, 1997, Risk for hand eczema in employees with past or
present atopic dermatitis, in: Int. Arch. Occup. Environ. Health, vol. 71, pp. 7-13.
Condé-Salazar, L. & A. Alomar, 2000, Floor layers, in: Handbook of Occupational
Dermatology (Kanerva et al., 2000, Springer Verlag).
Diepgen, T.L. & P.J. Coenraads, 1999, The epidemiology of occupational contact
dermatitis, in: Int. Arch. Occup. Environ. Health 72: 496-506.
Dijkstra et al., 1992, Gezondheidsrisico's van het werken met toxische stoffen in het
stukadoors-, afbouw- en terrazzobedrijf, BGD Dordrecht e.o.
Dillen, M. van, 1994, Gezondheids- en milieurisico's van betonreparatiemiddelen,
Wetenschapswinkel VU.
Doorgeest, T., 1985, Veilig werken met epoxycoatings die bij kamertemperatuur
verharden, uitg.: Commissie Veilige Verfverwerking van de Stichting Verftoepassing.
66
Estlander, T. et al., 2000, Paints, lacquers and varnishes, in: Handbook of
Occupational Dermatology (Kanerva et al., 2000, Springer Verlag).
Estlander, T. et al., 2000, Painters, lacquerers and varnishers, in: Handbook of
Occupational Dermatology (Kanerva et al., 2000, Springer Verlag).
Faber, 2000 & 2001, persoonlijke mededelingen, Bakelite AG/APME.
Fischer, T. et al., 1995, Skin disease and contact sensitivity in house painters using
wtaer-based paints, glues and putties, in: Contact Dermatitis vol. 32, p. 39-45.
FNV BBZ, 2002, Informatie Nagelstylistes, Internet site Bureau Beroepsziekten FNV,
Januari 2002.
Geier, J. & A. Schnuch, 1998, Kontaktallergien im Bau-Hauptgewerbe, in:
Dermatosen, vol. 46, no. 3, pp. 109-114.
Geuskens, R.B.M. et al., 1993, Handeczeem bij tapijtlijmers en
zandcementvloerenleggers, MBL-TNO.
Gezondheidsraad, 1996, 1994-1995 WGD-rapporten. Samenvattingen van de
rapporten van de Commissie WGD van de Gezondheidsraad, Den Haag.
Hunnersen, 2000, persoonlijke mededelingen, Huma Vloervisie, Nootdorp.
Huygens, S. & A. Goossens, 2001, An update on airborne contact dermatitis, in:
Contact Dermatitis vol. 44, pp. 1-6.
Jansen-Hendriks, R., 1993, Gezond de weg op. Een inventariserend onderzoek naar de
arbeidsomstandigheden van de wegmarkeerder, Chemiewinkel UvA, Amsterdam.
Kanerva et al., 2000, Handbook of Occupational Dermatology, Springer Verlag.
Lang, 1989, Hair styling preparations, Ullmann's Encyclopedia of Technical
Chemistry vol. A12.
NCvB, 2001, Signaleringsrapport Beroepsziekten 2000, Amsterdam, Nederlands
Centrum voor Beroepsziekten.
NKC, 1999, Productinformatie Nederlandse Kunststoffen Industrie, Deventer.
Piebenga & Van der Walle, 1998, Huid en Arbeid, Arnhem, Centrum voor Huid en
Arbeid.
Piebenga, J.P., 2000, A pictionnaire: a new screening tool in occupational
dermatology?, in: Contact Dermatitis vol. 42, p. 31.
Piebenga, J.P., 2001, persoonlijke mededelingen, 1/5/'01; Arnhem, Centrum voor
Huid & Arbeid.
Putten, P.B. van et al., 1984, Hand dermatoses and contact allergic reactions in
construction workers exposed to epoxy resins, in: Contact Dermatitis vol. 10, p. 146-
150.
Remijn, B, et al., 1988, Inventarisatie van de arbeidsomstandigheden bij het
aanbrengen van gietvloeren, Amsterdam, Stichting Arbouw.
Riala, R., 1988, Dust and quartz exposure of Finnish construction site cleaners, in:
Ann. occup. Hyg. vol. 2, p. 215-220.
SDU, 2001, Nationale MAC-lijst 2001, Den Haag, SDU Uitgevers.
Smit, H.A. et al., 1992, Evaluation of a self-administered questionnaire on hand
dermatitis, in: Contact Dermatitis vol. 26, p. 11-16.
67
Smit, H.A. et al., 1993, Prevalence of hand dermatitis in different occupations, in: Int.
J. Epidemiol., vol. 22, p. 288-293.
Smits, N. et al., 2001, Latexallergie als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan
latexallergenen, Arboconvenantenreeks Elsevier bedrijfsinformatie, ISBN 90-5749-
772-7.
Snippe, R. et al., 2001, Chemische allergenen in Nederland, Ministerie SZW.
Terwoert, J. et al., 2001, Preventie van Huid- en Luchtwegaandoeningen bij Kappers,
Nulmeting Arboconvenant kappers, onderdeel chemische belasting, Chemiewinkel
UvA/ Centrum voor Huid en Arbeid.
Terwoert, J. et al., in prep., Gezondheidseffecten van producten in gebruik bij
vloerenleggers. Toxicologische beoordeling van de receptuur en trends in het optreden
van huidklachten en overige gezondheidseffecten, Arbouw/Min. SZW.
Uter, W. et al., 1999, Hand dermatitis in a prospectively followed cohort of
hairdressing apprentices,: final results of the POSH study, in: Contact Dermatitis vol.
41, no. 5, pp. 280-286.
Van den Beld, 2000, persoonlijke mededelingen, NKC, Deventer.
Walle, H.B. van der, 2000/2001, persoonlijke mededelingen, Centrum voor Huid en
Arbeid, Arnhem.
Wieslander, G. & D. Norbäck, 1998, Asthma, respiratory symptoms and nasal
inflammation in house painters mainly exposed to water-based paints, in: Chiyotani,
K. et al., 1998, Advances in the prevention of occupational respiratory diseases,
Amsterdam etc., Elsevier (Proceedings symposium 13-16 October 1997, Kyoto).
68
Bijlage 1 - Waarschuwingszinnen betreffende bijzondere gevaren (R-zinnen)
R 1 In droge toestand ontplofbaar.
R 2 Ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken.
R 3 Ernstig ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere
ontstekingsoorzaken.
R 4 Vormt met metalen zeer gemakkelijk ontplofbare verbindingen.
R 5 Ontploffingsgevaar door verwarming.
R 6 Ontplofbaar met en zonder lucht.
R 7 Kan brand veroorzaken.
R 8 Bevordert de ontbranding van brandbare stoffen.
R 9 Ontploffingsgevaar bij menging met brandbare stoffen.
R 10 Ontvlambaar.
R 11 Licht ontvlambaar.
R 12 Zeer licht ontvlambaar.
R 13 Zeer licht ontvlambaar vloeibaar gas.
R 14 Reageert heftig met water.
R 15 Vormt zeer licht ontvlambaar gas in contact met water.
R 16 Ontploffingsgevaar bij menging met oxyderende stoffen.
R 17 Spontaan ontvlambaar in lucht.
R 18 Kan bij gebruik een ontvlambaar/ontplofbaar damp-luchtmengsel vormen.
R 19 Kan ontplofbare peroxiden vormen.
R 20 Schadelijk bij inademing.
R 21 Schadelijk bij aanraking met de huid.
R 22 Schadelijk bij opname door de mond.
R 23 Vergiftig bij inademing.
R 24 Vergiftig bij aanraking met de huid.
R 25 Vergiftig bij opname door de mond.
R 26 Zeer vergiftig bij inademing.
R 27 Zeer vergiftig bij aanraking met de huid.
R 28 Zeer vergiftig bij opname door de mond.
R 29 Vormt vergiftig gas in contact met water.
R 30 Kan bij gebruik licht ontvlambaar worden.
R 31 Vormt vergiftige gassen in contact met zuren.
R 32 Vormt zeer vergiftige gassen in contact met zuren.
R 33 Gevaar voor cumulatieve effecten.
R 34 Veroorzaakt brandwonden.
R 35 Veroorzaakt ernstige brandwonden.
R 36 Irriterend voor de ogen.
R 37 Irriterend voor de ademhalingswegen.
R 38 Irriterend voor de huid.
69
R 39 Gevaar voor ernstige onherstelbare effecten.
R 40 Onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten.
R 41 Gevaar voor ernstig oogletsel.
R 42 Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing.
R 43 Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.
R 44 Ontploffingsgevaar bij verwarming in afgesloten toestand.
R 45 Kan kanker veroorzaken.
R 46 Kan erfelijke genetische schade veroorzaken.
R 48 Gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling.
R 49 Kan kanker veroorzaken bij inademing.
R 50 Zeer vergiftig voor in het water levende organismen.
R 51 Vergiftig voor in het water levende organismen.
R 52 Schadelijk voor in het water levende organismen.
R 53 Kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.
R 54 Vergiftig voor planten.
R 55 Vergiftig voor dieren.
R 56 Vergiftig voor bodemorganismen.
R 57 Vergiftig voor bijen.
R 58 Kan in het milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.
R 59 Gevaarlijk voor de ozonlaag.
R 60 Kan de vruchtbaarheid schaden.
R 61 Kan het ongeboren kind schaden.
R 62 Mogelijk gevaar voor verminderde vruchtbaarheid.
R 63 Mogelijk gevaar voor beschadiging van het ongeboren kind.
R 64 Kan schadelijk zijn via de borstvoeding.
R 65 Schadelijk: kan longschade veroorzaken na verslikken.
R 66 Herhaalde blootstelling kan een droge of een gebarsten huid veroorzaken
R 67 Dampen kunnen slaperigheid en duizeligheid veroorzaken
70