Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF1893 Zaaknr: C02/006HR


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 14-03-2003
Datum publicatie: 17-03-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie

14 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/006HR
SB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

, wonende te ,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,

t e g e n

, wonende te ,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerder in cassatie - verder te noemen: - heeft, voorzover in cassatie van belang, bij exploit van 3 september 1998 eiser tot cassatie, hierna: , en - tezamen verder te noemen: c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, voor zover de wet dit toelaat, uitvoerbaar bij voorraad, c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan de schade te vergoeden nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zulks binnen 14 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis in de schadestaatprocedure aan te voldoen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. c.s. hebben de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 juli 2000 onder meer de vordering tegen afgewezen, tot bewijslevering toegelaten, en iedere verdere beslissing aangehouden. Tegen dit tussenvonnis heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Het Hof heeft bij arrest van 27 september 2001 het vonnis waarvan beroep vernietigd in zoverre daarbij ook de vordering van met betrekking tot de Renault Clio (met identificatienummer ) en de BMW 320i Coupé is afgewezen. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het Hof veroordeeld tot betaling aan van de schade met betrekking tot de voormelde Renault Clio en BMW 320i Coupé nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 1998 tot aan de algehele voldoening, en het vonnis waarvan beroep voor het overige bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkekling.

4 Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van begroot op EUR 1.663,07 in totaal, waarvan EUR 1.605,57 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en EUR 57,50 te voldoen aan .

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 maart 2003.


*** Conclusie ***

C02/006
Mr. Keus
Zitting 13 december 2002

Conclusie inzake:

tegen:

1. Feiten en procesverloop

1.1 Het gaat in deze zaak in het bijzonder om de vraag of het hof partijen naar de schadestaatprocedure kon verwijzen, terwijl had betwist dat de door gestelde schade schade in diens vermogen vormde.

1.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan(1). a. In een loods van aan het adres van het woonhuis van werden door de familie auto's geassembleerd. b. is enig bestuurder van Liberia Residence Trading and Trust Inc. (hierna: Residence).
c. c.s. en/of derden hebben vóór 26 november 1996 goederen uit de hiervoor vermelde loods gehaald, nadat de sleutel van de door gebruikte loods hun door c.s. was verstrekt. Zij hebben deze goederen naar een naastgelegen loods overgebracht en in de door gebruikte loods het volgende briefje achtergelaten:

"Beste .

Wij zijn weer langsgeweest en de beloften duiden op niets zodat we ons nu aan onze zijde hebben ingedekt. Dit houd niet in dat onze samenwerking teniet is, maar zullen goede afspraken met je maken en zullen niets te kort komen aan beide zeiden.
Neem contact met ons op zodat we elkaar kunnen vinden. Je zal ons wel niet begrepen hebben, maar wij jou allang niet. Je moet niet denken dat we dit onrechtmatig gedaan hebben want er is een beslagexploit via de Deurwaarder, maar dit krijg je vanzelf wel."

d. Op grond van een beschikking van de president van de rechtbank Utrecht is op 26 november 1996 ten verzoeke van Residence en ten laste van conservatoir beslag gelegd op de goederen die zich in een loods achter en naast het adres van het woonhuis van bevonden.
e. Het in kracht van gewijsde gegane vonnis van de rechtbank Utrecht in de zaak van Residence tegen vermeldt voor zover hier van belang:

"De rechtbank:
ontbindt de overeenkomst tussen partijen gesloten met betrekking tot de opbouw van vier auto's genaamd type Clio, inclusief het verschaffen van een nieuw kenteken, het opnieuw invoeren en het betalen van BPM, overeengekomen voor een bedrag van f. 114.000,--; ontbindt de overeenkomst tussen partijen gesloten met betrekking tot de reparatie van een auto type BMW 320i, inclusief het opnieuw invoeren en verschaffen van een nieuw kenteken overeengekomen voor een bedrag van f. 13.500,--;
veroordeelt de gedaagde om tegen kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van f. 116.518,-- (honderdzestienduizend vijfhonderdachttien gulden), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 december 1996, tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de gedaagde om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan eiseres af te leveren een auto, type Suzuki Vitra, in de staat waarin deze als afgesproken afgeleverd zou worden, op verbeurte van een dwangsom van f. 500,-- per dag voor elke dag dat gedaagde met de uitvoering van dit vonnis verwijtbaar in gebreke blijft tot een maximum van f. 30.000,-- met dien verstande dat boven dit bedrag geen dwangsommen meer zullen worden verbeurd;"

f. De advocaat van de beslaglegger mr. J. van Vulpen heeft in een brief d.d. 26 november 1997 aan de Regiopolitie geschreven dat de beslaglegger 4 Clio's en 1 BMW 320i Coupé na de beslaglegging als haar eigendom heeft behouden. Op de lijst van de inbeslaggenomen goederen staan niet vermeld: 1 Renault Clio Williams en 1 BMW 320i Coupé. g. De inbeslaggenomen goederen zijn niet op de voorgeschreven wijze openbaar verkocht, maar door Residence toegeëigend, waarna deze onderhands, na taxatie, zijn verkocht, zonder dat rekening en verantwoording aan de beslagene is afgelegd.
h. Op 9 juni 1997 heeft bij de Politie Utrecht, Vecht en Venen/Maarssen aangifte van diefstal gedaan.

1.3 In deze zaak heeft onder meer (2) gedagvaard en gevorderd de gedaagden te veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. heeft aan zijn vordering jegens ten grondslag gelegd dat hij zonder recht of toestemming c.s. toegang heeft verschaft tot de door gehuurde loods. had die toegang moeten weigeren. Door het handelen van zijn goederen van buiten zijn beschikkingsmacht gebracht. In cassatie is vooral van belang dat heeft gesteld dat (door toedoen van ) vóór de beslaglegging één van zijn vier Clio's Williams en zijn BMW 320i Coupé uit de loods zijn ontvreemd.

1.4 heeft als verweer gevoerd dat hij geen huurovereenkomst met had. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij betrokkene 2 c.s. toegang tot de loods heeft verschaft onder dreiging van beslaglegging en ter voorkoming van braakschade. Ten slotte heeft hij bij gebrek aan wetenschap betwist dat rechthebbende was op de goederen die zich in de loods bevonden en dat schade zou hebben geleden. In dat verband heeft verwezen naar de stellingen van c.s..

1.5 c.s. hebben ten aanzien van de vraag of rechthebbende was op de goederen, aangevoerd dat de inbeslaggenomen, dan wel - zoals gesteld door - ontvreemde goederen niet aan toebehoorden, zodat hij geen schade heeft geleden. bouwde door Residence en/of aan gelieerde ondernemingen geleverde schadeauto's om tot auto's die bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de douane werden beoordeeld om een nieuw kenteken te krijgen. De auto's bleven eigendom van Residence en/of de aan gelieerde ondernemingen. Verder "schemerde sr. op de achtergrond"(3), maar moesten alle zaken op naam van of worden gedaan.

1.6 De rechtbank heeft bij vonnis van 19 juli 2000 (in de zaak tussen en c.s.) als volgt overwogen:

"4.4 In het geding is de vraag aan wie de goederen, die in beslag zijn genomen dan wel - volgens - zijn ontvreemd, in eigendom toebehoorden. Indien immers komt vast te staan dat deze goederen niet aan in eigendom toebehoorden, behoort de vordering te worden afgewezen, omdat dan geen schade heeft geleden van het gestelde onrechtmatig handelen."

Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij eigenaar dan wel bezitter zou zijn van de inbeslaggenomen goederen alsmede van de Renault Clio Williams en de BMW 320i Coupé. De rechtbank liet derhalve toe feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit valt af te leiden dat hij eigenaar was (rov. 4.5).

1.7 In de zaak tussen en c.s. heeft de rechtbank, eveneens bij vonnis van 19 juli 2000, als volgt geoordeeld:

"4.13 c.s. waren niet gerechtigd, (...), de sleutel van de door de familie gebruikte loods aan een derde, i.c. c.s., af te geven, ook al was de reden van die afgifte het dreigend beslag. Dat handelen is in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid die zij in acht hebben te nemen met betrekking tot de goederen van de familie , ongeacht of die nu in eigendom aan dan wel toebehoorden."

Vervolgens heeft de rechtbank echter geoordeeld dat c.s. niet aansprakelijk zijn voor de eventuele schade als gevolg van hun handelen/nalaten en dat de eventuele schade moet worden toegerekend aan , omdat het op zijn weg had gelegen na 28 november 1996 actie te ondernemen teneinde zijn eventuele schade te beperken. De rechtbank heeft de vordering van jegens daarom afgewezen.

1.8 heeft van het vonnis van de rechtbank, voorzover tussen hem en gewezen, hoger beroep ingesteld. In rov. 4.2 van zijn arrest van 27 september 2001 heeft het hof Amsterdam overwogen dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld, zodat hiervan in hoger beroep als vaststaand dient te worden uitgegaan. De tweede grief van was gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het op zijn weg had gelegen zijn schade te beperken.

1.9 Het hof heeft de tweede grief van gehonoreerd, voor zover deze betrekking had op de - volgens de stellingen van
- vóór de beslaglegging ontvreemde Renault Clio (met identificatienummer ) en BMW 320i Coupé. Volgens het hof is door niet althans onvoldoende betwist dat deze auto's vóór de beslaglegging door /Residence zijn weggehaald en ontvreemd en daarom niet op de beslaglijst voorkomen. Daarom geldt ten aanzien van deze beide auto's niet dat de schade had kunnen beperken door direct te handelen na de beslaglegging, in de periode vanaf 28 november 1996. Het hof heeft vervolgens overwogen:

"4.7 De daardoor ontstane schade dient te worden toegerekend aan het onrechtmatig handelen van , aangezien door beschikbaarstelling van de sleutel aan de gelegenheid heeft verschaft de genoemde auto's uit de loods van weg te halen en daardoor in staat heeft gesteld deze auto's vóór de beslaglegging te ontvreemden. (...)

4.8 Het hof verwerpt de stelling van dat de dreigende beslaglegging een rechtvaardiging voor zijn handelen vormde."

Op grond van het bovenstaande heeft het hof partijen naar de schadestaatprocedure verwezen:

"5. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd voor zover de vordering van met betrekking tot de Renault Clio (...) en de BMW 320i Coupé niet is toegewezen. De vordering zal in zoverre worden toegewezen doordat de zaak naar de schadestaatprocedure zal worden verwezen. Het hof overweegt ten overvloede dat daarbij tevens aan de orde kan komen, voor zover dan nog relevant, of de schade ten aanzien van de beide auto's behoort tot de vermogensschade van . Voor het overige dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd."

1.10 heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben hun standpunt schriftelijk doen toelichten.

2. Bespreking van de cassatiemiddelen

2.1 Middel 1 is gericht tegen de door veronderstelde aanname van het hof dat de bewuste Renault Clio en de BMW 320i Coupé aan toebehoorden.

2.2 Het middel mist feitelijke grondslag. Het hof heeft niet aangenomen dat de beide auto's aan toebehoorden. Het hof heeft slechts geoordeeld dat schade als gevolg van het weghalen van de auto's door aan het onrechtmatige handelen van moet worden toegerekend, aangezien door beschikbaarstelling van de sleutel de gelegenheid heeft verschaft de genoemde auto's uit de loods van weg te halen en hem daardoor in staat heeft gesteld deze auto's vóór de beslaglegging te ontvreemden. Daarbij heeft het hof echter in het midden gelaten of van vermogensschade van sprake is. Dat is een aspect dat volgens het hof in de schadestaatprocedure nog aan de orde kan komen.

2.3 Middel 2 bevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat in de schadestaatprocedure aan de orde zou kunnen komen of de schade ten aanzien van de beide auto's behoort tot de vermogensschade van . heeft in dit verband aangevoerd dat de onvoorwaardelijke veroordeling van tot vergoeding van de schade met betrekking tot beide auto's aan daarmee in tegenspraak is. Voorts betoogt dat de vraag of de geclaimde schade tot de vermogensschade van de eisende partij behoort, niet in de schadestaatprocedure, maar in het hoofdgeding aan de orde had moeten komen. Zowel zelf als ook /Residence hebben in de feitelijke instanties immers betwist dat in verband met de bedoelde auto's van vermogensschade van sprake is.

2.4 De Hoge Raad heeft in 1980 het volgende overwogen(4):

"O. omtrent middel II:
Onderdeel 1 faalt. Voor toewijzing van de vordering van Fargion tot vergoeding van schade op te maken bij staat, was, wat het element van schade betreft, niet meer nodig dan dat de mogelijkheid van schade voor Fargion als gevolg van de wanprestatie van Huijing aannemelijk was. Het Hof heeft zodanige mogelijkheid van schade kennelijk aannemelijk geacht. De omstandigheid dat "de schade van Fargion niet vaststaat en de door Fargion aan zijn eis in reconventie ten grondslag gelegde schadefactoren door Huijing gemotiveerd zijn betwist", belette het Hof niet pp. naar de schadestaatprocedure te verwijzen. Het slot van het onderdeel stuit hierop af dat - anders dan in het onderdeel wordt betoogd - de schadestaatprocedure mede ertoe kan strekken om vast te stellen dat de eisende partij schade heeft geleden."

In zijn noot bij dit arrest heeft Heemskerk het volgende opgemerkt:

"Daarmee zijn wij wat de in de aanvang van deze noot gestelde vraag betreft terug bij de leer van de arresten van 1846 en 1855. Of schade is geleden kan ook worden uitgemaakt in de schadestaatprocedure. Het mag eerder, maar het hoeft niet. (...)
Bij een vordering uit onrechtmatige daad doet zich nog de moeilijkheid voor, dat de schade een element is van de aansprakelijkheid. Geen schade, geen aansprakelijkheid. Kan de rechter beslissen dat gedaagde aansprakelijk is als nog niet vaststaat dat schade is geleden? Wellicht bij voorwaardelijk eindvonnis, dat zijn werking verliest wanneer geen schade blijkt te zijn geleden?"

2.5 Uit een arrest van de Hoge Raad uit 1983(5) dat betrekking had op verwijzing naar de schadestaatprocedure bij onrechtmatige daad, blijkt dat de Hoge Raad het ook in geval van onrechtmatige daad mogelijk acht dat de rechter, ondanks de omstandigheid dat nog niet vaststaat dat schade is geleden, aansprakelijkheid aanneemt en partijen naar de schadestaatprocedure verwijst. In de noot bij dit arrest merkt Brunner het volgende op:

"Niet vereist is, dat aannemelijk is, dat daadwerkelijk schade is geleden. Voldoende is de aannemelijkheid van de mogelijkheid. (...) Ook in dit arrest geeft de HR in zijn instructie aan de rechter naar wie de zaak verwezen wordt, te verstaan, dat partijen naar de schadestaatprocedure kunnen worden verwezen, wanneer is vastgesteld of aannemelijk is, dat Hendriks als gevolg van het onrechtmatig gedrag enigerlei schade kan hebben geleden. De rechter die de onrechtmatigheid van het gedrag aanneemt zal alleen dan de vordering mogen afwijzen, wanneer hij oordeelt dat de mogelijkheid van schade als gevolg daarvan niet aanwezig is, derhalve ofwel dat de onrechtmatige daad geen schade kon veroorzaken, ofwel dat de mogelijkheid van causaal verband ontbrak. Heemskerk (in zijn noot onder NJ 1981, 185; LK) wil nog die beperking aanbrengen, dat sprake moet zijn van een reële mogelijkheid. Ik meen echter dat ook die beperking niet door de HR is gewild of bedoeld. Veeleer ziet de HR de verhouding tussen hoofdgeding en schadestaatprocedure aldus, dat vragen over bestaan, aard en omvang van de schade en ook die over de toerekening daarvan aan gedaagde, thuishoren in de schadestaatprocedure. Slechts in het geval tevoren vaststaat dat de schadestaatprocedure niet tot toewijzing van enig schadebedrag kan leiden, zou de vordering in het hoofdgeding moeten worden afgewezen. Men bedenke daarbij, dat de eiser in het hoofdgeding zijn schade niet behoeft te specificeren en dat hij binnen de grenzen van art. 134 Rv andere schadeposten dan in het hoofdgeding gesteld, mag opvoeren. (...) Anticipatie door de rechter op een door hem verwachte, voor de eiser negatieve uitkomst van de schadestaatprocedure, acht de Hoge Raad niet gewenst, behalve in uitzonderlijke gevallen."

2.6 De Hoge Raad is in latere jurisprudentie niet op de bovenstaande jurisprudentie teruggekomen(6). Ook in de literatuur wordt algemeen aangenomen dat voor verwijzing naar de schadestaatprocedure niet behoeft vast te staan dat er schade is geleden:

"Dat in rechte is komen vast te staan dat eiser schade heeft geleden of zal lijden, is geen voorwaarde voor het uitspreken van een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat. Als grondslag voor zodanige veroordeling is het reeds voldoende dat het bestaan van schade of de mogelijkheid van schade als gevolg van de gestelde wanprestatie of onrechtmatige daad aannemelijk is. (...)
Eiser kan ten tijde van de dagvaarding niet altijd overzien welke schadefactoren er zijn en dat kan juist een van de redenen zijn waarom hij een schadestaatprocedure wenst. Volgens de heersende leer kan eiser ermee volstaan in de dagvaarding te stellen dat hij schade heeft geleden en is hij niet verplicht daarin een omschrijving van de schadefactoren op te nemen. (...) Het bestaan van de schade moet aannemelijk worden gemaakt.
Eiser kan de schadeposten dus voor het eerst in de schadestaat vermelden. Heeft hij reeds in de hoofdzaak schadeposten gesteld, dan kan hij in de schadestaat altijd nog nieuwe posten opnemen (art. 615)."(7)

2.7 De bijzonderheid in deze zaak is dat het in de schadestaatprocedure - afgezien van de mogelijkheid dat nieuwe schadeposten opvoert - nog slechts zal gaan om schade in verband met de twee auto's, waarvan in ieder geval is betwist dat daarvan eigenaar is. Dat (als eigenaar van de auto's) schade heeft geleden, staat derhalve nog niet vast. Het hof kon partijen echter ook naar de schadestaatprocedure verwijzen, zonder dat door (als eigenaar van de auto's) geleden schade was komen vast te staan. Voldoende is dat de mogelijkheid dat schade is geleden, aannemelijk is geworden. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat dit het geval is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Evenmin heeft het hof daarmee van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven. Het hof heeft kennelijk het juiste criterium toegepast, te weten het criterium of de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk is gemaakt. Middel 2 faalt.

2.8 Middel 3 bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd in aanmerking te nemen dat "de aan verweten schending van enige norm (...) niet (strekt) tot bescherming van de schade, die verweerder in cassatie stelt te hebben geleden". voert aan dat de overtreden norm een norm is die samenhangt met het bestaan van een huurovereenkomst en die strekt tot bescherming van de belangen van de huurder, maar niet tot bescherming van de belangen van anderen dan de huurder. De huurder was echter niet , maar . Daarom heeft geen vordering jegens .

2.9 Het middel mist feitelijke grondslag. Het hof heeft voor zijn oordeel omtrent de onrechtmatigheid van het handelen van aangesloten bij het oordeel van de rechtbank, aangezien daartegen in hoger beroep geen grieven waren gericht. De rechtbank heeft aangenomen dat het onrechtmatige handelen van hierin bestond dat hij de sleutel van de door de familie gebruikte loods aan een derde had afgegeven. Dat handelen is in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid die in acht heeft te nemen met betrekking tot de goederen van de familie , ongeacht of die goederen nu in eigendom aan dan wel toebehoorden, aldus de rechtbank in rov. 4.13. De rechtbank heeft verder niet geoordeeld over de vraag of er al dan niet een huurovereenkomst met bestond.

3. Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping.

De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,

Advocaat-Generaal

1 Zie rov. 2.1-2.8 van het vonnis van de rechtbank van 19 juli 2000 en rov. 3.1 van het arrest van het hof van 27 september 2001. 2 De overige gedaagden waren: Residence, , en . Het door tegen het vonnis van de rechtbank ingestelde appel was slechts tegen gericht. Overigens heeft het hof in rov. 4.7 overwogen dat bij zijn oordeel in het midden kan blijven dat ook afzonderlijk nog verwijten maakt.
3 Conclusie van antwoord, p. 4 onder "3. Ad 1". 4 HR 13 juni 1980, NJ 1981, 185, m.nt. W.H.H..
5 HR 25 maart 1983, NJ 1984, 629, m.nt. CJHB.
6 Zie recent nog: HR 25 januari 2002, NJ 2002, 227. 7 Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van het Nederlands burgerlijk procesrecht, 20e druk (2002), nrs. 172-173; zie ook Losbl. Rv. aant. 3 en 4 bij art. 612 (J. Gerretsen); Snijders/Ynzonides/Meijer, Nederlands burgerlijk procesrecht, 2e druk (1997), nr. 425.