ChristenUnie
Bijdrage André Rouvoet debat Margarita Woensdag 12 Maart 2003 - 23:59
Het Tweede Kamer debat over de kwestie Margarita van woensdag 12 maart
2003 heeft veel stof doen opwaaien. Hieronder volgen de belangrijkste
fragmenten van fractievoorzitter André Rouvoet die in dit debat namens
de ChristenUnie het woord voerde. De teksten zijn afkomstig uit het
ongecorrigeerde stenogram van de Tweede Kamer.
Eerste termijn
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik ben het eens met de collega's die
hebben aangegeven dat het niet heel erg chic is zoals het nu gaat. De
heer Van Bommel kan een punt hebben als hij zegt dat hij geen
toestemming heeft van de juridisch vertegenwoordiger. Van een
wettelijk vertegenwoordiger spreek je als iemand handelingsonbekwaam
is en daar doelt hij waarschijnlijk niet op. Dan zou het echter ook
pas geven om niet aan te kondigen dat hij nog van alles in zijn bezit
heeft en met enige ondertoon van genoegen te zeggen dat nog vele
debatten erover zullen volgen.
De heer Van Bommel wil dat de Kamer volledig wordt geïnformeerd en dat
alles op straat komt te liggen. Is hij het met mij eens dat door het
informeren door de regering van de Commissie voor de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten de Kamer inhoudelijk en formeel is geïnformeerd
over alle zaken die daar horen en dat in formele zin de vraag of de
rest van de Kamer het ook wil weten, niet aangaat. Daarvoor hebben wij
nu juist die commissie.
De heer Van Bommel (SP): De heer Rouvoet heeft in formele zin
volstrekt gelijk. Ook in de brief wordt verwezen naar zaken die in die
commissie zouden zijn besproken. Tegelijkertijd staat in de brief van
de regering -- en daarmee laat de regering het in een openbaar stuk
boven de markt hangen -- dat er een ernstig vermoeden was. Dat
ernstige vermoeden heeft geleid tot onderzoek door de BVD en tot
andere zaken. Waaruit dat ernstige vermoeden bestond kan deze Kamer
dus niet beoordelen. Een melding of verantwoording aan de ministers is
er op dat punt ook niet geweest. De ministers konden dus op dat moment
ook niet weten wat het ernstig vermoeden was. Pas achteraf komt men
tot een beoordeling hoe serieus dat ernstig vermoeden is geweest of op
dat moment was en moet men bovendien constateren dat al dit speurwerk
helemaal niets heeft opgeleverd. Dan wordt het voor de Kamer toch wel
tijd om te vragen waaruit dat ernstig vermoeden bestond op grond
waarvan de BVD is opgetreden.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Als de Kamer iedere keer wanneer een
verdachte voor de rechter wordt gebracht omdat er sprake is van een
ernstig vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en de betrokkene
vrijgesproken wordt, gaat vragen wat nu precies dat ernstig vermoeden
was, als dát de werkwijze van de Kamer wordt, heeft zij dagwerk.
Volgens mij heeft de heer Van Bommel ook wel iets beters te doen. Dat
kan dus niet de reden zijn dat de Kamer wil weten wat er onder het
ernstig vermoeden lag. Wij hebben te maken met de rapportage van de
minister-president. Die kunnen wij beoordelen, maar wij kunnen niet
achteraf vragen naar de precieze feiten en omstandigheden van dat
ernstig vermoeden.
()
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter. De fractie van de
ChristenUnie heeft de kwestie rond Prinses Margarita eerst louter als
een familieaangelegenheid beschouwd die niet raakte aan de
ministeriële verantwoordelijkheid. Daarom hadden wij ook geen behoefte
aan bemoeienis van de minister-president, aan enige vorm van
parlementaire actie of aan een Kamerdebat. Intussen is er het nodige
gebeurd. De minister-president heeft een verklaring afgelegd, daarna
zijn nieuwe feiten naar buiten gekomen en er zijn vragen gerezen met
betrekking tot het handelen van overheidsinstanties en met betrekking
tot de ministeriële verantwoordelijkheid. De term "constitutionele
crisis" is zelfs meermaals gevallen. Er is dus voldoende aanleiding
voor een politiek debat.
De fractie van de ChristenUnie betreurt het overigens dat het
Koningshuis op deze wijze onderwerp van een publieke discussie is
geworden. Daarom hoop ik oprecht dat de Kamer zich zal inhouden. Niet
alles wat in de publiciteit is gebracht, is daarmee ook een politiek
relevant feit. De fractie van de ChristenUnie heeft nog steeds geen
behoefte om op alle verwijten en beschuldigingen uit de interviews in
te gaan of anderszins bij te dragen aan een actie om het Koningshuis
te beschadigen. De interviews zijn wat ons betreft geen onderwerp van
debat en de positie van het Koningshuis en de bevoegdheden van het
staatshoofd ook niet. Dit debat moet gaan over enkele politiek en
staatsrechtelijk relevante aspecten van de kwestie, met name ten
aanzien van het optreden van de toenmalige BVD en de ministeriële
verantwoordelijkheid voor de BVD en voor zaken die het Koningshuis
betreffen.
De verklaring van de minister-president van vorige week woensdag leek
redelijk adequaat, al moet ik zeggen dat de wel erg laconieke en
richting Prinses Margarita nogal badinerende toon van de
minister-president mij niet erg aansprak. In het licht van de
ontwikkelingen daarna, onder andere de excuusbrief van donderdag,
menen wij dat de verdediging door de minister-president niet de
beslistheid en het gezagvol spreken kende dat in een kwestie als deze,
die zijn politieke verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis
betreft, mag worden verwacht. De regie liet op zijn zachtst gezegd te
wensen over.
Maandagnacht mocht de Kamer eindelijk de brief ontvangen, vier à vijf
dagen later dan was beloofd. Die brief is in enkele opzichten zeker
verhelderend, maar hij roept ook enkele nieuwe vragen op van
feitelijke en informatieve aard. Het heeft mij bevreemd dat impliciet
wordt beweerd dat er geen ministeriële verantwoordelijkheid zou
bestaan voor het handelen van het Kabinet der Koningin. Er bestaat dus
wel verantwoordelijkheid voor het beheer, maar niet voor het handelen.
Er wordt gesteld dat het weliswaar een overheidsorgaan is, maar ook de
ambtelijke ondersteuning voor de Koningin, voor wier handelen te allen
tijde een minister verantwoordelijk is. Het lijkt mij toch uitgesloten
dat de directeur van het Kabinet der Koningin meer ruimte heeft dan de
majesteit zelf. Mag ik ervan uitgaan dat de minister-president
volledig politiek verantwoordelijk was, is en zal zijn voor het
Kabinet der Koningin?
Wie kunnen er belangendrager zijn? Ligt dat ergens vast of kunnen
allerlei overheidsinstanties dat bij gelegenheid zomaar zijn? Is dit
een wettelijke term? Ik begrijp uit de brief dat het personen en
instanties betreft die belast zijn met de bescherming van gewichtige
belangen zoals bedoeld in de taakomschrijving van de BVD. Het viel mij
op dat er in de brief zonder meer van uit wordt gegaan dat het Kabinet
der Koningin louter door het verzoek van de BVD om naslag te doen als
belangendrager wordt aangemerkt. Kan dit nader worden toegelicht? Hoe
gebruikelijk is het dat de BVD rechtstreeks opdrachten of verzoeken
tot het verrichten van onderzoek of naslag krijgt van derden, zoals
het Kabinet der Koningin?
In de brief staat dat de directeur van het Kabinet der Koningin heeft
besloten de BVD te vragen naslag te doen "omdat de heer De Roy van
Zuydewijn als mogelijk aanstaand echtgenoot van H.K.H. Prinses
Margarita toegang zou kunnen krijgen tot het staatshoofd en de directe
omgeving van het staatshoofd". Deze redengeving spoort op zichzelf met
de mededeling die de minister-president vorige week woensdag deed,
namelijk dat een dergelijk onderzoek heel gewoon is. Uit de brief
blijkt echter dat de directeur bij zijn verzoek aan de BVD melding
heeft gemaakt van een aantal vragen die waren gerezen ten aanzien van
de integriteit van de heer De Roy van Zuydewijn. Op basis van dit
gesprek kwam het plaatsvervangend hoofd van de BVD tot het oordeel dat
deze informatie zodanig was dat moest worden gesproken van een ernstig
vermoeden dat de veiligheid of andere gewichtige belangen van de
staat, meer in het bijzonder de integriteit van het Koninklijk Huis,
mogelijk in gevaar zouden kunnen komen. Er was dus een reden voor
verder onderzoek. De informatie van de directeur van het Kabinet der
Koningin moet nogal stevig zijn geweest, gezien het feit dat zij tot
dit ernstige vermoeden leidde. De logische vervolgvraag is of het
verzoek van de directeur wel zo gewoon was.
Het zal toch geen business as usual zijn, in de zin van: o, weer een
mogelijk toekomstig lid van de Koninklijke Familie, dús serieuze
vragen omtrent de integriteit? Graag ook op dat punt een nadere
verklaring van de minister-president.
Het is hoe dan ook onbegrijpelijk, dat van dit onderzoek geen melding
aan de minister is gemaakt. Niemand kan toch met droge ogen volhouden
dat, als er zodanig serieuze twijfels zijn over een kandidaat-lid van
de Koninklijke Familie dat er een ernstig vermoeden is dat de
integriteit van het Koninklijk Huis mogelijk in gevaar is en daarmee
de veiligheid en gewichtige belangen van de staat in het geding zijn,
dit niet een kwestie is die valt onder de bepalingen van de "oude
BVD-wet" uit 1987, namelijk dat het hoofd van de BVD de minister bij
voortduring in kennis stelt van al hetgeen van belang is? Het mag dan
volgens de huidige AIVD in die tijd een gewoonte zijn geweest om een
dergelijke naslag niet aan de minister te melden, maar dit was geen
gewone naslag.
De minister-president schrijft nu dat het achteraf bezien wel
wenselijk was geweest dat de minister was geïnformeerd. Dat lijkt mij
een te vriendelijke formulering. Is de minister-president het niet met
mij eens dat het niet informeren van de verantwoordelijke minister
niet conform de in 1987 geldende wet was? Hoe is dat in voorgaande
gevallen gegaan? Waarom ontbreekt het hoofd van de BVD in dit geheel?
Ik mag toch aannemen dat hij in het reguliere overleg met zijn
plaatsvervanger op de hoogte is gebracht en gehouden van dit
onderzoek? Kan de regering dit bevestigen?
Nog merkwaardiger is dat de zaak eerst niet van voldoende belang wordt
geacht om aan de minister te melden, en dat, als navraag bij de BVD
wordt gedaan naar aanleiding van de brieven van de prinses en haar
echtgenoot of er onderzoek is verricht, de informatie daarover weer zo
goed blijkt te worden afgeschermd dat die nóg niet bij de minister
bekend wordt, met als gevolg dat de prinses en haar echtgenoot ten
onrechte de verzekering krijgen dat er geen onderzoek is verricht.
Deze gang van zaken roept bij mijn fractie serieuze vragen op over de
wijze van omgaan met die informatie of misschien wel met informatie in
het algemeen binnen de toenmalige BVD. Ik krijg graag op dit punt een
echte verheldering, omdat ik het van belang vind om te weten hoe dat
ook formeel in elkaar zit. Het raakt aan de directe ministeriële
verantwoordelijkheid voor de BVD en dat is niet alleen in deze zaak
van betekenis.
De redenering in de brief over de verstrekking van de informatie aan
derden en het vereiste van een machtiging in dit verband is op
zichzelf wel juist. Aangenomen dat het Kabinet der Koningin een
belangendrager is waaraan die informatie verstrekt mag worden, was
daarvoor geen machtiging ex artikel 16 van de wet uit 1987 nodig. Wel
is dan natuurlijk de vervolgvraag, of het de ontvanger van die
informatie vrij staat om die informatie wél aan derden te verstrekken.
Dat lijkt mij op het eerste oog geen logische gang der dingen. Ook
hier graag een verduidelijking of een toelichting.
Het laatste punt dat bevreemding wekt, is het ontbreken van een
dossier over de hele kwestie op het ministerie van Algemene Zaken.
Minister-president Balkenende heeft, zo heeft hij opgemerkt, bij zijn
aantreden niets overgedragen gekregen van zijn voorganger en sprak van
een nieuw dossier, terwijl er in ieder geval correspondentie is
geweest over onder meer het vermeend afluisteren. Hoe zit het dan in
algemene zin met de dossiervorming en de overdracht op Algemene Zaken?
Waarom hierover niet méér opgemerkt in de brief? Als het gaat om de
ministeriële verantwoordelijkheid van de minister-president, minister
van Algemene Zaken, voor het Koningshuis, komt het aan op de grootst
mogelijke zorgvuldigheid.
Wat de kwestie van het vermeend afluisteren betreft, vraag ik de
minister-president om een toelichting op de even beknopte als curieuze
passage in zijn brief over dit punt. De minister-president schrijft
"Door ons is vastgesteld dat in dit kader geen van de daartoe
gerechtigde overheidsdiensten in een woning heeft afgeluisterd.
Mochten ons desalniettemin concrete aanwijzingen bereiken, dan zullen
wij daarnaar uiteraard diepgaand onderzoek doen en zo nodig passende
maatregelen nemen". Aangezien ik ervan uitga dat het kabinet de
vaststelling dat er niet is afgeluisterd, niet heeft gedaan zonder
enig onderzoek, vraag ik hoe het tot deze conclusie is gekomen. Of
heeft de minister-president veiligheidshalve een slag om de arm willen
houden, gelet op wat er op dit punt al aan geruchten en berichten in
de media rondging? Hoe dan ook: door deze formulering te kiezen, heeft
de minister-president willens en wetens, of misschien juist wel
onbewust, de indruk gewekt dat het kabinet niet zo zeker van zijn zaak
is op het punt van het afluisteren. Dit debat lijkt mij voor hem de
gelegenheid om dat beeld, als het onterecht is, recht te zetten.
Met de afsluitende opmerking dat de minister-president met zijn brief
hoopt ruimte te hebben geboden om langs andere wegen aan een oplossing
van de gerezen onmin te werken en dat het kabinet daar binnen het
mogelijke graag aan zal bijdragen, lijkt hij een opening voor
bemiddeling te bieden.
Versta ik dat goed, zo vraag ik hem. En, zo ja, welke concrete stappen
heeft hij daartoe in gedachten? De fractie van de ChristenUnie zou dat
na alle onverkwikkelijke toestanden van de afgelopen weken zeer
toejuichen. Het is in alle opzichten zeer gewenst dat wij zo snel als
mogelijk is een punt zetten achter deze affaire, niet in de laatste
plaats met het oog op het voorkomen van verdere schade aan het
koningshuis dat velen in dit land zo dierbaar is.
()
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik wil graag een vraag ter opheldering
stellen, ook met het oog op de tweede termijn en de politieke
conclusies die mijn fractie moet trekken. De minister-president
gebruikt de verschillende bewoordingen "rechtmatig optreden van de
directeur" en "te billijken" door elkaar heen. Dat verbaast mij in
zoverre dat als het rechtmatig gedrag is, er niets te billijken valt.
Als er iets wordt gebillijkt, betekent dit dat het eigenlijk buiten de
normale regels valt, maar dat het acceptabel wordt gevonden. Was het
rechtmatig of was het te billijken?
Minister Balkenende: "Rechtmatig" heeft te maken met de vraag of je
binnen de kring van je bevoegdheden bent gebleven. "Te billijken"
heeft te maken met de vraag of het, gegeven alle omstandigheden,
toelaatbaar mag worden geacht. Dat "te billijken" moet ook in relatie
worden gezien met de vraag of anders was gehandeld als de
verantwoordelijkheidsverdeling zodanig zou zijn geweest dat er wel
sprake was geweest van contacten tussen de minister en de
desbetreffende instantie. Dat is ook de reden waarom in de tekst wordt
gezegd dat als er een machtiging zou zijn gevraagd, die verstrekt had
kunnen worden. Dit zou materieel gezien niet tot een andere uitkomst
hebben geleid.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat onderscheid begrijp ik. Is de
minister-president het ook met mij eens dat de vraag of het te
billijken valt, pas aan de orde komt als de rechtmatigheidsvraag met
"nee" is beantwoord? De minister-president zegt dat het ene begrip
ziet op de uitoefening van bevoegdheden en dat het andere begrip ziet
op de vraag of je het acceptabel vindt. Die tweede vraag komt evenwel
niet aan de orde indien wordt vastgesteld dat iemand binnen de kring
van zijn bevoegdheden rechtmatig heeft gehandeld. Dan is het niet meer
interessant of u en ik het kunnen billijken, want dan valt het binnen
de kring van de bevoegdheden van degene die deze bevoegdheden
uitoefent. Als de minister-president in de brief het begrip
"billijken" gebruikt, is dat een indicatie dat het op zijn minst op de
rand, maar waarschijnlijk over de rand van de uitoefening van de
bevoegdheden was. Anders moet hij dat woord niet gebruiken.
Minister Balkenende: Het probleem is dat er soms bepaalde
verplichtingen in de wet worden opgenomen, zoals artikel 11. Laat ik
het voorbeeld noemen van "het informeren van". Dat is een algemene
bepaling. Als het gaat om het inwinnen van inlichtingen, moet de
volgende vraag worden beantwoord. Gesteld dat alles bekend was geweest
bij de desbetreffende bewindslieden en dat zij toestemming of
goedkeuring hadden moeten verlenen en op de hoogte waren geweest, had
een en ander dan tot andere uitkomsten geleid? Nee, dat is niet het
geval. Ik neem afstand van de stellingname dat het feitencomplex
waarmee wij te maken hebben gekregen, als onrechtmatig zou moeten
worden gekwalificeerd.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): De antwoorden van de
minister-president zullen best kloppen, maar zij slaan niet op mijn
vraag. Mijn vraag is heel duidelijk. Op het moment dat de regering
zegt dat zij de handelswijze van de directeur kan billijken, spreekt
zij daarmee uit dat het op of over het randje van de bevoegdheden was.
De regering zegt dat het eigenlijk niet had gemoeten, maar dat de
keuze in dit geval kan worden gebillijkt, omdat het gesprek gewoon
moest plaatsvinden, wet of geen wet. Dat is zo'n beetje de redenering.
Als de minister-president zegt dat het rechtmatig was, past het
billijkheidsoordeel al niet meer, want daar komt hij dan niet meer aan
toe.
Tweede termijn
Over de positie van het kabinet der Koningin is door kamerlid Kalsbeek
van de PvdA gesteund door alle andere partijen in de kamer
onderstaande motie ingediend.
MOTIE
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor al het
handelen en nalaten van het Kabinet der Koningin niet helder is
geregeld;
overwegende dat het in een moderne rechtsstaat niet past dat een
overheidsorgaan op die wijze functioneert;
verzoekt het kabinet ten spoedigste al het nodige te doen opdat de
ministeriële verantwoordelijkheid voor het Kabinet der Koningin ten
volle tot gelding kan worden gebracht, bijvoorbeeld door het Kabinet
der Koningin onder te brengen in hoofdstuk III van de rijksbegroting,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Kalsbeek,
Halsema, Van Aartsen, Rietkerk, Herben, De Graaf, Rouvoet, Van der
Vlies en Van Bommel. Zij krijgt nr. 6 (28811).
()
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Voorzitter! Het debat in zijn
totaliteit heeft mij een onbehagelijk gevoel gegeven, om meer redenen.
In eerste termijn gaf ik al aan dat de aanleiding, interviews en een
media-offensief, waarin men zijn gelijk probeerde te halen, de schade
die daardoor is toegebracht aan het Koninklijk Huis en de, later dan
beloofde, informatievoorziening aan de Tweede Kamer, daartoe
bijdraagt. Ik kon die late informatievoorziening billijken, want het
luisterde nauw, ook in verband met eventuele juridische vragen. In het
debat is gebleken dat de informatie in de brief op een aantal punten
ronduit verwarrend en niet helemaal zorgvuldig is en nieuwe vragen
oproept. Staande het debat kwamen er enkele correcties door de
minister van Justitie.
Ik heb gezocht naar een verklaring ervoor, maar ik kom eigenlijk niet
veel verder dan de verklaring dat dit te maken heeft met het feit dat
te veel veiligheidskleppen in de brief zijn ingebouwd voor het geval
dat nieuwe informatie opduikt die heel besliste informatie misschien
zou weerspreken. Ik begrijp die overweging, maar dit komt de politieke
duidelijkheid en ook het gezagvol en beslist optreden ten behoeve van
de bescherming van de belangen van het koningshuis niet ten goede. Dat
vind ik jammer, omdat daardoor heel lang is gesproken over een passage
waarvan uiteindelijk in laatste instantie wordt toegegeven dat zij
toch wat minder helder of zorgvuldig was opgeschreven.
Aan het gevoel van onbehagen heeft bij mij ook bijgedragen de manier
waarop is omgegaan met informatie in en rondom dit debat. Er was
sprake van openbare informatie, er was sprake van openbaar gemaakte
informatie en er was ook sprake van vertrouwelijk ter inzage gelegde
informatie en dit alles liep soms lelijk door elkaar. Dat heeft ons
parten gespeeld met voor mij als dieptepunt de vertoning bij de
interruptiemicrofoons, de overhandiging door een lid van dit huis aan
een lid van het kabinet van een brief die daarvandaan afkomstig was,
die als het goed is uit de archieven van het ministerie van Algemene
Zaken komt, en vervolgens de mededeling dat die niet kon worden
voorgelezen, gedeeld door de Kamer. En die moest dan vervolgens door
een lid van de Kamer worden voorgelezen. Ik vond het een vertoning en
dat moet niet zo gebeuren in dit huis. Ik vraag de voorzitter van deze
Kamer om in het Presidium nog eens na te gaan hoe wij met ons
vertrouwelijk ter inzage gegeven informatie omgaan, ook in het debat.
Ik wil namelijk niet meer meemaken dat wij in het debat impliciet of
expliciet verwijzen naar of citeren uit brieven die vertrouwelijk ter
inzage zijn gelegd. In de zorgvuldig omgang tussen de regering en de
Kamer vind ik het van belang dat wij daarover goede afspraken maken.
De voorzitter: Aan dat verzoek zal ik uiteraard voldoen.
De heer Van Bommel (SP): Ik heb die passage voorgelezen op
uitdrukkelijk verzoek van de voorzitter. Daarmee heb ik alleen maar
aan de wens van de Kamer voldaan, omdat die ook door anderen zo was
uitgesproken. Dat is het enige wat ik feitelijk wil rechtzetten in uw
betoog op dit punt.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat is mij niet ontgaan, maar ik blijf
het een vertoning vinden. Zo moeten wij dat hier niet doen.
Aan dat alles draagt ook bij het dreigen met nieuwe informatie
waardoor er zeker meer debatten zullen volgen. Een dergelijke manier
beviel en bevalt mij niet. Ook mij is niet ontgaan dat de heer Van
Bommel in tweede termijn een gematigder toonzetting heeft gekozen en
daarmee enigszins is geretireerd van zijn inzet voor dit debat. Ik
hoop van dit soort bijdragen verder verschoond te blijven.
Het goede van dit debat is dat het gat in de ministeriële
verantwoordelijkheid voor het handelen van het Kabinet der Koningin is
onderkend en dat de noodzaak is onderkend om daarin te voorzien. Mijn
handtekening onder de motie-Kalsbeek mag bekrachtigen de richting
waarin dat moet.
Andere vragen van mijn fractie waren vooral feitelijk en informatief
van aard. Ik wil weten hoe het zit met de ministeriële
verantwoordelijkheid en de staatsrechtelijke aspecten. Het antwoord op
die vragen is uiteindelijk na wat duwen en trekken gekomen, onder
andere ook op het punt van het afluisteren en andere passages die
zojuist door mevrouw Kalsbeek al zijn genoemd. Om een passend citaat
uit de literatuur te geven, in dit geval uit de Ringtrilogie van
Tolkien: het geeft geen pas om te meieren over douwen en trekken.
Ik heb geen behoefte aan nadere vragen en al helemaal niet om het
echtpaar De Roy van Zuydewijn min of meer uit te nodigen tot een
volgende zet in het schaakspel. Het is namelijk geen spel. Als er
zaken volgen via juridische procedures zullen wij dat wel zien. Ik heb
geen behoefte om vanuit dit forum het echtpaar uit te nodigen om een
volgende zet te doen in dat spel. Dit debat was nodig, maar wat de
fractie van de ChristenUnie betreft moet de Kamer er hiermee maar een
punt achter zetten.
---