Vlaamse overheid

De Vlaamse regering keurde de knelpuntennota van Vlaams minister van Onderwijs, Marleen VANDERPOORTEN, goed met de aandachtspunten die op het Overlegcomité federale regering - gemeenschapsregeringen dienen besproken te worden.

Minister Vanderpoorten is vragende partij om volgende punten te bespreken:

1. Basisscholen in de faciliteitengemeenten

Hoewel deze scholen reeds sinds het ontstaan van de taalwetten bestaan, worden een aantal van de toen gemaakte afspraken ervaren als niet meer werkbaar of communautair onevenwichtig (subsidiëren van Franstalige scholen zonder de inspectie te kunnen sturen).

De noodzaak om de onderwijsinspectie enige zeggingschap te geven komt voornamelijk voort uit de overtuiging dat het niveau van het tweede taalonderricht in die scholen voor verbetering vatbaar is. Ook de principiële toepasbaarheid van de eindtermen is in die scholen eigenlijk niet opgelost.

Er is rond de pedagogische inspectie in het Vlaams Parlement een resolutie goedgekeurd die de minister en de regering ertoe verplichten de herziening van dit akkoord na te streven.

2. Brussel

Een specifiek probleem in Brussel is een gevolg van het feit dat veel leerlingen die het Frans als moedertaal hebben, in het Nederlandstalig basisonderwijs belanden. Dat betekent niet alleen dat deze leerlingen bijzondere noden hebben inzake Nederlands, maar ook dat zij door de taalwet ertoe verplicht worden een pakket Frans te volgen waar zij geen behoefte aan hebben en dat beneden hun niveau ligt. Het aantal Franstalige leerlingen dat in het Nederlandstalig basisonderwijs ingeschreven wordt, kent een zodanige groei dat er sprake is van 'concentratie- scholen'. Deze komen echter niet altijd in aanmerking voor bijkomende ondersteuning uit het GOK-decreet (Gelijke-onderwijskansendecreet I) omdat de ouders zelden kansarm zijn.

Personeelsleden die in Brusselse scholen onderwijzen, moeten in het bezit zijn van een bewijs van grondige kennis van de tweede taal. Dit blijkt in beide gemeenschappen moeilijk te liggen bij het rekruteren van leerkrachten.

3. Komen

In toepassing van de taalwetten zou de Nederlandstalige basisschool te Komen moeten gesubsidieerd worden door de Franse Gemeenschap. Ingevolge gebeurtenissen in het verleden subsidieert de Vlaamse Gemeenschap deze school die binnen het gemeenschapsonderwijs ondergebracht is.

4. Taalinspectie

Het toezicht op de toepassing van de taalwetten inzake onderwijs is toevertrouwd aan de taalinspectie, die behoort tot de federale administratie. De taalinspectie wordt aangestuurd door twee ministers, één uit elke taalgroep (de ministers Daems en Picqué). De taalinspectie functioneert normaal. Minister Daems gaat akkoord met voorstellen van de federale administratie tot vaststelling van werkingsregels, maar minister Picqué vertraagt het dossier. Pas na zijn formeel akkoord zou deze tekst aan de gemeenschappen kunnen voorgelegd worden. De taalinspectie werkt intussen wel, maar op basis van de bestaande en dus verouderde administratieve richtlijnen.

5. Twee- of meertalig onderwijs

In beide gemeenschappen is er vraag naar tweetalig (basis)onderwijs, waar de overheid niet bij voorbaat tegen gekant is. Deze vraag wordt vaak gerelateerd aan de Brusselse situatie, maar er bestaat ook buiten Brussel een vraag naar de mogelijkheid om twee- of meertalig onderwijs aan te bieden.

In wetgevend opzicht vormt Brussel in dit dossier een bijzonder probleem omdat de onderwijstaal in Brussel is vastgelegd in de onderwijstaalwetten van 1963. Deze wetten verplichten de Brusselse scholen ertoe een aanzienlijk deel van het leerplan in basis- en secundair onderwijs te besteden aan de andere landstaal. Deze wet kan alleen maar worden gewijzigd door een nieuwe federale wet, met een meerderheid in beide taalgroepen. De gemeenschappen hebben ook in Brussel de volle bevoegdheid om taalonderwijs te regelen, maar moeten dit doen zonder de verplichtingen uit de wet van 1963 te schenden. De verplichtingen inzake tweede taalonderricht in die wet zijn van een te groot impact om nog veel ruimte te laten voor een gedifferentieerd talenonderricht in Brussel.

Indien beide gemeenschappen daarover een akkoord zouden kunnen bereiken, is het mogelijk de onderwijstaalregeling voor Brussel te wijzigen. De Franstalige minister bevoegd voor het basisonderwijs heeft te kennen gegeven daarover het gesprek te willen aangaan.

Op de rest van het grondgebied, de faciliteitengemeenten uitgezonderd, kunnen beide gemeenschappen indien ze dat willen, de mogelijkheid voor meertalig onderwijs creëren. Dat heeft de Franse Gemeenschap overigens reeds gedaan.

Ten slotte zijn er nog twee gerelateerde dossiers met name:

1. Verlaging leerplicht - financiering

De verlaging van de leerplichtleeftijd van 6 jaar naar 5 jaar behoort ook tot de bevoegdheid van de federale overheid, en er is ook een meerderheid in beide taalgroepen voor nodig. Indirect heeft dit een weerslag op de financiering van het onderwijs, die gekoppeld is aan de telling van de leerplichtige leerlingen.

Sedert 1999 voert het Rekenhof ieder jaar een telling. De vraag kan worden gesteld of dit wel verantwoord is, en of een minder frequente telling niet te verkiezen is.

2. Verdrag inzake taalminderheden

België ratificeerde het verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van onder meer taalkundige minderheden. De afspraken uit de taalwetten inzake onderwijs worden door sommige Franstaligen op grond van dit verdrag opnieuw in vraag gesteld. Deze zaak zou op tafel kunnen komen als er gesproken wordt over een aanpassing van de taalwetten van 1963, onderbouwd door de conclusies uit het rapport Nabholz-Haidegger. Zowel de Vlaamse regering als de federale regering hebben de conclusies van dit rapport als onbruikbaar bestempeld.

persinfo : Jo De Ro, woordvoerder van minister Vanderpoorten - tel. 02 553 99 11 e-mail: persdienst.vanderpoorten@vlaanderen.be
---