Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

OCenW
Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen

Europaweg 4 Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer Telefoon (079) 323 23 23 Telefax (079) 323 23 20 De Samenwerkende Centrales
van Overheidspersoneel

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer

AB/A&A/2003/10747

12 maart 2003

Onderwerp Doorkiesnummer Voorstellen voor de CAO PO, VO 2003

1. Inleiding

Op 31 januari 2003 liep de verlengde CAO af die gold voor de sector onderwijs (PO, VO, BVE). Op 12 maart a.s. gaat het overleg over een nieuwe CAO van start. Met sociale partners is overeenstemming bereikt over volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE). Hiermee is een belangrijke stap in het proces van decentralisatie gezet. De voorstellen in deze brief hebben daarom alleen betrekking op de sectoren primair onderwijs (PO) en voortgezet onderwijs (VO). Naast voorstellen voor de loonontwikkeling en de looptijd, bevat deze brief voorstellen voor de ondersteuning van het arbeidsmarktbeleid en een verdere deregulering en decentralisatie van arbeidsvoorwaarden.

2. Context

Meer ruimte voor arbeidsorganisatie
Bij de verlenging van de CAO voor de sector onderwijs, medio 2001, is een markt- conforme loonontwikkeling overeengekomen, maar ook een belangrijke investeringsslag gemaakt. Naar aanleiding van het rapport van de commissie Van Rijn is een pakket specifiek maatregelen getroffen van ca. 450 mln. structureel. Zo werden de carrière- patronen van leraren ingekort tot 18 jaar en stegen de decentrale schoolbudgetten substantieel. Daarmee ontstond extra ruimte voor onder andere functie- en beloningsdifferentiatie, het faciliteren van zij-instroom en leraren in opleiding (lio's) en de introductie van betaald ouderschapsverlof.
Met deze maatregelen zijn specifieke salarisachterstanden binnen de sector onderwijs ingelopen. De ruimte voor scholen om een eigen arbeidsmarkt- en personeelsbeleid te voeren, is aantoonbaar vergroot. Deze eigen beleidsruimte is noodzakelijk om maatwerk in arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden te kunnen bieden en daarmee de wervingspositie van de school op de (locale) arbeidsmarkt te versterken.


OCenW
Blad 2

Scholen hebben dus de ruimte gekregen om de school als arbeidsorganisatie meer naar eigen inzicht in te richten. Zij zouden in het onderwijsproces veel taken anders kunnen invullen. Zo zouden scholen meer onderwijspersoneel op mbo-niveau kunnen inzetten. Conciërges en administratief personeel kunnen ondersteunende taken overnemen. Leraren moeten, waar dat nodig is, een beroep kunnen doen op specialisten en kunnen beschikken over ICT-ondersteuning. Ten slotte kan de leraar bij de vormgeving van het leerproces een beroep doen op bedrijven en publieke instellingen. Toch blijft ook in een moderne arbeidsorganisatie de leraar de spil in het onderwijsproces. Hij of zij regisseert de 'leermomenten' voor de leerling, bewaakt de voortgang van het leerproces van de individuele leerling en van de groep, en zorgt voor een stimulerend leerklimaat. De leraar hoeft er echter in een moderne arbeidsorganisatie niet langer alleen voor te staan.

Tekorten onderwijspersoneel
In de afgelopen jaren is de vraag naar leraren in het primair en voortgezet onderwijs bijzonder sterk gestegen als gevolg van de groei van de werkgelegenheid en de sterke vergrijzing onder het personeel. In de jaren 1996-2001 is er sprake van een groei van de werkgelegenheid in het primair en voortgezet onderwijs van respectievelijk 38.000 en ruim 12.000 werknemers. Met de uitbreiding van deeltijdaanstellingen, de verzilvering van de ADV, de inzet van leraren in opleiding en onderwijsassistenten, en verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden van onderwijspersoneel zijn desondanks de meeste vacatures vervuld.

De ruimte die scholen gekregen hebben om de arbeidsorganisatie meer naar eigen inzicht in te richten, plaatst de personeelstekorten in het onderwijs in een nieuw licht. De tekorten kunnen aangepakt worden door de leraar nieuwe uitdagingen te bieden, maar ook door vele anderen in het onderwijsproces in te schakelen. In deze aanpak is de leraar de regisseur van onderwijsprocessen, waarbij hij voor goede resultaten moet worden gewaardeerd en beloond. Voor de leraar in deze nieuwe rol zijn opleiding en nascholing van groot belang. Het schoolbestuur is daarvoor verantwoordelijk en moet daarom een doorslaggevende invloed hebben op de opleidings- en nascholings- voorzieningen.
In het Plan van Aanpak Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid (PvA), dat ik op 2 december jl. naar de Tweede Kamer heb gezonden, zijn acties opgenomen die deze aanpak moeten ondersteunen en stimuleren.

Loonmatiging
Om de dreiging van economische stagnatie en groeiende werkloosheid te keren, is loonmatiging noodzakelijk. Sociale partners hebben hiervoor hun verantwoordelijkheid genomen door in het Najaarsoverleg een akkoord te sluiten over een maximale contractloonstijging 2003 die gelijke tred houdt met de inflatie. Ook het arbeidsvoorwaardenbeleid voor de sector Onderwijs zal, ondanks de verslechterde economische omstandigheden, in het teken moeten blijven staan van een verdere versterking van de arbeidsmarktpositie van het onderwijs.

Verdere deregulering en decentralisatie en gerichte arbeidsvoorwaardelijke impulsen blijven noodzakelijk om de ruimte voor scholen voor een eigen arbeidsmarkt- en personeelsbeleid optimaal te benutten. Dit is nodig om een hoog gekwalificeerd initieel onderwijs, als randvoorwaarde voor een versterking van de kenniseconomie, te kunnen waarborgen.


OCenW
Blad 3

3. Looptijd en loonontwikkeling

De afspraken uit het Najaarsoverleg vormen de randvoorwaarden voor de loonontwikkeling in het onderwijs. In het Centraal Akkoord dat toen is afgesloten, wordt een dringend beroep gedaan op CAO-partijen om een contractloonontwikkeling overeen te komen die niet hoger is dan het niveau van de inflatie in 2003.

Voor een nieuwe arbeidsovereenkomst, met een looptijd van 1-2-2003 tot 1-1-2004, stel ik voor om per 1-3-2003 de salarissen met 2% te verhogen.

Op basis van de afspraken in de verlengde CAO 2000-2002 is in december 2002 een eindejaarsuitkering uitgekeerd van 2,75% structureel. Gelijktijdig is afgesproken om de opbrengst van de bevriezing van de ZKOO-uitkering te gebruiken om het structurele deel van de eindejaarsuitkering te verhogen. Op basis van de huidige inzichten levert dat een eindejaarsuitkering op van 3,30% ultimo 2003. Deze verhoging van 2,75% naar 3,30% werkt niet door in het vast te stellen jaarinkomen ABP.

4. Specifieke maatregelen voor PO en VO

Specifieke impulsen om het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid op de scholen te ondersteunen, blijven nodig. De meest urgente knelpunten in de sectoren PO en VO vragen om een voortvarende aanpak. Graag wil ik met u het gesprek aangaan over de mogelijkheden om beschikbare middelen in te zetten voor een tweetal speerpunten, namelijk extra ruimte voor onderwijsondersteunend personeel in het primair onderwijs en extra ruimte voor beloningsdifferentiatie in het VMBO.

PO: Ondersteuning
De afgelopen jaren is gebleken dat ondersteunende functies in het onderwijs helpen om de werkdruk van directieleden en onderwijzend personeel te verlagen. Voor directieleden is dit met name van belang met het oog op de invoering van lump sum. Daarnaast bieden deze functies de mogelijkheid om het onderwijs anders in te richten, waardoor arbeidsmarktknelpunten kunnen worden verlicht. Daarom wil ik afspraken met u maken over een meerjarig werkgelegenheidsplan voor ondersteunend personeel.
Uitgangspunt van dit plan is dat op middellange termijn alle basisscholen over (structurele) ruimte voor ondersteunend personeel komen te beschikken. Met deze aanpak wil ik invulling geven aan de afspraken uit het najaarsoverleg om banen te creëren aan de onderkant van het loongebouw. Aan de tranche 2003 voor het speerpunt "ondersteunend personeel" van deze meerjarige aanpak wil ik in deze CAO een concrete invulling geven. In de jaren daarna kunnen volgende tranches worden ingevuld, als daarvoor op dat moment voldoende financiële middelen beschikbaar zijn.


OCenW
Blad 4

PO en VO: Gesubsidieerde arbeid
Het huidige (demissionaire) kabinet heeft besloten om de middelen voor gesubsidieerde banen over te hevelen naar de gemeenten, in de vorm van een vrij besteedbaar reïntegratiebudget. Tegelijkertijd is het macrobudget omgebogen. Dit heeft ook consequenties voor het aantal I/D-banen in het onderwijs. Waar de I/D-banen hun maatschappelijk nut hebben bewezen, moet alles op alles gezet worden om deze te behouden. Bij de ondersteunende functies in het onderwijs staat dit maatschappelijke nut in de meeste gevallen niet ter discussie. Daarom moet optimaal gebruik worden gemaakt van de éénmalige subsidie die de minister van SZW beschikbaar stelt om I/D-banen te 'witten'. Daarnaast heb ik bij het akkoord in het Najaarsoverleg eenmalig 14 mln. beschikbaar gesteld voor aanvullende sectorale afspraken voor de sector Onderwijs. Over de invulling van deze sectorale afspraken sluit ik op korte termijn een convenant af met de sociale partners in het onderwijs en de VNG.

VO: Extra impuls voor werken op achterstandsscholen We moeten ons voortdurend blijven inspannen om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken. Specifiek aandachtspunt voor het kabinet hierbij is het creëren van ruimte voor extra beloning van leraren die met achterstandsgroepen werken en bijzondere prestaties leveren. Voor de sector VO zou deze ambitie kunnen worden ingevuld door in het VMBO de mogelijkheden die het schoolbudget biedt om toelagen te verstrekken en functies op een hoger niveau te creëren, te verruimen. Gezien de arbeidsmarktpositie van het VMBO is het noodzakelijk dat we hier op korte termijn een doorbraak bereiken.

5. Deregulering en decentralisatie van arbeidsvoorwaarden

In de nota's "Onderwijs in stelling" en "Kwaliteit aan de basis" heb ik aangegeven dat volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden gewenst is. In de loop der tijd zijn diverse stappen in die richting gezet. Omdat het voortgezet onderwijs al met lumpsum- financiering werkt, is het verder gedecentraliseerd dan het primair onderwijs. In het VO zijn de secundaire arbeidsvoorwaarden al sinds 1996 onderwerp van decentraal CAO-overleg. In het primair onderwijs is afgesproken om hoofdstuk I-C van het RPBO te decentraliseren. Voor de sector PO wil ik, voorafgaande aan invoering van de lumpsum, geen stappen zetten die vergaande consequenties hebben voor de bekostiging. Een aantal minder ingrijpende stappen wil ik echter wel met u bespreken:

Functieordening PO
Om te beginnen wil ik afspraken met u maken over de feitelijke invoering van de nieuwe functieordening in het PO, gebaseerd op het uitgangspunt van deregulering en decentralisatie. Het gaat daarbij om afspraken over de verantwoordelijkheidsverdeling (centraal versus decentraal) en over de keuzes die daarmee samenhangen, zoals het aantal referentiefuncties, de uitwerking van een waarderingssysteem dat op instellings- of bestuursniveau gehanteerd moet worden, en de manier waarop de nieuwe functieordening wordt ingevoerd.

Normering van de lessentaak binnen de normjaartaak Wat betreft de normering van de lessentaak en overige taken binnen de normjaartaak stel ik voor de voorschriften in het Rpbo te schrappen over de maximale lessentaak. Willen instellingen een goed personeelsbeleid kunnen voeren, dan moeten ze zo min mogelijk belemmeringen tegenkomen in de regelgeving voor een optimale inzet van het personeel. Instellingen moeten zelf, in goed overleg met het personeel, taken op een wijze invullen, die het beste past bij de kwaliteiten en de competenties van het personeel.


OCenW
Blad 5

Regeling dienstreizen
Verder stel ik voor om de regeling voor vergoedingen voor dienstreizen te decentraliseren. De vergoedingen voor dienstreizen worden al decentraal gefinancierd. Door ook de invulling van de regeling te decentraliseren, kunnen de instellingen meer maatwerk realiseren (binnen de grenzen die de fiscus stelt aan onbelaste vergoedingen).

Afvloeiingsregeling
Voor het PO is de ruimte voor instellingen om een eigen personeelsbeleid te voeren de afgelopen periode fors toegenomen. Op instellingsniveau, en waar nodig op decentraal niveau, worden inmiddels concrete afspraken gemaakt. Waar sociale partners hun verantwoordelijkheid nadrukkelijk hebben genomen, is er geen aanleiding om centrale voorschriften te handhaven. Een voorbeeld hiervan is de afspraak met sociale partners over de transitie van het traditionele afvloeiingsbeleid ('last in first out') naar een activerend werkgelegenheidsbeleid. Deze afspraak is inmiddels verankerd in de decentrale CAO-PO. Met sociale partners is afgesproken deze ontwikkeling zorgvuldig te monitoren. Ik stel daarom voor de voorschriften uit het Rpbo op dit punt, zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk I-G, te schrappen.

Overig
Voorstel is om tevens de in hoofdstuk I-B Rpbo opgenomen bepalingen over de akte van benoeming en de sollicitatiecode te schrappen.

6. Optimalisering inzet decentrale schoolbudgetten

Begin 2002 heeft een monitor plaatsgevonden van de inzet van de decentrale - vrij besteedbare - schoolbudgetten. Deze monitor geeft een eerste beeld van de manier waarop instellingen de decentrale schoolbudgetten inzetten die per 1-8-2001 zijn verhoogd. Veel scholen blijken deze middelen op het moment van de 1e meting al concreet te hebben ingezet. Andere scholen hadden concrete plannen voor de inzet. Bij weer andere scholen was nog geen sprake van concrete plannen. Bestrijding van de personeelstekorten en modernisering van de arbeidsorganisatie vragen om een optimale inzet van het decentrale schoolbudget voor concrete bestemmingen op het terrein van het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid op schoolniveau.

Transparante informatievoorziening over het schoolbudget Als bevoegd gezag ontvangt het schoolbestuur het decentrale schoolbudget. De besluiten over de inzet ervan worden deels op bovenschools niveau genomen. De inzet van het decentrale schoolbudget moet toegesneden zijn op de specifieke situatie van individuele scholen. Het bevoegd gezag wordt jaarlijks via een voorlichtingspublicatie geïnformeerd over de omvang van het schoolbudget en over de bestedingsmogelijkheden. Daarnaast draagt het project Schoolbudgetten, Personeelsbeleid en Schoolontwikkeling (SPS), dat wordt uitgevoerd door de werkgeversorganisaties en organisaties voor schoolleiders, bij aan de kennis over de mogelijke inzet van het schoolbudget.

Het is van groot belang dat schoolleiders en (personeelsdeel) van de Medezeggenschapsraad ((p)MR) van individuele scholen beschikken over transparante informatie over de
omvang en inzetbaarheid van het schoolbudget. Ik wil bekijken hoe de informatie op dit punt verder kan worden verbeterd en breed toegankelijk kan worden gemaakt. Verder wil ik laten nagaan of de WMO voldoende waarborgen biedt voor deze informatievoorziening aan de PMR.


OCenW
Blad 6

Inzet IPB-budgetten voor beloning van de competentieontwikkeling van het onderwijs personeel
In de CAO Onderwijs (PO, VO, BVE) 1999-2000 zijn afspraken gemaakt over de invoering van integraal personeelsbeleid. Doel daarvan is de professionele ontwikkeling van het onderwijspersoneel te stimuleren en het werken in het onderwijs aantrekkelijker te maken door in het loopbaan- en beloningsbeleid rekening te houden met de ontwikkeling van de competenties van het onderwijspersoneel. Scholen en instellingen hebben ook extra middelen gekregen om integraal personeelsbeleid in te voeren. Inmiddels hebben veel scholen en instellingen een begin gemaakt met de invoering van integraal personeelsbeleid. Maar de koppeling van het loopbaan- en beloningsbeleid aan de (ontwikkeling van) competenties van het onderwijspersoneel is nog niet goed op gang gekomen. Daarom stel ik voor om in de CAO afspraken te maken over de wijze waarop de inzet van de middelen voor integraal personeelsbeleid voor competentiegerichte beloning (beloningsdifferentiatie) kan worden bevorderd. Hierbij wil ik ook de inzet van het instrument persoonlijke ontwikkelingsplannen (POP's) betrekken.

7. Overige maatregelen

Wegnemen knelpunten bij onderwijs als 2e loopbaan Belemmeringen voor de keuze van onderwijs als tweede loopbaan moeten zoveel mogelijk worden weggenomen. In dat verband verdient de salarispositie van een specifieke groep zij-instromers aandacht. Het gaat daarbij om personen die buiten het onderwijs werken en belangstelling hebben voor het leraarsberoep, maar die niet voldoen aan de voorwaarden van de Interim-wet Zij-instroom. Zij moeten een initieel opleidingstraject tot leraar volgen (deeltijd- of duale opleiding) voordat ze als leraar aan de slag kunnen. Als zij er echter voor kiezen om tijdens de duur van de opleiding alvast als onderwijsassistent of lerarenondersteuner aan de slag gaan, dan heeft dat vaak nadelige gevolgen voor hun inschaling in een leraarsfunctie. Bezien zou kunnen worden op welke wijze hieraan tegemoet kan worden gekomen.

Flexibilisering arbeidsduur
De personeelstekorten en de moeite om vervangers bij ziekte te vinden, vragen om een flexibele inzet van zittend personeel. In november 2000 is overeengekomen dat personeel, onder handhaving van de normjaartaak, op vrijwillige basis per schooljaar de keuze kan maken om 1710 (38-uursmodel), respectievelijk 1790 uur (40-uursmodel) te werken. Gezien de aard en omvang van de arbeidsmarktproblematiek wil ik deze mogelijkheid graag verruimen.
Mijn voorstel is om het personeel de keuze te geven om voor onbepaalde tijd meer dan de normjaartaak te gaan werken. In combinatie hiermee kan opbouw van pensioendiensttijd voor het werken boven de normjaartaak mogelijk worden gemaakt. Het pensioen- reglement van het ABP biedt deze de mogelijkheid, mits dit in de CAO is overeen gekomen. Wanneer personeel meer dan de norm werkt, bouwt het dus ook in één jaar meer dan 1 jaar pensioendiensttijd op. Dit kan een aantrekkelijke optie zijn, omdat een tekort aan opgebouwde pensioendiensttijd in het onderwijs regelmatig voorkomt. Voor het VO zou ik een soortgelijke principeafspraak willen maken.


OCenW
Blad 7

Terugdringing ziekteverzuim, Arbo-dienstverlening en vermindering van de instroom in de WAO
Om ziekteverzuim en inactiviteit terug te dringen, zijn er de afgelopen jaren veel wetten en regels veranderd. Binnen dat kader is ook beleid ingezet om ziekteverzuim in de onderwijssector te voorkomen of terug te dringen. De knelpunten op de onderwijsarbeidsmarkt en vooral het vinden van vervanging voor zieke docenten, noodzaken ons om het ziekteverzuim en de instroom in de WAO verder terug te dringen. De werkgevers zullen dus moeten investeren in betere Arbo-dienstverlening en verdere reïntegratie-inspanningen.

I. Ziekteverzuim en Arbo-dienstverlening
In het deelconvenant 'Verzuimbegeleiding en Reïntegratie' van mei 2000 is afgesproken dat gestreefd wordt naar een daling van het ziekteverzuim met 1% in drie jaar ten opzichte van het niveau in 1999. Deze afspraak is in de CAO van 2000-2002 bevestigd. Het doel van de Arboconvenanten is het ziekteverzuim te voorkomen en terug te dringen, en te zorgen voor preventie van psychische belasting (werkdruk) in het onderwijs. De afspraken in het Arboconvenant worden momenteel uitgevoerd. Door de inzet van alle partijen zijn de trendcijfers ziekteverzuim in het derde kwartaal van 2002 in het Primair Onderwijs gedaald naar 94,8% ten opzichte van het ijkpunt in 1999 van 100%. In het Voortgezet Onderwijs was het trendcijfer ziekteverzuim in 2001 tot een hoogtepunt gestegen van 113,7% ten opzichte van het ijkpunt van 100% in 1999 en is inmiddels in het derde kwartaal van 2002 gedaald naar 104,4%. We liggen op koers maar aanhoudende zorg is geboden. Op dit moment worden pilots voorbereid en uitgevoerd op het terrein van ziekteverzuimpreventie en -bestrijding, conflictbemiddeling en intervisie.
Om verdere intensivering van ziekteverzuimpreventie en ­bestrijding te ondersteunen wil ik de mogelijkheden verkennen om Arbo-dienstverlening op een meer prestatiegerichte wijze te financieren.
Verder wil ik graag verkennen hoe het relatief hoge "nulverzuim" in het onderwijs nog verder gestimuleerd kan worden. Daarbij zal onder meer gekeken worden naar de uitvoerbaarheid van varianten waarbij door scholen uit eigen middelen (bij voorbeeld de bonus uit de premiedifferentiatie van het Vervangingsfonds) op individueel niveau c.q. groepsniveau of schoolniveau bonussen (financieel of in tijd) worden verstrekt.

II. Bovenwettelijke regelingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid Om het (langdurig) ziekteverzuim terug te dringen en de instroom in de WAO te beperken, is het onontkoombaar dat ook bij de werknemer meer financiële prikkels komen te liggen. Het reïntegratiebevorderende karakter van de bovenwettelijke regelingen moet worden vergroot, gezien de tekorten op de onderwijsarbeidsmarkt en de druk die dit veroorzaakt binnen de schoolorganisatie.
Daarom stel ik u voor om de uitkering bij ziekte in het tweede ziektejaar te verlagen tot 70%. Deze maatregel past bij de intensivering op het gebied van ziekteverzuimpreventie en de toegenomen verantwoordelijkheden van de werkgever op het gebied van reïntegratie naar werk. Ik stel voor deze maatregel te laten ingaan voor nieuwe gevallen.

Verder stel ik u voor om de suppletieregeling (artikel 21 BZA) af te schaffen voor nieuwe instroom. Hierbij spelen twee overwegingen een rol. Afschaffing van deze regeling zal ertoe leiden dat werkloze, gedeeltelijk arbeidsongeschikten meer dan nu het geval is, gestimuleerd worden om weer aan het werk te gaan voor hun restcapaciteit. Mocht men daar onverhoopt niet in slagen, dan is terugval op de reguliere werkloosheidsregeling mogelijk. Daarnaast geldt dat de suppletieregeling zeer complex en duur is in de uitvoering.


OCenW
Blad 8

8. Verkenningen

Arbeidsdeelname ouderen
De komende periode (tot zeker 2011) krijgt de onderwijssector te maken met een toenemende uitstroom van ervaren leraren en directiepersoneel. De gemiddelde leeftijd van het personeel zal daarnaast steeds hoger komen te liggen. Bevordering van ouderenparticipatie, of anders gezegd leeftijdsbewust personeelsbeleid, zal daarom de nodige aandacht blijven vragen van de arbeidsorganisaties in de sector. Ook in het Strategisch Akkoord staat dat het kabinet de uitval van oudere werknemers wil terugdringen. Daarnaast geeft het Strategisch Akkoord aan dat de arbeidsparticipatie van ouderen moet worden bevorderd.

Op het terrein van reïntegratie oudere werklozen, pensioenen en seniorenregelingen zijn de laatste jaren beleidsmaatregelen ingevoerd om het voor ouderen aantrekkelijker te maken om aan het werk te blijven of weer aan het werk te gaan. Daarnaast biedt de verdere invoering van integraal personeelsbeleid en het versterken van de onderwijsinstellingen meer mogelijkheden om tot maatwerkoplossingen te komen voor individuele oudere werknemers.

Ideeën over de wenselijkheid van langer doorwerken en beelden over oudere medewerkers kunnen de keus om te stoppen met werken beïnvloeden. Daarom wil ik verkennen welke mogelijkheden er zijn om de beeldvorming over ouderen binnen de organisaties te verbeteren.
Ik stel voor afspraken te maken over een pilot "leeftijdsbewust personeelsbeleid". Al eerder in het arbeidsproces moeten er maatregelen genomen worden op gebied van zorg, gezondheid, afnemende belasting, opleidingen enz.. Goed loopbaanbeleid en maatwerk zijn hierbij van belang. De autonomie van werkgevers en de mogelijkheid van individuele instellingen om zelfstandig afspraken met personeel te maken, wordt benadrukt. Uitwisseling van good practice in het kader van integraal personeelsbeleid (IPB) wordt gestimuleerd.

Levensloop en spaarverlof
Waarschijnlijk voert een nieuw kabinet per 1 januari 2004 een levensloopregeling in. In de loop van 2003 krijgen de contouren van de nieuwe regeling gestalte. De levensloop- regeling zal het mogelijk maken te sparen voor een periode verlof voor zorg of studie. De sector onderwijs kent hiervoor reeds een aantal afzonderlijke regelingen: spaarverlof, BAPO, ouderschapsverlof, calamiteiten- en zorgverlof. De verantwoordelijkheid voor deze regeling ligt, behoudens de BAPO-regeling (PO), bij decentrale sociale partners. De introductie van de levensloopfaciliteit is aanleiding om gezamenlijk te verkennen of we bestaande regelingen en de nieuwe regeling levensloop kunnen integreren tot één regeling voor verlof voor zorg of studie. De integratie van regelingen draagt bij aan de overzichtelijkheid van aanspraken en kan ook bijdragen aan meer flexibiliteit in aanspraken. Hierdoor kunnen werknemers de regeling beter dan onder de huidige regelingen toepassen op hun eigen levensloop.
In een convenant met de sociale partners is afgesproken om in de sector PO de verlofregelingen per 1-8-2004 te decentraliseren. Ook de regeling spaarverlof is daarmee een onderwerp van decentraal overleg. Per 1-8-2003 loopt voor een belangrijk deel van de deelnemers aan de huidige regeling spaarverlof de spaartermijn af. Dit betekent dat deze spaarders vanaf die datum het verlof kunnen gaan opnemen. Zonder nadere maatregelen zal in schooljaar 2003-2004 een piek ontstaan bij de verlofopname.


OCenW
Blad 9

Inmiddels is onderzoek gedaan naar het (verwachte) opnamegedrag van deze spaarders en is nagegaan onder welke condities deze spaarders bereid zijn om de verlofopname uit te stellen. Door uitstel ontstaat een betere spreiding van de verlofopname en kunnen (potentiële) knelpunten bij de vervanging worden tegengegaan. Uit dit onderzoek komt onder andere naar voren dat:
- flexibilisering van de opnamemogelijkheden kan bijdragen aan de bereidheid om de verlofopname uit te stellen;

- inbreng van het verlofsaldo in de pensioenvoorziening als een aantrekkelijke optie wordt gezien.

Deze mogelijkheden kunnen we gezamenlijk verder verkennen. Het is aan de decentrale sociale partners om hier concrete afspraken over te maken.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

(Maria J.A. van der Hoeven)