Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF5825 Zaaknr: 37866
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 14-03-2003
Datum publicatie: 14-03-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 37.866
14 maart 2003
RB
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z, alsmede het beroep
in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak
van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 november 2001, nr.
BK-00/01828, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de
vennootschapsbelasting.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende die aanvankelijk voor het jaar 1994 in de
vennootschapsbelasting was aangeslagen naar een belastbaar bedrag van
nihil, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een
belastbaar bedrag van f 24.901, met een verhoging van f 24.901, welke
verhoging bij besluit van de Inspecteur tot op 50 percent is
kwijtgescholden.
De navorderingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging zijn, na
daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de
Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de
Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot nihil.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs
uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie
zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het door belanghebbende
ingestelde beroep in cassatie
Nu het Hof de navorderingsaanslag heeft verminderd tot nihil en het
door de Staatssecretaris ingestelde beroep gelet op het hierna in 4
overwogene, niet tot vernietiging van 's Hofs uitspraak leidt, kan het
door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie niet tot een voor
haar gunstiger resultaat leiden.
Het beroep moet derhalve, wegens het ontbreken van belang,
niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
4.1. Het Hof heeft overwogen dat de onderhavige navorderingsaanslag
behoort te worden gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre
de navorderingsaanslag onjuist is. Op grond van hetgeen belanghebbende
heeft verklaard heeft het Hof niet bewezen geacht dat de door haar
aangegeven opbrengsten juist zijn. Het Hof heeft vervolgens een
oordeel gegeven over de wijze waarop de Inspecteur de opbrengst voor
het jaar 1996 heeft berekend, welke opbrengst door de Inspecteur is
geëxtrapoleerd naar het onderhavige jaar (1994). Dat oordeel heeft het
Hof kennelijk gegeven in het kader van een toetsing van de
redelijkheid van de schatting door de Inspecteur van de opbrengst in
1994, welke schatting door de Inspecteur ten grondslag is gelegd aan
de navorderingsaanslag. Voorzover het middel ervan uitgaat dat artikel
27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen ruimte laat voor
een dergelijke toetsing en het verbinden van gevolg aan de uitkomst
daarvan, berust het op een onjuiste uitlegging van die bepaling en
faalt het derhalve.
4.2. Het Hof heeft gebleken geacht dat in de loop van 1996 een zekere
stijging van de opbrengst is opgetreden, een stijging waarmee door de
Inspecteur bij zijn schatting voor het onderhavige jaar geen rekening
was gehouden, en heeft op grond daarvan in goede justitie de opbrengst
lager vastgesteld dan waarvan de Inspecteur was uitgegaan bij het
vaststellen van de navorderingsaanslag. Voorzover het middel 's Hofs
oordeel omtrent de gebleken opbrengststijging in 1996 bestrijdt, faalt
het eveneens, nu dit oordeel als van feitelijke aard en niet
onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk, en
verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als
voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P. Lourens, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het
openbaar uitgesproken op 14 maart 2003.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van EUR 285
wordt door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende
teruggegeven.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van
Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van
EUR 348.