Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gezondheidseffecten van producten in de tapijt- en
parketleggersbranche
Toxicologische beoordeling van de receptuur en trends in het optreden van
huidklachten en overige gezondheidseffecten
Auteurs:
A.T. van Raalte
J. Terwoert
IVAM Research and Consultancy for Sustainability
December 2002
Bestelcode: 02-25
ISBN-code: 90-77286-02-0
1
2
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING.........................................................................................................5
1. INLEIDING.......................................................................................................8
2. SAMENSTELLING EN GEZONDHEIDSRISICO'S VAN
PRODUCTEN GEBRUIKT DOOR TAPIJTLEGGERS................................11
2.1 Egaliseermiddelen............................................................................................11
2.2 Hydrofoberingsmiddelen .................................................................................12
2.3. Tapijtlijmen......................................................................................................13
2.3.1 Primers voor tapijtlijmen .................................................................................18
2.4 Reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen...........................................18
3. SAMENSTELLING EN GEZONDHEIDSRISICO'S VAN
PRODUCTEN GEBRUIKT DOOR PARKETLEGGERS .............................20
3.1 Egaliseermiddelen............................................................................................20
3.2 Parketlijmen.....................................................................................................20
3.2.1 Primers voor parketlijmen................................................................................23
3.3 Houtlijm...........................................................................................................24
3.4 Voegmiddelen..................................................................................................24
3.5 Parketlakken.....................................................................................................25
3.5.1 Watergedragen PUR-acrylaat parketlak ..........................................................26
3.5.2 Watergedragen polyurethaan parketlakken......................................................27
3.5.3 Primers voor parketlakken...............................................................................28
3.5.4 Conventionele oplosmiddelrijke parketlakken ................................................28
3.6 Parketoliën en wassen....................................................................................29
3.7 Reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen...........................................30
4. BLOOTSTELLING VAN DE HUID, LUCHTWEGEN EN OGEN AAN BESTANDDELEN VAN PRODUCTEN..............................................33 4.1 Beschikbaarheid van meetgegevens algemeen.............................................33 4.2 Tapijtleggers.....................................................................................................36 4.3 Parketleggers....................................................................................................43 4.3.1 Het leggen van tapisparket...............................................................................44 4.3.2 Het leggen van vast mozaïkparket...................................................................46 4.3.3 Het leggen van vast lamelparket......................................................................47 4.3.4 Het leggen van zwevend tapisparket, lamelparket en laminaat.......................47 4.3.5 Het lakken, oliën of in de was zetten van tapis- of lamelparket......................47 4.3.6 Reinigingsmiddelen .........................................................................................48 4.3.7 Beschermende maatregelen..............................................................................48
---
5. VÓÓRKOMEN VAN HUIDAANDOENINGEN, LUCHTWEG-
EN OOGIRRITATIES BIJ TAPIJT- EN PARKETLEGGERS......................49
5.1 Tapijtleggers.....................................................................................................49
5.2 Parketleggers....................................................................................................50
6. OORZAKELIJKE FACTOREN VAN HUIDAANDOENINGEN, LUCHTWEG- EN OOGIRRITATIES............................................................52 6.1 Blootstelling aan allergene stoffen...................................................................52 6.1.1 Tapijtleggers.....................................................................................................53 6.1.2 Parketleggers....................................................................................................56 6.2 Blootstelling aan irriterende stoffen.................................................................57 6.2.1 Tapijtleggers.....................................................................................................57 6.2.2 Parketleggers....................................................................................................59 6.3 Mechanische belasting.....................................................................................61 6.4 Weersinvloeden................................................................................................61 6.5 Persoonlijke gevoeligheid................................................................................61 6.6 Discussie ..........................................................................................................62
7. PREVENTIEVE MAATREGELEN ...............................................................65 7.1 Aanpassing producten......................................................................................65 7.2 Aanpassing werkwijze.....................................................................................69 7.3 Persoonlijke bescherming en hygiëne............................................................70 7.4 Vroege signalering en interventie....................................................................73
8. REFERENTIES ...............................................................................................74
Bijlage 1: Waarschuwingszinnen betreffende bijzondere gevaren (R-zinnen) ............78
---
SAMENVATTING
In dit rapport worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar de
gezondheidseffecten van conventionele en watergedragen producten die worden
gebruikt door tapijtleggers en parketleggers. Het onderzoek omvatte een
toxicologische beoordeling van de receptuur van de diverse producten en een studie
naar trends in het optreden van huidklachten en overige gezondheidseffecten. Tevens
is getracht - potentiele- oorzakelijke verbanden aan te geven tussen blootstelling aan
belastende factoren en effecten, en wordt besproken welke preventiemaatregelen
mogelijk zijn.
Het onderzoek vond plaats tegen de achtergrond van de Vervangingsregeling die het
gebruik van oplosmiddelarme producten binnenshuis vereist. Opdrachtgevers was het
Ministerie van SZW, terwijl begeleiding plaatsvond vanuit het Ministerie en de
Stichting Arbouw.
Het onderzoek is uitgevoerd door middel van literatuurstudie, het benaderen van
leveranciers van de diverse producten, het beoordelen van productinformatie en het
houden van interviews met leveranciers en tapijt- en parketleggers.
De producten die in dit onderzoek aan de orde komen, omvatten voor de tapijtlegger egaliseermiddelen, hydrofoberingsmiddelen, tapijtlijmen, primers voor tapijtlijmen en reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen. Met betrekking tot de parketlegger wordt aandacht besteed aan egaliseermiddelen, parketlijmen, primers voor parketlijmen, houtlijmen, voegmiddelen, parketlakken, primers voor parketlakken, parketoliën en -wassen en reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen.
Resultaten
Onderzoek in het begin van de jaren '90 wees uit, dat onder tapijtleggers méér
handeczeem voorkwam dan onder een controlegroep van machinisten (Geuskens et al.,
'93). Recenter onderzoek, en onderzoek onder parketleggers, is niet voorhanden. Een
reeks aan factoren kan in principe bijdragen aan het ontstaan van handeczeem bij
tapijt- en parketleggers, maar met name irritatieve factoren lijken een voorname rol te
spelen. Specifieke onderzoeksgegevens die de rol van de diverse factoren kunnen
bevestigen of ontkennen zijn voor deze beroepsgroepen zijn echter niet beschikbaar.
Afgezien van het incidentele gebruik van epoxyprimers lijken tapijt- en parketleggers
niet intensief te worden blootgesteld aan allergische stoffen. Wel kan blootstelling aan
Portlandcement (egaliseermiddelen, parketlijm op cementbasis) als gevolg van de
combinatie van het sterk basische karakter (irritatie) en de aanwezigheid van allergene
chroomverbindingen tot huidproblemen leiden. Verder kan blootstelling aan
isocyanaten plaatsvinden bij het gebruik van polyurethaanlijmen (trappen, plinten,
parket), voegmiddelen en verharders voor bepaalde parketlakken. De isocyanaten die
hierin worden toegepast (MDI) zijn echter weinig vluchtig.
De invloed van irritatieve factoren lijkt bij deze beroepsgroepen beduidend groter.
Cement en Portlandcement, lijmen, epoxy's en reinigingsmiddelen voor handen en
gereedschap zorgen potentieel voor een aanzienlijke irritatieve belasting bij beide
beroepsgroepen. Voor de parketlegger komt hier nog blootstelling aan fijn houtstof bij.
5
Gezien de typen hout die vaak voor parket worden gebruikt (de hardere soorten) is het
risico op irritaties relatief hoog. Ook kunnen de parketoliën en wassen hoge
concentraties irriterende bestanddelen bevatten.
Voor tapijtleggers is de mechanische belasting van de huid mogelijk een niet te
onderschatten factor. Afhankelijk van het type vloerbedekking, kan het hanteren
hiervan de huid mechanisch beschadigen. Deze factor lijkt voor de parketlegger van
minder groot belang.
Ook voor tapijt- en parketlegger speelt de persoonlijke gevoeligheid van de huid
waarschijnlijk een grote rol. Hoewel specifieke gegevens voor deze beroepsgroepen
niet beschikbaar zijn, blijkt uit onderzoek onder andere groepen dat de factoren `huid-
atopie' en `droog huidtype' het risico aanzienlijk kunnen verhogen.
De blootstelling aan allergene, irriterende en mechanische factoren die de huid
belasten wordt beïnvloed door het gebruik van handschoenen. Het lijkt erop, dat
handschoenen door tapijt- en parketleggers nauwelijks worden gebruikt (hf. 4). Het al
dan niet gebruiken van handschoenen kan wisselende effecten hebben, en kan
daardoor het beoordelen van oorzaken van huidklachten sterk bemoeilijken. Aan de
ene kant kunnen handschoenen uiteraard het contact met allergenen en irriterende
stoffen en mechanische belasting voorkomen, en de werknemer daardoor beschermen
tegen het ontstaan van huidklachten. Aan de andere kant worden handschoenen door
velen pas gebruikt wanneer eenmaal huidklachten zijn opgetreden. Uit de literatuur is
het dan ook bekend dat een beschermende werking van handschoengebruik niet kan
worden aangetoond, en dat zelfs een tegenovergesteld effect lijkt op te treden: degenen
die handschoenen dragen, hebben meer huidklachten. Tenslotte kan het gebruik van
handschoenen zélf tot huidklachten leiden. Transpiratie in de handschoen, of het
aantrekken van handschoenen over vochtige handen hetgeen beide veel voorkomt
leidt tot blootstelling van de huid aan vocht; een belangrijke oorzaak voor het ontstaan
van irritatieve huidaandoeningen. Wanneer de handschoen aan de binnenzijde
verontreinigd is met allergene of irriterende stoffen of over vervuilde handen heen
wordt aangetrokken, wat bij veel werkzaamheden ook al snel gebeurt, vindt een nog
intensievere blootstelling aan deze stoffen plaats (occlusie). Bovendien speelt het
probleem van latex-allergie (Smits et al., '00).
De gevolgen van de Vervangingsregeling voor het risico op huidklachten lijken
beperkt, ondanks dat behalve de lijmen ook alle `overige producten' (voegmiddelen,
egaliseermiddelen etc.) onder de regeling vallen. Een lichte afname van de irritatieve
belasting van de huid als gevolg van de afname in het gebruik van
oplosmiddelgedragen producten (lijmen, parketlakken) is waarschijnlijk. Niet alleen de
lijmen zelf bevatten lagere gehalten (ontvettende) oplosmiddelen, met name ook het
reinigen van de handen (en apparatuur) met oplosmiddelen zal minder vaak
voorkomen als minder vaak oplosmiddelgedragen producten worden gebruikt.
Tegelijkertijd lijkt het gebruik van allergene stoffen niet significant te zijn
toegenomen. De voornaamste allergenen - epoxyprimers en Portlandcement
(egaliseermiddel) - werden in het verleden ook al gebruikt. De extra allergene
belasting zal met name van het gebruik van biociden in watergedragen producten
komen. Deze worden in een zeer laag gehalte toegepast, maar kunnen wel tot
6
problemen leiden indien de persoon in kwestie vooraf is gesensibiliseerd als gevolg
van het gebruik van cosmetica met hetzelfde biocide. Uitsluitsel omtrent het belang
van allergene vs. irritatieve factoren kan overigens alleen worden bereikt door
onderzoek op individueel niveau, in casu: het uitvoeren van `lapjesproeven' bij
personen die een huidaandoening hebben ontwikkeld, uiteraard in combinatie met het
verzamelen van informatie over blootstellingen.
Overigens zal een aanzienlijke afname in de blootstelling aan organische oplosmidden
via inademing optreden wanneer de vervangingsregeling adequaat wordt nageleefd.
Dit vormde echter niet de focus van dit onderzoek.
7
1. INLEIDING
In dit rapport worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar de
gezondheidseffecten van conventionele en watergedragen producten die worden
gebruikt door tapijt- en parketleggers. Ongeveer 1000 parketleggers vallen onder de
CAO voor parketvloerondernemingen (de Kruif, '01), terwijl het werkelijke aantal
parketleggers waarschijnlijk aanzienlijk hoger is, aangezien er in Nederland meer dan
2000 leveranciers van parketvloeren zijn. Voor tapijtleggers zijn de aantallen minder
duidelijk, omdat de gegevens omtrent deze beroepsgroep zijn ingebed in de gegevens
van de bredere groep van `woninginrichters'. Met name de branche van parketleggers
is overigens relatief nieuw, en tot nog toe is weinig tot niets gepubliceerd omtrent de
beroepsgroep.
Het onderzoek omvatte een toxicologische beoordeling van de receptuur van de
diverse producten, en een studie naar trends in het optreden van huidklachten en
overige gezondheidseffecten. Tevens is getracht - potentiële - oorzakelijke verbanden
aan te geven tussen blootstelling aan belastende factoren en effecten (m.n.
huidaandoeningen), en wordt besproken welke preventiemaatregelen mogelijk zijn.
Achtergrond van het onderzoek
Het onderzoek vond plaats tegen de achtergrond van de Vervangingsregeling met
betrekking tot oplosmiddelrijke producten voor deze werkzaamheden, welke op 1
januari 2000 is ingegaan. Krachtens deze regeling is niet alleen het gebruik van
oplosmiddelarme lijmen binnenshuis verplicht gesteld, maar ook het gebruik van
`overige' producten, zoals voegmiddelen, lakken etc. Het Ministerie van SZW heeft
aangegeven, dat het wenselijk was méér inzicht te krijgen in de mogelijke gevolgen
van de Vervangingsregeling voor de gezondheidsrisico's voor werknemers, anders dan
het OPS-risico waarop de Vervangingsregeling zich focust. Met name de kans op het
ontstaan van huidklachten stond in deze vraag centraal.
Onderzoeksvragen
In dit onderzoek is uitgegaan van de volgende onderzoeksvragen:
Welke allergene stoffen bevinden zich in de gebruikte producten?
Welke mogelijke overige gezondheidseffecten hebben de bestanddelen van de
producten?
Welke zijn de mogelijkheden tot blootstelling aan de bestanddelen?
Welke factoren bevorderen contacteczeem?
Wat is op dit moment het percentage tapijt- en parketleggers met een contacteczeem of
`overige' klachten?
Welke preventiemaatregelen zijn bekend?
Het effect `neurotoxiciteit' is van het onderzoek uitgesloten aangezien dit effect in het
kader van de invoering van de Vervangingsregeling al uitgebreid was bestudeerd.
Bovendien was het doel van dit onderzoek juist het signaleren van mogelijke `nieuwe'
8
gezondheidsproblemen die zouden kunnen worden geïntroduceerd als gevolg van de
Vervangingsregeling.
Onderzoeksmethoden
De volgende onderzoeksmethoden zijn ingezet:
Rechtstreeks benaderen van leveranciers;
Literatuurstudie;
Beoordeling productinformatie;
Interviews met vloerenleggers (~werkgevers).
Benaderen van leveranciers
Leveranciers van lijmen en overige producten - en bestanddelen - zijn rechtstreeks
benaderd met het verzoek om productinformatie te verstrekken. In eerste instantie
werd verzocht Veiligheidsinformatiebladen (VIB's) en technische documentatie toe te
sturen. In tweede instantie werd, waar nodig, verzocht om aanvullende informatie.
Aanvullende informatie werd bijvoorbeeld opgevraagd met betrekking tot het gebruik
van biociden.
Literatuurstudie
Via de literatuur is zo veel mogelijk getracht eventuele ontbrekende productinformatie
aan te vullen. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van handboeken met betrekking
tot lijmtechnologie, van eerdere inventarisaties en van productinformatiesystemen
zoals het PISA-systeem van Stichting Arbouw en het GISBAU-systeem van de Duitse
`Berufsgenossenschaften' voor de bouwsector.
Via de wetenschappelijke literatuur zijn gegevens omtrent huidblootstelling bij tapijt-
en parketleggers gezocht, evenals publicaties omtrent de effecten van blootstelling aan
o.m. allergenen. Met andere woorden: studies naar het optreden van allergieën bij
tapijt- en parketleggers, en naar de vraag of deze gerelateerd kunnen worden aan
blootstelling aan bepaalde allergenen.
Bestaande rapporten en brochures werden gebruikt voor informatie omtrent
mogelijkheden tot blootstelling, eczeem-bevorderende factoren en preventieve
maatregelen.
Beoordeling productinformatie
Op basis van de verzamelde productinformatie zijn de bestanddelen gescreend op de
aanwezigheid van de zogenaamde R-zinnen (`risk phrases') die in het kader van de
Wet milieugevaarlijke Stoffen (WmS) op basis van de Europese Preparatenrichtlijn
aan stoffen worden toegekend. Een overzicht van de betekenissen van de R-zinnen
wordt in bijlage 1 gegeven.
Indien de R-zinnen niet op de productinformatie van de leveranciers aanwezig waren,
is deze informatie achterhaald via informatiebestanden op Internet (Web-ISIS, VIB-
sites van de chemische industrie), de WmS zelf en de literatuur. Aangezien niet alle
leveranciers de R-zinnen volledig en juist vermelden op hun VIB's, is de informatie
van de leveranciers telkens gecheckt met behulp van de overige.
De beoordeling van de gezondheidseffecten heeft zich in een aantal gevallen niet
beperkt tot het registreren van de R-zinnen. Zo is in de literatuur bijvoorbeeld
9
informatie verzameld omtrent cases van allergieën tegen bepaalde bestanddelen en de
allergene potentie van bestanddelen.
Interviews tapijt- en parketvloerenleggers, werkgevers en deskundigen
Met (werkgevers van) tapijt- en parketleggers is van gedachten gewisseld omtrent
product-gebruik, werkwijzen, toegepaste beheersmaatregelen etc.
Producenten van lijmen en overige producten en producenten van additieven zijn
geïnterviewd om aanvullende productinformatie te verkrijgen. Ook is gesproken en
gecorrespondeerd met kenniscentra voor beroepsgebonden (huid)aandoeningen in
binnen- en buitenland, met name omtrent het vóórkomen van huidaandoeningen onder
tapijt- en parketleggers, en omtrent mogelijke (allergene) oorzaken.
Leeswijzer
Het vervolg van dit rapport vangt aan met de inventarisatie van de samenstelling en
gezondheidsrisico's van producten voor tapijtleggers (hoofdstuk 2) en parketleggers
(hoofdstuk 3). Per productgroep wordt een `gemiddelde samenstelling' gepresenteerd
en besproken. In hoofdstuk 4 wordt de blootstelling(-skans) van tapijt- en
parketleggers aan de producten beschreven. Zowel blootstelling via de huid als
blootstelling via de luchtwegen komen aan de orde. Hoofdstuk 5 geeft een bespreking
van het vóórkomen van gezondheidsklachten onder tapijt- en parketleggers, met de
nadruk op huidaandoeningen.
In hoofdstuk 6 vindt de synthese plaats van de informatie uit de voorafgaande
hoofdstukken. Getracht wordt relaties te leggen tussen product-samenstelling,
blootstelling en het voorkomen van gezondheidsklachten bij tapijt- en parketleggers.
Maatregelen die kunnen worden genomen om de kans op het ontstaan van met name
huidklachten terug te dringen, worden beschreven in hoofdstuk 7. De bijlage bij dit
rapport bevat een overzicht van de omschrijvingen van de R-zinnen.
Voor een snelle indruk van de voornaamste conclusies uit deze studie, kan worden
begonnen met het lezen van paragraaf 6.6 (De `discussie' bij het hoofdstuk
`Oorzakelijke factoren').
10
2. SAMENSTELLING EN GEZONDHEIDSRISICO'S VAN
PRODUCTEN GEBRUIKT DOOR TAPIJTLEGGERS
De volgende producten waaraan blootstelling kan plaatsvinden, worden door
tapijtleggers toegepast:
egaliseermiddelen
hydrofoberingsmiddelen
tapijtlijmen
reinigingsmiddelen (voor reinigen van gereedschap en handen)
Daarnaast is er blootstelling aan stof van tapijt. Bij het leggen van tapijt wordt in het
algemeen geen primer gebruikt. Wel kan de vloer vooraf worden gereinigd met een
gewone allesreiniger.
In het navolgende, een bespreking van de ruwe samenstellingen van een aantal
product-typen, op grond van product-informatie die van leveranciers is ontvangen.
2.1 Egaliseermiddelen
Egaliseermiddelen worden, indien nodig, gebruikt om de vloer te egaliseren.
Afhankelijk van het type vloer wordt daartoe gebruik gemaakt van beton- of
houtvulmiddelen. In het geval van een betonnen vloer wordt gebruik gemaakt van een
vulmiddel op basis van gips en/of cement, bij een houten vloer van stopverf. Aan het
cement of gips wordt een kunstharsdispersie toegevoegd teneinde bepaalde
eigenschappen te verkrijgen, zoals verminderd krimpgedrag, verlaging van de
uithardingssnelheid, tack, bestandheid tegen basische omgevingen, viscositeit. De
harsen die worden gebruikt zijn op basis van ethyleen, vinylacetaat, vinylchloride
(brandvertragend), vinyllauraat, en acrylaten (voor betere hechting en hogere
flexibiliteit). Het meest gebruikte vulmiddel, en ook de meest simpele (en goedkope) is
die op basis van enkel vinylacetaat.
In het geval gebruik wordt gemaakt van redispergeerbare poeders, die ter plekke
dienen te worden aangelengd met water, zijn in het algemeen geen biociden
toegevoegd. Echter, sommige leveranciers voegen toch een biocide toe, om bederf ná
redispersie te voorkomen (de Beer, '01).
Onderstaande tabel is gebaseerd op één bron (Forbo/Eurocol). Het betreft
egaliseermiddelen voor betonnen/cementen vloeren.
11
Tabel 2.1 Samenvatting samenstelling egaliseermiddel voor betonnen of cementen
vloer
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
Portlandcement 15 - 40 R36,38,43 bindmiddel
calciumcarbonaat en/of 40 70 - vulmiddel
zand (SiO2) 40-70 -
calciumsulfaat (gips) 5 - 10 - bindmiddel
polyvinylacetaat of 1 - 10 - bindmiddel
vinylacetaat/ethyleen of -
polyacrylaat -
caseïne (koemelk-eiwit) en/of 0,2 - 1 ? Rheologische
methylhydroxyethylcellulose - hulpstoffen
natriumtetrapolyfosfaat 0,2 0,5 - bevochtiger
lithiumcarbonaat en/of 0,1 0,8 - Vertrager/versneller
natrium pentahydroxy-capronaat ?
en/of calcium hydroxide R34
Portlandcement, één van de belangrijkste bindmiddelen, is na aanmaken met water
sterk basisch (pH 12-13) en irriteert de ogen en huid. Gezien de R43 die de leverancier
vermeldt, gaat het hier waarschijnlijk om cement met een relatief hoog gehalte
chroom(VI)-verbindingen. Chroomeczeem als gevolg van chroomhoudend cement is
een bekend probleem in de bouw. `Zeswaardige' chroomverbindingen zijn bovendien
reproductietoxisch (R61 & R62) en verdacht carcinogeen (R40). Het chroomgehalte
van cement kan overigens sterk variëren, al naar gelang de herkomst van de
grondstoffen. Afgezien van dit aspect, bevatten egaliseermiddelen wat
gezondheidseffecten betreft weinig opvallende componenten. Mogelijk bevat het
bindmiddel een biocide, welk vervolgens in een zeer lage concentratie ook in het
eindproduct aanwezig zal zijn. Sensibiliserende isothiazolinon-verbindingen zijn
daarbij de meest waarschijnlijke componenten.
2.2 Hydrofoberingsmiddelen
Hydrofoberingsmiddelen moeten vochtdoorslag vanuit de ondergrond voorkomen. De
producten zijn er in oplosmiddelgedragen en watergedragen varianten. In beide
gevallen is het bindmiddel, c.q. de hydrofoberende component, gebaseerd op silaan-
en/of siloxaan-oligomeren. Deze reageren met vocht uit de lucht tot de waterafstotende
siliconenhars (polysiloxanen). Tabel 2.2 bevat een ruwe samenstelling van een
watergedragen emulsie. Deze is gebaseerd op productinformatie van het bindmiddel
(Wacker Chemie, 01), gecombineerd met productinformatie van een gereed product
(Remmers, '01).
12
Tabel 2.2 Samenvatting samenstelling hydrofoberingsmiddel voor betonnen of
cementen vloer
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
Water > 90% - oplosmiddel
`Aminofunctionele'
Tetraethylsilicaat (=
Methanol
Niet duidelijk is of hydrofoberingsmiddelen emulgatoren en biociden bevatten. Met
name de aanwezigheid van een emulgator is echter aannemelijk, tenzij de silaan- en
siloxaan-oligomeren `zelf-emulgerend' zijn. Indien een emulgator en biocide aanwezig
is, zijn de in de tabel genoemde verbindingen de meest waarschijnlijke bestanddelen.
Het bindmiddel bevindt zich in een concentratie van 5 à 10% in het eindproduct,
afhankelijk van de omstandigheden bij toepassing. Het bindmiddel bevat "
2.3 Tapijtlijmen
Tapijtlijmen voor `standaard toepassingen' (niet voor trappen) zijn al geruime tijd
- ook vóór het ingaan van de Vervangingsregeling - oplosmiddelarm. Een overzicht
van de mogelijke, meest gebruikelijke bestanddelen van oplosmiddelarme tapijtlijmen
en de gehalten in de lijmen staat in onderstaande tabel. Het definiëren van één
richtreceptuur voor een `gemiddelde' tapijtlijm bleek moeilijk. Er zijn bijvoorbeeld
diverse bindmiddelsystemen, tackifiers (kleefkrachtversterkers) en weekmakers in
gebruik. De diverse mogelijkheden worden na de tabel besproken.
Aan lijmen voor trappen en plinten worden hogere eisen gesteld dan voor vloeren als
het gaat om initiële tack en definitieve kleefkracht. Tot voor kort werd hiervoor vooral
oplosmiddelrijke contactlijm op basis van chloropreen gebruikt (Geuskens et al., '93a).
Thans zijn hiervoor een aantal alternatieven op de markt: een watergedragen
contactlijm op basis van chloropreen, hotmeltlijmen (op basis van styreen-butadieen of
ethyleenvinylacetaat) of dubbelzijdige tapes. Met name 1-component
polyurethaanlijmen worden echter hiervoor aangeboden. Een globale receptuur voor
13
een dergelijke lijm wordt in tabel 2.4 gepresenteerd en daarna besproken. Ter
vergelijking wordt ook de oplosmiddelrijke contactlijm kort aangestipt.
Tabel 2.3 Globale samenstelling en meest gebruikelijke bestanddelen van VOS-arme
tapijtlijmen
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
Water 10-20 - oplosmiddel
Acrylaat-dispersie 55-70% of 15 - 35 - bindmiddel
Acrylaat-vinylacetaat dispersie 60-65% -
Krijt (CaCO3) 40 - 60 - vulstof
(soms:mica, kwarts, Mg- en Al-silicaten)
Alifatische koolwaterstofhars of 5 - 20 - tackifier
Gomhars: gemodificeerde colofoniumhars* -
of -
Gemodificeerde indeen-coumaronhars
Gestyreniseerd fenol of 5 - 10 - weekmakers
Gemodificeerde colofoniumhars* of -
Butyldiglycolacetaat of R36,37,38
Aromatische, naftenische en paraffinische (R65)
kws of -
Methyladipaat, - succinaat en - gluconaat
Methylhydroxyethylcellulose of 0,2 - 1 - verdikkingsmiddel
Acrylaatcopolymeren of -
Urethaanpolymeren -
Natriumacrylaat copolymeer (30% in 0,2 0,8 - emulgator
water) of R36
Natriumzout van alkylfenolethersulfaat R38,41
(35%) of
Sulfobarnsteenzuurester (Na+-zout), in
isotridecanolethoxylaat
Natriumpolyfosfaat en/of 0,2 0,8 - dispergeermiddel/
Diethyleenglycolmonomethylether of R63 vloeimiddel?
Ethyleenglycolmonomethylether of R20,21,22,60,61
Dipropyleenglycolmonomethylether -
Gepolymeriseerde 2,2,4-trimethyl-1- 0,1 0,3 ? biocide
dihydroquinoline of
Bronopol of R21,22,37,38,41
Mengsel: - 15% Ethaandiol (oplosmiddel) (0,01-0,05) R22
+ (0,01-0,04) R23,24,25,34,40,43
- 11% formaldehyde + (7-20 ppm) R23,24,25,34,43
- 0,7% MCI/MI
Poly(di)methylsiloxanen of 0,05 0,2 - antischuimmiddel
Alkylfenolethoxylaten of R36 (38)
Minerale olie of R65
Propyleenglycol R20,21,22,36,37,38
Zinkfosfaat, magnesiumfosfaat of ? (* veresterd met triethyleenglycol
14
De bindmiddelen voor tapijtlijm verdienen een iets uitgebreidere bespreking.
Acrylaten zijn thermoplastische kunststoffen. Afhankelijk van het type acrylaat en de
toegevoegde copolymeren en additieven kunnen ze tot een zachte of een harde
kunststof uitharden. De bouwstenen zijn acrylmonomeren, bijvoorbeeld
(meth)acrylzuur(esters), acrylonitril, acrylamides, butlyacrylaat en ethylhexylacrylaat.
Ze zijn alle afgeleid van het acrylzuur en bevatten een dubbele band die bij de
polymerisatie wordt opengebroken en zo de kern vormt van de keten die leidt tot het
acrylpolymeer.
Voor watergedragen tapijtlijmen worden met name butylacrylaat en ethylhexylacrylaat
gebruikt, omdat deze tot een zachtere polymeer uitharden. De lijmen bevatten
variërende (zeer lage) gehalten monomeren of oligomeren. Grondstoffabrikanten
geven aan dat ze het de gehalten aan deze stoffen zo laag mogelijk houden. Het
grootste deel van het bindmiddel bestaat uit een dispersie van uitgepolymeriseerde
polymeerbolletjes, die na verdamping van het water uitvloeien en zo de lijmlaag
vormen. Acrylaat-monomeren zijn in het algemeen sensibiliserend voor de huid.
Polyvinylacetaten hebben als monomeer vinylacetaat. De lijmen bevatten variërende
gehalten monomeren of oligomeren. Grondstoffabrikanten geven aan dat ze het de
gehalten aan deze stoffen zo laag mogelijk houden. Vinylacetaat heeft overigens géén
R-zinnen voor gezondheidseffecten. De lijmen worden gestabiliseerd met
polyvinylalcohol, dat tevens de uitharding iets vertraagt. Door het gebruik van PVA
als stabilisator is het gebruik van emulgatoren niet meer noodzakelijk. Evenals bij de
acrylaten geschiedt de uitharding door verdamping van het water, en uitvloeiing van
de polymeerbolletjes.
Combinaties van de bovengenoemde bindmiddelen worden eveneens gebruikt. Het
voordeel is dat een lijm ontstaat die een divers scala aan tapijten kan verlijmen. Voor
optimale verlijming wordt het gehalte van het ene of het andere bindmiddel
gevarieerd. Voorts wordt gebruik gemaakt van een terpolymeersysteem van
acrylaat/ethyleen/vinylacetaat. Ook deze variant kan voor verschillende
vloerbedekkingen worden ingezet, waarbij vooral de rug van belang is voor de keuze
van het lijmtype.
Styreen-butadieen (ook wel SBR: styreen-butadieen-rubber) lijmen zijn niet
aangetroffen in VIB's, maar worden in de literatuur wel genoemd als bindmiddel voor
tapijtlijm. Ze zijn opgebouwd uit de monomeren styreen en butadieen. De lijmen
bevatten variërende gehalten monomeren of oligomeren. Grondstoffabrikanten geven
aan dat ze het de gehalten aan deze stoffen zo laag mogelijk houden. Evenals bij de
acrylaten geschiedt de uitharding door verdamping van het water, en uitvloeiing van
de polymeerbolletjes.
De verschillen tussen de hierboven genoemde lijmtypen zijn niet groot. Het zijn
alledrie latices. Er zijn kleine verschillen in kleefkracht, viscositeit, tack, resistentie
tegen lage of hoge temperaturen, vocht, chemicaliën, en flexibiliteit. Ook de prijs kan
15
verschillen vertonen. Om de eigenschappen te verbeteren worden weekmakers,
kleefkrachtversterkers en verdikkingsmiddelen toegevoegd.
De vulstoffen in lijmen zijn over het algemeen inert. Dit geldt hoogstwaarschijnlijk
niet voor de tackifiers. Me name colofoniumhars staat bekend om zijn sensibiliserende
eigenschappen. In lijmen worden echter `gemodificeerde' colofoniumharsen gebruikt,
wat in dit geval wil zeggen: colofonium veresterd met triethyleenglycol. De
zuurgroepen van de hoogmoleculaire organische zuren in de hars, zijn derhalve op zijn
minst gedeeltelijk `geïnactiveerd' door reactie met triethyleenglycol. Of de
gemodificeerde hars toch nog sensibiliserend is, is niet geheel duidelijk. De verbinding
heeft geen R-zinnen, maar is niet volledig geëvalueerd.
Gemodificeerde colofoniumhars wordt tevens als weekmaker geleverd. Daarnaast
worden zeer diverse verbindingen als weekmaker aangeboden. Butyldiglycolacetaat is
irriterend voor de ogen, luchtwegen en huid, hetgeen gezien het maximale gehalte van
10% relevant is. De overige weekmakers hebben geen opvallende gezondheidsrisico's.
Ftalaten zijn in de productinformatie niet aangetroffen.
De verdikkingsmiddelen leveren geen noemenswaardige gezondheidsrisico's op.
Urethaanverdikkers worden overigens niet veel gebruikt in lijmen (De Beer, '01).
Onder de emulgatoren bevinden zich verbindingen die irriterend zijn voor de ogen
en/of de huid. De gehalten zijn echter laag. Opvallend is echter het voorkomen van
reproductietoxische (di-)ethyleenglycolethers onder de dispergeermiddelen. Deze
zouden tevens een functie als (extra) weekmaker hebben (De Beer, '01). Wanneer met
name ethyleenglycolmonomethylether inderdaad in een concentratie boven de 0,1% in
de lijm zou worden toegepast, zou deze stof op het VIB van het product moeten staan.
Voor de producten waarvan VIB's beschikbaar waren was dit echter niet het geval.
Als biocide worden in watergedragen lijmen grotendeels dezelfde verbindingen
gebruikt als in watergedragen verven (o.m. Wouters, '01). In het deelrapport over de
schildersector worden deze uitgebreid besproken. Samengevat, gaat het met name om
isothiazolinonen (sensibiliserend), Bronopol (`alleen' irriterend, maar niet als enige
biocide in producten gebruikt) en formaldehyde. De gehalten zijn laag, maar met name
isothiazolinonen zijn sterk sensibiliserend. Specifiek aangeboden voor toepassing in
lijmen wordt het product dat in tabel 2.3 is beschreven: een combinatie van
formaldehyde en isothiazolinonen. De concentratie MCI/MI in het eindproduct ligt in
dit geval wellicht net onder de grens (15 ppm) waarboven labelling van het product
met een Andreaskruis en R43 in de nabije toekomst verplicht wordt.
Tenslotte kunnen lijmen in zeer lage gehalten ontschuimers en corrosieremmers
bevatten.
Resumerend, kan worden gesteld dat watergedragen vloerbedekkingslijmen op basis
van acrylaten of acrylaat-vinylacetaat copolymeren, afhankelijk van de toegepaste
weekmaker en tackifier, hoge gehalten irriterende stoffen kunnen bevatten (rond de
10%). Wanneer de gemodificeerde colofoniumhars inderdaad sensibiliserend voor de
huid is, zou vloerbedekkingslijm met deze tackifier als product ook (sterk)
sensibiliserend zijn. Dit zou dan eveneens gelden voor de conventionele
oplosmiddelrijke lijmen, welke ook vaak (gemodificeerde) colofoniumharsen als
16
tackifier bevatten. Dit zou dan echter wel in de etikettering van het product tot uiting
moeten komen, hetgeen voor zover bekend niet het geval is.
VOS-arme lijm voor trappen en plinten
Tabel 2.4 bevat de globale samenstelling van een oplosmiddelvrije, 1-component
polyurethaanlijm, die toegepast kan worden als lijm voor plinten en voor
vloerbedekking op trappen (en als parketlijm: zie hfst. 3). De tabel is gebaseerd op
productinformatie van één leverancier. Het toepassingsgebied voor deze lijm wordt
door de leverancier omschreven als "vullende lijm voor hout, beton, diverse
kunststoffen etc."
Tabel 2.4 Globale samenstelling 1-component polyurethaan lijmen (trappen/plinten)
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
4,4-Difenylmethaan- 25-50% R20,36,37,38,42 bindmiddel-
diisocyanaat (MDI) monomeer
Benzylbutylftalaat 25-50% R20,21,22,36,37,38,40 weekmaker
Vulmiddelen
De lijm bevat volgens de productinformatie een hoog gehalte diisocyanaat, welke
irriterend is voor ogen, luchtwegen en huid, en sensibiliserend voor de luchtwegen. De
betreffende diisocyanaat is echter weinig vluchtig. Overigens zullen
hoogstwaarschijnlijk oligomeren aanwezig zijn, en een beperkter percentage
monomeer diisocyanaat. Tevens bevat de lijm een hoog gehalte benzylbutylftalaat als
weekmaker. Deze verbinding is eveneens irriterend voor ogen, luchtwegen en huid, en
bovendien verdacht carcinogeen. Ook deze ftalaat is (zeer) weinig vluchtig (zie verder
hf. 4 blootstelling).
Conventionele oplosmiddelrijke contactlijm voor trappen en plinten
Tabel 2.4.a beschrijft de globale samenstelling van een oplosmiddelrijke contactlijm
op basis van het synthetische rubber polychloropreen, die vóór het ingaan van de
Vervangingsregeling het meest werd toegepast voor het lijmen van trappen en plinten
(Van Broekhuizen et al., '86; Van Raalte et al., `92; Van den Boom et al., `94).
17
Tabel 2.4.a Globale samenstelling oplosmiddelrijke contactlijm (trappen/plinten)
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
Polychloropreen 15-20% - Bindmiddel
Tolueen max. 75% R11, 20 Oplosmiddel
Methylethylketon (samen) R11, 36, 37, 66,
Ethylacetaat 67
Cyclohexaan R11, 36, 66, 67
R11, 38, 65, 67
Gemodificeerde colofoniumhars of 5-10% - Tackifier
Gemodificeerde indeen- -
coumaronhars
Minerale olie of ~ 5% R65 Weekmaker
Ftalaten (R40?)
Zinkoxide, of
Het meest opvallende aspect aan de conventionele contactlijm is het zeer hoge
oplosmiddelgehalte. De betreffende oplosmiddelen zijn bovendien zeer vluchtig, en
sterk huid-ontvettend en/of irriterend. Daarnaast bevat ook deze lijm een tackifier
waarvan niet exact duidelijk is in hoeverre deze nog allergene eigenschappen heeft.
Het monomeer chloropreen van het bindmiddel is schadelijk voor de voortplanting en
verdacht kankerverwekkend, maar is in de lijm `waarschijnlijk niet aanwezig' (Van
Broekhuizen et al., '86). Wel bevat contactlijm nog een aantal overige additieven,
zoals anti-oxidanten, harders en weekmakers. In tabel 2.4.a zijn de meest gebruikelijke
additieven opgenomen, maar in principe zijn er nog veel meer mogelijke verbindingen
(Van Raalte et al., '94). Een aantal ftalaten is verdacht kankerverwekkend. De anti-
oxidanten p-fenyleendiamine en BHT zijn bekende allergenen, hoewel BHT niet als
zodanig is gelabeld.
2.3.1 Primers voor tapijtlijmen
Bij een zeer harde ondergrond wordt soms gebruik gemaakt van epoxy primers
vóórdat het tapijt wordt gelijmd. Voor de beschrijving van watergedragen
epoxyprimers wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1.
2.4 Reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen
Niet-uitgeharde lijmresten zullen met water verwijderd kunnen worden, voor zover het
om watergedragen lijmen gaat. Voor uitgeharde lijmresten en resten van 1-component
polyurethaanlijmen zullen hoogstwaarschijnlijk oplosmiddelen gebruikt worden. Het
verwijderen van uitgeharde lijmresten is bijzonder moeilijk, en vereist in het algemeen
relatief agressieve oplosmiddelen. Verbindingen die hiervoor gebruikt worden, zijn
bijvoorbeeld (nog steeds) methyleenchloride en methylethylketon. Ook thinner wordt
wellicht gebruikt. Al deze oplosmiddelen zijn zeer vluchtig, en ontvetten de huid sterk.
Methyleenchloride is bovendien verdacht carcinogeen.
18
Het is aan te nemen, dat de genoemde oplosmiddelen tevens gebruikt worden om de
handen te reinigen. Hoe frequent dit gebeurt is echter niet bekend.
Tabel 2.5 Enkele door tapijtlijmers gebruikte reinigingsmiddelen
Type-aanduiding Globale samenstelling Gehalte R-zinnen
Thinner - Xyleen 30-60% 20,21,38
(voorbeeld) - n-Butanol 10-30% 20
- n-Butylacetaat 10-30% -
- Aceton 10-30% -
Methylethylketon 100% 36,37
Methyleenchloride 100% 40
19
3. SAMENSTELLING EN GEZONDHEIDSRISICO'S VAN
PRODUCTEN GEBRUIKT DOOR PARKETLEGGERS
Ongeveer 1000 parketleggers vallen onder de CAO voor parketvloerondernemingen
(de Kruif, '01). De volgende producten worden door parketleggers toegepast:
egaliseermiddelen (stopverf voor hout of cement voor beton)
parketlijmen
houtlijm (bij zwevend parket)
voegmiddelen
parketlakken
primers (voor parketlak)
parketoliën en wassen: boenwas, vernis/verglazer, beits, lijnolie
reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen
Daarnaast is er blootstelling aan houtstof.
In het navolgende, een bespreking van de ruwe samenstellingen van een aantal
product-typen, op grond van product-informatie die van leveranciers is ontvangen, en
de literatuur. De nadruk in de bespreking ligt op de oplosmiddelarme producten die
sinds de Vervangingsregeling toegepast dienen te worden. Aangezien de
Vervangingsregeling met name door de kleinere bedrijven nog slecht zou worden
nageleefd (Van de Wiel & Bos, '01), wordt echter tevens aandacht besteed aan de
conventionele oplosmiddelrijke producten.
3.1 Egaliseermiddelen
Voor de egaliseermiddelen wordt verwezen naar paragraaf 2.1 in het hoofdstuk over
tapijtleggers.
3.2 Parketlijmen
Er bestaan (zeer) diverse typen oplosmiddelarme parketlijmen. Parketlijmen met als
bindmiddel polyvinylacetaat- dispersies worden veel aangeboden, evenals 1K- of 2K
polyurethanen op basis van MDI. Het voordeel van polyurethaan boven
polyvinylacetaat is de grotere flexibiliteit. Daarnaast vindt men redispergeerbare
poederlijmen op basis van cement. Van al deze vier typen parketlijm is
productinformatie ontvangen (o.m. Wakol, 01). De oplosmiddelarme lijmen dienen ter
vervanging van de conventionele oplosmiddelrijke contactlijmen op basis van
polychloropreen. Dit lijmtype is in hoofdstuk 2 (tabel 2.4.a) beschreven. Overigens
komen er geluiden uit de branche dat de Vervangingsregeling nog slecht wordt
nageleefd, en dat oplosmiddelrijke lijmen nog veel worden toegepast (FNV Bouw,
'02; Van de Wiel & Bos, `01).
Onderstaande globale samenstelling van een oplosmiddelvrije 2-component
polyurethaanlijm is gebaseerd op veiligheidsbladen en aanvullende informatie van
twee leveranciers.
20
Tabel 3.1 Globale samenstelling oplosmiddelvrije 2-component polyurethaan
parketlijm
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
A-component:
- Polyurethaan polymeer - bindmiddel
- Castor olie - crosslinker/tackifier?
(plantaardige olie) - vulmiddel
- Kalk (CaCO3)
B-component:
(Poly)4,4- 50-100% R20,36,37,38,42/(43) bindmiddel-
Difenylmethaan- monomeer
diisocyanaat (MDI),
(+ isomeren +
homologen; CAS 9016-
87-9)
Voor de A-component werden in het veiligheidsblad geen componenten opgegeven,
maar in de aanvullende informatie wel. De gezondheidsrisico's van de bestanddelen
zijn beperkt. Voor de B-component daarentegen wordt een hoog gehalte monomeer
diisocyanaat opgegeven. Het daarbij vermelde CAS-nummer verwijst echter naar
"polymeer MDI". Het betreffende mengsel zal minder dan de vermelde 50-100% vrij
isocyanaat (MDI) bevatten. De leverancier geeft een mengverhouding van A:B van
8:1, en komt daarmee tot een `vrij isocyanaat-gehalte' van 11% voor de lijm. Het
werkelijke gehalte MDI zal lager liggen.
MDI is irriterend voor de ogen, luchtwegen en de huid, en in ieder geval
sensibiliserend voor de luchtwegen. Eén van beide leveranciers vermeldt ook de R43
voor sensibilisatie via de huid. Mogelijk is dit terug te voeren op de aanwezigheid van
bepaalde isomeren en homologen. MDI is overigens een relatief weinig vluchtige
isocyanaat. Volgens de literatuur zijn overigens ook de prepolymeren nog
sensibiliserend, als gevolg van de resterende actieve groepen in het molecule (Snippe
et al., '01).
Tabel 3.2 bevat een globale samenstelling van een oplosmiddelvrije 1-component
polyurethaanlijm. Deze is gebaseerd op veiligheidsbladen en aanvullende informatie
van twee leveranciers.
Tabel 3.2 Globale samenstelling oplosmiddelvrije 1-component polyurethaan
parketlijm
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
-Polyurethaan - - bindmiddel
prepolymeer 10-20% R20,36,37,38,42,(43) bindmiddel-
- MDI - - monomeer
- Kalk (CaCO3) vulmiddel
21
Castor olie wordt voor de 1-component lijm niet vermeld. Het veiligheidsblad geeft
een gehalte van 50-100% voor de (poly)difenylmethaan-diisocyanaat. De aanvullende
informatie van de leverancier vermeldt het vrije MDI-gehalte van 10-20%. Ondanks
dat het gehalte vrij MDI in de lijm hoger is dan in de gemengde 2-componenten lijm,
geeft de leverancier de voorkeur aan de 1-componentenlijm, aangezien in dat geval
niet met "puur isocyanaat" hoeft te worden gewerkt (hoewel het niet daadwerkelijk om
`puur' isocyanaat gaat; zie boven).
Tabel 3.3 bevat een globale samenstelling van een watergedragen polyvinylacetaat
dispersielijm. De informatie is afkomstig van één leverancier.
Tabel 3.3 Globale samenstelling watergedragen polyvinylacetaat-dispersie parketlijm
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
Polyvinylacetaat/~ethyleen- (15-35%) - bindmiddel
dispersie
Kalk (40-60%) - vulmiddel
Polyvinylalcohol ? - stabilisator
dispersie
Di-isobutyl ftalaat
De gehalten aan bindmiddel en vulmiddel zijn geschat aan de hand van de gehalten die
voor tapijtlijmen worden gegeven (zie tabel 2.3). De stabilisator polyvinylalcohol
bestaat in varianten met sterk uiteenlopende molecuulgewichten (7000 tot 97000).
Geen van de varianten is gelabeld met R-zinnen. Het monomeer vinylalcohol kan in
lage percentages aanwezig zijn. Deze stof is niet volledig onderzocht op
gezondheidseffecten (VIB's div. leveranciers).
De gebruikte weekmaker is verdacht carcinogeen en/of verdacht mutageen. Tevens
geeft de leverancier zelf aan, dat de stof verdacht wordt van reproductietoxische
eigenschappen. Daarom wordt gewerkt aan vervanging door benzoaat- of adipaat-
gebaseerde weekmakers. Di-isobutylftalaat is overigens niet vluchtig.
Het opgegeven gehalte voor de biocide is erg hoog (d.w.z. de bovengrens).
Waarschijnlijk gaat het om een formulering met een gehalte actieve stof benden de
10%, zodat het gehalte biocide in het product op de gebruikelijke waarden beneden de
0,01% uitkomt.
Niet genoemd in de richtreceptuur in tabel 3.3, maar wel in de productinformatie van
een andere leverancier, is het cosolvent butyldiglycolacetaat. Het gehalte hiervan was
"
Tabel 3.4 bevat een globale samenstelling van een watergedragen parketlijm op
cementbasis. Deze is gebaseerd op de veiligheidsbladen en aanvullende informatie van
twee leveranciers. Het betreft redispergeerbaar poeders, die de parketlegger zelf moet
oplossen in water.
22
Tabel 3.4 Globale samenstelling watergedragen parketlijm op cementbasis(vóór
redispersie)
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
Cement 20-50% R38, 41 bindmiddel/vulstof
Portlandcement 2,5-10% R36, 38,43 bindmiddel/vulstof
Calciumsulfaat (gips) of kalk 2,5-10% - bindmiddel/vulstof
Polyvinylacetaat ? - bindmiddel
IJzer(II)- en IJzer(III)-oxide ? - pigment
De bindmiddelen cement en Portlandcement zorgen in deze lijm voor de voornaamste
risico's. Aangemaakt (nat) cement is sterk alkalisch (pH 12-13), en kan bij herhaald
huidcontact aanleiding geven tot irritatief eczeem. Dit wordt versterkt door de
schurende werking op de huid. Cementstof (niet-aangemaakt) is irriterend voor de
ogen en luchtwegen. Cement bevat van nature bovendien een (laag) gehalte aan
chromaten: `zeswaardige' chroomverbindingen die sensibiliserend zijn voor de huid (
Het natuurlijke chromaatgehalte van cementgrondstoffen varieert relatief sterk van
regio tot regio. Het Nederlandse cement is van nature chromaat-arm. Helaas wordt ook
goedkoop, relatief chromaat-rijk cement ingevoerd vanuit bijvoorbeeld Oost-Europa.
Overigens wordt ook het Portlandcement van de grootste Nederlandse leverancier met
een R43 voor huid-sensibilisatie gelabeld. Het onderscheid tussen `cement' en
`Portlandcement' in de hier beschreven lijm, zit waarschijnlijk in het gehalte aan
chroomverbindingen. Dit verklaart dat de één wel en de andere niet met R43 gelabeld
is.
Eén van de leveranciers vermeldt nog, dat het gehalte monomeer in de
polyvinylacetaathars lager dan 300 ppm is. Het monomeer vinylacetaat is echter niet
(gelabeld als) schadelijk. De lijm op cementbasis bevat géén biocide en geen
emulgator.
3.2.1 Primers voor parketlijmen
Enkele leveranciers van polyurethaan parketlijmen bevelen het gebruik van primers op
basis van acrylaatdispersies of epoxy's aan, vóór het aanbrengen van de lijm.
Acrylaatdispersies voor deze toepassing lijken in samenstelling hoogstwaarschijnlijk
sterk op muurverven, afgezien van het pigment. Ze bestaan grotendeels uit inert
vulmiddel, en het oplosmiddelgehalte is zeer laag (1 à 2%, of zelfs oplosmiddelvrij).
Als biocide worden in acrylaatdispersies veelal isothiazolinonen gebruikt. Het gehalte
is met 20 à 100 ppm erg laag, maar isothiazolinonen worden al bij zeer lage
concentraties als potentieel sensibiliserend beschouwd. Het totaal aan huidirriterende
en/of sensibiliserende stoffen in acrylaatdispersies voor vloeren of muren is zeer laag
(
23
Primers op basis van epoxy's kennen aanzienlijk meer risico's, met name voor de
huid. Het meest waarschijnlijk in deze toepassing is een watergedragen epoxyprimer.
Een globale samenstelling staat in tabel 3.5.
Tabel 3.5 Samenstelling van een `gemiddelde' watergedragen epoxy primer
Component Gewichts% R-zinnen Functie
(gezondheid)
Harscomponent:
- Epoxyhars bisfenol-A 50-100% R36, 38, 43 bindmiddel
(50-100%)
- Epoxyhars Bisfenol-F 25-50% R43 bindmiddel
(25-50%)
- Reactieve verdunners 10-25% R36, 38, 43 verdunningsmiddel
(10-25%)
Hardercomponent:
- Polyamine-epoxyhars 10-25% tot 50- R22, 41 verharder
adduct 100%
De harscomponent van watergedragen epoxyprimers bevat sensibiliserende
bestanddelen in hoge gehalten. De reactieve verdunner bestaat uit één of meer
diglycidylethers, waarvan 1,6-hexaandiol diglycidylether de meest toegepaste is.
Epoxyharsen zijn `zelf-emulgerend' zodat een emulgator niet nodig is (Faber, '01).
Voor de hardercomponent geeft de productinformatie als bestanddeel slechts
polyamine-epoxyhars adducten. Deze zijn `corrosief voor de ogen' (R41 gevaar voor
ernstig oogletsel), maar niet corrosief en/of sensibiliserend voor de huid, zoals de
`vrije' (poly-)aminen. Het gehalte vrije amine in de `adductverharders' voor
watergedragen primers is
3.3 Houtlijm
Houtlijmen zijn watergedragen lijmen op basis van polyvinylacetaat-dispersies. Zij
worden gebruikt voor zgn. `zwevend parket'. De lijm dient daarbij niet om het parket
op de ondergrond te lijmen, maar om de parket-delen aan elkaar te lijmen.
Houtlijmen bestaan in `standaard' uitvoering en in `extra vochtbestendige' ("speciaal
voor laminaatparket") en `snelle' uitvoeringen (productinfo Bison). In alle gevallen
gaat het echter om watergedragen PVAc-dispersies. De onderlinge verschillen worden
uit de productinformatie niet duidelijk. Voor een globale samenstelling van deze
dispersielijmen kan worden verwezen naar tabel 3.3.
3.4 Voegmiddelen
Drie typen voegmiddelen voor parket zijn in de productinformatie van leveranciers
gevonden: kitten op basis van nitrocellulose, polyurethaan en polyacrylaten.
Producten op basis van nitrocellulose bevatten, net als de nitrocelluloselakken, hoge
gehalten oplosmiddelen. De parketlegger mengde het geleverde product zelf met
houtstof om een voeg in dezelfde kleur als het parket te krijgen. Voegmiddelen werden
24
in de oorspronkelijke Vervangingsregeling niet met name genoemd, maar zijn later
toegevoegd1. De oplosmiddelrijke voegmiddelen worden mogelijk wel nog steeds
toegepast.
Momenteel worden veelal polyacrylaat-dispersies aangeboden als voegmiddel. Deze
producten lijken hoogstwaarschijnlijk sterk op de acrylaatkitten die door schilders
worden gebruikt. Het verschil zit waarschijnlijk in de vulstof, die in geval van
voegmiddelen voor parket uit houtstof zal bestaan. Verder bevat de acrylaatdispersie
hoogstwaarschijnlijk een conserveermiddel op basis van isothiazolinonen
(sensibiliserend).
Tenslotte worden ook voegmiddelen op basis van polyurethaan aangeboden. Deze
lijken sterk op de 1-component polyurethaankitten die door schilders worden gebruikt.
Het oplosmiddelgehalte ligt op 4 à 8%, waarmee ze aan de Vervangingsregeling
voldoen (grenswaarde van 100 g/l voor `voorbehandelingsmiddelen' geldt).
Tabel 3.6 Overzicht van de voornaamste bestanddelen van veel gebruikte
voegmiddelen
Type- Globale samenstelling Gehalte R-zinnen Functie
aanduiding
Nitrocellulose - Nitrocellulose R11 bindmiddel
- Alcoholen, b.v. >70% R11,36,67 oplosmiddel
isopropanol
- Houtstof (zelf vulstof
toegevoegd)
Acrylaat- - Acrylaat - bindmiddel
dispersie polymeerdispersie -
- Houtstof - MCI/MI 0,01% biocide
Polyurethaan - Prepolymeer bindmiddel
isocyanaat 2,5-5% R11,20
- Tolueen 1-2,5% R65 oplosmiddel
- Solvent nafta - MDI bindmiddel
- Houtstof vulstof
3.5 Parketlakken
Als gevolg van de vervangingsverplichting is het gebruik van oplosmiddelrijke
parketlakken (meestal nitrocelluloselak) niet meer toegestaan. Er komen echter
geluiden uit de branche dat oplosmiddelrijke producten nog veel worden toegepast, net
als oplosmiddelrijke lijmen (FNV Bouw, '02; Van de Wiel & Bos, `01). In de
literatuur en via leveranciers zijn enkele richtrecepturen verkregen van watergedragen
parketlakken, welke in het navolgende worden beschreven. De producten worden
overigens onder diverse termen op de markt gebracht: parketlak, parketpolish,
parketvernis e.d. Ter vergelijking, wordt ook de oplosmiddelrijke nitrocelluloselak
kort aangestipt.
1 Formulering in art. 4.32a Arboregeling: "het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van de
betreffende woningen of andere gebouwen, inclusief de voorbewerking". Later zijn voegmiddelen toegevoegd.
25
3.5.1 Watergedragen PUR-acrylaat parketlak
Vanwege z'n krasvastheid wordt momenteel veelal een PUR-acrylaat als parketlak
aangeboden. Net als bij de PUR-acrylaat verven voor houtwerk (zie rapport schilders)
gaat het wat het bindmiddel betreft om mengsels van PUR-dispersies en acrylaat
dispersies. Onderstaande richtreceptuur is overgenomen uit .
Productinformatie van een grote bindmiddel-leverancier en diverse additieven-
leveranciers leverden vrijwel overeenkomstige recepturen.
Tabel 3.7 Samenvatting samenstelling PUR-acrylaat parketlak (op basis van de
actieve stoffen):
Component Gewichts% Functie R-zinnen
(gezondheid)
Water 59,0 Oplosmiddel -
Polyacrylaat-polyurethaanhars 25,6 Bindmiddel -
N-methylpyrrolidon 4,3 Cosolvent (?) R36, 38
PUR-dispersie
Butylglycol 3,0 Cosolvent R20,21,22,37
Butyldiglycol 2,5 Cosolvent R36
Was 2,0 Mattering -
SiO2- pyrogeen/chemisch 1,1 Matering/anti- -
schuim
4-Ethylmorfoline 0,6 in bindmiddel R20,22
(pH-regulator)
Triethylamine 0,5 in bindmiddel R20,21,22,35
(pH-reg.)
Polypropyleenglycol 0,4 in anti-schuim R22
3-Butoxypropaan-2-ol 0,2 in mattering R36,38
Siloxaan copolymeer ± 0,4 anti-schuim & -
vloeimiddel
Dipropyleenglycolmonomethylether 0,2 vloeimiddel -
Polyurethaan 0,1 Rheologie- -
additief
Butoxydiglycol 0,08 in rheologie- R36
additief
Nonylfenolethoxylaat 0,04 in mattering R22, 36, 38
Niet benoemde component 0,03 in vloeimiddel R36,38
Isothiazolinon
De leverancier van het bindmiddel vermeldt dat hierin "geen vrije isocyanaatgroepen"
voorkomen. Het totale oplosmiddelgehalte is 10%, waarmee het product waarschijnlijk
net beneden de grens van 125 gram/liter valt. Vanaf 1 januari 2002 zal het
oplosmiddelgehalte echter net te hoog zijn (> 100 g/l). Het totale gehalte aan
huidirriterende verbindingen bedraagt 5,1%. Sensibiliserende verbindingen bevat het
product niet, afgezien wellicht van een laag gehalte acrylaatmonomeren. Wanneer
wordt aangenomen dat de acrylaathars maximaal 0,1% monomeer bevat (Schwarz &
26
Baumstark, '01) en de lak 20% acrylaathars bevat, dan is het gehalte
acrylaatmonomeer in de lak maximaal 0,02%. Echter, één van de leveranciers gaf aan,
dat tevens kleine hoeveelheden monomeer worden toegevoegd, om het bindmiddel
`zelf-emulgerend' te maken (Stalmach, '01). De gehalten liggen beneden de 1%, want
vermelding op de VIB's vindt niet plaats. De acrylaatmonomeren worden
geneutraliseerd met amineverbindingen, zoals het in de tabel genoemde triethylamine.
Een in tabel 3.7 niet-genoemd cosolvent dat in productinformatie van een additieven-
leverancier wordt opgegeven, is ethyldiglycol (diethyleenglycol monoethylether;
R20,21,22,36). Tenslotte is het waarschijnlijk dat de lak een biocide bevat, ook al werd
deze niet vermeld in de richtreceptuur. Het meest waarschijnlijke biocide is een
isothiazolinon (sensibiliserend voor de huid), in een gehalte
3.5.2 Watergedragen polyurethaan parketlakken (1-K)
Een volledige richtreceptuur voor watergedragen 1-component polyurethaan
parketlakken is niet verkregen, maar wel is de samenstelling van twee bindmiddelen
voor dergelijke lakken bekend. Beide producten staan beschreven in tabellen 3.8 en
3.9. Hierbij wordt aangegeven dat de overige bestanddelen grotendeels overeen zullen
komen met die van de PUR-acrylaat parketlak uit tabel 3.7. Onderstaande
bindmiddelen zijn volgens de leverancier als gevolg van de vetzuur-modificatie, `self-
crosslinking' via reactie met zuurstof uit de lucht.
Tabel 3.8 Bindmiddel voor een watergedragen polyurethaan parketlak
Component Gewichts% Functie R-zinnen
(gezondheid)
Water 59,0 Oplosmiddel -
Aromatische, vetzuur-gemodificeerde 31,0 Bindmiddel -
polyurethaanhars
N-methylpyrrolidon 7,5 Cosolvent R36, 38
(?)
Dimethylamino ethanol 1,5 pH-regulator R20,21,22,34
Dipropyleenglycol monomethylether 1,0 Cosolvent -
Tabel 3.9 Bindmiddel voor een watergedragen polyurethaan parketlak
Component Gewichts% Functie R-zinnen
(gezondheid)
Water 59,0 Oplosmiddel -
Alifatische, vetzuur-gemodificeerde 34,0 Bindmiddel -
polyurethaanhars
N-methylpyrrolidon 5,8 Cosolvent R36, 38
(?)
Triethylamine 1,1 pH-regulator R20,21,22,35
Dipropyleenglycol monomethylether 1,0 Cosolvent -
Parketlakken op basis van één van beide bindmiddelen zullen niet wezenlijk
verschillen van de bovenbeschreven PUR-acrylaatlak, in ieder geval niet wat betreft
gezondheidsrisico's. Ook aan deze bindmiddelen worden naar verluidt kleine
27
hoeveelheden (
3.5.3 Primers voor parketlakken
Als primer voor parketlakken worden veelal producten op basis van polyacrylaat-
dispersies aangeboden. Een geschatte, ruwe samenstelling voor een dergelijke primer
staat in tabel 3.10 (gebaseerd op div. productinformatie). De acrylaatdispersie bevat ±
6,5% huid-irriterende verbindingen. Alleen de biocide is sensibiliserend, en bevindt
zich in een gehalte
Tabel 3.10 Geschatte samenstelling acrylaat-dispersie primer voor parket
Component Gewichts% Functie R-zinnen
Water 40,0 Oplosmiddel -
Acrylaat polymeer 20,0 Bindmiddel -
Vulstoffen 30,0 -
Propyleenglycol 6,0 Cosolvent 20,21,22
36,37,38
Dipropyleenglycolmonomethylether 2,0 Cosolvent -
Polyether-polyurethaan copolymeer ± 1,0 Verdikker -
Triethylamine 0,3 pH-stabilisator 20,21,22,35
Nonylfenolethoxylaat 0,2 Dispergeermiddel 36, 38
Na-polyacrylaat 0,15 Dispergeermiddel -
2-Fenoxyethanol ± 0,1 Oplosmiddel in 22,36
verdikker
2-Butoxyethanol ± 0,1 Oplosmiddel in 20,21,22,37
verdikker
1,2-Ethaandiol ± 0,1 Dispergeermiddel 22
2,4,7,9-Tetramethyl-5-decyn-4,7- ± 0,1 Dispergeermiddel 36
diol
Anionisch en nonionisch tenside ? Dispergeermiddel 36 (38)
in
acrylaatdispersie
Isothiazolinon ~ 0,01 Biocide 23,24,25,34,43
3.5.4 Conventionele oplosmiddelrijke parketlakken
Vóór het ingaan van de vervangingsregeling, en door een deel van de parketleggers
nog steeds, werden met name nitrocelluloselakken toegepast als parketlak. Een globale
samenstelling staat in tabel 3.10.a (GISBAU, '00).
28
Tabel 3.10.a Globale samenstelling oplosmiddelrijke nitrocellulose parketlak
Component Gewichts% R-zinnen Functie
Cellulosenitraat 5-15% R1, 3 Bindmiddel
Alkyd of acrylaatpolymeer 5-15% - Bindmiddel
Ethylacetaat 70-80% R11, 36, 66, 67 Oplosmiddelen
Butylacetaat (samen) R10, 66, 67
Methylethylketon (Butanon) R11, 36, 37, 66, 67
Tolueen R11, 20
Xyleen R10, 20, 21, 38
Ethylbenzeen R11, 20
Butanol R10, 22, 37, 38, 41,
Isopropylalcohol 67
R11, 36, 67
Ftalaten (b.v. di-octylftalaat) of (R40) Weekmakers
Adipaten/ succinaten/ -
gluconaten
Vulstoffen -
Nitrocellulose parketlakken hebben een zeer hoog oplosmiddelgehalte. De betreffende
oplosmiddelen zijn bovendien in het algemeen zeer vluchtig, en sterk huid-ontvettend
en/of irriterend. Het (pure) bindmiddel is explosief, maar is niet geclassificeerd voor
gezondheidsrisico's. Tenslotte kunnen ftalaten als weekmaker voorkomen, zoals het
verdacht kankerverwekkende di-octylftalaat.
3.6 Parketoliën en wassen
Er is een breed scala aan `parketverzorgingsproducten' op de markt, die een
oppervlakkige beschermlaag vormen, en - met name - glans aan het parket geven.
Onderscheiden worden parketolie en parketwas, hoewel het toepassingsgebied lijkt te
overlappen. Ook combinaties van oliën en wassen komen voor. Er bestaan zowel
oplosmiddelhoudende als oplosmiddelvrije en watergedragen oliën. Voor wassen zijn
alleen oplosmiddelhoudende varianten aangetroffen. Tabel 3.11 geeft een overzicht
van de informatie die uit technische productbladen en (enkele) product-veiligheids-
bladen afkomstig is.
29
Tabel 3.11 Globaal overzicht van bestanddelen in parketoliën en -wassen
Producttype Component Gewichts% Functie R-zinnen
Parketolie; Houtolie 100% bescherming/gla -
oplosmiddelvrij Lijnolie (samen) ns -
Parketolie; Water oplosmiddel -
watergedragen `Natuurlijke olie' bescherming/gla -
N-methylpyrrolidon 1-5% ns R36,38
cosolvent?
Parketolie; `Natuurlijke oliën' bescherming/gla -
Oplosmiddel- `Natuurlijke ns R10,20,21,22,36,
houdend oplosmiddelen' oplosmiddel 38,43,65
(waarschijnlijk
terpentijn)
Parketwas; Polyacrylaat- bindmiddel -
watergedragen dispersie bescherming/gla -
Was 1-5% ns R22,41
Alcohol ethoxylaat
Parketwas; `Natuurlijke en 5-15% bescherming/gla -
Oplosmiddel- synthetische ns
houdend wassen'
Terpentijnolie ) R10,20,21,22,3
)samen oplosmiddel 6,38,43,65
>30%
White spirit R65
Siliconenhars oplosmiddel -
waterafstotend
* In geval van citrus-terpenen (meest waarschijnlijke bestanddeel)
Helaas is de beschikbare informatie omtrent parketoliën en -wassen niet erg volledig.
Toch lijkt het dat de oplosmiddelvrije en watergedragen oliën weinig belastend zijn.
De watergedragen was bevat echter een sensibiliserende weekmaker en biocide, terwijl
het biocide tevens verdacht carcinogeen/mutageen is. De oplosmiddelhoudende
systemen, met name die met `natuurlijke oplosmiddelen', bevatten hoge percentages
bestanddelen die irriterend en sensibiliserend voor de huid zijn.
3.7 Reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen
Aangezien parketleggers evenals tapijtleggers met lijmen werken, zullen de gebruikte
producten waarschijnlijk grotendeels overeen komen.
Niet-uitgeharde lijmresten zullen met water verwijderd kunnen worden, voor zover het
om watergedragen lijmen gaat.
30
Voor uitgeharde lijmresten en resten van 1- en 2-component polyurethaanlijmen zullen
hoogstwaarschijnlijk oplosmiddelen gebruikt worden. Het verwijderen van uitgeharde
lijmresten is bijzonder moeilijk, en vereist in het algemeen relatief agressieve
oplosmiddelen. Verbindingen die hiervoor gebruikt worden, zijn bijvoorbeeld (nog
steeds) methyleenchloride en methylethylketon. Ook thinner wordt wellicht gebruikt.
Al deze oplosmiddelen zijn zeer vluchtig, en ontvetten de huid sterk.
Methyleenchloride is bovendien verdacht carcinogeen.
Het is aan te nemen, dat de genoemde oplosmiddelen tevens gebruikt worden om de
handen te reinigen. Hoe frequent dit gebeurt is echter niet bekend. Een speciale
industriële handreiniger die door parketleggers werd genoemd, is een tissue die is
geïmpregneerd met oplosmiddelen, `dibasic esters' en andere werkzame stoffen (zie
tabel 3.13).
Tabel 3.12 Enkele door parketleggers gebruikte reinigingsmiddelen
Type-aanduiding Globale samenstelling Gehalte R-zinnen
Thinner - Xyleen 30-60% 20,21,38
(voorbeeld) - n-Butanol 10-30% 20
- n-Butylacetaat 10-30% -
- Aceton 10-30% -
Methylethylketon 100% 36,37
Methyleenchloride 100% 40
Tabel 3.13 Samenstelling industriële reinigingstissue (ref.: Deb, '01)
Component Functie Gehalte R-zinnen Opmerkingen
Katoenvezel drager 50- -
100%
Water oplosmiddel 50- -
100%
Ethanol oplosmiddel 5-10% 11
Dimethyl glutaraat reiniger/ weekmaker 1-5% (36,37,38) dibasic ester
Dimethyl succinaat reiniger/ weekmaker 1-5% - dibasic ester
Glycerine huidverzachtend 1-5% 36,38
Trideceth-5 tenside 0,1-1% -
(reiniger/emulgator)
Cetrimonium ? 0,1-1% 22,37,38,41
bromide
Dimethyl adipaat reiniger/ weekmaker 0,1-1% - dibasic ester
Geurstof 0,1-1%
Volgens de leverancier van de reinigingstissues bevatten de tissues ook nog
D-limoneen (R38, irriterend voor de huid), maar dit bestanddeel wordt niet vermeld op
het Veiligheidsblad van het product (Deb, '01). D-limoneen met overigens niet worden
verward met limoneen, dat sensibiliserend voor de huid is (R43). Niet alle
bestanddelen in het reinigingsdoekje zijn volledig geëvalueerd op gezondheidsrisico's.
Ook dimethylglutaraat heeft vooralsnog geen R-zinnen, maar de leverancier geeft aan
dat de stof irriterend is voor de luchtwegen en de huid, en sterk irriterend voor de ogen
31
(Du Pont, '02). In feite moeten alle drie de dibasic esters als irriterend worden
beschouwd (ze zijn in gebruik als verfverwijderaar), en geldt hetzelfde voor de tenside,
cetrimonium bromide en glycerine (toegevoegd als `huidverzachtende stof').
32
4. BLOOTSTELLING VAN DE HUID, LUCHTWEGEN EN OGEN AAN
BESTANDDELEN VAN PRODUCTEN
Dit hoofdstuk vangt aan met een algemene bespreking van de beschikbaarheid van
meetgegevens. Vervolgens wordt de blootstelling van de tapijtlegger en de
parketlegger tijdens de diverse werkzaamheden besproken.
4.1 Beschikbaarheid van meetgegevens - algemeen
Blootstelling via de luchtwegen
Recente meetgegevens van de blootstelling van de beroepsgroepen stoffeerders en
parketleggers zijn bijzonder schaars. In het verleden zijn wel metingen uitgevoerd naar
de blootstelling aan organische oplosmiddelen uit lijmen, lakken en andere producten
die door stoffeerders en parketleggers worden gebruikt (onder meer Barig, 1994,
Geuskens, 1993a, GISBAU 1993), maar de producten waarvan in die onderzoeken
sprake was, mogen thans niet meer binnenshuis worden gebruikt. In Barig 1994
bijvoorbeeld zijn concentraties tolueen gemeten die vrijkwamen uit watergedragen
lijm. Tolueen wordt in de huidige watergedragen lijmen echter niet meer als
oplosmiddel gebruikt. Hetzelfde geldt voor de metingen die zijn uitgevoerd door
GISBAU, 1993. Meetgegevens over blootsteling aan de vluchtige bestanddelen van de
huidige producten, bijvoorbeeld weekmakers, cosolvents en silanen, zijn eveneens
schaars. Alleen in GISBAU, 1993 wordt gemeld dat bij het gebruik van watergedragen
parketlak geen overschrijdingen van de MAC-waarden worden gemeten. Verdere
gegevens zijn helaas niet voorhanden.
Voor schilders zijn er vele onderzoeken geweest naar de bloostelling aan
verfbestanddelen via de luchtwegen. De gegevens daaruit kunnen deels worden
gebruikt voor een inschatting van de blootstelling van stoffeerders en parketleggers.
Daarbij dienen echter de volgende kanttekeningen te worden gemaakt. Alleen die
verfproducten die qua samenstelling en wijze van applicatie overeenkomen met
producten die door stoffeerders en parketleggers worden gebruikt, dienen in de analyse
te worden meegenomen. Muurverven die met een roller worden aangebracht komen
dan overeen met acrylaatprimers, en watergedragen houtverven, voor zover met roller
aangebracht, met de watergedragen 1K parketlakken. Voorts moet rekening worden
gehouden met een eventueel verschil in tijdsduur die benodigd is voor een bepaalde
activiteit.
Voor de blootstelling via de luchtwegen aan bestanddelen van watergedragen lijmen,
die met een lijmkam worden aangebracht, zijn er geen analogieën met verfapplicaties.
Voor de epoxy primers en egaliseermiddelen kan gebruik worden gemaakt van
gegevens over vloerenleggers.
Blootstelling aan biociden
In verscheidene watergedragen producten worden biociden toegevoegd om de
houdbaarheid in de pot te garanderen. Metingen van de concentraties van
isothiazolinon-biociden in ruimten waarvan de muren en plafonds geschilderd waren
met watergedragen muurverven zijn in 1999 en 2000 verricht in Duitsland (Rosskamp
et al., '01). Het betreft stationaire metingen, die resp. één dag en zeven dagen ná het
33
schilderen werden verricht. De verven bevatten de veel gebruikte combinatie
methylchloorisothiazolinon/ methylisothiazolinon (MCI/MI 3:1). De ventilatie was
laag (ventilatievoud ± 1). De concentraties van MCI, de meest vluchtige component,
bedroegen na één dag 15-85 µg/m3 en na zeven dagen
Blootstelling van de huid
Over de belasting van de huid is voor deze beroepsgroepen in de literatuur eveneens
weinig te vinden. In GISBAU, 1993 wordt melding gemaakt van het risico op eczeem
als gevolg van blootstelling aan chroomhoudend cement in egaliseermiddelen. Een
artikel van Wahlberg (1985) beschrijft het voorkomen van hyperkeratosen op de
handen en voeten bij tapijtleggers als gevolg van herhaalde fysieke belasting.
Bij schilders zijn wel meerdere onderzoeken uitgevoerd om inzicht te krijgen in de factoren die de mate van blootstelling beïnvloeden (Bremmer & Van Veen, '00; Brouwer et al., '00; Garrod et al., '00; Roff, '97). Deels zullen die overeenkomen met hetgeen voor tapijtleggers en parketleggers geldt.
De evaluatie van schattingen van blootstelling van de huid is echter moeilijk, omdat er
geen (getalsmatige) normen voor bestaan. Bovendien is uit experimentele studies van
de blootstelling via de huid bekend dat de verschillen tussen de blootgestelde personen
zich over een factor 100 tot 10.000 kunnen uitstrekken (Garrod et al., '00; Bremmer &
Van Veen, `00). Wel kan een aantal factoren worden besproken die de mate van
blootstelling van de huid beïnvloeden (o.m. naar Bremmer & Van Veen, '00; Roff,
`97):
Wijze van applicatie
De auteurs van een in Nederland ontwikkeld model dat de blootstelling van
consumenten aan verfproducten schat, nemen aan dat er wat betreft blootstelling van
de huid geen verschil is tussen het gebruik van roller of kwast (Bremmer & Van
Veen, `00). Dit lijkt echter niet terecht. Afhankelijk van het type roller (vachtroller vs.
schuimroller), en afhankelijk van de individuele werkwijze (zie onder) kan het gebruik
van rollers leiden tot het ontstaan van een `mist' van verfspatjes. Bij het gebruik van
korte rollers, en derhalve het werken op de knieën, kunnen niet alleen de handen en
onderarmen, maar ook het gezicht hierdoor worden blootgesteld. Vaak zullen
tapijtleggers en parketleggers de primers en lakken echter staand met een lange roller
aanbrengen, zodat met name de onderbenen (potentieel) worden blootgesteld.
Het doseren van verf (c.q. acrylaatprimer of parketlak) in een bak die wordt gebruikt
wanneer met de roller wordt gewerkt, kan leiden tot blootstelling van de huid indien
wordt gemorst, of als de buitenkant van de bak verontreinigd raakt. De zorgvuldigheid
van werken bepaalt de blootstelling hier sterk (zie onder). Het gebruik van rollers en
34
watergedragen producten kan verder resulteren in een extra bron van huidblootstelling
indien ze onder de kraan met de hand worden schoongemaakt.
Type product
In het algemeen wordt aangenomen dat een lage viscositeit van het product de
blootstelling van de huid vergroot. Voorheen waren watergedragen verven vaak
`dunner' dan oplosmiddelrijke verven. De verfindustrie heeft echter veel
ontwikkelingswerk gestopt in het verbeteren van de eigenschappen van watergedragen
verven op dit gebied. In hoeverre er grote verschillen in viscositeit bestaan tussen de
producten waarvan bij deze beroepsgroepen sprake is, is niet bekend.
Hoeveelheid gebruikt product & tijdsduur
Het ligt voor de hand, dat wanneer de hoeveelheid verbruikt product en/of de tijdsduur
van het werk toenemen, de blootstelling van de huid (potentieel) ook toeneemt.
Zorgvuldigheid van werken
De zorgvuldigheid waarmee de betreffende persoon werkt is in feite de voornaamste
factor die de blootstelling van de huid bepaalt (Bremmer & van Veen, '00). De
hoeveelheid op de roller gebracht product, de manier van rollen (rustig/ `wild'), de
manier van afstrijken van de roller aan de bak, het overgieten van het product in de
bak e.d. bepalen alle in hoge mate de blootstelling van de huid.
Werkkleding
Werkkleding kan effectief beschermen tegen contact van de huid, maar kan
daarentegen ook een bron van blootstelling worden (Roff, '97; Garrod et al., '00).
Professionele schilders bijvoorbeeld werken vaker dan doe-het-zelvers met kleding die
al vervuild is met verf als gevolg van vorige klussen. Meetgegevens met betrekking tot
het werken met blote handen of met handschoenen geven aan dat de bescherming van
handschoenen een factor 100 kan zijn (Garrod et al., '00). Tegelijkertijd bleek echter
uit ander onderzoek onder gebruikers van niet-landbouw bestrijdingsmiddelen - dat
handschoenen "bijna altijd" aan de binnenkant vervuild waren (Garrod et al., '01). Dit
nam overigens niet weg dat de blootstelling onder gebruikers van handschoenen lager
was dan onder degenen die zonder handschoenen werkten.
Opname via de huid
In watergedragen verven (c.q. acrylaatprimers en parketlakken) kunnen een aantal
bestanddelen voorkomen die goed door de huid worden opgenomen. Opname via de
huid is met name relevant in de volgende gevallen (Gezondheidsraad, '01):
Een goede oplosbaarheid in water én vet: log Kow tussen de 1 en +4;
Een molecuulgewicht
Een lage vluchtigheid, omdat het relatieve belang van blootstelling via de huid dan
groot is;
Een (relatief) hoge toxiciteit.
Een aantal ethyleenglycolen en diethyleenglycolen die nog in de producten kunnen
voorkomen voldoen aan deze criteria. In de Nationale MAC-lijst bestaat de "H-
35
notatie" voor "stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden
opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige
blootstelling" (SDU, '01). De volgende verbindingen die in het rapport omtrent
schilders als bestanddeel van watergedragen verven zijn genoemd hebben de H-
notatie:
triethylamine
2-butoxyethanol (ethyleenglycol monobutylether; EGBE)
2-(2-butoxyethoxy)ethanol (diethyleenglycol monobutylether; DEGBE)
2-(2-ethoxyethoxy)ethanol (diethyleenglycolmonoethylether (DEGEE)
2-(2-methoxyethoxy)ethanol (diethyleenglycol monomethylether; DEGME)
Alleen voor de laatste stof geldt overigens dat deze ook een relatief hoge (systemische)
toxiciteit heeft. Twee ethyleenglycolethers die wel een H-notatie hebben, maar die in
verband met de hoge toxiciteit niet meer in bouwverven worden toegepast, zijn 2-
ethoxyethanol (ethyleenglycolmonoethylether; EGEE), 2-methoxyethanol
(ethyleenglycol monomethylether; EGME).
4.2 Tapijtleggers
Onderstaande besprekingen van de kansen op blootstelling bij de diverse activiteiten
laat buiten beschouwing dat blootstelling kan worden voorkomen door het gebruik van
beschermingsmiddelen. Dit aspect wordt aan het eind van deze paragraaf apart
besproken. De informatie met betrekking tot de werkzaamheden die de tapijtlegger
uitvoert, is grotendeels afkomstig uit een interview met een stofferingsbedrijf (Sipman,
'01).
Werkzaamheden
Vloerbedekking (tapijt, vinyl, linoleum) kan gelegd worden in woningen en in
`projecten'(kantoorgebouwen, showrooms, en dergelijke). Bij het leggen van projecten
worden hogere eisen gesteld omdat sprake is van een aanzienlijk grotere belasting van
de vloer (den Ronden,'95). In onderstaande beschrijving van de werkzaamheden
worden de projecten als uitgangspunt genomen. Daarna wordt een vergelijking
gemaakt met woningstoffering.
De volgende werkzaamheden worden achtereenvolgens uitgevoerd: aanbrengen van
een primer, egaliseren, schuren, lijm aanbrengen, leggen van de vloerbedekking.
Aanbrengen van een primer
De ondergrond bepaalt voor welke primer en welke egaliseerlaag wordt gekozen. Bij
zowel houten vloeren als vloeren van steenachtig materiaal wordt een acrylaat-primer
gebruikt. Bij anhydriet-vloeren kan het voorkomen dat eerst het instabiele slik-laagje
dient te worden afgeschuurd, maar eigenlijk dient dit door het bedrijf dat de vloer heeft
gelegd, reeds te zijn gedaan.
Bij zeer harde ondergrond, zoals handgebakken tegels, wordt een epoxyprimer ingezet.
Het mengen van de twee componenten van de primer zal meestal in de verpakking
(verfbus) van de `stamlak' (hars, vulmiddel, oplosmiddel) plaatsvinden. Na het
toevoegen van de vloeibare verharder, wordt gemengd met behulp van een lange mixer
op een boortol. Handmatig mengen met behulp van een spatel is ook mogelijk, maar
36
wordt in de branche al lange tijd sterk afgeraden (Arbouw, ongedat.). In
productinformatie van leveranciers wordt aanbevolen om na een eerste menging, het
product over te gieten in een tweede bus en nogmaals te mengen, om onvolledige
menging te voorkomen (NKC, '99).
In het algemeen wordt aangeraden om alleen de volledige inhoud van verpakking te
gebruiken, en niet zelf componenten af te wegen of af te meten, teneinde de
blootstelling te verlagen. Omdat de vereiste mengverhouding soms vrij complex is, is
het niet waarschijnlijk dat dit advies altijd kan worden opgevolgd.
Een primer wordt primair aangebracht om de hechting van de egaliseerlaag te
verbeteren. In sommige gevallen wordt een vochtscherm gebruikt. Dit is om
optrekkend vocht uit de ondergrond tegen te gaan. In feite zijn dit dezelfde middelen
als de primers zelf; het verschil is dat meerdere lagen (2 of 3) worden aangebracht, en
dat de producten een hoger gehalte vulmiddel bevatten. Ook worden hiervoor
silaanhoudende primers aangeboden.
Voor een oppervlak van ca. 250 m2 wordt ca. 3 uur besteed aan het aanbrengen van de
primer.
Primers worden aangebracht door middel van een roller met een lange steel.
Huid
Blootstelling van de huid aan acrylaatprimers vindt normaliter niet plaats, indien
zorgvuldig wordt gewerkt (zie boven voor factoren die hierop van invloed kunnen
zijn).
Bij het doseren van de vloeibare componenten van 2K epoxy-primers in het mengvat
of de menginstallatie is de kans op blootstelling van de huid als gevolg van spatten
groot. Hetzelfde geldt voor het handmatig mengen met een spatel. Bij gebruik van een
mixer op een lange boortol is de kans op blootstelling kleiner, maar alléén als met een
laag toerental wordt gemengd. De kans op spatten zal mede afhangen van de
viscositeit van het product: hoe lager, hoe meer kans op spatten.
Tijdens het aanbrengen zal blootstelling via de huid plaatsvinden via spatjes die ontstaan tijdens het rollen. De huid van de onderbenen is dan potentieel het hoogst blootgesteld, aangenomen dat deze niet goed wordt beschermd.
Luchtwegen/ogen
Acrylaatprimers
Dit type producten komt ruwweg overeen met watergedragen muurverven. Gegevens
over muurverven, zoals in de literatuur zijn aangetroffen, worden hieronder
samengevat.
De meest recente publicatie met betrekking tot de blootstelling aan vluchtige
bestanddelen uit verven, betreft een aantal metingen die zijn uitgevoerd ter evaluatie
van de OAR-benadering2 met betrekking tot binnenshuis schilderen met de kwast
(Brouwer et al. ,'01). In een experimentele situatie, waarin gebruik werd gemaakt van
2 OAR: Occupational Air Requirement; een classificatiesysteem voor de gezondheidsrisico's van oplosmiddelhoudende
producten.
37
standaard-ruimten en standaard-verfklussen, werden vijf verftypen (alleen houtverven)
met de kwast aangebracht, terwijl de persoonlijke blootstelling van de schilder aan
vluchtige organische stoffen werd gemeten. Tevens werden stationaire metingen in de
ruimte verricht. De meetduur varieerde ruwweg van 30 tot 60 minuten. Daarnaast
werden nog `real-time' metingen van de piekconcentraties uitgevoerd. De ventilatie
tijdens de metingen werd minimaal gehouden; het ventilatievoud lag beneden de
0,2/uur (Brouwer et al., '01). Tijdens elke meting werden één deur en één of twee
kozijnen geschilderd. De globale receptuur van de vijf verftypen werd verstrekt door
de leverancier die aan het onderzoek meewerkte. Tabel 4.1 geeft de resultaten weer
voor de watergedragen acrylaatverf.
Tabel 4.1 Meetresultaten (ranges) tijdens experimentele verwerking van
watergedragen acrylaatverf binnenshuis, in 1999 en 2000. Zie de tekst voor de
meetomstandigheden (bron:Brouwer et al., '01)
Ter vergelijking met het verwerken van acrylaat primers door tapijtleggers.
Verftype Verbinding Concentratie Concentratie
ademzone stationair
(mg/m3) (mg/m3)
Watergedragen Propyleenglycol - -
Acrylaat 2-Butoxyethanol 5,1 5,8 10,7 13,9
Propyleenglycol-n- 16,5 18,5 35,0 41,8
butylether
Gezien het `worst-case' karakter van de metingen (nauwelijks ventilatie), moeten de
resultaten voorzichtig worden geïnterpreteerd. Bovendien is alleen binnenshuis
gemeten, en alleen tijdens het verven. Aan de andere kant is gemeten tijdens het
schilderen van kleine oppervlakken (een deur en twee kozijnen), terwijl het bij het
aanbrengen van primers op vloeren om grote oppervlakken gaat. De acrylaatdispersie
bevatte 1,9% propyleenglycol en daarnaast 0,9% 2-butoxyethanol en 2,3%
propyleenglycol-n-butylether. Propyleenglycol is ook tijdens de verwerking van deze
verf niet aangetoond. De MAC-waarde van 2-butoxyethanol is 100 mg/m3, zodat de
blootstelling 5 à 6% van de MAC bedroeg. Voor PnB is geen MAC-waarde
vastgesteld.
Opvallend is verder, dat de stationaire metingen hogere concentraties te zien geven
dan de persoonlijke metingen. Vaak wordt juist gedacht dat de persoonlijke
blootstelling hoger is, omdat de schilder dichter op de bron van de oplosmiddelen zit.
In dit geval heeft de uitkomst waarschijnlijk te maken met het voortgaan van de
verdamping van oplosmiddelen, terwijl de schilder het werk al heeft afgerond. Het
gebrek aan ventilatie tijdens de experimenten leidt er vervolgens toe dat de
concentratie in de ruimte blijft oplopen.
Uit de Scandinavische landen zijn enkele studies bekend waarin de blootstelling aan
componenten uit watergedragen verven werd gemeten. In het algemeen zijn de
metingen in de jaren '80 verricht. Bestanddelen als ammoniak en formaldehyde
kwamen destijds nog in hogere concentraties in watergedragen verven voor dan
38
momenteel gebruikelijk is. Recentere gegevens waren echter niet voorhanden. Tabel
4.2 geeft een overzicht van de meetresultaten.
Tabel 4.2 Meetresultaten persoonlijke blootstelling aan bestanddelen uit
watergedragen verven (ter vergelijking met blootstelling van tapijtleggers aan
primers)
Stof MAC Concentraties Meetduur Opmerkingen Bron
(mg/m3) (mg/m3)
Ammoniak 14* 2 12 piek muur- en houtverf Hansen, `87
Dipropyleenglycol 300 30 40 30 min. muur- en houtverf Hansen, `87
methylether 3,8 (max.) 4 5 uur muur- en houtverf Norbäck, `95
Ethyleenglycol 100 2 60 30 min. muur- en houtverf Hansen, `87
butylether 0,7 (max.) 4 5 uur muur- en houtverf Norbäck, `95
"Som van 7 - 31 (max.) 4 5 uur muurverf Norbäck, `95
glycolen" 3,9 (gemidd.) 4 5 uur muurverf Norbäck, `95
"Som VOS- - 39 (max.) 4 5 uur muur- en houtverf Norbäck, `95
totaal" 4,9 (gemidd.) 4 5 uur muurverf Norbäck, `95
Hexyleenglycol 125 34,3 (max.) 30-120 min. muurverf Ulfvarson, `92
Dibutylftalaat - n.d.** 30-120 min. muur-/houtverf Ulfvarson, `92
* MAC-15-min. TGG: 36mg/m3
** `Not detectable'
39
In het algemeen werden de beschreven metingen verricht bij een, al dan niet
kunstmatig gecreëerde, zeer geringe ventilatie. Geschilderd werd er in het algemeen
met een roller. De metingen van Hansen et al. werden deels verricht aan het eind van
een periode van 4,5 uur schilderen, terwijl ook aangrenzende ruimten al waren
geschilderd. De metingen zelf waren van korte duur, en werden uitgevoerd in 1984
(Hansen et al.,'87). Met name de concentraties van enkele relatief schadelijke
glycolethers, welke thans veel minder worden toegepast, lagen in deze kortdurende
metingen dicht tegen de MAC-waarden (TGG 8 uur) aan.
Epoxy-primers
Tijdens en na het mengen van twee-componenten producten start de uithardingsreactie
direct. Als gevolg hiervan, wordt warmte ontwikkeld. De temperatuur van een
uithardende epoxy kan bijvoorbeeld wel 20 à 30°C boven de omgevingstemperatuur
liggen (informatie leveranciers). Hierdoor zullen vluchtige componenten sneller
verdampen dan men zou verwachten op grond van de omgevingstemperatuur.
Bij de oplosmiddelvrije epoxy primers gaat het hierbij dan met name om de
amineverharders, de reactieve verdunners (diglycidylethers) en het verdunningsmiddel
benzylalcohol. In geval van watergedragen epoxy primers worden vaak amine-epoxy
aducten als verharder gebruikt, zodat wat betreft vluchtige bestanddelen met name de
reactieve verdunners van belang zijn. De amineverharders die in oplosmiddelvrije
epoxy primers worden gebruikt zijn niet zeer vluchtig (kookpunten 200 à 270°C),
maar gezien de warmte-ontwikkeling zal verdamping wel optreden. Hetzelfde geldt
voor het verdunningsmiddel benzylalcohol, dat volgens de Nederlandse
beleidsdefinitie nog net een vluchtige organische stof is (dampspanning 13 Pa bij
20°C). De reactieve verdunners zijn in het algemeen nog wat vluchtiger dan de
amineverharders. De kookpunten van de meest gebruikte verbindingen liggen tussen
de 118 en 200°C.
De blootstelling via de luchtwegen is tijdens het aanbrengen potentieel hoger dan bij
het mengen, gezien het grote verdampingsoppervlak. Meetgegevens zijn niet bekend.
Egaliseren
Na het aanbrengen van de primer wordt een egaliseerlaag aangebracht ("egaline").
Voor houten vloeren wordt een egaliseerlaag gebruikt waarin kunststof vezels zijn
verwerkt. Daardoor ontstaat een flexibele laag, die oneffenheden in de houten vloer
neutraliseert. Bij steenachtige ondergrond (zandcement, anhydriet) wordt een
egaliseerlaag gebruikt op basis van cement. Het leggen van een egaline-laag neemt
veel tijd in beslag en is fysiek zwaar werk. In het algemeen zijn twee medewerkers
hiermee bezig. De één maakt het mengsel aan door de poedervormige substantie door
middel van een mixer te mengen met water (25 kg poeder op 6 liter water), de ander
giet het mengsel uit de emmer en smeert het uit door middel van een spatel. Dit
gebeurt op de knieën, en neemt voor een oppervlak van 250 m2 ca. een dag in beslag.
De volgende stap is het schuren van de egaline-laag. Dit gebeurt door middel van een
schuurmachine, waarbij staand wordt gewerkt. De schuurmachine is niet voorzien van
een afzuiging. Stofvorming wordt enigszins beperkt door de vorm van de
schuurmachine. Na afloop van het schuren wordt gestofzuigd om de vloer stofvrij te
40
maken. De tijdsduur die met het schuren en stofzuigen is gemoeid bedraagt ca. 3 a 4
uur voor een oppervlak van 250 m2.
Bij de bespreking van de kans op blootstelling bij het egaliseren wordt gebruik
gemaakt van informatie die beschikbaar is voor vloerenleggers.
Huid
Bij het mengen van het poedervormige egaline met water kan blootstelling van de huid
aan het poeder plaatsvinden. Ook bij het uitgieten kan huidblootstelling optreden
wanneer dat niet zorgvuldig gebeurt. Wanneer niet alle egaline in één keer wordt
uitgegoten, maar in meerdere stappen, kan blootstelling aan het egaline optreden als
gevolg van de verontreiniging van de buitenkant van de emmer. Indien sprake is van
een egaliseerlaag waarin cement is verwerkt, is er kans op cement-eczeem. Bij het
uitsmeren met behulp van een spatel vindt direct contact met (onder)benen, handen en
onderarmen plaats. Dit werk wordt op de knieën gedaan.
Bij het schuren vindt blootstelling aan schuurstof plaats. Dit kan de kans op cement-
eczeem vergroten.
Luchtwegen/ogen
Blootstelling aan relatief hoge concentraties cement- of gipsstof vindt plaats tijdens het
leegschudden van de zak droge cement of gips in de menger. Metingen tijdens het
handmatig storten van grondstoffen in een menger gaven concentraties totaal-stof van
rond 9 mg/m3 te zien, bij een meetduur van 60 minuten (Remijn et al., '88; in Dijkstra
et al., '91). Aangezien het handmatig storten zelf aanzienlijk korter zal duren, is dit
geen piekwaarde. Schattingen op basis van metingen bij stukadoors, kwamen uit op
maximaal 110 mg/m3 totaal-stof tijdens het storten van cementgrondstoffen in een
menger (Bosman & Bruns, '90).
Cement is irriterend voor ogen en luchtwegen. Daarnaast kan blootstelling optreden
aan kwarts, dat in sommige producten is verwerkt. Bij het schuren van de egaline-laag
geldt dit eveneens. Niveaus van blootstelling zijn niet bekend.
Leggen van vloerbedekking
Vervolgens begint men aan het leggen van de vloerbedekking zelf. De lijm wordt
gekozen aan de hand van het type vloerbedekking, en aangebracht met een lijmkam.
Het lijmen neemt ca. 10% in van de totale tijd die nodig is voor het leggen. De
resterende tijd wordt gebruikt voor het snijden, frezen, lassen en walsen. De
vloerbedekking wordt eerst op maat gesneden, vervolgens wordt op de naden een
dunne strook weggefreesd, die gevuld wordt met een `veter' (PVC- of Linocord). Deze
veter wordt verhit met een speciaal pistool, waardoor de delen aan elkaar worden
gelast. Tenslotte wordt de vloerbedekking gewalst.
41
Huid
Blootstelling van de huid vindt alleen plaats bij het lijmen. Daarnaast is er
mechanische belasting van de huid bij het op maat snijden van de vloerbedekking.
Meetgegevens zijn niet voorhanden.
Luchtwegen/ogen
Bij het lassen vindt blootstelling plaats aan de dampen die vrijkomen. Bij het lassen
van een PVC-veter komt een heel scala aan gassen vrij (Andersson 1988, Williamson
1987). Het belangrijkste gas dat vrijkomt is waterstofchloride. Verder zijn onder meer
formaldehyde, benzeen, aromatische en alifatische koolwaterstoffen, gehalogeneerde
koolwaterstoffen, ftalaten, adipaten en vinylchloride monomeer gemeten in
verbrandingsgassen van PVC. De temperatuur waarmee wordt gelast, heeft invloed op
de precieze samenstelling van de gassen. Verschillende onderzoeken geven echter ook
verschillende conclusies ten aanzien van de schadelijkheid van de vrijkomende gassen.
Er is wel overeenstemming over het feit dat waterstofchloride irritatie kan veroorzaken
aan ogen en luchtwegen, en dat maatregelen getroffen dienen te worden om de
blootstelling zo laag mogelijk te houden. Alleen bij zeer hoge temperaturen (> 600 °C)
zijn vinylchloride monomeer en fosgeen gemeten. Deze temperaturen worden bij het
lassen van PVC-koord echter naar alle waarschijnlijkheid niet gehaald.
Gebruik van conventionele oplosmiddelrijke contactlijm
Daar waar in het verleden oplosmiddelrijke contactlijmen werden toegepast, met name
bij het lijmen van plinten en van vloerbedekking op trappen, kon een hoge
blootstelling aan oplosmiddelen ontstaan.
In een onderzoek onder 175 tapijtlijmers werd gevraagd naar het voorkomen van
prenarcotische effecten (duizeligheid, dronken gevoel) een indicator voor
piekblootstelling aan oplosmiddelen. Twee-derde van de ondervaagden hadden
dergelijke klachten ervaren gedurende het jaar vóór het onderzoek (Geuskens et al,
`93a). Het overgrote deel (95%) weet de klachten aan het werken met contactlijm.
Tien procent van de tapijtlijmers had deze klachten meer dan 25 maal per jaar, 32%
tussen de 5 en 25 maal per jaar en 57% minder dan vijf maal per jaar (Geuskens et al.,
`93a).
In hetzelfde onderzoek werden tevens metingen verricht. Hierbij werden tijdens het
werk met contactlijm overschrijdingen van de huidige (2002) 8-uurs tijdgewogen
gemiddelde MAC-waarden geconstateerd, met name van die voor tolueen. Metingen
van de momentane piekconcentraties van ketonen, methanol en n-hexaan tijdens het
werk met contactlijm, gaven met name bij de laatste twee verbindingen zeer hoge
concentraties te zien: voor methanol van 2,5 tot 10 maal de MAC-waarde (8h-TGG),
en voor n-hexaan van 0,9 tot 3 maal de MAC-waarde (Geuskens et al, `93a).
Reinigen van gereedschap en gemorste producten
Voor het reinigen van het gereedschap (lijmkam, spanen) en de handen wordt water
gebruikt. Voor het verwijderen van gemorste producten wordt een spons met water
gebruikt of, in een enkel geval, een beetje thinner. Echter, schoonmaken wordt niet
beschouwd als werk voor de stoffeerder.
42
Woningen
In principe kan in een woning de vloerbedekking op dezelfde wijze worden gelegd als
hierboven is beschreven voor projecten. Bij het leggen van linoleum wordt dat ook
gedaan, maar bij tapijt en vinyl meestal niet. Veelal wordt er dan voor gekozen een
schuimfolie als onderlaag te gebruiken, of in het geheel geen onderlaag. Egaline wordt
zelden gebruikt. Een ander verschil is dat de vloerbedekking in woningen veelal niet
helemaal in een lijmbed wordt gelegd, maar dat wordt volstaan met het bevestigen van
de randen en naden. Voorts wordt vinyl niet gelast, maar worden de naden enkel zo
dicht mogelijk tegen elkaar aan gelegd, waarna wordt gelijmd.
Beschermende maatregelen
Handschoenen worden hooguit gebruikt bij het verwerken van 2K-epoxy primers.
Verder worden geen beschermende maatregelen genomen.
4.3 Parketleggers
De informatie met betrekking tot de werkzaamheden die parketleggers uitvoeren is
grotendeels afkomstig uit een interview met een parketlegger (Strooper, '01).
In feite kan onderscheid worden gemaakt tussen drie typen parketvloeren: vast parket,
lamelparket en laminaat. Vast parket bestaat geheel uit de houtsoort die zichtbaar is. Er
zijn twee soorten vast parket: tapisparket (stroken) en mozaiekparket. Voor vast parket
en lamelparket kunnen verschillende typen hout worden gebruikt. Een lamelparket
bestaat uit een (meestal vuren)houten laag, met daarop gelijmd een aantal stroken van
een duurdere houtsoort. Laminaat bestaat uit samengeperst papier dat is
geïmpregneerd met een formaldehydehars, waarop een gedrukte kunststof folie met
houtdessin is geperst. De `marktverdeling' van de diverse typen parket is ruwweg als
volgt (Strooper, '02):
Laminaat: 20%
Lamelparket: 40%
Vast parket (tapis en mozaiek): 40%
Tapisparket en lamelparket kunnen zowel vast als zwevend worden gelegd, laminaat
wordt altijd zwevend gelegd en mozaiekparket altijd vast. Indien vast wordt gelegd,
dient er meestal een ondervloer te worden aangebracht. Mozaikeparket is de
uitzondering; deze wordt direct op de cementen dekvloer gelijmd. Bij zwevende
vloeren kan worden volstaan met een PE-folie en een tussenvloer van naaldviltplaten
of ander materiaal, afhankelijk van het type ondervloer (hout of steenachtig), of van de
eisen ten aanzien van vocht- en geluidsisolatie.
Indien de vloer dient te worden geëgaliseerd, wordt dat in het algemeen uitbesteed aan
een stoffeerder ("een parketlegger kan niet egaliseren, een stoffeerder kan geen parket
leggen").
Vervolgens worden de volgende werkzaamheden achtereenvolgens uitgevoerd.
4.3.1 Het leggen van vast tapisparket
43
Voorbehandeling
Op de ondervloer (cement of anhydriet) wordt een primer aangebracht met behulp van
een roller met lange steel. In het algemeen wordt gebruik gemaakt van acrylaat-
primers. Alleen indien een vochtscherm wordt gewenst, wordt een epoxy-primer
gebruikt. Het aanbrengen van een primer geschiedt gemiddeld 1 maal per week, 3 tot 4
uur.
Voor de kans op blootstelling aan huid, ogen en luchtwegen wordt verwezen naar de
paragraaf over tapijtleggers, die eveneens acrylaat- en/of epoxy primers toepassen.
Tussenvloer
Vervolgens wordt de tussenvloer (meestal spaanplaat) gelijmd op de ondervloer, met
behulp van een lijmkam. De lijm is een polyvinylacetaat dispersielijm. Voor 50 m2
tapisparket is men ongeveer een dag bezig met het leggen van de tussenvloer. Er zijn
geen gegevens voorhanden over niveaus van blootstelling aan de bestanddelen van
parketlijm. De PVAc-lijm kent echter weinig gezondheidsrisico's.
Wanneer de ondervloer van hout is, wordt de tussenvloer daarop geschroefd. Daarmee
is er dus ook geen blootstelling aan lijm.
Tenslotte wordt de tussenvloer eenmaal grof geschuurd. Hierbij treedt blootstelling
aan schuurstof op, en wellicht aan formaldehyde dat uit het spaanplaat vrijkomt. Als
gevolg van de vaak gebrekkige afzuiging van parketschuurmachines kan de MAC-
waarde voor houtstof gemakkelijk worden overschreden (Arbouw, ongedat).
Leggen van het tapisparket
Het parket wordt vervolgens gelegd op de tussenvloer. Daarbij worden de stroken eerst
met behulp van een zaagtafel of decoupeerzaag op maat gezaagd, en daarna met
behulp van een lijmkam op de tussenvloer gelijmd en geniet. De lijm is een PVAc
dispersielijm in geval van smalle stroken, en een 1K- of 2K-polyurethaan in geval van
brede stroken, aangezien de laatste meer `werken'. Het leggen van het parket, inclusief
zagen en nieten, neemt voor 50 m2 ongeveer anderhalve dag in beslag.
Blootstelling huid, ogen en luchtwegen
Voor watergedragen 1K-parketlijm wordt aangenomen dat er geen vrije isocyanaten in
aanwezig zijn. Daarmee is de kans op allergie door isocyanaten niet relevant.
Voor 2-K PUR-lijmen (en 2K-parketlakken) kan gebruik worden gemaakt van de
informatie over PUR coatings die gebruikt worden op vloeren en over PUR-
gietvloeren.
Wat betreft de blootstelling tijdens het mengen van de componenten kan informatie
over polyurethaan gietvloeren worden gebruikt. Met name het `vrije' isocyanaat is van
belang; in dit geval MDI. MDI is niet vluchtig; de damspanning bij 20°C is slechts
0,0004 Pa. Metingen van de persoonlijke blootstelling tijdens het mengen van een
polyurethaan gietvloer die in 1990 zijn uitgevoerd, leverden een MDI-concentratie van
12 µg/m3 op (Snippe et al., '01). Een herhaling van dergelijke metingen in 2000 gaven
44
MDI-concentraties te zien van slechts 1,3 à 2,2 µg/m3 (Snippe et al., '01). De
omgevingstemperatuur lag bij deze laatste metingen op 21°C, en werd voor de eerdere
metingen niet genoemd. Dit is mogelijk een deel van de verklaring voor het verschil,
hoewel een lager gehalte vrij MDI in het product wellicht meer voor de hand ligt. De
MAC-waarde voor MDI is overigens 50 µg/m3 (TGG 8 uur); de MAC-waarde voor
kortdurende blootstellingen 210 µg/m3 (SDU, 2001). Met name bij de meest recente
metingen bleef de concentratie hier ruim onder. Voor de 2K-PUR-lijmen kan ervan
worden uitgegaan dat de concentraties daar nog onder zullen liggen, vooral omdat het
volume aan lijm veel kleiner zijn dan aan gietvloerproduct.
De blootstelling tijdens het aanbrengen van de lijm kan niet worden vergeleken met
het aanbrengen van een PUR- coating op vloeren. De wijze van aanbrengen verschilt
aanzienlijk. Bij het aanbrengen van de coating wordt gebruik gemaakt van rollers op
een lange steel, bij het aanbrengen van lijm van een lijmkam. Wel kan de parketlak
hiermee worden vergeleken. Spatjes van de coating kunnen met name op de
onderbenen terechtkomen. Voor de blootstelling via de luchtwegen tijdens het
aanbrengen van HDI-bevattende coatings zijn recente meetgegevens bekend. De
persoonlijke blootstelling aan HDI tijdens het rollen van een polyurethaancoating over
een gietvloer was 2,7 à 3,9 µg/m3 (Snippe et al., '01). De MAC-waarde voor HDI is 40
µg/m3 (TGG 8 uur; SDU, `01). Voor de PUR-lijmen zullen de concentraties
waarschijnlijk hoger liggen, omdat dit werk op de knieën wordt uitgevoerd.
Meetgegevens ontbreken echter.
Voorts treedt blootstelling op aan houtstof. Sommige typen hout bevatten allergene
componenten. Stof van hardhout is kankerverwekkend voor de mens; voor zachthout
geldt vooralsnog een verdenking van carcinogeniteit voor de mens, op basis van
epidemiologische gegevens (Gezondheidsraad, '00). In tabel 4.2.a worden de
voornaamste overige effecten van de diverse typen houtstof beschreven (uit: Wander,
'99).
Voor de blootstelling die in het verleden optrad bij het werken met oplosmiddelrijke
contactlijmen wordt verwezen naar de passage over het leggen van vloerbedekking in
paragraaf 4.2.
Tabel 4.2.a Voornaamste effecten van de diverse typen houtstof, afgezien van
carcinogeniteit
Houtsoort Effecten (voornaamste effect vetgedrukt)
Vuren Huidontsteking, oogontsteking, verkoudheid, astma, reactie van de
longblaasjes
Meranti Huidontsteking
Grenen Huidontsteking, oogontsteking, verkoudheid astma
Eiken Huidontsteking, oogontsteking, verkoudheid, astma
Azobé Jeuk, huidontsteking
Merbau Huidontsteking, oogontsteking, verkoudheid, astma
Beuken Huidontsteking, oogontsteking, verkoudheid, astma
Balau Huidontsteking
Iroko Huidontsteking, oogontsteking, verkoudheid, astma, reactie
45
longblaasjes
Ramin Huidontsteking, oogontsteking, verkoudheid, astma, reactie
longblaasjes
Western red Astma, allergie, oogontsteking, verkoudheid.
cedar
Schuren en voegen
Het parket wordt daarna 3 maal geschuurd met behulp van een schuurmachine met
stofzak. De nietgaten en voegen worden vervolgens door middel van een spatel gevuld
met een acrylaat voegmiddel, waarin schuurstof van de laatste schuurgang (het fijnste
schuurstof) is gemengd. Het voegen wordt gedaan door middel van een spatel. Het
schuren en voegen neemt voor 50 m2 ongeveer anderhalve dag in beslag.
Huid
Bij het mengen van het voegmiddel met het schuurstof kan blootstelling van de huid
optreden aan zowel het voegmiddel als het schuurstof. Indien sprake is van een
houtsoort met sensibiliserende componenten is er kans op huidallergie. Het
voegmiddel is op basis van acrylaat. Afhankelijk van het monomeergehalte kan een
allergische reactie op allergene acrylaten optreden.
Luchtwegen/ogen
Bij het schuren en bij het mengen van het voegmiddel met het schuurstof kan
blootstelling van luchtwegen en ogen optreden aan schuurstof (zie tabel 4.2.a). Omdat
de afzuiging van parketschuurmachines vaak tekortschiet, kan de MAC-waarde voor
houtstof (2 mg/m3) worden overschreden (Arbouw, ongedat.).
4.3.2 Het leggen van vast mozaiekparket
Vast mozaiekparket wordt direct op de cement- of anhydriet gebonden dekvloer
gelijmd met een 2K polyurethaanlijm. Voor de blootstelling wordt verwezen naar
hetgeen hierboven beschreven is voor het leggen van vast tapisparket.
4.3.3 Het leggen van vast lamelparket
Het leggen van vast lamelparket is in grote lijnen identiek aan het leggen van
tapisparket. Het enige verschil is, dat niet gevoegd hoeft te worden.
4.3.4 Het leggen van zwevend tapisparket, lamelparket en laminaat
Hierbij wordt een PE-folie los op de ondervoer gelegd, vervolgens ook los een
tussenvloer van naaldvilt of ander materiaal, afhankelijk van de eisen ten aanzien van
vocht- en geluidsisolatie. Het tapis- of lamelparket wordt tenslotte ook los op de
tussenvloer gelegd. Daarbij wordt in mes en groef verlijmd met behulp van een PVAc-
lijm.
Bij deze werkzaamheden treedt blootstelling op aan houtstof van het zagen, en aan
PVAc-lijm.
Voor houtstof, zie boven. Het gebruik van PVAc-lijm brengt geen gezondheidsrisico's
met zich mee, noch voor de huid, noch voor ogen of luchtwegen.
46
Laminaat wordt eveneens los op een tussenvloer gelegd, maar verlijming is niet nodig,
aangezien laminaat wordt geklikt.
Het tapisparket wordt vervolgens geschuurd en gevoegd, het lamelparket enkel
geschuurd. Voor de kansen op blootstelling, zie boven. Laminaat kent verder geen
bewerkingen.
4.3.5 Het lakken, oliën of in de was zetten van tapis- of lamelparket
Nadat de vloer is geschuurd (en bij tapis: gevoegd) wordt de vloer gelakt of voorzien
van parketolie of ~was. De laatste jaren is het gebruik van olie en was in populariteit
toegenomen. In ongeveer 70% van de gevallen wordt hiervan gebruik gemaakt. Het
lijkt echter of er de laatste maanden weer een kentering optreedt in de richting van lak.
De reden zou kunnen zijn dat een olie- of wasvloer meer onderhoud vergt.
Lak wordt in drie lagen aangebracht. De lak is een watergedragen 1K- of 2K
polyurethaanlak. De 2K-lak heeft een hogere slijtweerstand. Voor woningen volstaat
de 1K-lak. Tussen de tweede en derde laag wordt de vloer gepolijst met een roterende
machine. De lak wordt aangebracht met rollers met een lange steel. Hierbij kan
hooguit blootstelling van de luchtwegen optreden aan het NMP dat als bestanddeel in
de lakken voorkomt. NMP is echter een weinig vluchtige stof. Meetgegevens
ontbreken.
Olie wordt in twee lagen aangebracht. Bij een wasvloer wordt het hout eerst tweemaal
geïmpregneerd met impregneerolie en vervolgens machinaal in de vaste was gezet.
Het lakken, oliën of in de was zetten van de vloer neemt ca. 1 dag in beslag (bij een
vloer van 50 m2).
De gezondheidsrisico's door blootstelling worden bij deze werkzaamheden bepaald
door het gebruik van 2K-PU-lak. Zie hierboven bij `PU-lijmen' voor enkele
meetgegevens.
Wat betreft de oliën en wassen zijn geen gegevens voorhanden. Blootstelling aan de
olie of was treedt echter niet of nauwelijks op.
Gebruik van conventionele oplosmiddelrijke lakken
Bij het gebruik van de conventionele oplosmiddelrijke nitrocelluloselakken kan een
bijzonder hoge blootstelling aan oplosmiddelen ontstaan. Geluiden uit de branche
geven aan, dat een groot deel van de parketleggers nog oplosmiddelrijke lakken zou
toepassen (FNV Bouw, '02; Van de Wiel & Bos, `01). Nitrocelluloselakken bevatten
70 à 80% zeer vluchtige oplosmiddelen. Bovendien is het oppervlak dat wordt gelakt
groot. Exacte meetgegevens van specifiek deze activiteit zijn niet bekend, maar gezien
de overschrijdingen van de MAC-waarden die al bij het gebruik van contactlijmen
door tapijtleggers werden geconstateerd (par. 4.2) is het zeer waarschijnlijk dat ook
hier (ruime) overschrijdingen kunnen optreden.
47
4.3.6 Reinigingsmiddelen
Voor het reinigen van gereedschap wordt water gebruikt, of, in geval van hardnekkiger
vuil, van speciale doekjes. Voor het reinigen van de handen wordt eveneens van water
of van de doekjes gebruik gemaakt (Black Box van Lecol).
4.3.7 Beschermende maatregelen
Bij het zagen wordt gebruik gemaakt van zaagtafels met afzuiging, of van
decoupeerzagen zonder afzuiging. In dat laatste geval worden stofkapjes gebruikt. De
machinale schuurmachines zijn voorzien van afzuiging en stofzak. De effectiviteit
hiervan laat echter vaak te wensen over (Arbouw, ongedat.).
Bij het werken met epoxy-primers en PU-lijmen worden handschoenen gebruikt.
48
5. VÓÓRKOMEN VAN HUIDAANDOENINGEN, LUCHTWEG-, EN
OOGIRRITATIES BIJ TAPIJT- EN PARKETLEGGERS
Het vóórkomen van huidaandoeningen en luchtweg- en oogirritaties bij tapijt- en
parketleggers is bestudeerd door middel van literatuurstudie. Er blijkt in de literatuur
weinig bekend te zijn omtrent de beroepsgroep. Slechts één rapport dat specifiek op
tapijtlijmers is gericht, is gevonden. Verder zijn gegevens opgevraagd bij het
Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Voor parketleggers zijn géén
literatuurgegevens gevonden.
5.1 Tapijtleggers
Het rapport met betrekking tot tapijtlijmers betreft een onderzoek naar de prevalentie
van handeczeem bij deze beroepsgroep, in vergelijking met een controlegroep en een
groep zandcementvloerenleggers (Geuskens et al., '93). Deze laatste groep wordt
besproken in het deelrapport over vloerenleggers.
De studie werd uitgevoerd ruim vóór er sprake was van een vervangingsplicht voor
tapijtleggers. Toch wordt gemeld dat voor de meeste toepassingen al gebruik werd
gemaakt van watergedragen dispersielijmen. Als oplosmiddel/ cosolvent wordt in het
rapport nog tolueen genoemd, in een gehalte van 5%. Voor speciale toepassingen
(trappen, plinten) werd nog gebruik gemaakt van oplosmiddelrijke contactlijm, met
een oplosmiddelgehalte van ± 75%. Daarnaast wordt nog melding gemaakt van een
`kunstharskit' die 15% methanol bevatte. Deze werd met name vóór 1980 gebruikt,
maar ook nog ten tijde van de studie, zo bleek uit de enquête (Geuskens et al., '93).
Verder worden dezelfde productgroepen genoemd als beschreven in hoofdstuk 3
(egaliseermiddelen etc.), maar deze worden niet verder beschreven.
Bij de studie waren 151 tapijtlijmers betrokken. Een groep van 118 treinmachinisten
diende als controlegroep. Het onderzoek werd uitgevoerd met behulp van de `NIPG-
TNO eczeemvragenlijst'. Deze bevatte wat betreft huidaandoeningen deels dezelfde
vragen als de Schildersvragenlijst:
- Heeft u de afgelopen 12 maanden wel eens last gehad van:
- Rode, opgezwollen handen of vingers
- Rode handen of vingers met kloofjes
- Blaasjes op de handen of tussen de vingers
- Ruwe of schilferende handen met kloofjes
- Jeukende handen of vingers met kloofjes
Het criterium voor `handeczeem was': één of meer van bovenstaande klachten hebben
(gehad), én bovendien ófwel langer dan drie weken in het voorgaande jaar, ófwel met
een terugkerend karakter. Volgens dit criterium, was de prevalentie handeczeem onder
tapijtlijmers 29%, tegen 9% onder de controlegroep (Geuskens et al., '93). Van de
groep tapijtlijmers met handeczeem, had 12% het voorgaande jaar ook van het werk
verzuimd om deze reden, ofwel 3,5% van de totale groep tapijtlijmers.
49
Met behulp van een aantal aanvullende vragen is getracht relaties te leggen tussen de
prevalentie van handeczeem en de werkzaamheden en het productgebruik. Significante
relaties werden alleen gevonden tussen het optreden van handeczeem en het verbruik
van kunstharskit (+ methanol) en het verbruik van vochtisoleermiddel. Verder was de
prevalentie handeczeem significant hoger bij degenen die alléén tapijtlijmwerk deden
dan bij degenen die ook ander werk verrichtten. Géén significante relatie bestond
onder meer tussen de prevalentie handeczeem en het aantal jaren dat men als
tapijtlijmer werkzaam was, het aantal uren dat het afgelopen jaar besteed was met
tapijtlijmen, het totale verbruik van lijm per maand (alle typen samen), het verbruik
van dispersiekit, het verbruik van contactlijm en het verbruik van neopreen hechtlak,
egaliseermiddel en verdunningsmiddel (Geuskens et al., '93). Wél werd een verband
gevonden tussen het optreden van één of meer van de genoemde vijf symptomen van
huidaandoeningen en het gebruik van bepaalde producten wanneer men de criteria
"langer dan drie weken" of "terugkerend" liet vallen. Dit was het geval voor het
gebruik van neopreen hechtlak, verdunningsmiddelen en egaliseermiddelen.
Verder werd geen relatie gevonden tussen een `atopische' gesteldheid (`verhoogde
individuele gevoeligheid') en het optreden van handeczeem. Als indicatoren voor
`atopie' werd echter alleen gekeken naar `hooikoorts' en `dauwworm als baby'.
Andere, meer betrouwbare, indicatoren als `eczeem in de plooien van knie of elleboog'
of `vroeger handeczeem' (van der Walle, '94) werden niet beschouwd.
Tenslotte wordt opgemerkt, dat ook andere, niet bestudeerde factoren het optreden van
handeczeem kunnen bevorderen, zoals de samenstelling van het tapijt en mechanische
belasting van de huid (Geuskens et al., '93).
Een zoekopdracht in het bestand van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten,
leerde dat sinds 1998 twee tapijtlijmers zijn aangemeld met een huidaandoening; in
beide gevallen contacteczeem. In één geval werd `lijm' als oorzaak gegeven, in het
tweede geval `epoxyhars'. Het is echter niet waarschijnlijk dat een epoxylijm als
tapijtlijm wordt gebruikt. Mogelijk is gebruik gemaakt van een epoxy primer, zijn
andere werkzaamheden verricht, of is sprake van een bestaande epoxy-allergie die
geen relatie heeft met de huidaandoening (of in ieder geval niet via het werk als
tapijtlijmer).
5.2 Parketleggers
Zoals gezegd, is voor parketleggers geen literatuur gevonden. Ook literatuur omtrent
`overige effecten' (m.u.v. neurotoxiciteit) bij tapijt- en parketleggers is niet gevonden.
Wel is uit de literatuur een case bekend van een vertegenwoordiger in polyurethaan
parketlakken die beroepsastma ontwikkelde (Snippe et al., '01). Isocyanaten vormen in
veel landen de belangrijkste oorzaak van beroepsastma, hoewel het aandeel in het
totaal uiteenloopt van 3% tot 25% (Snippe et al., '01). Hierbij moet wel worden
opgemerkt dat in parketlijmen en -lakken en in voegmiddelen veelal MDI als
monomeer wordt gebruikt (zie hf. 3), hetgeen de minst vluchtige isocyanaat is. Alleen
bij verneveling zou het risico op beroepsastma significant zijn (Snippe et al., '01).
50
Volgens een parketlegger die is geïnterviewd, ontwikkelt 5 à 10% van de
parketleggers eczeem, met name als gevolg van de epoxy primers en polyurethaan-
lijmen en -coatings die zij gebruiken (Strooper, '01). Helaas kon dit als gevolg van het
gebrek aan gegevens niet worden geverifieerd.
51
6. OORZAKELIJKE FACTOREN VAN HUIDAANDOENINGEN,
LUCHTWEG- EN OOGIRRITATIES ONDER TAPIJT- EN
PARKETLEGGERS
In het voorgaande hoofdstuk bleek al, dat er in de literatuur bijzonder weinig gegevens
te vinden zijn omtrent het optreden van gezondheidsklachten onder de groep van
tapijtleggers en parketleggers. Dit geldt in nog sterkere mate voor gegevens omtrent de
oorzaken van de klachten, ofwel de bijdrage die de diverse belastende factoren aan het
ontstaan van klachten leveren. Dit hoofdstuk zal zich daarom met name baseren op de
eigen inventarisatie van het product-gebruik, en op gegevens uit de literatuur die
betrekking hebben op andere beroepsgroepen. De nadruk in dit hoofdstuk zal liggen op
een bespreking van oorzakelijke factoren van huidklachten, gezien de achtergrond van
deze studie. Effecten op de luchtwegen of ogen komen slechts zeer beperkt aan de
orde.
Het ontstaan van handeczeem of `huidklachten' is in het algemeen multicausaal.
De volgende factoren kunnen in meerdere of mindere mate bijdragen aan het ontstaan
van huidklachten onder tapijt- en parketleggers:
Blootstelling aan allergene stoffen
Blootstelling aan irriterende stoffen
Mechanische belasting
Klimatologische factoren
Persoonlijke gevoeligheid.
Deze factoren zullen in dit hoofdstuk achtereenvolgens worden besproken.
6.1 Blootstelling aan allergene stoffen
Het gebruik van producten die allergene stoffen bevatten wordt voor tapijt- en
parketleggers apart besproken.
52
6.1.1 Tapijtleggers
Tabel 6.1 geeft een overzicht van allergene stoffen in producten die door tapijtleggers
worden gebruikt.
Tabel 6.1 Allergene stoffen (gelabeld met R42 of R43), die in producten voor
tapijtleggers voor kunnen komen (zie hf. 2)
Egaliseermiddelen:
Portlandcement (chroomzouten)
Acrylaatmonomeren
Hydrofoberingsmiddelen (watergedragen):
Biociden (b.v. MCI/MI)
Tapijtlijm (watergedragen):
Biociden (MCI/MI of formaldehydedonor)
Acrylaatmonomeren
(Gemodificeerde colofoniumhars)*
Plinten- en trappenlijm (1-K polyurethaan):
4,4-difenylmethaan diisocyanaat (MDI)
Epoxyprimer voor tapijtlijm
Epoxyhars
Reactieve verdunners
* Niet gelabeld met R42 of R43
Aangezien er geen gegevens bekend zijn over de frequentie van allergieën onder
tapijtleggers, kan alleen een inschatting worden gegeven van het `allergene risico', op
basis van de blootstelling en de allergene potentie van de bestanddelen.
Zoals vermeld in hoofdstuk 2, is chroomhoudend cement in de bouw een bekende oorzaak van allergieën (Arbouw, 1992). Tevens wordt echter vermeld, dat in de meeste gevallen van cementeczeem géén allergie kan worden aangetoond. De invloed van het sterk basische cement (irritatie) kan wel de kans op een allergie voor de chroomverbindingen vergroten, als gevolg van een aantasting van de barrièrewerking van de huid (Piebenga & Van der Walle, '98). Informatie in de literatuur omtrent `chroomeczeem' als gevolg van blootstelling aan cement betreft meestal met name metselaars (b.v. Geier & Schnuch, '98; Coenraads, `83). Specifieke informatie omtrent tapijtleggers en/of egaliseermiddelen is niet voorhanden. Wel bleek uit een onderzoek naar het voorkomen van handeczeem onder tapijtleggers dat er een relatie kon worden aangetoond tussen het aantal uren dat gewerkt werd met egalisatiemiddel en het vóórkomen van één of meer symptomen van handeczeem (Geuskens et al., '93).
Zowel egalisatiemiddelen als tapijtlijmen kunnen lage gehalten acrylaatmonomeren
bevatten. Egalisatiemiddelen bevatten maximaal 10% acrylaatbindmiddel, net als
tapijtlijmen (maximaal 20% acrylaatdispersie; vaste stofgehalte ± 50%). De gehalten
acrylaatmonomeren in het bindmiddel kan ruwweg uiteenlopen van 50 ppm tot 1000
ppm (Schwarz & Baumstark, '01; Visser, '01; Den Elzen, '01), afhankelijk van de
kwaliteit van het bindmiddel. In een egaliseermiddel of tapijtlijm zal derhalve
53
maximaal 100 ppm (0,01%) aan acrylaatmonomeren voorkomen. Over de allergene
potentie van acrylaat-monomeren wordt in de literatuur gesteld dat deze laag is,
ondanks de etikettering met R43 (Fischer et al., '95). Er zouden slechts sporadisch
allergiegevallen ten gevolge van blootstelling aan acrylaat-monomeren voorkomen.
Binnen een groep van 202 Zweedse schilders bij wie allergietests werden uitgevoerd
kwamen geen acrylaat-allergieën voor (Fischer et al., '95). Ook studies onder schilders
in Italië en Portugal konden geen gevallen van sensibilisatie tegen acrylaten aantonen
(Valsecchi et al., '92; Estlander et al., '00). In een Finse en een Nederlandse studie uit
het begin van de jaren '80 worden wel enkele cases van acrylaat-allergieën onder
schilders gemeld (Estlander et al., '00). Ook worden enkele cases van acrylaat
allergieën na blootstelling via de lucht gemeld (Huygens & Goossens, '01). Mogelijk
werden de cases in het verleden veroorzaakt door de hogere gehalten monomeren die
voorkwamen.
Hydrofoberingsmiddelen en tapijtlijmen kunnen biociden bevatten. De veel gebruikte
isothiazolinonen-combinatie MCI/MI is een sterk allergeen, dat al vanaf een gehalte
van 20 ppm kan sensibiliseren (Basketter et al., '99). Dit wordt met name veroorzaakt
door het bestanddeel MCI. Het gehalte in verven en lijmen e.d. ligt in het algemeen
boven de 20 ppm. In Duitsland werd onder een groep van 72 schilders met
handeczeem een frequentie van MCI/MI-allergieën van 5,0% gevonden, terwijl deze
frequentie onder een groep van 192 personen uit de algemene bevolking 8,4% bedroeg
(Geier, '01). De allergieën onder de algemene bevolking worden met name
veroorzaakt door het gebruik van cosmetica die MCI/MI bevat (o.a. Reinhard et al.
,'01). Ook bij de schilders kan de oorzaak van sensibilisatie in het gebruik van
cosmetica hebben gelegen. Dit doet overigens niets af aan de klachten die vervolgens
ontstaan tijdens het gebruik van andere producten, zoals tapijtlijmen. Voor meer
achtergrond informatie wordt verwezen naar het (deel-) rapport met betrekking tot
schilders.
Andere biociden die in tapijtlijmen kunnen voorkomen zijn formaldehyde of
formaldehyde-donoren. In de bovengenoemde groep Duitse schilders met handeczeem
bleek 4,8% allergisch voor formaldehyde. Ook formaldehyde is derhalve een relatief
potent allergeen.
Wat betreft de gemodificeerde colofoniumhars die als tackifier in lijmen kan
voorkomen is de situatie niet helemaal duidelijk. Colofonium zelf is een veel
voorkomende oorzaak van allergieën - bijvoorbeeld onder schilders (Geier, 01) - maar
in hoeverre de modificatie de allergene potentie verlaagt is niet bekend.
Isocyanaten staan bekend als potente luchtweg-allergenen, maar als zwakke huid-
allergenen. In veel landen zijn isocyanaten de belangrijkste veroorzakers van
beroepsastma (Snippe et al., '01). Het werken met PUR-lijmen voor het aanbrengen
van plinten of tapijt op trappen kan tot blootstelling aan isocyanaten leiden. De
isocyanaten die in de lijmen worden toegepast (MDI) zijn niet vluchtig, maar zouden
wel tot sensibilisatie via de huid kunnen leiden.
54
Speciale aandacht moet uitgaan naar de watergedragen epoxyprimer voor tapijtlijmen.
Zoals gezegd worden deze alleen toegepast bij een zeer harde ondergrond van b.v.
tegels. Epoxyprimers bevatten hoge gehalten sensibiliserende stoffen (boven de 50%).
De allergene potentie van epoxyharsen en reactieve verdunners (diglycidylethers) is
hoog. Dit blijkt onder meer uit de ervaring dat beginnende epoxyverwerkers díe een
allergie ontwikkelen, dit in het algemeen binnen 6 maanden doen (Condé-Salazar &
Alomar, '00). Behalve uit dergelijke gegevens van epidemiologische aard, is de
allergene potentie ook uit de chemische eigenschappen af te leiden (Basketter et al.,
'95). Epoxyharsen, en de meeste reactieve verdunners zijn namelijk corrosief voor de
huid, en zeer reactief. Tapijtlijmers die deze producten regelmatig verwerken hebben
daarom een grote kans een epoxy-allergie op te lopen indien zij hun huid niet
voldoende beschermen. Slechts enkele spatjes van epoxyverbindingen zouden al tot
een allergie kunnen leiden (Estlander et al., '00). Epoxy-allergieën leiden bovendien
veelal tot ernstige vormen van handeczeem. Als gevolg van blootstelling aan vluchtige
reactieve verdunners, kan daarnaast contactdermatitis aan het gelaat ontstaan (Condé-
Salazar & Alomar, '00).
55
6.1.2 Parketleggers
Tabel 6.2 geeft een overzicht van allergene stoffen in producten die door parketleggers
worden gebruikt.
Tabel 6.2 Allergene stoffen (gelabeld met R42 of R43), die in producten voor
parketleggers voor kunnen komen (zie hf. 3)
Egaliseermiddelen:
Portlandcement (chroomzouten)
Acrylaatmonomeren
Parketlijm; 1-K en 2-K polyurethaan:
4,4-difenylmethaan diisocyanaat (MDI)
Parketlijm; polyvinylacetaat-dispersie:
Biocide (MCI/MI)
Parketlijm op cementbasis:
Portlandcement (chroomzouten)
Primer voor parketlijm; acrylaatdispersie:
Biocide (MCI/MI)
Acrylaatmonomeren
Primer voor parketlijm; watergedragen epoxy:
Epoxyhars
Reactieve verdunners (diglycidylethers)
Voegmiddel; acrylaatdispersie:
Biocide (MCI/MI)
Acrylaatmonomeren
Voegmiddel; 1-K polyurethaan:
4,4-difenylmethaan diisocyanaat (MDI)
Parketlak; PUR-acrylaat dispersie:
Biocide (MCI/MI)
Acrylaatmonomeren
Parketlak; PUR-dispersie:
Biocide (MCI/MI)
Verharder voor PUR-dispersie parketlak:
4,4-difenylmethaan diisocyanaat (MDI)
Primer voor parketlak; acrylaatdispersie:
Biocide (MCI/MI)
Acrylaatmonomeren
Parketolie; oplosmiddelhoudend:
Terpentijn
Parketwas; watergedragen:
Trisisobutylfosfaat
Chlooracetamide
Acrylaatmonomeren
Parketwas; oplosmiddelhoudend:
Terpentijn
56
De parketlegger gebruikt een breder assortiment producten dan de tapijtlegger,
waarvan een groot deel enkele allergene stoffen bevat. In veel gevallen gaat het om
lage gehalten biociden, acrylaatmonomeren of vrije isocyanaten. Deze zijn in de
vorige paragraaf over tapijtlegger (6.1.1) al besproken, evenals Portlandcement,
hetgeen hier in egaliseermiddelen en in parketlijm op cementbasis voorkomt. De
parketlegger gebruikt verder nu en dan epoxyprimers, met name wanneer een
`vochtscherm' wordt gewenst. Ook deze zijn in paragraaf 6.1.1. uitgebreid besproken.
Producten die specifiek door de parketlegger worden toegepast, zijn de parketoliën en
wassen. De oplosmiddelhoudende varianten bevatten terpentijn een bekend
allergeen. Onder de eerder genoemde 72 schilders met handeczeem die in Duitsland
zijn onderzocht, had 5,6% een allergie tegen terpentijn (Geier, '01). Over
trisisobutylfosfaat en chlooracetamide, twee bestanddelen van een watergedragen
parketwas, zijn dergelijke gegevens niet bekend.
Voor de parketlegger moet tenslotte worden opgemerkt, dat het zagen van parket in
bepaalde gevallen tot blootstelling kan leiden aan allergene componenten uit het hout
(b.v. colofoniumhars, terpenen). Met name bij hardhoutsoorten zou dit een rol kunnen
spelen bij het ontstaan van huidklachten (zie tabel 4.2.a).
6.2 Blootstelling aan irriterende stoffen
Irriterende stoffen zijn stoffen die bij éénmalige of herhaalde blootstelling kunnen
leiden tot kleine of grotere beschadigingen van de huid. Bestanddelen als oppervlakte-
actieve stoffen, oplosmiddelen en basen ontvetten daarnaast de huid. Deze droogt
hierdoor uit, hetgeen de weerstand tegen andere (irriterende) stoffen weer verlaagt, en
op zichzelf een eerste stap is in de richting van een dermatitis (eczeem). Het
cumulatieve effect van vele geringe huidbeschadigingen als gevolg van irriterende
stoffen, is op den duur een chronische irritatieve contactdermatitis, c.q. contacteczeem
(Piebenga & van der Walle, '98). Veelvuldig contact met irriterende stoffen, is
derhalve vaak één van de hoofdoorzaken van het ontstaan van huidproblemen,
tezamen met de invloed van vocht. Huidbeschadiging door irritatief eczeem bevordert
vervolgens het ontstaan van allergisch eczeem, doordat de barrièrewerking van de huid
wordt verstoord (Piebenga & van der Walle, '98; Estlander et al., '00).
Zowel tapijt- als parketleggers gebruiken relatief veel producten waarin irriterende
stoffen voorkomen. Op grond van de lage concentraties van de afzonderlijke
bestanddelen worden de producten in het algemeen echter niet geclassificeerd als
`irriterend'.
6.2.1 Tapijtleggers
In het eerder aangehaalde onderzoek naar het voorkomen van eczeem onder
tapijtleggers (Geuskens et al., '93) is getracht relaties te leggen tussen het gebruik van
specifieke producten en het optreden van handeczeem. Significante relaties bleken
alleen aantoonbaar tussen handeczeem en het aantal uren per week dat men met
`kunstharskit' (15% methanol) en met 'vochtisolatiemiddel' werkte (Geuskens et al.,
'93). De producten worden helaas niet verder omschreven. Kuntsharskit met 15%
57
methanol wordt momenteel echter niet meer toegepast. De vochtisolatiemiddelen
(hydrofoberingsmiddelen) die momenteel worden toegepast bevatten irriterende
silaanverbindingen en tensiden (tabel 2.2). De gehalten van deze stoffen zijn echter
niet hoog. De relevantie van de gevonden relaties voor de huidige situatie lijkt
twijfelachtig. Wel werd nog een relatie gevonden tussen het aantal uren dat gewerkt
werd met egalisatiemiddel en het vóórkomen van één of meer symptomen van
handeczeem (Geuskens et al., '93).
Tabel 6.3 geeft een overzicht van irriterende stoffen in de producten die tapijtleggers
gebruiken.
Tabel 6.3 Irriterende stoffen die in producten voor tapijtleggers voor kunnen komen
(zie hf. 2)(incl. niet als irriterend gelabelde stoffen, zoals huid-ontvettende
oplosmiddelen)
Egaliseermiddelen:
Portlandcement, acrylaatmonomeren, calciumhydroxide
Hydrofoberingsmiddelen (watergedragen):
siloxanen, tensiden, isothiazolinon-biociden
Tapijtlijm (watergedragen):
Tackifiers, weekmakers (gemod. colofoniumhars, butyldiglycolacetaat, aromatische en
alifatische koolwaterstoffen), emulgatoren, biociden (Bronopol, MCI/MI,
formaldehyde), anti-schuimmiddel (propyleenglycol, alkylfenolethoxylaten),
acrylaatmonomeren, corrosieremmer (b.v. zinkfosfaat).
Plinten- en trappenlijm (1-K polyurethaan):
4,4-difenylmethaan diisocyanaat (MDI), weekmaker (benzylbutylftalaat).
Epoxyprimer voor tapijtlijm
Epoxyhars, reactieve verdunners, polyamine-epoxyhars adductverharder (oogirr.)
Reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen:
Thinner (xyleen, butanol, butylacetaat, aceton), methylethylketon, methyleenchloride.
Wat betreft de `irriterende capaciteit' zullen vrijwel alle bovengenoemde producten
hoog scoren. Alleen het hydrofoberingsmiddel, met een gehalte water van meer dan
90%, lijkt relatief minder irriterend. Cement en Portlandcement zijn als gevolg van het
sterk basische karakter sterk irriterend. Tapijtlijm bevat een grote variatie aan
potentieel irriterende stoffen, en trappen- en plintenlijm bevat diisocyanaten en
oligomeren. De epoxyprimer bevat een hoog gehalte epoxyhars en reactieve
verdunner, welke als corrosief geclassificeerd zijn. De reinigingsmiddelen tenslotte
zijn sterk ontvettend, en zullen met name wanneer ze als handenreiniger worden
gebruikt een zeer belangrijke irriterende factor zijn. In veel gevallen wordt echter
water als reiniger gebruikt (hf.4). Aangezien handschoenen alleen bij het werken met
epoxyproducten worden gebruikt (zie hf. 4) zal de blootstelling aan irriterende stoffen
een aanzienlijke rol kunnen spelen (uiteraard afhankelijk van de persoonlijke
zorgvuldigheid van werken).
58
6.2.2 Parketleggers
Tabel 6.4 geeft een overzicht van irriterende stoffen in de producten die parketleggers
gebruiken.
Voor parketleggers geldt in grote lijnen hetzelfde als voor tapijtleggers, zij het dat een
nog grotere range aan irriterende stoffen in de producten voorkomt. De blootstelling
aan, en dus het risico van, producten als lijmen, primers, parketlakken, oliën en
wassen zal sterk afhangen van de persoonlijke werkwijze.
Een extra factor bij parketleggers is het zagen en schuren van parket, waarbij de huid,
de ogen en de luchtwegen kunnen worden blootgesteld aan irriterend houtstof.
Houtstof is hygroscopisch, en droogt de huid derhalve uit, en kan vele irriterende
bestanddelen bevatten, afhankelijk van de houtsoort (zie ook tabel 4.2.a).
Tenslotte zullen de `handreinigingsdoekjes' wanneer ze regelmatig gebruikt worden
een sterke irriterende factor zijn, net als lijmverwijderaars als thinner,
methyleenchloride of methylethylketon.
59
Tabel 6.4 Irriterende stoffen die in producten voor parketleggers voor kunnen komen
(zie hf. 3) (incl. niet als irriterend gelabelde stoffen, zoals huid-ontvettende
oplosmiddelen)
Egaliseermiddelen:
Portlandcement, acrylaatmonomeren, calciumhydroxide
Parketlijm; 1-K en 2-K polyurethaan:
4,4-difenylmethaan diisocyanaat (MDI)
Parketlijm; polyvinylacetaat-dispersie:
Biocide (MCI/MI), weekmaker (diisobutylftalaat)
Parketlijm op cementbasis:
Portlandcement, cement.
Primer voor parketlijm; acrylaatdispersie:
Biocide (MCI/MI), acrylaatmonomeren, tensiden, cosolvents (b.v. propyleenglycol)
Primer voor parketlijm; watergedragen epoxy:
Epoxyhars, reactieve verdunners (diglycidylethers), polyamine-epoxyhars adductverharder
Voegmiddel; nitrocellulose:
isopropanol, houtstof.
Voegmiddel; acrylaatdispersie:
Biocide (MCI/MI), acrylaatmonomeren, houtstof.
Voegmiddel; 1-K polyurethaan:
4,4-difenylmethaan diisocyanaat (MDI), houtstof, tolueen, solvent nafta
Parketlak; PUR-acrylaat dispersie:
N-methylpyrrolidon, cosolvents (butylglycol, butyldiglycol, 3-butoxypropaan-2-ol,
butoxydiglycol), triethylamine, tenside (nonylfenolethoxylaat), biocide (MCI/MI),
acrylaatmonomeren
Parketlak; PUR-dispersie:
N-methylpyrrolidon, pH-regulator (dimethylaminoethanol, triethylamine), biocide (MCI/MI)
Verharder voor PUR-dispersie parketlak:
4,4-difenylmethaan diisocyanaat (MDI)
Primer voor parketlak; acrylaatdispersie:
Cosolvents (propyleenglycol, 2-fenoxyethanol, 2-butoxyethanol), tensiden
(nonylfenolethoxylaat, anionische tensiden), triethylamine, biocide (MCI/MI),
acrylaatmonomeren
Parketolie, watergedragen:
N-methylpyrrolidon
Parketolie; oplosmiddelhoudend:
Terpentijn
Parketwas; watergedragen:
Tenside (alcoholethoxylaat), cosolvents, acrylaatmonomeren
Parketwas; oplosmiddelhoudend:
Terpentijn, white spirit (terpentine)
Reinigingsmiddelen voor gereedschap en handen:
Thinner (xyleen, butanol, butylacetaat, aceton), methylethylketon, methyleenchloride,
reinigingsdoekjes (D-limoneen, ethanol, dibasic esters, cetrimonium bromide).
60
6.3 Mechanische belasting
Diverse werkzaamheden die tapijt- en parketleggers verrichten, kunnen een
`schurende' werking uitoefenen op de huid, waardoor deze licht wordt beschadigd.
Andere belastende factoren, zoals irriterende en allergene stoffen, kunnen dan
makkelijker in de huid doordringen. Men kan hierbij voor tapijtleggers denken aan het
hanteren van het tapijt zelf (Geuskens et al. ,'93), het reinigen van materialen - indien
dit met de hand gebeurt - en het reinigen van de handen indien een reiniger met een
schuurmiddel wordt gebruikt. Voor parketleggers kunnen de laatste twee factoren
eveneens een rol spelen. Daarnaast kan men denken aan het schuren van parket, voor
zover dit met de hand (schuurpapier) gebeurt, contact met houtsplinters e.d.
Over de daadwerkelijke invloed van mechanische belasting van de huid is weinig
bekend, dat wil zeggen: weinig dat uitstijgt boven kwalitatieve beschrijvingen. Een
onderzoek onder 500 tapijtleggers in Zweden wees echter uit dat 10-20% van hen
beroepsgerelateerde `hyperkeratose' (eelt) vertoonde op de knokkels van de vingers.
Dit verschijnsel werd geweten aan langdurige en herhaalde druk en wrijving als gevolg
van de werkzaamheden (Wahlberg, 1985).
In een onderzoek onder metaalbewerkers werd een zwakke relatie gevonden (`odds
ratio' 1,35) tussen het aantal uren `mechanische huidbelasting' en de ontwikkeling van
eczeem (Berndt et al., '00).
6.4 Weersinvloeden
In een enquête onder schilders gaven diverse personen aan, dat met name tijdens de
winter huidklachten optreden of verergeren (Terwoert et al., in prep.). Ook uit
enquêtes onder andere beroepsgroepen, zoals kappers, is dit bekend (Terwoert et al.,
'01). Ook is uit de kappersbranche bekend dat droge lucht, in casu als gevolg van het
gebruik van föhns én als gevolg van een lage luchtvochtigheid in de kapsalon, het
risico op huidklachten vergroot (Uter et al., '99). Een lage luchtvochtigheid, met name
tijdens `droog vriesweer' in de winter, is derhalve één van de factoren die bijdragen
aan de ontwikkeling van - irritatieve - huidklachten.
6.5 Persoonlijke gevoeligheid
Het aanwezig zijn van een verhoogde gevoeligheid van de huid en/of de luchtwegen
wordt wel aangeduid met de term `atopie'. Wanneer één of meer van de volgende
symptomen aanwezig zijn, kan gesproken worden van een persoon met een `atopische
constitutie':
Als baby eczeem of dauwworm gehad hebben;
Eczeem in plooien van knie/ elleboog gehad hebben;
Eczeem a/d handen al vóór het begin van het werk (als tapijt- of parketlegger);
Hooikoorts of astma;
Overgevoeligheid voor huisstof of dieren.
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de atopie-kenmerken die zich uiten in
huidklachten en de kenmerken die zich uiten in luchtweg- en oogklachten (de laatste
twee punten). Dermatologen zijn het er tegenwoordig over eens, dat alleen de
kenmerken die zich uiten in huidklachten het risico op huidaandoeningen als gevolg
61
van het werk vergroten (Coenraads & Diepgen, '97; Diepgen & Coenraads, '99).
Hooikoorts of overgevoeligheid voor huisstof vergroot derhalve níet het risico op
beroepseczeem. Wel bleek uit onderzoek onder schilders in Zweden dat personen met
`luchtweg-atopie' een grotere kans hebben op luchtweg-irritaties als gevolg van de
inhalatie van irriterende stoffen (Wieslander & Norbäck, '98).
`Huid-atopie' blijkt niet de kans op allergische huidaandoeningen te vergroten, maar
wél de kans op irritatieve huidaandoeningen. Onderzoek onder kapsters, die intensief
aan allergenen worden blootgesteld, wees uit dat onder personen met een geschiedenis
van `atopisch eczeem' de sensibilisatie-frequentie niet hoger was dan onder anderen
(Coenraads & Diepgen, '97). Tegelijkertijd bestaat er op basis van diverse
epidemiologische studies consensus over het feit dat `huid-atopie' wél de kans op
irritatieve huidaandoeningen aanzienlijk vergroot. Bij personen die één of meer van
bovenstaande kenmerken van huid-atopie bezitten is de kans op het ontstaan van
irritatief eczeem "op zijn minst verdubbeld" (Coenraads & Diepgen, '97). Onderzoek
onder schilders bevestigt deze conclusies (zie deelrapport schilders). Aantasting van de
huid door irritatieve huidaandoeningen kan overigens wel leiden tot een hogere kans
op sensibilisatie wanneer de huid aan allergenen wordt blootgesteld (Piebenga & Van
der Walle, '98).
Onderzoek onder tapijt- en parketleggers naar de invloed van de factor `huid-atopie' is
niet bekend. Wel is in een studie naar het voorkomen van handeczeem onder
tapijtleggers gekeken naar de factor "droog huidtype". In dit onderzoek kon géén
relatie worden gelegd tussen het voorkomen van handeczeem en een droog huidtype
(Geuskens et al., `93). In andere beroepsgroepen kapsters en verpleegsters - werd
wél een duidelijk verhoogd risico gevonden voor personen met een droog huidtype
(Diepgen & Coenraads, '99; Uter et al., '99). Ook het eigen onderzoek onder schilders
lijkt deze conclusie te bevestigen.
6.6 Discussie
Onderzoek in het begin van de jaren '90 wees uit, dat onder tapijtleggers méér
handeczeem voorkwam dan onder een controlegroep van machinisten (Geuskens et al.,
'93). Recenter onderzoek, en onderzoek onder parketleggers, is niet voorhanden. Een
reeks aan factoren kan in principe bijdragen aan het ontstaan van handeczeem bij
tapijt- en parketleggers, maar met name irritatieve factoren lijken een voorname rol te
spelen. Specifieke onderzoeksgegevens die de rol van de diverse factoren kunnen
bevestigen of ontkennen zijn voor deze beroepsgroepen zijn echter niet beschikbaar.
Afgezien van het incidentele gebruik van epoxyprimers lijken tapijt- en parketleggers
niet intensief te worden blootgesteld aan allergische stoffen. Wel kan blootstelling aan
Portlandcement (egaliseermiddelen, parketlijm op cementbasis) als gevolg van de
combinatie van het sterk basische karakter (irritatie) en de aanwezigheid van allergene
chroomverbindingen tot huidproblemen leiden. Verder kan blootstelling aan
isocyanaten plaatsvinden bij het gebruik van polyurethaanlijmen (trappen, plinten,
parket), voegmiddelen en verharders voor bepaalde parketlakken. De isocyanaten die
hierin worden toegepast (MDI) zijn echter weinig vluchtig.
62
De invloed van irritatieve factoren lijkt bij deze beroepsgroepen beduidend groter.
Cement en Portlandcement, lijmen, epoxy's en reinigingsmiddelen voor handen en
gereedschap zorgen potentieel voor een aanzienlijke irritatieve belasting bij beide
beroepsgroepen. Voor de parketlegger komt hier nog blootstelling aan fijn houtstof bij.
Gezien de typen hout die vaak voor parket worden gebruikt (de hardere soorten) is het
risico op irritaties relatief hoog. Ook kunnen de parketoliën en wassen hoge
concentraties irriterende bestanddelen bevatten.
Voor tapijtleggers is de mechanische belasting van de huid mogelijk een niet te
onderschatten factor. Afhankelijk van het type vloerbedekking, kan het hanteren
hiervan de huid mechanisch beschadigen. Deze factor lijkt voor de parketlegger van
minder groot belang.
Ook voor tapijt- en parketlegger speelt de persoonlijke gevoeligheid van de huid
waarschijnlijk een grote rol. Hoewel specifieke gegevens voor deze beroepsgroepen
niet beschikbaar zijn, blijkt uit onderzoek onder andere groepen dat de factoren `huid-
atopie' en `droog huidtype' het risico aanzienlijk kunnen verhogen.
De blootstelling aan allergene, irriterende en mechanische factoren die de huid
belasten wordt beïnvloed door het gebruik van handschoenen. Het lijkt erop, dat
handschoenen door tapijt- en parketleggers nauwelijks worden gebruikt (hf. 4). Het al
dan niet gebruiken van handschoenen kan wisselende effecten hebben, en kan
daardoor het beoordelen van oorzaken van huidklachten sterk bemoeilijken. Aan de
ene kant kunnen handschoenen uiteraard het contact met allergenen en irriterende
stoffen en mechanische belasting voorkomen, en de werknemer daardoor beschermen
tegen het ontstaan van huidklachten. Aan de andere kant worden handschoenen door
velen pas gebruikt wanneer eenmaal huidklachten zijn opgetreden. Uit de literatuur is
het dan ook bekend dat een beschermende werking van handschoengebruik niet kan
worden aangetoond, en dat zelfs een tegenovergesteld effect lijkt op te treden: degenen
die handschoenen dragen, hebben meer huidklachten. Tenslotte kan het gebruik van
handschoenen zélf tot huidklachten leiden. Transpiratie in de handschoen, of het
aantrekken van handschoenen over vochtige handen hetgeen beide veel voorkomt
leidt tot blootstelling van de huid aan vocht; een belangrijke oorzaak voor het ontstaan
van irritatieve huidaandoeningen. Wanneer de handschoen aan de binnenzijde
verontreinigd is met allergene of irriterende stoffen of over vervuilde handen heen
wordt aangetrokken, wat bij veel werkzaamheden ook al snel gebeurt, vindt een nog
intensievere blootstelling aan deze stoffen plaats (occlusie). Bovendien speelt het
probleem van latex-allergie (Smits et al., '00).
De gevolgen van de Vervangingsregeling voor het risico op huidklachten lijken
beperkt, ondanks dat behalve de lijmen ook alle `overige producten' (voegmiddelen,
egaliseermiddelen etc.) onder de regeling vallen. Een lichte afname van de irritatieve
belasting van de huid als gevolg van de afname in het gebruik van
oplosmiddelgedragen producten (lijmen, parketlakken) is waarschijnlijk. Niet alleen de
lijmen zelf bevatten lagere gehalten (ontvettende) oplosmiddelen, met name ook het
reinigen van de handen (en apparatuur) met oplosmiddelen zal minder vaak
63
voorkomen als minder vaak oplosmiddelgedragen producten worden gebruikt.
Tegelijkertijd lijkt het gebruik van allergene stoffen niet significant te zijn
toegenomen. De voornaamste allergenen - epoxyprimers en Portlandcement
(egaliseermiddel) - werden in het verleden ook al gebruikt. De extra allergene
belasting zal met name van het gebruik van biociden in watergedragen producten
komen. Deze worden in een zeer laag gehalte toegepast, maar kunnen wel tot
problemen leiden indien de persoon in kwestie vooraf is gesensibiliseerd als gevolg
van het gebruik van cosmetica met hetzelfde biocide. Uitsluitsel omtrent het belang
van allergene vs. irritatieve factoren kan overigens alleen worden bereikt door
onderzoek op individueel niveau, in casu: het uitvoeren van `lapjesproeven' bij
personen die een huidaandoening hebben ontwikkeld, uiteraard in combinatie met het
verzamelen van informatie over blootstellingen.
Overigens zal een aanzienlijke afname in de blootstelling aan organische oplosmidden
via inademing optreden wanneer de vervangingsregeling adequaat wordt nageleefd.
Dit vormde echter niet de focus van dit onderzoek.
64
7. PREVENTIEVE MAATREGELEN
Aangenomen dat preventie geboden is, hetgeen voor parketleggers strikt genomen niet
is aangetoond maar voor tapijtleggers op basis van gegevens uit het begin van de jaren
'90 wel, kunnen op diverse niveaus maatregelen worden genomen:
Aanpassing van producten
Aanpassing van werkwijzen
Persoonlijke bescherming en hygiëne
Vroege signalering en interventie.
7.1. Aanpassing producten
Wat betreft producten, kan worden gedacht aan product-vervanging, vervanging van
schadelijke componenten, aanpassing van de product-`vorm' en aanpassing van de
verpakkingen.
Product-vervanging
De mogelijkheden voor product-vervanging zijn voor de betrokken beroepsgroepen
niet groot.
Tapijtleggers
Voor tapijtleggers zal wat de allergene stoffen betreft de aandacht met name uitgaan
naar de plinten- en trappenlijm op basis van polyurethaan, en naar de epoxyprimer. In
plaats van de 1-K polyurethaanlijm werden vroeger oplosmiddelrijke contactlijmen
gebruikt voor het lijmen van trappen en plinten. Een teruggang naar deze producten is
geen optie. Watergedragen contactlijmen voor deze toepassingen zijn echter in
ontwikkeling. Momenteel zijn deze nog niet geaccepteerd in de markt, maar het is van
belang de ontwikkelingen te volgen, en vervolgens eventueel het gebruik te
stimuleren. Epoxyprimers voor tapijtlijmen worden naar verluidt al zeer selectief
toegepast (bij een zeer harde ondergrond). Vaak wordt geen primer gebruikt, en anders
een acrylaatprimer. Vervanging van de epoxyprimer in die gevallen waarin deze nu
wordt toegepast is waarschijnlijk moeilijk in verband met mogelijke
hechtingsproblemen.
Wat de irriterende stoffen betreft komen naast de bovengenoemde producten vooral de
reinigingsmiddelen voor handen en gereedschap naar voren. Het gebruik van sterk
ontvettende oplosmiddelen moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Met name voor
de handen kan het tijdig reinigen, met een doek en eventueel water en zeep, problemen
voorkomen. Slechts in uitzonderlijke gevallen zou een - zo mild mogelijke -
industriële handreiniger gebruikt moeten worden. Zie verder paragraaf 7.3.
Parketleggers
Voor parketleggers komen deels dezelfde allergene producten in beeld als bij de
tapijtlegger: polyurethaan (parket-)lijmen en epoxyprimers. Een alternatieve parketlijm
is de polyvinylacetaat-dispersie, welke alleen een allergene biocide bevat.
Parketlijmen op cementbasis zijn wat het risico op huidklachten betreft minder aan te
65
bevelen (par. 6.1/6.2). De epoxyprimers worden door parketleggers gebruikt wanneer
een `vochtscherm' wordt verlangd. Mogelijk kan in plaats daarvan een combinatie van
een hydrofoberingsmiddel (par. 2.2) en een `conventionele' acrylaatprimer worden
toegepast.
Allergene producten die eveneens voor vervanging in aanmerking kunnen komen, zijn
de voegmiddelen op basis van polyurethaan, de `extra verharder' voor
polyurethaandispersie-parketlakken (isocyanaten) en de parketoliën en -wassen die
terpentijn bevatten. Voegmiddelen op basis van acrylaatdispersies en watergedragen
parketoliën en -wassen kunnen in plaats van bovengenoemde producten worden
gebruikt. Het gebruik van de extra verharder voor PUR-dispersie parketlakken moet zo
veel mogelijk worden voorkomen.
Wat de irriterende stoffen betreft, komen naast de bovengenoemde producten de
parketlijm op cementbasis en de handreinigers in beeld. Parketlijmen op basis van
polyvinylacetaat-dispersies kunnen zo veel mogelijk worden toegepast, indien
technisch haalbaar. Bij de handreinigers geldt hetzelfde als voor de tapijtleggers, met
de toevoeging dat ook het gebruik de handreinigingsdoekjes die zijn beschreven
ontraden moet worden.
Overigens hebben veel méér producten die parketleggers gebruiken een sterk irriterend
karakter. Echter, lang niet in alle gevallen is een geschikte vervanger aan te wijzen.
Vervanging van schadelijke componenten,
De wenselijkheid en de mogelijkheden voor vervanging van schadelijke componenten
in producten zal voor de tapijt- en parketleggers samen worden besproken, omdat veel
aanbevelingen overeen zullen komen. Een aantal stofgroepen en/of producten waarbij
vervanging of aanpassing van bestanddelen mogelijk is, wordt hieronder besproken.
Cement en Portlandcement
Zowel tapijtleggers als parketleggers gebruiken egaliseermiddelen die cement
bevatten. Parketleggers gebruiken tevens soms parketlijmen op basis van cement.
Aanpassingen in deze producten zijn met name mogelijk ten opzichte van het
chromaatgehalte van het cement. Zoals bekend, kan blootstelling aan chromaten in
cement allergisch eczeem veroorzaken. In principe zijn er twee opties om het
chromaatgehalte in cement te verlagen (o.m. Arbouw, '92):
Kiezen voor cement dat als gevolg van de herkomst van nature een laag
chromaatgehalte heeft. Dit geldt in het algemeen voor het cement van Nederlandse
afkomst;
Kiezen voor cement dat door middel van de toevoeging van ferrosulfaat een verlaagd
chromaatgehalte heeft. Dit `chromaatarme' cement is met name op de Duitse en
Scandinavische markt verkrijgbaar.
Naar verluidt bevatten goedkopere cementtypen uit met name Oost-Europa
aanmerkelijk hogere chromaatgehalten dan de bovengenoemde typen.
66
Biociden
Biociden komen voor in hydrofoberingsmiddelen, watergedragen tapijtlijmen,
parketlijmen op basis van polyvinylacetaat, acrylaatprimers voor parketlijmen,
parketvoegmiddelen op basis van acrylaatdispersies en watergedragen parketlakken.
Buiten de isothiazolinonen, Bronopol en formaldehyde-donoren worden niet of
nauwelijks alternatieve `in-can' biociden toegepast. Zowel de isothiazolinonen als het
vrije formaldehyde dat in het product voorkomt als formaldehyde-donoren worden
gebruikt is sensibiliserend. Voor Bronopol geldt dit volgens de etikettering niet,
hoewel cases van allergieën uit de literatuur bekend zijn. Isothiazolinonen,
formaldehydedonoren en Bronopol hebben elk echter een specifieke functie, en zijn
niet inwisselbaar.
Vervanging van biociden is wel mogelijk bínnen een groep van biociden. Er zijn met
name aanmerkelijke verschillen te zien in de allergene potentie van de diverse
isothiazolinon-biociden. In verband met de komende etikettering van producten die
meer dan 15 ppm MCI/MI bevatten (met een Andreaskruis), zijn veel leveranciers al
aan het overschakelen op de combinatie MCI/BIT, die een lagere allergene potentie
heeft en dus niet tot etikettering van het product leidt. De nieuwe combinatie wordt
echter in een hogere concentratie toegepast,waardoor het de vraag is of per saldo een
gunstiger situatie ontstaat.
Wanneer alternatieve biociden worden geïntroduceerd, zoals
methyldibroomglutaarnitril in cosmetica, ontstaat vaak al snel een stijging in het aantal
cases van allergieën tegen de nieuwe stof. Kennelijk brengt de biologische activiteit
die biociden per definitie hebben met zich mee dat ze in veel gevallen ook
sensibiliserend zijn. Voor vervanging van biociden lijkt dit weinig perspectief te
bieden. Tegelijkertijd geldt echter, dat de meeste gevallen van sensibilisatie ontstaan
door het gebruik van cosmetica, en dat sensibilisaties als gevolg van het gebruik van
producten als verven en lijmen tot nog toe niet onomstotelijk zijn bewezen (hf. 6). Dit
opent de mogelijkheid tot een andere maatregel, namelijk het toepassen van andere
biociden in verven en lijmen dan de biociden die in cosmetica worden gebruikt. Dit zal
echter in moeten houden dat er een overleg op gang komt tussen de verf- en
lijmindustrie en de cosmetica-industrie. Het gebruik van bepaalde biociden in
cosmetica (en dus ook in de andere producten) zal bovendien moeten rouleren, gezien
het feit dat na enkele jaren gebruik in cosmetica in het algemeen het aantal cases van
allergieën toeneemt.
Overigens kan het nemen van hygiënische maatregelen tijdens de productie (`plant
hygiene') de noodzaak om hoge concentraties in-can biociden te gebruiken
terugdringen. Het geheel uitbannen van biociden is hoogstwaarschijnlijk niet mogelijk,
maar de concentraties in de producten kunnen omlaag als de productie zo hygiënisch
mogelijk verloopt (o.a. Bielemann, '00).
Acrylaatmonomeren
Hier speelt niet zozeer het vervangen van bestanddelen, aangezien alle acrylaat-
monomeren (zwak) allergeen zijn, maar het verder terugdringen van de gehalten. Uit
de inventarisatie die voor het (deel-) rapport over schilders is gedaan, zijn enkele
indicaties voor huidige gehalten acrylaatmonomeren in (PUR-)acrylaatdispersies
67
gekomen. Verf- en bindmiddelproducenten bleken echter niet snel te bewegen
gegevens hieromtrent te leveren.
Uit informatie van enkele verfproducenten is wel bekend, dat er duidelijk verschillen
zijn in het monomeer-gehalte van bindmiddelen. Deze verschillen zijn er zowel tussen
de diverse leveranciers van bindmiddelen als tussen verschillende bindmiddel-
producten van één leverancier (Visser, '02). Bindmiddelen met een laag monomeer-
gehalte (
Al met al lijkt er zeker een mogelijkheid te zijn om parketlakken, lijmen,
egaliseermiddelen, voegmiddelen en watergedragen parketwassen met een lager
monomeer-gehalte te produceren. De kostprijs van de producten zal hierdoor iets
stijgen.
Epoxy's
In de watergedragen epoxy's die als primer door tapijt- en parketleggers worden
gebruikt, worden als verharder al de relatief weinig schadelijke polyamine-epoxy
adducten gebruikt. Aanpassingen zijn wel mogelijk in de harsen en reactieve
verdunners. Hoewel alle epoxyharsen en reactieve verdunners die voor toepassingen
bij kamertemperatuur worden gebruikt sensibiliserend zijn, kan wel worden gekozen
voor relatief minder schadelijke varianten. Bij de epoxyhars gaat het dan met name om
een hars met een laag gehalte aan `vrij epichloorhydrine' (kankerverwekkend en sterk
allergeen). Bij de reactieve verdunners gaat het om het kiezen van verdunners met een
lage vluchtigheid en een zo hoog mogelijk molecuulgewicht. Enige speelruimte is in
principe aanwezig (Arbouw/Chemiewinkel UvA, ongepubl. gegevens).
Cosolvents
Cosolvents als propyleenglycol, butylglycol en butyldiglycol die in de richtreceptuur
voor de PUR-acrylaat parketlakken voorkwamen, zijn geëtiketteerd als irriterend voor
de huid. Lang niet alle glycolethers zijn echter irriterend voor de huid. Enkele zijn wel
irriterend voor de ogen en/of luchtwegen, maar indien de vluchtigheid laag genoeg is,
is dit minder snel een probleem. In ieder geval lijkt er hier wel een keuzemogelijkheid
te zijn voor producenten.
N-methylpyrrolidon (NMP) komt voor in polyurethaan-dispersies. NMP wordt niet aan
de parketlak toegevoegd, maar blijft na de synthese in de dispersie achter. Een
alternatief lijkt er niet te zijn. Wel zijn er verschillen in het gehalte zichtbaar. Onder
leveranciers is het gehalte NMP in PUR-dispersies al een punt van aandacht.
Aanpassing van de product-`vorm'
Bij aanpassingen van de `vorm' of de eigenschappen van het product, kan bijvoorbeeld
worden gedacht aan het verhogen van de viscositeit van primers of parketlakken om
spatten te beperken. Hierdoor wordt de blootstelling van de huid beperkt. Ook het
68
verminderen van de `stoffigheid' van cement en redispergeerbare parketlijmen op
cementbasis zou een optie kunnen zijn.
Aanpassing van de verpakkingen
Ook aanpassingen aan de verpakkingen kunnen leiden tot het verkleinen van de
blootstellingskans. Met name bij 2-componentenproducten is winst te halen, maar
mogelijk ook bij primers of parketlakken in het algemeen.
Het doseren en mengen van 2-componenten producten is in het algemeen een
handeling waarbij een relatief grote kans bestaat op huidcontact met irriterende of
sensibiliserende componenten.
Voor twee-componenten producten zoals epoxyprimers zou een systeem denkbaar
kunnen zijn waarmee de componenten in de verpakking kunnen worden gemengd.
Verpakkingen die bestaan uit twee afgescheiden segmenten en zijn voorzien van een
mengsysteem, bestaan in andere branches en zouden ook in dit geval ontwikkeld
kunnen worden.
De huidige verpakkingen van lakken en primers - blikken of plastic containers -
leiden bij het uitschenken vrijwel altijd tot morsen, en bij het hersluiten vrijwel
onontkoombaar tot huidcontact. Verontreiniging van de handen met het product leidt
vervolgens in veel gevallen weer tot de noodzaak om deze te reinigen met
oplosmiddelen of reinigers die schuurmiddelen bevatten. Het lijkt waarschijnlijk dat er
hier nog verbeteringen te halen zijn.
7.2 Aanpassing werkwijze
In sommige gevallen kan door aanpassing van de werkwijze of verwerkingswijze de
blootstelling aan producten worden beperkt.
Het mengen van de twee componenten van epoxyprimers zal meestal in het blik van de
`stamlak' (hars plus reactieve verdunner) worden gedaan. In het algemeen wordt
aangeraden om te mengen met behulp van een boortol op een lange steel, bij een laag
toerental. In het algemeen wordt aangeraden om alleen de volledige inhoud van
verpakking te gebruiken, en niet zelf componenten af te wegen of af te meten, teneinde
de blootstelling te verlagen. Omdat de vereiste mengverhouding soms vrij complex is,
is het niet waarschijnlijk dat dit advies altijd kan worden opgevolgd.
Bij het gebruik van egaliseermiddelen treedt blootstelling aan het (cement-bevattende)
poeder op tijdens het storten van de grondstoffen in een menger. Afzuiging zal veelal
niet mogelijk zijn. Wel kan de stofvorming door een zorgvuldige werkwijze worden
beperkt. Zo is het niet aan te raden de zak niet leeg te schudden. Beter is het, deze op
de bodem van de menger leggen, en langzaam omhoog te tillen.
Het schuren van de egaliseerlaag gebeurt nu nog vaak met schuurmachines zonder
afzuiging (hf. 4). Schuurmachines met afzuiging zouden hier ingevoerd moeten
worden.
Het volledig lijmen van vloerbedekking of parket komt steeds minder voor. In elk
geval bij particulieren wordt vloerbedekking vaak alleen aan de randen, of in het
geheel niet, gelijmd. In dat geval wordt de blootstelling aan lijmen vanzelfsprekend
aanzienlijk beperkt. In grotere `projecten' (winkels, bedrijfspanden) wordt het tapijt
echter nog steeds volledig gelijmd.
69
Van het opvullen van naden door middel van lassen van PVC-veter dat bij het leggen
van tapijt in projecten gebeurt (zie hf. 4), zou kunnen worden afgezien. Dit brengt
echter wel een mindere kwaliteit van het eindresultaat met zich mee.
Ook parket wordt tegenwoordig minder vaak in z'n geheel aan de vloer gelijmd.
Zogenaamd `zwevend' parket wordt alleen mes-in-groef gelijmd, met een
polyvinylacetaatlijm. Ook hier zal er echter een verschil zijn tussen de situatie bij
particulieren en die bij bedrijven.
Bij het zagen van parket wordt gebruik gemaakt van zaagtafels met afzuiging, of van
decoupeerzagen zonder afzuiging. In dat laatste geval worden stofkapjes gebruikt. De
eerste werkwijze zal de voorkeur hebben. Het schuren van parket kan worden
uitgevoerd met machinale schuurmachines die zijn voorzien van afzuiging en stofzak.
7.3 Persoonlijke bescherming en -hygiëne
In het gebruik van handschoenen, de huidreiniging en huidverzorging kunnen
verbeteringen worden voorgesteld. Daarnaast verdient het voorkomen van inademing
van houtstof door parketleggers enige aandacht.
Handschoengebruik
In hoofdstuk 4 is gebleken dat tapijtleggers momenteel alleen bij het werken met
epoxy's handschoenen dragen, en parketleggers alleen bij het werken met epoxy's en
polyurethaanlijmen. In aanvulling hierop, kan bij de volgende activiteiten het gebruik
van handschoenen worden aanbevolen:
Het werken met egaliseermiddel: het aanmaken, opbrengen en schuren (irritatie door
cement);
Het op maat snijden van tapijt (mechanische belasting);
Het werk met PU-lijm door tapijtleggers;
Werk met parketlijm op basis van cement;
Het zagen of schuren van parket (houtstof; irritatieve en allergene belasting)
Het reinigen van gereedschap (mechanisch/ irritatief/ allergeen).
In het algemeen, kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan in verband met
het gebruik van handschoenen:
Draag handschoenen niet de hele dag, maar alleen bij specifieke werkzaamheden
waarbij het risico op blootstelling van de huid groot is (zie boven);
Trek handschoenen nooit over vervuilde of vochtige handen aan;
Gebruik handschoenen het liefst éénmalig. Gebruik nooit handschoenen die aan de
binnenkant verontreinigd zijn. Gebruik lange handschoenen en sla de rand bij de pols
om naar buiten, om vervuiling van de binnenkant te voorkomen.
Was de handschoenen vóór het uittrekken.
Kijk in het veiligheidsinformatieblad van het product voor informatie over het juiste
type handschoen.
Helaas bestaat er over het laatste vaak veel onduidelijkheid. In productinformatie en
andere publicaties worden verschillende typen handschoenen aanbevolen voor
70
hetzelfde type product. Andersom, bevelen sommige leveranciers voor hun gehele
productenrange één type handschoen aan. Bij 2-componentenproducten worden
bovendien voor de ene component vaak andere handschoenen aanbevolen dan voor de
andere component.
Bij het op maat snijden van vloerbedekking en het zagen of schuren van parket kunnen
wellicht gewone werkhandschoenen worden gebruikt.
Bij het gebruik van oplosmiddelhoudende producten en epoxy's wordt in het algemeen
het gebruik van neopreen of nitril handschoenen aangeraden.
Op basis van de informatie in het Productgroep Informatie Systeem Arbouw is het
volgende overzicht te geven van aanbevolen handschoenmaterialen (Arbouw, '01):
Product-type Aanbevolen handschoenen
Polychloropreenlijm (oplosmiddelrijk) Nitrilrubber
Polyurethaanlijm 1K Nitrilrubber
Polyurethaanlijm 2K Neopreen, nitrilrubber
Polyvinylacetaatlijm (watergedragen) -
Lijm op cementbasis Neopreen
Egaliseermiddel op cementbasis Neopreen
Epoxyprimer, watergedragen Neopreen, nitrilrubber
Polyurethaan voegmiddel Nitrilrubber
Polyurethaan-dispersie parketlak Nitrilrubber
Polyurethaan-acrylaat dispersie parketlak Nitrilrubber
Nitrocellulose parketlak Nitrilrubber
In het algemeen zijn latex handschoenen af te raden, gezien de geringe bescherming en
de grote kans op het ontstaan van latex-allergie (Smits et al., '00).
Het gebruik van katoenen binnenhandschoenen wordt vaak aanbevolen om transpiratie
in de handschoen tegen te gaan. Transpiratie leidt tot blootstelling aan vocht, hetgeen
de doorlaatbaarheid van de huid kan vergoten en ook op zichzelf kan leiden tot
huidklachten (Piebenga & Van der Walle, '98). Het nadeel van binnenhandschoenen is
wel dat het tastgevoel afneemt.
Huidreiniging
Wat betreft handreiniging moet voortdurend de balans worden gezocht tussen `te veel'
reinigen en `te weinig' reinigen. Uit andere branches is bekend dat het veelvuldig
reinigen van de handen, met zeep, een risicofactor is in het ontstaan van huidklachten
(Uter et al., '99).
Bij het gebruik van sterk allergene producten, zoals met name epoxy's, is het echter
van belang om de huid zo snel mogelijk na een eventuele besmetting te reinigen.
Wanneer het product nog niet is ingedroogd, kan dit vaak nog met een schone doek, en
vervolgens water en zeep gebeuren.
In het algemeen moet worden geprobeerd om zo veel mogelijk met water alleen, of
met water en zeep te reinigen. Bij watergedragen verven is dit meestal wel mogelijk,
vooral als de verf niet te lang op de huid zit. Bij oplosmiddel-gebaseerde producten
moet meestal een agressiever reinigingsmiddel gebruikt worden. Preventie door
71
middel van `zorgvuldig werken' of het dragen van handschoenen heeft dan de
voorkeur. Zowel oplosmiddelen als speciale handreinigers die schuurmiddelen
bevatten en reinigingsdoekjes met oplosmiddelen en `dibasic esters' zijn irriterend
voor de huid. Wanneer het gebruik toch nodig is, kan een voorkeur worden
uitgesproken voor de speciale handreinigers. Handreinigers dienen bij voorkeur te
voldoen aan de `Arbo-beoordelingsgrondslag voor handreinigers' die door Arbouw is
opgesteld (Arbouw, 1992). Hierin worden eisen gesteld aan de samenstelling van
handreinigers. De volgende stoffen mogen volgens deze eisen niet in handreinigers
voorkomen:
Natrium laurylsulfaat (oppervlakte-actieve stof);
Aromatische oplosmiddelen;
Bactericiden/ germiciden;
De allergene parfumgrondstoffen cinnamic alcohol, cinnamic aldehyde
(kaneelaldehyde), amyl cinnamaldehyde, hydroxycitronellal, geraniol, eugenol, iso-
eugenol en `oak moss absolute'.
Handreinigers die zijn bedoeld voor "lichte tot matig vervuilde handen" mogen
bovendien geen schuurmiddelen en geen alifatische oplosmiddelen bevatten.
Handreinigers voor "sterk vervuilde handen" mogen wel schuurmiddelen bevatten, en
alifatische oplosmiddelen tot een maximum van 1600 mmol/l3. De leverancier dient op
de verpakking te vermelden of de handreiniger is bedoeld voor lichte tot matig
vervuilde, of voor sterk vervuilde handen.
De eisen voor handreinigers voor lichte tot matig vervuilde handen houden overigens
in, dat wél alcoholen (b.v. ethanol) als oplosmiddel mogen worden toegepast. Of de eis
dat handreinigers geen bactericide bevatten haalbaar is, zal afhankelijk zijn van de
concentratie oplosmiddelen. Zo is van haargels bekend dat een conserveermiddel
nodig is wanneer de concentratie alcohol in het product lager is dan 15% (Lang, '89).
Omdat de handen door handreinigers worden ontvet, dient na elke reiniging een
handcrème gebruikt te worden (zie onder).
Huidverzorging
Het verzorgen van de huid met behulp van crèmes is voor degenen die werken met
irriterende en/of allergene stoffen in het algemeen aan te bevelen. Uit de literatuur
blijkt dat crèmes daadwerkelijk beschermen tegen het ontstaan van met name
irritatieve huidklachten, hoewel het effect niet heel stek is (Uter et al., '99).
Crèmes zouden zowel vóór als ná het werk, en in pauzes gebruikt moeten worden. Ook
na elke keer dat de huid is gereinigd zou een handcrème gebruikt moeten worden. Het
gebruik van handcrèmes zou via voorlichting gestimuleerd kunnen worden. Echte
belemmeringen lijken er niet te zijn. Geschikte, neutrale verzorgende handcrèmes,
liefst zonder parfums, zijn verkrijgbaar bij iedere apotheek.
Bescherming tegen houtstof
Bij het zagen of schuren van parket, zou gebruik moeten worden gemaakt van
afzuiging. Parketschuurmachines met een degelijke afzuiging zijn in principe
3 Voor decaan (molecuulgewicht 142 g/mol), komt dit neer op 227 gram/liter, ofwel ruwweg 25% 72
verkrijgbaar. Wanneer geen goede afzuiging is te realiseren, moet een P2 of P3
stofmasker worden gebruikt (Arbouw, ongedat.).
7.4 Vroege signalering en interventie
Vroegtijdig ingrijpen bij beginnende huidklachten kan verergering van de klachten
vaak nog voorkomen, en kan de huid herstellen. Wordt gewacht, dan wordt de
barrièrefunctie van de huid steeds verder aangetast, waardoor de kans op herstel ook
kleiner wordt. Wanneer zich als gevolg daarvan tevens een allergisch eczeem
ontwikkelt is de kans op herstel nog kleiner, en zijn de klachten in het algemeen nog
ernstiger (Van der Walle, '00).
Vroegtijdig ingrijpen vereist een vroegtijdige signalering van beginnende
huidklachten. Veel tapijt- en parketleggers zijn hier zelf niet op bedacht, of denken dat
een droge, schilferige huid `bij het vak hoort'. Voor een vroegtijdige signalering zou
een nieuw `instrument' kunnen worden ontwikkeld.
Door het Centrum voor Huid en Arbeid is een screeningsinstrument ontwikkeld dat
gebruik maakt van foto's van beginnende en meer gevorderde huidklachten, de zgn.
`huidscreening pictionnaire'. Werknemers kunnen de foto's vergelijken met hun eigen
huid, en eenvoudig aankruisen welke verschijnselen er wel of niet waar te nemen zijn.
Tot nu toe is vooral in de kappersbranche ervaring opgedaan met de pictionnaire. De
ervaringen zijn positief, in die zin dat de resultaten betrouwbaarder blijken dan die van
vragenlijsten omtrent huidklachten, en dat de werknemers weinig moeite hebben de
pictionnaire in te vullen (Piebenga, `00).
Aangezien de huidige pictionnaire specifiek voor de kappersbranche is ontwikkeld,
zou een aanpassing nodig zijn. Wanneer een dergelijk instrument beschikbaar is, zou
deze bijvoorbeeld jaarlijks naar alle medewerkers opgestuurd kunnen worden, met één
of meer van de volgende instructies:
Een invulinstructie (in ieder geval);
De instructie de lijst terug te sturen naar de Arbodienst of een adviesbureau, ter
evaluatie. Dit zou betrouwbare prevalentie-cijfers kunnen genereren.
Instructies met betrekking tot huidbescherming en verzorging, bij een bepaalde
`score'.
73
8. REFERENTIES
Andel, J.N. & M.C.W.M. van der Velden, 2001, Woninginrichtingsbranche onderzoek
Arbeidsomstandigheden. PAGO en RI&E 1998-1999, Commit Arbo.
Andersson. B., 1988, Thermal degradation of weldable poly(vinyl chloride) samples at
low temperatures, in: Journal of Chromatography, vol. 445, pp. 353-361.
Arbouw, 1992, Chromaatarm cement en het cementeczeem, Arbouw Journaal jrg. 2,
nr. 2., Amsterdam, Stichting Arbouw.
Arbouw, 1992, Arbo-beoordelingsgrondslag voor handreinigers, Amsterdam, Stichting
Arbouw.
Arbouw, ongedateerd, Epoxyharsen: instructies voor een vakman, Amsterdam,
Stichting Arbouw.
Arbouw, ongedateerd, Het leggen van parket, Arbokennissysteem, Arbouw, deel W-
008.2.
Arbouw, 2001, Productgroep Informatie systeem Arbouw (PISA) 2000, Amsterdam,
Stichting Arbouw.
Barig, A. et al., 1994, Gefahrstoffbelastung von Bodenbelagslegern, in: Staub,
Reinhaltung der Luft, vol. 54, pp. 265-270.
Basketter, D. et al., 1995, The chemistry of contact allergy: why is a molecule
allergenic?, in: Contact Dermatitis vol. 32, pp. 65-73.
Basketter, D. et al., 1999, Skin sensitisation risk assessment: a comparative evaluation
of 3 isothiazolinone biocides, in: Contact Dermatitis vol. 40, pp. 150-154.
Beer, de, 2001, mondelinge mededelingen, BASF.
Beld, M. van den, 2000, persoonlijke mededelingen, NKC, Deventer.
Berndt, U. et al., 2000, Hand eczema in metal worker trainees an analysis of risk
factors, in: Contact Dermatitis vol. 43, pp. 327-332.
Bieleman, 2000, Additives for coatings, Weinheim, Wiley-VCH Verlag.
Bock, M., 2001, Polyurethanes for coatings, Hannover, Vincentz Verlag.
Boom, Th.J. van den et al., 1994, Lijmen in de bouw, Rotterdam, Stichting Bouw
Research.
Bosman, D.J. & S.A.K.L. Bruns, 1990, Stofblootstelling bij stukadoors, een
oriënterend onderzoek, Amsterdam, Chemiewinkel UvA.
Bremmer & Van Veen, 2000, Ten behoeve van de schatting van de risico's voor de
consument, Bilthoven, RIVM-rapport 612810010.
Broekhuizen, J.C. van et al., 1986, Lijmwijzer. Brochure over de toxiciteit van
lijmstoffen, Amsterdam, Chemiewinkel UvA.
Brouwer, D.H. et al., 2000, Assessment of dermal exposure during airless spray
painting using a quantitative visualisation technique, in: Ann. occup. Hyg., vol. 44, nr.
7, p. 543-549.
Brouwer, D.H. et al., 2001, Experimentele studie ter evaluatie van de OAR-benadering
bij het binnenshuis met een kwast verwerken van VOS bevattende verfproducten,
Zeist, TNO Voeding.
Coenraads, P.J. et al., 1983, Prevalence of eczema and other dermatoses of the hands
and arms in the Netherlands: associations with age and occupation, in: Clin. Exp.
Dermatol. vol. 8, pp. 495-503.
74
Coenraads, P.J. & T.L. Diepgen, 1997, Risk for hand eczema in employees with past or
present atopic dermatitis, in: Int. Arch. Occup. Environ. Health, vol. 71, pp. 7-13.
Condé-Salazar, L. & A. Alomar, 2000, Floor layers, in: Handbook of Occupational
Dermatology (Kanerva et al., 2000, Springer Verlag).
Deb, 2001, Productinformatie `Swarfega Black Box', deb Benelux B.V., Tilburg.
Den Elzen, K., 2001/2002, persoonlijke mededeling, Akzo Nobel, Sassenheim.
Diepgen, T.L. & P.J. Coenraads, 1999, The epidemiology of occupational contact
dermatitis, in: Int. Arch. Occup. Environ. Health 72: 496-506.
Dijkstra et al., 1992, Gezondheidsrisico's van het werken met toxische stoffen in het
stukadoors-, afbouw- en terrazzobedrijf, BGD Dordrecht e.o.
Estlander, T. et al., 2000, Paints, lacquers and varnishes, in: Handbook of
Occupational Dermatology (Kanerva et al., 2000, Springer Verlag).
Estlander, T. et al., 2000, Painters, lacquerers and varnishers, in: Handbook of
Occupational Dermatology (Kanerva et al., 2000, Springer Verlag).
Faber, 2001, persoonlijke mededelingen, Bakelite AG.
Fischer, T. et al., 1995, Skin disease and contact sensitivity in house painters using
water-based paints, glues and putties, in: Contact Dermatitis vol. 32, p. 39-45.
FNV Bouw, 2002, Arboconvenanten Parket, in: Meubel & Houtkrant vol. 13, nr. 1.
Garrod, A.N.I. et al., 2000, Potential exposure of amateurs (consumers) through
painting wood preservative and antifoulant preparations, in: Ann. occup. Hyg., vol. 44,
no. 6, pp. 421-426.
Geier, J. & A. Schnuch, 1998, Kontaktallergien im Bau-Hauptgewerbe, in:
Dermatosen, vol. 46, no. 3, pp. 109-114.
Geier, J., 2001, brief d.d. 15/5/'01, Informationsverband Dermatologischer Kliniken
(IVDK), Duitsland.
Geuskens, R.B.M. et al., 1993, Handeczeem bij tapijtlijmers en
zandcementvloerenleggers, MBL-TNO.
Geuskens, R.B.M. et al., 1993 Gezondheidsrisico's voor tapijtlijmers. Onderzoek naar
effecten op het zenuwstelsel en het voorkomen van handeczeem ten gevolge van
beroepsmatige verwerking van tapijtlijmen, Min. SZW, rapport S 169.
Gezondheidsraad, 2000, Hardwood and softwood dust. Evaluation of the
carcinogenicity and genotoxicity, Den Haag, Gezondheidsraad.
Gezondheidsraad, 2001, Normering van huidblootstelling op de werkplek aan mogelijk
toxische stoffen (openbaar conceptrapport), Den Haag, Gezondheidsraad
GISBAU, 1993, Vorstriche und Klebstoffe; Giscode für Parkett- und
Bodenbelagsarbeiten, Berufsgenossenschaften der Bauwirtschaft, Duitsland.
GISBAU, 2000, Gefahrstoff-Informationssystem der Berufsgenossenschaften der
Bauwirtschaft, Frankfurt, Berufsgenossenschaften der Bauwirtschaft.
Gummersheimer & Feuerbacher, 2001,
Hansen, M.K. et al., 1987, Waterborne paints- a review of their chemistry and
toxicology and the results of determinations made during their use, in: Scand. J. Work
Environ. Health, vol. 13, pp. 473-485.
Huygens, S. & A. Goossens, 2001, An update on airborne contact dermatitis, in:
Contact Dermatitis vol. 44, pp. 1-6.
Kruif, F. de, 2001, Arboconvenant Wonenbranche, informatie op internetsite
nl.osha.eu.int.
75
Lang, 1989, Hair styling preparations, Ullmann's Encyclopedia of Technical
Chemistry vol. A12.
NKC, 1999, Productinformatie Nederlandse Kunststoffen Industrie, Deventer.
Norbäck, D. et al., 1995, Occupational exposure to volatile organic compounds
(VOCs) and other air pollutants from the indoor application of water-based paints, in:
Ann. occup. Hyg., vol. 39, no. 6, pp. 783-794.
Piebenga & Van der Walle, 1998, Huid en Arbeid, Arnhem, Centrum voor Huid en
Arbeid.
Piebenga, J.P., 2000, A pictionnaire: a new screening tool in occupational
dermatology?, in: Contact Dermatitis vol. 42, p. 31.
Piebenga, J.P., 2001, persoonlijke mededelingen, 1/5/'01; Arnhem, Centrum voor
Huid & Arbeid.
Raalte, A.T. van et al., 1992, Toxiciteit van synthetische bouwlijmen, Amsterdam,
Stichting Arbouw.
Reinhard, E. et al., 2001, Preservation of products with MCI/MI in Switzerland, in:
Contact Dermatitis vol. 45, pp. 257-264.
Remmers, 2001, Productinformatie Remmers Bouwchemie.
Roff, M.W., 1997, dermal exposure of amateur or non-occupational users to wood-
preservative fluids applied by brushing outdoors, in: Ann. occup. Hyg. vol. 41, no.3,
pp. 297-311.
Ronden, J.H. den, 1995, Met en zonder oplosmiddel. De ontwikkelingen in het
verlijmen van vloerbedekking, in: Vloer Technisch Magazine 1995/1, p. 14-17.
Rosskamp, E. et al., 2001, Biozidemissionen aus Dispersionsfarben. I. Emission von
Isothiazolinonen, in: Gefahrstoffe Reinhaltung der Luft, vol. 61, no.1/2, pp. 41-47.
Schwartz, M. & R. Baumstark, 2001, Waterbased acrylates for decorative coatings,
Hannover, Vincentz Verlag.
SDU, 2001, Nationale MAC-lijst 2001, Den Haag, SDU Uitgevers.
Sipman, 2001, Interview tapijtlegger, stoffeerbedrijf `TEMA'.
Smits, N. et al., 2001, Latexallergie als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan
latexallergenen, Arboconvenantenreeks Elsevier bedrijfsinformatie, ISBN 90-5749-
772-7
Snippe, R. et al, 2001, Chemische allergenen in Nederland, Den Haag, Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Stalmach, U., 2001, schriftelijke mededelingen, Loba, Duitsland.
Strooper, W., 2001/2002, Interviews parketlegger, parketleggerbedrijf `Finesse'.
Terwoert, J. et al., 2001, Preventie van Huid- en Luchtwegaandoeningen bij Kappers,
Nulmeting Arboconvenant kappers, onderdeel chemische belasting, Chemiewinkel
UvA/ Centrum voor Huid en Arbeid.
Terwoert et al., in pep., Gezondheidseffecten van producten in gebruik bij
vloerenleggers. Toxicologische beoordeling van de receptuur en trends in het optreden
van huidklachten en overige gezondheidseffecten, Arbouw/Min. SZW.
Ulfvarson, U. et al., 1992, Temporary health effects from exposure to water-borne
paints, in: Scand. J. Work Environ. Health, vol. 18, pp. 376-387.
Uter, W. et al., 1999, Hand dermatitis in a prospectively followed cohort of
hairdressing apprentices,: final results of the POSH study, in: Contact Dermatitis vol.
41, no. 5, pp. 280-286.
76
Valsecchi, R. et al., 1992, Occupational contact dermatitis from paints, in: Clinics in
Dermatology, vol. 10, pp. 185-188.
Visser, C., 2001/2002, mondelinge mededelingen, Sigma Kalon, Amsterdam.
Wacker, 2001, productinformatie Wacker Chemie, Duitsland.
Wakol, 2001, productinformatie Wakol Chemie.
Walle, H.B. van, 1994, Dermatitis in hairdressers. II. Management and prevention, in:
Contact Dermatitis vol. 30, pp. 265-270.
Walle, H.B. van der, 2000/2001, persoonlijke mededelingen, Centrum voor Huid en
Arbeid, Arnhem.
Wahlberg, J.E., 1985, Occupational hyperkeratoses in carpet installers, in: American
Journal of Industrial Medicine, vol. 8, pp. 351-353.
Wander, S.B., 1999, Toxische stoffen in de houtverwerkende industrie, AI-blad 23,
Den Haag, SDU Uitgevers.
Wiel, B. van de & J. Bos, 2001, Bekendheid en toepassing van de vervangingsplicht
voor oplosmiddelen in de Wonenbranche, Leiden, Research voor Beleid.
Wieslander, G. & D. Norbäck, 1998, Asthma, respiratory symptoms and nasal
inflammation in house painters mainly exposed to water-based paints, in: Chiyotani,
K. et al., 1998, Advances in the prevention of occupational respiratory diseases,
Amsterdam etc., Elsevier (Proceedings symposium 13-16 October 1997, Kyoto).
Williamson, J. & B. Kavanagh, 1987, Vinyl chloride monomer and other contaminants
in PVC welding fumes, in: Am. Ind. Hyg. Assoc. J., vol. 48, no. 5, pp. 432-436.
Wouters, 2001, persoonlijke mededelingen, Thor Chemie.
77
Bijlage 1 - Waarschuwingszinnen betreffende bijzondere gevaren (R-zinnen)
R 1 In droge toestand ontplofbaar.
R 2 Ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken.
R 3 Ernstig ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere
ontstekingsoorzaken.
R 4 Vormt met metalen zeer gemakkelijk ontplofbare verbindingen.
R 5 Ontploffingsgevaar door verwarming.
R 6 Ontplofbaar met en zonder lucht.
R 7 Kan brand veroorzaken.
R 8 Bevordert de ontbranding van brandbare stoffen.
R 9 Ontploffingsgevaar bij menging met brandbare stoffen.
R 10 Ontvlambaar.
R 11 Licht ontvlambaar.
R 12 Zeer licht ontvlambaar.
R 13 Zeer licht ontvlambaar vloeibaar gas.
R 14 Reageert heftig met water.
R 15 Vormt zeer licht ontvlambaar gas in contact met water.
R 16 Ontploffingsgevaar bij menging met oxyderende stoffen.
R 17 Spontaan ontvlambaar in lucht.
R 18 Kan bij gebruik een ontvlambaar/ontplofbaar damp-luchtmengsel vormen.
R 19 Kan ontplofbare peroxiden vormen.
R 20 Schadelijk bij inademing.
R 21 Schadelijk bij aanraking met de huid.
R 22 Schadelijk bij opname door de mond.
R 23 Vergiftig bij inademing.
R 24 Vergiftig bij aanraking met de huid.
R 25 Vergiftig bij opname door de mond.
R 26 Zeer vergiftig bij inademing.
R 27 Zeer vergiftig bij aanraking met de huid.
R 28 Zeer vergiftig bij opname door de mond.
R 29 Vormt vergiftig gas in contact met water.
R 30 Kan bij gebruik licht ontvlambaar worden.
R 31 Vormt vergiftige gassen in contact met zuren.
R 32 Vormt zeer vergiftige gassen in contact met zuren.
R 33 Gevaar voor cumulatieve effecten.
R 34 Veroorzaakt brandwonden.
R 35 Veroorzaakt ernstige brandwonden.
R 36 Irriterend voor de ogen.
R 37 Irriterend voor de ademhalingswegen.
R 38 Irriterend voor de huid.
R 39 Gevaar voor ernstige onherstelbare effecten.
R 40 Onherstelbare effecten zijn niet uitgesloten.
R 41 Gevaar voor ernstig oogletsel.
R 42 Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing.
78
R 43 Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid.
R 44 Ontploffingsgevaar bij verwarming in afgesloten toestand.
R 45 Kan kanker veroorzaken.
R 46 Kan erfelijke genetische schade veroorzaken.
R 48 Gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid bij langdurige blootstelling.
R 49 Kan kanker veroorzaken bij inademing.
R 50 Zeer vergiftig voor in het water levende organismen.
R 51 Vergiftig voor in het water levende organismen.
R 52 Schadelijk voor in het water levende organismen.
R 53 Kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.
R 54 Vergiftig voor planten.
R 55 Vergiftig voor dieren.
R 56 Vergiftig voor bodemorganismen.
R 57 Vergiftig voor bijen.
R 58 Kan in het milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken.
R 59 Gevaarlijk voor de ozonlaag.
R 60 Kan de vruchtbaarheid schaden.
R 61 Kan het ongeboren kind schaden.
R 62 Mogelijk gevaar voor verminderde vruchtbaarheid.
R 63 Mogelijk gevaar voor beschadiging van het ongeboren kind.
R 64 Kan schadelijk zijn via de borstvoeding.
R 65 Schadelijk: kan longschade veroorzaken na verslikken.
R 66 Herhaalde blootstelling kan een droge of een gebarsten huid veroorzaken
R 67 Dampen kunnen slaperigheid en duizeligheid veroorzaken
79