Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF3074 Zaaknr: C95/315HR (16.161)
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 14-03-2003
Datum publicatie: 14-03-2003
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: cassatie
14 maart 2003
Eerste Kamer
Nr. 16.161 (C95/315HR)
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. de vennootschap naar Duits recht
BAYERISCHE MOTORENWERKE AG, gevestigd
te München, Bondsrepubliek Duitsland,
2. BMW NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R. Laret,
thans mr. H. Ferment,
t e g e n
,
wonende te ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.L. Hofdijk.
1. Het geding tot dusver
De Hoge Raad verwijst voor de loop van het geding tot dusver tussen
eiseressen tot cassatie - verder te noemen: BMW c.s.- en verweerder in
cassatie - verder te noemen: - naar zijn arrest van 7
februari 1997, NJ 1997, 314.
Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het Benelux-Gerechtshof verzocht om
met betrekking tot de in dit arrest onder 5 geformuleerde vragen van
uitleg van de Eenvormige Beneluxwet op de merken en van het Benelux
Protocol van 2 december 1992 uitspraak te doen, en tevens het Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om met betrekking tot
de in het arrest onder 6 geformuleerde vragen van gemeenschapsrecht
uitspraak te doen.
Het Benelux-Gerechtshof heeft bij arrest van 25 september 2000 in de
zaak A 97/1 uitspraak gedaan.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft bij arrest
van 23 februari 1999 in de zaak C-63/97 uitspraak gedaan.
Vervolgens hebben BMW c.s. op 13 september 2002 de zaak nader
schriftelijk doen toelichten door hun advocaat.
Bij akte ter rolzitting van de Hoge Raad van 20 september 2002 hebben
BMW c.s. het bij exploot van 10 november 1995 aangevoerde middel van
cassatie ingetrokken.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt
tot niet-ontvankelijkverklaring van BMW c.s. in hun cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Zoals hiervoor onder 1 is vermeld, hebben BMW c.s. het door hen bij
exploot van 10 november 1995 aangevoerde middel van cassatie
ingetrokken. Zij dienen derhalve in hun cassatieberoep alsnog
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart BMW c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt BMW c.s. in de kosten van het geding in cassatie,
daaronder begrepen de kosten verband houdende met de behandeling van
de zaak bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en bij
het Benelux-Gerechtshof, tot op deze uitspraak aan de zijde van
begroot op EUR 261,93 aan verschotten en EUR 3.635,--
voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter,
P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer F.B. Bakels op 14 maart 2003.
*** Conclusie ***
Nr. 16.161 (C95/315)
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 20 december 2002
Conclusie inzake:
1. Bayerische Motorenwerke AG
2. BMW Nederland B.V.
tegen:
1. Feiten en procesverloop
1.1 Deze zaak is een voortzetting na schorsing van het geding door het
arrest van de Hoge Raad van 7 februari 1997, NJ 1997, 314. Voor de
feiten en het procesverloop tot aan dat arrest verwijs ik naar
rechtsoverweging 3.
De Hoge Raad heeft vragen van uitleg gesteld aan het
Benelux-Gerechtshof en het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen, welke vragen het Hof van Justitie bij arrest van 23
februari 1999 heeft beantwoord en het Benelux-Gerechtshof bij arrest
van 25 september 2000.
1.2 Ter (rol)zitting van de Hoge Raad van 13 september 2002 hebben BMW
c.s. een schriftelijke toelichting genomen.
Vervolgens hebben BMW c.s. ter (rol)zitting van de Hoge Raad van 20
september 2002 een akte genomen waarin zij doen zeggen dat zij om hen
moverende redenen het bij exploot van 10 november 1995 aangevoerde
middel van cassatie intrekken. Daarna hebben BMW c.s. gefourneerd voor
arrest en is de zaak voor beraad aangehouden.
1.3 Bij brief van 24 september 2002 aan de rolraadsheer in de Hoge
Raad heeft de advocaat van BMW c.s. laten weten dat slechts arrest is
gevraagd voor de kostenveroordeling, omdat het niet mogelijk is
gebleken met de wederpartij overeenstemming te bereiken over royement
met voldoening door BMW c.s. aan de wederpartij van de gebruikelijk in
cassatie te liquideren kosten.
Ter (rol)zitting van 27 september 2002 is namens
gefourneerd.
2. Beoordeling
2.1 In het verleden placht de Hoge Raad het cassatieberoep na
intrekking van het cassatiemiddel te verwerpen(1). Vanaf 1993 heeft de
Hoge Raad deze lijn verlaten(2) en tot niet-ontvankelijkverklaring
beslist(3).
Dat lijkt mij juist: het cassatieberoep kan immers niet slagen om een
reden (de intrekking van het middel) die buiten de zaak zelf is
gelegen(4).
2.2 In de onderhavige zaak kan het cassatieberoep door intrekking van
het middel niet nader(5) worden besproken en dienen BMW c.s.
niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun beroep en te worden
veroordeeld in de proceskosten
2.3 Zo het fourneren door al niet als (stilzwijgende)
toestemming kan worden aangemerkt, merk ik ten overvloede nog op dat
de Hoge Raad heeft overwogen(6) dat eiser zijn beroep kan intrekken
zonder toestemming van de verweerder, zolang de Hoge Raad nog geen
arrest heeft gewezen. Dit dient aldus te worden begrepen dat de Hoge
Raad nog geen eindarrest heeft gewezen, nu de Hoge Raad immers bij
tussenarrest van 7 februari 1997 vragen van uitleg gesteld.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Bayerische
Motorenwerke AG en BMW Nederland B.V. in hun cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie o.m. HR 15 mei 1981, NJ 1982, 185 m.nt. WHH. In zijn noot onder
deze beschikking wijst Heemskerk erop dat een andere mogelijkheid was
geweest het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren bij gebreke
van cassatiemiddelen na de intrekking. Zie tevens HR 14 mei 1982, NJ
1982, 376: evenmin als (kennelijk) in de onderhavige zaak konden
partijen in deze zaak tot overeenstemming komen omtrent de vraag wie
de proceskosten in cassatie zal dragen (zie rov. 1).
2 Zie de conclusie van A-G Vranken nr. 11 voor HR 18 februari 1994, NJ
1994, 605 m.nt. HER.
3 Zie HR 22 januari 1993, NJ 1993, 217: nu het in de zaak om
bijstandsverhaal ging, heeft de Hoge Raad m.i. afgezien van een
kostenveroordeling (zie de conclusie van A-G Asser). Zie ook HR 18
februari 1994, NJ 1994, 605, m. nt. HER.
4 Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk
Procesrecht, 2002, nr. 118. Ik meen dat deze "regel" ook in cassatie
kan worden toegepast. Zie ook de conclusie van A-G Hartkamp voor HR 31
december 1993, NJ 1995, 390. Zie ook de noot van Ras onder HR, NJ
1994, 605: Ras verwijst tevens naar de hiervoor genoemde uitspraak NJ
1982, 376.
5 De Hoge Raad heeft het middel in zijn arrest van 7 februari 1997
besproken. Van enkele klachten van onderdeel 3 heeft hij reeds
overwogen dat deze feitelijke grondslag missen. De overige klachten
hebben aanleiding gegeven tot het stellen van vragen van uitleg.
6 In de hiervoor aangehaalde rechtspraak.