STATEN VAN ARUBA FRACTIE
Oppositie Aruba vraagt aandacht mogelijkheden Aruba binnen EU
Oppositie aruba (avp) vraagt aandacht informateur voor nieuwe
mogelijkheden Aruba binnen europese unie
De Arubaanse oppositieleider van de Arubaanse Volkspartij (AVP), Mike
Eman, heeft afgelopen woensdag 12 maart in Den Haag besprekingen
gevoerd met informateur Piet Hein Donner. De Arubaanse oppositie heeft
de wens geuit dat in het nieuwe regeerakkoord rekening wordt gehouden
met enkele unieke mogelijkheden: het werken aan een herijking van de
onderlinge verhoudingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden en van
het Koninkrijk binnen de Europese Unie. Een en ander is vastgelegd in
een nota, die de AVP-voorman de informateur heeft overhandigd.
De Arubaanse Volkspartij wil dat er nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden
worden bestudeerd op basis van een meer intensieve betrokkenheid bij
de Europese Unie van Aruba. De AVP is van mening dat deze
mogelijkheden op de volgende Tripartiete bijeenkomst (eind maart) deel
gaan uitmaken van een gemeenschappelijk doel binnen het Koninkrijk. Al
op de vorig jaar september gehouden Tripartiete bijeenkomst heeft de
AVP - in het kader van het 50-jarig bestaan van het Koninkrijksstatuut
- voorgesteld een discussie hierover op de agenda te plaatsen van de
aanstaande vergadering. Het debat moet volgens de AVP gaan over de
versterking van de koninkrijksrelaties en het, waar mogelijk,
ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie voor het koninkrijk.
De AVP vindt een nieuwe kijk op het Koninkrijksstatuut van 1954
noodzakelijk. Heroverweging is gewenst om de in het Statuut verankerde
gelijkwaardigheid op te waarderen tot gemeenschappelijkheid. Dat
gelijkwaardigheid en autonomie in de onderlinge betrekkingen zulk een
groot accent hebben gekregen is begrijpelijk en terecht gebleken tegen
de achtergrond van een proces van ontkolonialisering in het midden van
de vorige eeuw. Maar, stelt Eman, gelijkwaardigheid is een gegeven
geworden en biedt een basis om te werken aan een gemeenschappelijke
agenda en aan een betere benutting van de wederzijdse voordelen van
samenwerking. Heroverweging is ook nodig om de koninkrijksrelaties mee
te laten evolueren met de ontwikkelingen van Europese samenwerking en
eenwording.
Het Statuut van 1954 is een product van zijn tijd: een resultante van
het dekolonisatieproces. Het kent een scherpe afbakening van
bevoegdheden om te voorkomen dat de kolonisator zich bleef bemoeien
met de interne aangelegenheden van de kolonies. De opstelling van de
rijksdelen overzee is overwegend gebaseerd geweest op dit historisch
uitgangspunt. De institutionele inrichting van het Koninkrijk is er
eveneens de uitdrukking van. Het Statuut kent geen - van de landen
gesepareerde - overkoepelende instellingen, die voorzien in het
behartigen van de gezamenlijke belangen en het formuleren van een
gemeenschappelijke politieke agenda. Een aangelegenheid tot
'Koninkrijksaangelegenheid' verklaren betekent in de huidige
rechtsorde dan ook dat de bevoegdheid ter zake aan de landen in de
West wordt onttrokken. De aangelegenheid is daarmee een zaak van de
Nederlandse organen (in Koninkrijksfunctie).
Mike Eman stelt dat Nederland en de Rijksdelen overzee hierdoor vaak
meer naast - en soms zelfs tegenover elkaar staan - dan dat er sprake
is van het gezamenlijk behartigen van even gezamenlijke belangen. Door
het feit dat het Statuut geen gemeenschappelijk 'focal point' kent, is
in feite ook nooit gezamenlijk gezocht naar wat de landen bindt of
behoort te binden; de landen komen elkaar veelal tegen bij geschillen
en conflicten. Dat drukt een stempel op de onderlinge betrekkingen.
De AVP-voorman: 'Elk land kent een regeringsprogramma, het Koninkrijk
echter niet. Er bestaat geen gemeenschappelijke visie op de
gezamenlijke toekomst: de samenwerking binnen het Koninkrijk is mede
om die reden ook nooit in een lange termijn (of breder) perspectief
geplaatst. Besprekingen over Koninkrijksrelaties worden meestal
gereduceerd tot besprekingen tussen juristen over Statuutsbepalingen.
Het is dan ook begrijpelijk dat de politieke verhoudingen veelal
worden gekenmerkt door onbegrip en wantrouwen, ad hoc
symptoombestrijding en irritatie en frustratie als zaken niet ten
goede veranderen.'
Intussen is de context, waarbinnen het Koninkrijk functioneert, na een
halve eeuw sterk veranderd, vindt de AVP. Van koloniale reminiscenties
is geen sprake meer. De mondialisering heeft, vooral bevorderd door
ICT-ontwikkelingen, het wereldbeeld fundamenteel gewijzigd.
Uitgangspunten als dekolonisatie en onafhankelijkheid hebben
plaatsgemaakt voor de noodzaak van samenwerking en integratie, zowel
in Europa als in Noord- en Zuid-Amerika.
Het Koninkrijk is lid van de Europese Unie. Maar doordat de relatie
tussen de overzeese Rijksdelen en de Gemeenschap - daterend uit de
beginjaren van de EEG - beperkt is tot - het steeds meer inhoudsloze -
handelsregime van de LGO (Landen en Gebieden Overzee), gaan de
ontwikkelingen binnen de Unie grotendeels voorbij aan de overzeese
Rijksdelen. Het Rijksdeel in Europa participeert daarentegen uiteraard
wèl volop in de verdergaande Europese integratie. Daardoor is er naar
het oordeel van de AVP nu al sprake van een spanningsveld tussen het
proces van Europese integratie enerzijds en de staatkundige
constructie van het Koninkrijk (gebaseerd op een Statuut dat dateert
van vóór de oprichting van de EEG) anderzijds.
Al participeren de rijksdelen overzee niet in het Europese
integratieproces, vanwege het feit dat zij staatkundig met Nederland
verbonden zijn, worden zij steeds meer geconfronteerd met de
consequenties van de Europese integratie. De zgn.
'Koninkrijksaangelegenheden' van het Statuut worden steeds meer
Unie-aangelegenheden en de 'Koninkrijksregering' (lees Nederlandse
regering) wordt de regering van een van de (kleinere) lidstaten van
een zich verenigend en uitbreidend Europa.
Eman vindt dat er - los van de bestaande actuele politieke kwesties -
behoefte is aan een fundamentele heroriëntatie binnen het Koninkrijk.
'De viering van 50 jaar Statuut is een mijlpaal, die in positieve zin
gebruikt dient te worden om het begin van een nieuwe relatie te
markeren. Er doet zich nu ook op Europees niveau een unieke kans voor
om de 'knellende' relatie binnen het Koninkrijk in een breder kader te
plaatsen.'
Met de Conventiebesprekingen, onder leiding van de Franse
oud-president Giscard d'Estaing, staat er een nieuwe Europese Unie in
de steigers. De Conventie biedt volgens de AVP de gelegenheid
belangrijke wijzigingen te introduceren. Als de nieuwe structuur
eenmaal is vastgelegd - en de blik meer naar de nieuwe lidstaten in
het Oosten wordt gekeerd - zullen wijzigingen in de relaties voor wat
betreft de LGO, Nederlandse Antillen en Aruba, praktisch zeer
moeilijk realiseerbaar, zo niet voor lange tijd onmogelijk zijn.
Voorlopige wetenschappelijke studies van de AVP tonen dat er zich
interessante mogelijkheden aftekenen om de Nederlandse Antillen en
Aruba, als delen van het Koninkrijk der Nederlanden, een andere
positie te laten innemen vis à vis de Europese Unie (en daarmee ook
impliciet ten opzichte van Nederland). De recente ontwikkelingen
binnen de EU ten aanzien van het regime voor de Ultraperifere gebieden
(op grond van artikel 299 lid 2 Unieverdrag) lijken mogelijkheden te
openen voor een EU-relatie waarbinnen de Nederlandse Antillen en Aruba
zich beter kunnen profileren dan nu het geval is. Dit zou kunnen
gebeuren zonder dat het Statuut aangepast hoeft te worden.
Eman: 'De Nederlandse Antillen en Aruba zouden met een Ultraperifere
status kunnen fungeren als gateway naar Europa. De strategische
ligging van de eilanden, de goede infrastructuur en de meertalige en
relatief goed opgeleide bevolking kunnen veel meer tot hun recht komen
in een breder Europees kader. Aruba bijvoorbeeld, met minder dan
100.000 inwoners, heeft de afgelopen 17 jaar gemiddeld tussen de 300
tot 400 studenten per jaar naar het buitenland gestuurd - vooral
Nederland en de Verenigde Staten - voor een hogere beroeps- of
academische opleiding (los van de studenten die aan de eigen
universiteit zijn afgestudeerd). Deze investering in human resources
wordt nu niet optimaal gebruikt. Binnen een breder Europees kader
zouden de assets van deze investeringen veel ruimer tot hun recht
kunnen komen.
Een relatie via de Europese Unie schept ook mogelijkheden voor
samenwerking tussen de Caribische rijksdelen en Suriname (ACP-land)
zonder dat deze relatie bezwaard wordt door de historische relatie
Suriname-Nederland. De Europese Unie stimuleert en financiert nu al
regionale samenwerking in het Caribische gebied. Voor Nederland
betekent een dergelijke herwaardering van de relaties dat een deel van
het Koninkrijk een strategische positie zal kunnen innemen in het
bredere Europees verband. Tegen deze achtergrond wenst de Arubaanse
Volkspartij dat het accent wordt gelegd op een herijking van de
onderlinge verhoudingen binnen het Koninkrijk en van het Koninkrijk
binnen de Europese Unie.
AVP-fractievoorzitter Mike Eman: 'Het komt er ons inziens op aan de
basis te leggen voor creatieve perspectieven en voor een, op
onderdelen, gezamenlijke agenda van de delen van het Koninkrijk. Een
meer offensieve benadering behoedt ons voor het verengen van de
betrekkingen tot de overzeese rijksdelen tot actuele fricties en tot
korte termijn symptoombestrijding. Aangegeven zou kunnen worden dat
Nederland de overzeese rijksdelen actief zal steunen bij het
realiseren van mogelijkheden om zich beter te kunnen profileren binnen
enerzijds het regionale en anderzijds het Europese kader. De AVP pleit
er voor om op een creatieve wijze, in overleg tussen de rijksdelen,
een lange termijnvisie en een gemeenschappelijke agenda uit te werken
voor de samenwerking in het Koninkrijk tegen de achtergrond van de
gewijzigde context.'
Den Haag, 12 maart 2003