Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Postbus 1 A Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA DEN HAAG
Uw brief Ons kenmerk
SV/A&L/03/8089
Onderwerp Datum Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid 13 maart 2003
./. Hierbij bied ik u drie rapporten aan, opgemaakt in opdracht van het UWV in het kader van
het onderzoeksproject 'Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid'. De rapporten hebben
betrekking op werknemers die in 2001 12 maanden ziek waren en toen voor de WAO
werden beoordeeld. In de rapporten wordt de arbeidsongeschiktheidsproblematiek vanuit
verschillende invalshoeken beschreven:
In het rapport 'Aan de poort van de WAO in 2001' staan de trendmatige ontwikkelingen met
betrekking tot de 'arbeidsongeschiktheid' beschreven.
Het tweede rapport 'Reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid' gaat in op werkhervatting,
arbeidscapaciteit en reïntegratiehulp bij deze zieke werknemers.
Het derde rapport 'Van ziekmelding tot WAO' gaat in op actoren en factoren die een rol
spelen bij het ziek melden en ziek blijven in het eerste ziektejaar. In dat kader wordt onder
andere verslag gedaan van een aantal diepte-interviews met cliënten.
In deze brief vat ik de hoofdpunten van het onderzoek samen, en geef ik mijn standpunt
over de verschillende onderdelen.
Een van de belangrijkste trendmatige ontwikkelingen is dat er meer, maar vooral
vroegtijdiger, werkhervatting plaatsvindt. Steeds meer personen die twaalf maanden ziek
zijn (de zogenaamde 12-maandszieken) werken aan het einde van het ziektejaar; dit
percentage is gestegen van 26 % in 1991 naar 42% in 2001. Reïntegratie vindt tegenwoordig
veel eerder in het ziektetraject plaats dan begin jaren negentig.
Van de werknemers die 12 maanden ziek zijn, maar op dat moment niet werken, verwacht ruim de helft in de toekomst wel aan het werk te kunnen. Meer 12-maandszieken dan vroeger geven aan zich te richten op ander werk. Een steeds groter deel van hen zegt bereid te zijn om lager betaald werk of tijdelijk werk aan te nemen. Ook zijn steeds meer mensen bereid om scholing te volgen. Eén van de verklaringen hiervoor kan zijn dat de mogelijkheden om te hervatten bij de oude werkgever reeds zijn verkend en benut, of dat er geen werkgever meer is. Indicatie hiervoor is dat het aandeel 12- maandszieken met een tijdelijk dienstverband is verdubbeld sinds 1991 (naar 22 procent).
2
Van de personen met een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering werkt na anderhalf
jaar circa een kwart niet en van de werknemers zonder arbeidsongeschiktheidsuitkering
bijna 40% niet. Het onderzoek geeft aan dat reïntegratie-inspanningen ten behoeve van deze
groep meer aandacht behoeven en dat hiervan veel resultaat verwacht kan worden. Immers,
ruim de helft van hen geeft zelf aan dat ze nu of in de toekomst in staat zijn tot werk, terwijl
bovendien blijkt dat maar ruim een kwart van die niet werkenden zegt ook actief op zoek te
zijn naar arbeid. Opvallend is dat van degenen die volledig arbeidsongeschikt zijn verklaard,
40% meent nu of in de toekomst te kunnen werken.
De keuringen voor de 12-maandszieken zijn de afgelopen jaren effectiever en strenger
geworden. Er komen in verhouding minder volledig arbeidsongeschikten en meer
gedeeltelijk arbeidsongeschikten, en meer afwijzingen.
Het onderzoek maakt ook duidelijk dat terugkeer in het arbeidsproces een dynamisch proces
is. Een derde deel van degenen die weer gaan werken in de eerste anderhalf jaar na de
ziekmelding, valt weer uit. Een substantieel deel van de werkhervatters heeft moeite het
werk vol te houden.
Uit het onderzoek blijkt dat er in zekere zin sprake is van "fuikwerking van de WAO",
gezien het feit dat niet alle betrokken partijen (de zieke zelf, de werkgever, de bedrijfsarts en
de curatieve sector) al het mogelijke doen om de reïntegratie te bevorderen. Binnen de
gezondheidszorg is men te vaak uitsluitend op gezondheidsherstel gericht en heeft men geen
aandacht voor werkhervatting en/of de behandeling wordt vertraagd door wachttijden,
inadequate verwijzingen en gebrek aan financiering. Het is overigens niet duidelijk hoe
groot de rol van deze belemmeringen is in verhouding tot andere oorzaken.
Een kwart van de 12-maandszieken vindt dat hun bedrijfsarts hen te weinig begeleiding
heeft geboden. Ook interessant is dat 80% van de 12-maandszieken al langer ziek waren en
klachten hadden, voor zij zich ziek melden.
Standpunt
Ik ben van mening dat het onderzoek een goede weergave biedt van de ontwikkelingen van
de afgelopen jaren en een goed beeld schetst van de huidige situatie. Het geeft aan dat er
weliswaar nog veel verbeteringen mogelijk zijn, maar dat het ingezette beleid al positief
uitwerkt. Dat geldt dan met name voor de resultaten van de claimbeoordeling en voor het
feit dat meer mensen na hun ziekteperiode weer aan het werk gaan. Ik teken hierbij in
algemene zin aan dat het onderzoek betrekking heeft op 2001; gevolgen van de Wet
verbetering poortwachter (in werking getreden april 2002) zijn dus nog niet zichtbaar.
Daarnaast is het zo dat de gunstige ontwikkeling in de afgelopen jaren met betrekking tot de
uitstroom en de claimbeoordeling, nog onvoldoende is om de stijging van de instroom te
compenseren en het totale volume terug te brengen. Het onderzoek onderstreept daarom de
noodzaak om te komen tot een nieuw meer activerend arbeidsongeschiktheidsstelsel en
geeft zinvolle aanknopingspunten voor het in het huidige stelsel versterkt inzetten van de
maatregelen gericht op de poortwachterfunctie. Ik heb het UWV gevraagd zich te richten op
mogelijke verbeteringen.
Terugkijkend zijn de zieke werknemers van mening dat zij zelf niet meer hadden kunnen
doen aan reïntegratie. Dit onderstreept de essentiële rol die werkgever, bedrijfsarts en
curatieve sector hebben bij het voorkomen van instroom in de WAO.
3
Uit het onderzoek blijkt dat indien werkgever en werknemer zich samen actief inzetten, er
vaker sprake is van werkhervatting dan als dit niet gebeurt. In dit verband is van belang dat
met ingang van 1 januari 2003 de werkgever verantwoordelijk is voor het geheel van de
reïntegratie van zieke werknemers. Hij wordt daarbij gefaciliteerd door middel van subsidie
voor het tweede spoor (50% basissubsidie en 50% plaatsingssubsidie bij duurzame plaatsing
bij een andere werkgever). Door de verantwoordelijkheid voor het eerste en het tweede
spoor te beleggen bij de werkgever in samenspraak met de werknemer en de verplichting
een plan van aanpak te maken en dit steeds te actualiseren, zal sneller een keuze gemaakt
moeten worden hoe de reïntegratie-inspanningen ingezet zullen worden. Hiermee zal
moeten worden voorkomen dat werkgever en werknemer pas aan het einde van het eerste
jaar aan reïntegratie gaan denken en eventueel stappen zetten naar reïntegratie bij een andere
werkgever. Indien er te weinig reïntegratie-inspanningen zijn verricht, zal het UWV in het
kader van de Poortwachtertoets de loondoorbetalingsperiode verlengen en de WAO-
aanvraag afwijzen. Over enige tijd zullen de eerste resultaten hiervan duidelijk worden.
In het kader van de Poortwachterrol van het UWV zullen ook meer gegevens bekend
worden over de mate waarin problemen in de curatieve sector belemmerend zijn voor
reïntegratie. Deze ervaringen worden betrokken bij het project arbocuratieve samenwerking.
Uit de cijfers blijkt verder dat veel personen die anderhalf jaar na hun ziekmelding niet
werken, zelf van mening zijn dat ze eventueel op termijn wel kunnen werken. Dit
onderstreept het belang van een goede aanpak door het UWV en de werkgever van personen
die bij de claimbeoordeling niet werken. Dit betekent dat de sluitende aanpak en een
adequate toepassing van de professionele herbeoordelingen moeten en kunnen leiden tot
meer werkhervatting dan nu het geval is. Voor personen die al langer in de WAO zitten,
ondersteunen de onderzoeksgegevens het belang van de voorgenomen pilots voor het zittend
bestand. Hiermee zal onderzocht worden welke aanpak het meeste resultaat biedt voor nog
niet gerealiseerde mogelijkheden om te gaan werken. Om personen die het hier betreft zo
veel mogelijk te ondersteunen heeft het UWV een initiatief gestart met de zogenaamde
reïntegratietelefoon. Hier kunnen arbeidsongeschikten zich melden om hulp bij reïntegratie
te vragen. De resultaten lijken positief.
De uitkomsten van de onderzoeken betreffende de kwaliteit en de uitkomst van de
claimbeoordeling komen overeen met de recente statistische informatie die ik hierover
periodiek van het UWV krijg. Het UWV gaat door met deze kwaliteitsverbetering, middels
het verbeteren van de tijdigheid, verdere professionalisering middels een
kwaliteitsborgingssysteem, en meer voorlichting aan allochtone arbeidsongeschikten.
De onderzoeksresultaten met betrekking tot mogelijke uitval van gereïntegreerde
arbeidsongeschikten geven aan dat de begeleiding zorgvuldig moet gebeuren waarbij
maatwerk geboden is.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
4