Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF5822 Zaaknr: 37797


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 14-03-2003
Datum publicatie: 14-03-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 37797
14 maart 2003
IR

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (België) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 oktober 2001, nr. BK 00/00732, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de kansspelbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 10 september 1999 een naheffingsaanslag in de kansspelbelasting opgelegd ten bedrage van f 262.658, alsmede een boete van f 208.491. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraken waarvan beroep vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een bedrag van f 199.813, en de boete verminderd tot een bedrag van f 157.954. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Na het verstrijken van de cassatietermijn heeft belanghebbende zijn beroepschrift met nog een aantal geschriften aangevuld. Nu deze te laat zijn ingediend, kan daarop geen acht worden geslagen.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het desbetreffende geschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord en in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

4.1. Het Hof heeft belanghebbende geslaagd geacht in het overtuigend aantonen van de onjuistheid van het door de Inspecteur bij de berekening van het belastbare bedrag in aanmerking genomen totaal nettoloon en vakantiegeld. De Inspecteur was bij zijn berekening uitgegaan van 10 full-time personeelsleden. Op grond van de verklaringen van de op verzoek van belanghebbende en de Inspecteur gehoorde getuigen is het Hof echter tot de conclusie gekomen dat een aantal van zes full-timers de waarheid meer nabij komt. Voorzover het middel zich tegen dat oordeel richt, faalt het. Het bestreden oordeel berust op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen. Het is ook niet onbegrijpelijk, nu, anders dan waarvan het middel uitgaat, uit 's Hofs uitspraak niet blijkt dat het Hof uit de getuigenverklaringen heeft afgeleid dat gemiddeld zes personeelsleden per avond werkzaam waren voor belanghebbende.

4.2. Het middel faalt ook voorzover het betoogt dat het Hof heeft miskend dat indien de Inspecteur niet zou worden gevolgd op het punt van het bij de berekening van de brutospelopbrengst in aanmerking te nemen aantal personeelsleden, de door de Inspecteur gehanteerde berekeningsmethode en de daarbij gehanteerde overige aannamen niet langer opgeld deden. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat de Inspecteur zich voor het Hof op dat standpunt heeft gesteld. Ook uit de aard van de gehanteerde berekeningsmethode volgt niet dat een correctie van het aantal personeelsleden vorenbedoelde consequentie zou moeten hebben.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart zowel het principale beroep van belanghebbende als het incidentele beroep van de Staatssecretaris ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2003.