Vernieuwd toezicht op de Kansspelen; eindrapportage
J.H.K.C. Soer, m.m.v. G.J.J. van den Hof, R.C. Hannema, D.M. de Jong
Amersfoort, DHV Milieu en Infrastructuur, 2003
Bestellingen: DHV, tel. 033 4682700, fax 033 4682801
Kenmerk: EWB 02.084
Samenvatting
Het Kabinet heeft in de brief van 20 november 2000 een wijziging
voorgenomen ten aanzien van het vigerende kansspelbeleid. Aangegeven
wordt dat een nieuw orgaan zal worden ingericht dat belast is met het
toezicht op de kansspelwetgeving. Het onderhavige onderzoek beoogt
inzicht te geven in de mogelijkheden voor de inrichting van een nieuw
orgaan, met het oog op de politieke besluitvorming over het
(toezichts)beleid voor de kansspelmarkt.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er een vijftal
beslispunten zijn te onderscheiden, die bepalend zijn voor de
inrichting van het nieuwe orgaan. De resultaten ten aanzien van deze
beslispunten zijn hieronder verkort weergegeven:
1. Positionering en verhouding tot de minister
Wij zien geen belemmeringen voor een ZBO of inspectiedienst als
vorm voor bestuurlijke inbedding. De keuze voor een
inspectiedienst of een ZBO zal door de politiek moeten worden
gemaakt. Overeenkomstig het vigerende beleid kan het orgaan worden
ondergebracht bij het Ministerie van Justitie.
2. Taken
Gezien de beoogde expertisefunctie van het nieuwe orgaan dient ons
inziens het nieuwe orgaan adviserende taken te hebben. Ten aanzien
van deze rol - die overigens door het Kabinet expliciet als een
van de taken wordt aangemerkt - verdient de regulering van deze
rol aandacht om de kans op "regulatory capture" te verkleinen.
Vergunningverlening past ons inziens eerder bij een
inspectiedienst dan bij een ZBO. In het geval dat een ZBO met deze
taak wordt belast, heeft de minister er minder grip op, maar
blijft wel volledig politiek verantwoordelijk voor de verleende
vergunningen. Dit laatste verhoudt zicht niet goed tot een meer
directe aansturing van het toezicht op de kansspelen. De
combinatie van toezicht en vergunningverlening is vanuit
doelmatigheidsoverwegingen te verdedigen: het draagt immers bij
aan een bundeling van expertise.
Opgemerkt wordt dat de taken van het nieuwe orgaan het toezicht op
zowel de legale als de illegale kansspelen (aanbieders zonder
vergunning) omvatten. Er is ons inziens geen reden om op het
terrein van toezicht een onderscheid te maken.
3. Verhouding tot decentrale overheden: tweedelijns toezicht
Gezien de onwenselijkheid van een externe positionering van
tweedelijns toezicht, zien wij slechts mogelijkheden voor een
lichte vorm van tweedelijns toezicht (advisering) indien dit wordt
uitgeoefend door een inspectiedienst. Er dient echter wel overleg
plaats te vinden met de betrokken partijen (gemeenten, VNG) bij de
definitieve vormgeving van tweedelijns toezicht.
4. Instrumenten
Wij staan een uitbreiding van het bestuursrechtelijk
toezichtsinstrumentarium voor, waarbij wij in het kader van het
onderzoek geen argumenten zien die een keuze voor beperking van
het beschikbare instrumentarium zouden rechtvaardigen. Intrekking
van de vergunning is ons inziens, evenals vergunningverlening, bij
een inspectiedienst meer op zijn plaats.
Wij merken op dat de bestuurlijke boete thans als een bestuurlijk
geaccepteerd sanctie-instrument kan worden aangemerkt en derhalve
eveneens aan het nieuwe orgaan ter beschikking dient te staan: een
algemene regeling in de vierde tranche van de Awb is inmiddels
gepubliceerd.
5. Verhouding tot het strafrecht
Wij onderschrijven de opvatting dat het strafrecht dient als
vangnet en niet op voorhand moet worden uitgesloten. Er dient wel
een anti-cumulatiebepaling te worden opgenomen: een eenmaal
gemaakte keuze voor bestuursrechtelijke of strafrechtelijke
handhaving in een casus is definitief (una via).
Voor wat betreft de relatie tussen het strafrecht en het
bestuursrecht moet een beslissing worden genomen over de wijze
waarop de bestuurlijke boete kan worden ingezet. Hierbij dient te
worden aangesloten bij de vierde tranche Awb en het
kabinetsstandpunt Handhaven op niveau. Eveneens zullen ons inziens
duidelijke afspraken tussen het bestuur en het OM moeten worden
gemaakt.
Wij stemmen in met de wens van het Kabinet om het primaat van de
kansspelenregelgeving bij het bestuur neer te legen: handhaving
van de kansspelwetgeving vindt in de eerste plaats
bestuursrechtelijk plaats. Indien echter het afwegingskader zoals
geformuleerd in het kabinetsstandpunt Handhaven op Niveau een zeer
negatief beeld te zien geeft met betrekking tot de
bestuursrechtelijke handhaving (via een bestuurlijke boete) van
een bepaalde norm, kan het primaat van de handhaving van deze norm
alsnog bij het strafrecht worden gelegd.
Volledig rapport (in pdf) en Achtergronddocument (Kansspel)toezicht in
binnen- en buitenland (in pdf)
WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@minjus.nl
Redacteur: Hans van Netburg
Laatst gewijzigd: 21-07-2003
Ministerie van Justitie