Ministerie van Buitenlandse Zaken
Beantwoording vragen van het lid Koenders inzake een brief van de
Organisation of the Islamic Conference over de uitlatingen van Ayaan
Hirsi Ali
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Politieke Zaken
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
12 maart 2003
Behandeld
W.R.M. Jurgens
Kenmerk
DPZ-040/2003
Telefoon
070 - 348 6164
Blad
1/1
Fax
070 - 348 4638
Bijlage(n)
1
E-Mail
DPZ@minbuza.nl
Betreft
Beantwoording vragen van het lid Koenders inzake een brief van de
Organisation of the Islamic Conference over de uitlatingen van Ayaan
Hirsi Ali
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door het lid Koenders over een brief van de Organisation of
the Islamic Conference over de uitlatingen van Ayaan Hirsi Ali. Deze
vragen werden ingezonden op 6 maart 2003 met kenmerk 2020308230.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Mr. J.G. de Hoop Scheffer
Antwoorden van de heer De Hoop Scheffer, Minister van Buitenlandse
Zaken op vragen van het lid Koenders (PvdA) over een brief van de
Organisation of the Islamic Conference over de uitlatingen van Ayaan
Hirsi Ali (Ingezonden 5 maart 2003)
Vraag 1
Hoe beoordeelt u het feit dat 21 Leden van de Organisation of the
Islamic Conference een brief hebben gestuurd aan de fractievoorzitter
van de VVD in de Tweede Kamer over uitlatingen van het Kamerlid Ayaan
Hirsi Ali en daarbij druk uitoefenen deze te herroepen?
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de inhoud van deze brief?
Vraag 3
Hoe geloofwaardig vindt u de opmerkingen in de brief over het
verantwoord omgaan met het recht van vrijheid van meningsuiting
komende van diverse dictatoriale landen als Sudan, Irak en Iran?
Antwoord
Het staat in Nederland een ieder vrij, ook alhier geaccrediteerde
ambassadeurs uit welk land dan ook, om binnen de grondwettelijke
kaders gebruik te maken van de vrijheid van meningsuiting. In dit
geval hebben 21 ambassadeurs zich gewend tot de fractievoorzitter van
de VVD. Het is in eerste instantie aan de geadresseerde om hierop te
reageren. De Nederlandse regering zou desgevraagd zowel van de inhoud
van het uitgedragen standpunt van de 21 ambassadeurs als van de
daaraan ten grondslag liggende redenering afstand hebben genomen.
Tevens zou zijn gewezen op de in Nederland grondwettelijk verankerde
vrijheid van meningsuiting alsmede op de scheiding tussen Kerk en
Staat. De regering oordeelt zelfstandig over het verantwoord omgaan
met het recht van vrijheid van meningsuiting in landen als Soedan,
Irak en Iran. De Nederlandse regering draagt haar kritische mening
daarover zowel in bilateraal als breder internationaal verband uit.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de 21 ambassadeurs - door een oordeel te vellen
over de vrijheid van meningsuiting in Nederland - de dialoog
verslechtert juist nu nationaal en internationaal een brede dialoog
tussen culturen, godsdiensten en bevolkingsgroepen noodzakelijk is en
inperking van vrijheid van meningsuiting niet aan de orde mag zijn?
Vraag 5
Op welke wijze denkt u een dergelijke brede dialoog daadwerkelijk te
bevorderen en op welke wijze zult u uw kritiek over de brief aan de
ambassadeurs overdragen?
Antwoord
Zonder enige twijfel is zowel nationaal als internationaal een brede
dialoog nodig tussen culturen, godsdiensten en bevolkingsgroepen. De
regering zet zich daar ook ten volle voor in. Ik roep in herinnering
dat Nederland in begin 2002 het initiatief van Turkije om een
bijeenkomst van EU-landen en OIC-landen te organiseren financieel
heeft gesteund. De inhoudelijke inzet van Nederland bij die
bijeenkomst was ook uitdrukkelijk gericht op de noodzaak om
grondrechten als de vrijheid van meningsuiting ten volle te
respecteren. Zoals bekend is er in dat opzicht in een aantal lidstaten
van de Organisatie van Islamitische Landen (OIC) aanzienlijke ruimte
voor verbetering. De betrokken landen zijn zeer wel op de hoogte van
de Nederlandse opvatting.