Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
BESLUIT inzake rapport informatievoorziening RA ULL
OPTA/IBT/2003/201837
Openbare versie
1. Inleiding
1. Dit besluit tot oplegging van een boete ter hoogte van 375.000 is door het college van de
Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) genomen op basis
van artikel 15.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw). Aanleiding vormt het
rapport van een toezichthoudend ambtenaar d.d. 18 december 2002, kenmerk
OPTA/IBT/2002/204429 (hierna: het rapport). KPN Telecom B.V. heeft haar zienswijze
schriftelijk (hierna: de zienswijze) en mondeling, in een hoorzitting op 27 januari 2003
(hierna: de hoorzitting), naar voren gebracht ten aanzien van het rapport.
2. Na weergave van de feiten en het juridisch kader wordt in onderdeel 2.3 een kwalificatie van
de feiten als overtreding gegeven. Vervolgens komen de bevoegdheid en waarborgen
(onderdeel 3), de belangenafweging en bijzondere omstandigheden (onderdeel 4) en de
hoogte van de boete (onderdeel 5) aan de orde.
2. Overtreding en overtreden voorschrift
2.1 Feiten
3. Ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk ten behoeve van het aanbieden van xDSL-
diensten wordt binnen de onderneming KPN Telecom B.V. feitelijk verleend door de Business
Unit Carrier Services (hierna: CS), na ontvangst en verwerking van orders van aanbieders van
xDSL-diensten. Voor de dienst "ADSL van KPN Telecom" geven internet service providers
(hierna: ISP's) de klantorder via de Business Unit Internet Protocol Services (hierna: IPS)
door aan Business Unit CS. Orders voor xDSL-diensten van andere aanbieders dan KPN
Telecom B.V. (hierna: de andere aanbieders) worden door ISP's via de andere aanbieders aan
de Business Unit CS verstrekt.
(1) Business Unit IPS krijgt gegevens uit de databestanden van KPN Telecom
B.V. ten behoeve van het order- en leveringsproces van de dienst ADSL van KPN Telecom
(hierna: de dump);
(2) Business Unit IPS heeft toegang tot informatiesystemen: [
], waarin onder meer infrastructuur gerelateerde gegevens alsmede klantgegevens zijn
opgenomen.
4. Business Unit IPS gebruikt de dump en de toegang tot de systemen om de gegevens
noodzakelijk voor een order tot ontbundeling van een aansluitlijn ten behoeve van de
levering van een xDSL-dienst te controleren en zo nodig aan te vullen of te corrigeren. Dit
gebeurt vanaf 23 juni
2000, de introductiedatum van de ADSL-dienst door KPN Telecom B.V. De andere aanbieders
krijgen de dump niet en hebben evenmin toegang tot de infrastructuur gerelateerde
gegevens alsmede klantgegevens in de systemen c.q. toegang tot die systemen.
5. De volgende beschrijving van het proces van ordering door Business Unit IPS vormt een
samenvatting van hetgeen uit de gezamenlijke bijlagen bij het rapport naar voren komt, in
het bijzonder en meer in detail in bijlage 6 bij het rapport, bijlage 2 bij de brief van KPN
Telecom B.V., d.d. 9 oktober 2002.
6. [
]. De eindgebruiker voert gegevens in welke worden vergeleken met de dump. De
order wordt gecontroleerd op telefoonnummer, postcode en conflicterende diensten met
ADSL (bijvoorbeeld een belbudget-abonnement). Aansluittype, contractant en
adresgegevens worden aangevuld. In het proces van ordering, de correctie
van orders voor plaatsing bij Business Unit CS, worden afzonderlijke orders
door medewerkers van Business Unit IPS behandeld. Dit zijn orders die op basis van de
controle als niet te verwerken order zijn gesignaleerd. behandelen
medewerkers van Business Unit IPS de orders die door Business Unit CS zijn
afgewezen.
7. In het orderingsproces spelen de zogenaamde blocking codes een belangrijke rol, omdat op
basis daarvan kan worden vastgesteld om welke reden de order niet kan worden verwerkt.
Het college heeft vastgesteld wat de werkwijze van Business Unit IPS is per blocking code (de
flowcharts in bijlage 11 bij het rapport, document 2,Q,GBO,33p, tweede serie). In veel
gevallen worden de informatiesystemen geraadpleegd. De infrastructuur gerelateerde
gegevens staan in . Het college heeft geconstateerd welke functie van
Business Unit IPS gebruikt en welke gegevens uit dit systeem Business Unit IPS dan kan zien
(bijlage 11 bij het rapport, document 5,Q,GBO,8p, eerste serie). Een voorbeeld van een
gegeven waarvoor Business Unit IPS toegang tot
kan gebruiken is de `contractnaam'. Dit is van belang omdat de gebruikersnaam
anders kan zijn dan de contractnaam en een order zonder de juiste contractnaam door
Business Unit CS niet kan worden verwerkt (bijlage 11, document 33,Q,GBO,1p en document
34,Q,GBO,1p).
8. Voor Business Unit IPS en de andere aanbieders zijn de blocking codes gelijk. De blocking
codes staan in appendix VI van de Reference Offer for MDF Access Services Operations and
Maintenance Manual (2001_3-0 15sep2001) van het referentieaanbod voor ontbundelde
toegang tot het aansluitnetwerk en bijbehorende faciliteiten (hierna: RA ULL) dat KPN
Telecom B.V. op 17 september 2001 aan het college heeft overgelegd. Over de betekenis en
het gebruik van blocking codes zijn nadere afspraken gemaakt in aanbod Service Niveaus
voor ordering en levering van KPN, definitieve versie van 28 maart 2003 (hierna: SNO O&L).
In het proces van ordering van de andere aanbieders komt geen afzonderlijke fase van
controle en aanvulling van de order aan de hand van
9. de dump voor. De andere aanbieders zouden hun orders geautomatiseerd kunnen
controleren en aanvullen, maar beschikken niet over de infrastructuur gerelateerde gegevens
en klantgegevens waarover Business Unit IPS beschikt. Voor zover een order onvolledig is, of
de gegevens daarin afwijken van de gegevens die voorkomen in de systemen van KPN
Telecom B.V. volgt een afwijzing door Business Unit CS met de bijbehorende blocking code.
Voor een deel dienen de andere aanbieders de gegevens bij eerste plaatsing van de order bij
Business Unit CS in te vullen, voor een deel worden deze gegevens later aangevuld.
I. De eerste categorie gegevens wordt aangeduid als de gegevens die een voorwaarde vormen
voor een clean order. Een clean order is een begrip uit de SNO O&L en betekent kortweg
dat die gegevens waarover een telco kan beschikken, correct zijn ingevuld. De andere
aanbieders vullen deze gegevens zelf in en ontlenen deze aan de klant en aan openbare
informatiebronnen. De eindgebruikersfactuur of de eigen administratie van de andere
aanbieder kan de bron zijn van een bepaald gegeven. De andere aanbieder dient de order
zelf te voorzien van de gegevens uit deze categorie bij eerste plaatsing van de order bij
Business Unit CS.
II. Naast de hierboven beschreven categorie gegevens is er een categorie gegevens waarvoor
geldt dat de andere aanbieders deze niet zelf kunnen verbeteren in, of kunnen toevoegen
aan de order. Deze gegevens zijn ook noodzakelijk voor de verwerking van de order door
Business Unit CS, maar vormen geen voorwaarde voor een clean order. Na eerste plaatsing
van de order bij Business Unit CS door de andere aanbieders komt deze terug onder
vermelding van de blocking codes die horen bij de gegevens uit de tweede categorie. Voor
een deel voorziet Business Unit IPS de order van het juiste gegeven, dat de andere
aanbieder vervolgens kan overnemen. Voor het andere deel dient de andere aanbieder deze
gegevens per geval en per blocking code op telefonische of op elektronische wijze op te
vragen bij Business Unit CS. In beide gevallen geldt dat vervolgens voor het opnieuw
indienen van de order bij Business Unit CS de order door de andere aanbieder zelf per geval
en per blocking code wordt aangepast.
9. Bijlage 1 bij dit besluit bevat een overzicht van de beschikbaarheid van gegevens voor
Business Unit IPS enerzijds en voor de andere aanbieders anderzijds.
10. KPN Telecom B.V. heeft in haar schriftelijke en mondelinge zienswijze de feiten zoals gesteld
in het rapport niet betwist, met uitzondering van twee onderdelen die zij als feitelijk onjuist
aanmerkt. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de definitie van de term `dump' (welke
hiervoor is aangepast aan de definitie die KPN Telecom B.V. hier zelf voor hanteert) en in de
tweede plaats om de stelling dat KPN Telecom B.V. een concurrentieel voordeel heeft bij de
gestelde overtreding (zie hierna bij onderdeel 6). Op de argumenten die KPN Telecom B.V.
aanvoert bij de betwisting van de kwalificatie van de feiten als overtreding wordt hierna bij
onderdeel 2.3 ingegaan.
2.2 Juridisch kader
11. Het college heeft KPN Telecom B.V. en haar groepsmaatschappijen als bedoeld in artikel 24b
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek voor zover zij aanbieder is van een vast openbaar
telefoonnetwerk in Nederland, aangewezen als aanbieder van een vast openbaar
telefoonnetwerk, die over een aanmerkelijke marktmacht als bedoeld in artikel 6.4, eerste
lid, van de Tw beschikt.
12. In de Richtsnoeren met betrekking tot ontbundelde toegang tot de aansluitlijn ("MDF-
access)1 en de Beleidsregels inzake ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk2 heeft het
college vastgesteld dat een verzoek om volledig ontbundelde respectievelijk gedeelde
toegang tot het aansluitnetwerk is aan te merken als een verzoek om bijzondere toegang. Op
grond van artikel 6.9, eerste lid, jo. artikel 6.5, sub b, van de Tw dienen partijen die zijn
aangewezen als partij met aanmerkelijke marktmacht te voldoen aan redelijke verzoeken tot
bijzondere toegang en deze toegang onder gelijke voorwaarden te verstrekken als onder
gelijke omstandigheden gelden voor henzelf of hun dochtermaatschappijen.
13. Artikel 3, tweede lid, van de Verordening (EG) nummer 2887/2000 van het Europese
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 december 2000 inzake ontbundelde
toegang tot het aansluitnetwerk (PB EG L 336/4), hierna: de Verordening, bepaalt het
volgende:
"Per 31 december 2000 willigen de aangemelde exploitanten3 elk redelijk verzoek van
een ontvanger om ontbundelde toegang tot hun aansluitnetwerk en bijbehorende
faciliteiten in, onder transparante, billijke en niet-discriminerende voorwaarden (...). De
aangemelde exploitanten leveren aan ontvangers faciliteiten die gelijkwaardig zijn aan
die welke zij aan hun eigen diensten of hun geassocieerde ondernemingen leveren, en
dit volgens dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde termijnen."
Uit de definitie in artikel 2, sub a, van de Verordening volgt dat KPN Telecom B.V. als de
exploitant met aanmerkelijke macht op de markt van levering van vaste openbare
telefoonnetwerken de aangemelde exploitant is.
14. Artikel 4, derde lid, van de Verordening geeft aan dat de nationale regelgevende instantie,
indien dit gerechtvaardigd is, op eigen initiatief kan optreden om non-discriminatie, eerlijke
concurrentie, economische doeltreffendheid en maximaal nut voor de gebruikers te
waarborgen. Artikel 6.10, tweede lid, van de Tw, geeft aan dat het college de instantie is als
bedoeld in artikel 4 van de Verordening.
15. Overweging 12 van de Verordening bepaalt het volgende:
"Aangemelde exploitanten die informatie en ontbundelde toegang leveren aan derden
dienen daarbij de voorwaarden en kwaliteiten te betrachten die zij in acht nemen
wanneer zij leveren aan hun eigen diensten of aan met hen geassocieerde
ondernemingen."
2.3 Beoordeling
16. Zoals ook uit het rapport naar voren komt, valt hetgeen is geconstateerd uiteen in twee
onderdelen, de dump en de toegang tot de informatiesystemen. Naar het oordeel van het
college vormen deze tezamen het feitencomplex waarvan dient te worden vastgesteld of dit
een overtreding oplevert van het non-discriminatiebeginsel zoals in artikel 6.5, sub b, van de
Tw en artikel 3, tweede lid, van de Verordening neergelegd.
1 Richtsnoeren van 12 maart 1999, kenmerk OPTA/J/99/1443.
2 Beleidsregels van 2 juli 2002, kenmerk OPTA/IBT/2002/201182.
3 Aanbieders aangewezen door het college krachtens artikel 6.4, eerste lid, van de Tw, in casu onder meer KPN
Telecom B.V.
17. KPN Telecom B.V. voert aan dat de feiten naar haar oordeel geen overtreding opleveren van
het non-discriminatiebeginsel voor zover zij voldoet aan de minimumeisen die de
Verordening stelt aan het RA ULL. Verder voert zij aan dat er geen "wezenlijk verschil" lijkt te
bestaan tussen hetgeen KPN Telecom B.V. onder non-discriminatoire voorwaarden dient te
verschaffen op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening en de informatiediensten
die KPN Telecom B.V., in de visie van OPTA, ten minste zou moeten opnemen in het RA ULL
(brief van KPN Telecom B.V. aan OPTA, van 31 januari 2003, kenmerk: AMCP:16094.1). In
reactie op hetgeen hierover ter hoorzitting is opgemerkt door de hoorcommissie heeft zij
aangegeven dat het bestaan van de eis van non-discriminatie bij de levering van
ontbundelde toegang en bijbehorende faciliteiten naast de eisen aan het RA ULL voor haar
onvoldoende kenbaar is geweest.
18. De Verordening maakt een duidelijk onderscheid tussen de eisen aan het RA ULL enerzijds en
het vereiste van non-discriminatie anderzijds. Dit blijkt in het bijzonder uit de omschrijving
van de verplichtingen van de aangemelde exploitant ten aanzien van het RA ULL (art. 3 lid 1
Verordening) en ten aanzien van non-discriminatoire levering (art. 3 lid 2 Verordening). Zo
maakt ook de Tw onderscheid tussen enerzijds de verplichting om referentie-interconnectie-
aanbieding bekend te maken (art. 6.7 Tw) en het non-discriminatiebeginsel (art. 6.5 sub b
Tw). In het document "Visie op informatiediensten" van het college van 25 februari 2002
gaat het college in op de informatiediensten die aan Telco's ter beschikking moeten staan.
Hetgeen KPN Telecom B.V. terzake opmerkt gaat ten onrechte voorbij aan het feit dat het
college in dat document onder "Telco's" expliciet ook Business Unit IPS begrijpt.
19. KPN Telecom B.V. voert daarnaast aan dat zij om redenen van privacybescherming, het
verbod van artikel 6 Mededingingswet en het risico van aanwending voor oneigenlijke doelen
informatie niet op volledig identieke wijze ter beschikking kan stellen als zij doet aan
Business Unit IPS. Voorts stelt KPN Telecom B.V. dat, gelet op de doelstelling van de
Verordening en de specifieke omstandigheden van het geval, een niet geheel identieke maar
wel gelijkwaardige behandeling gerechtvaardigd is. KPN Telecom B.V. wijst daarnaast op de
noodzaak van een specifiek informatieproduct waardoor gegevens die noodzakelijk zijn voor
de aanvraag en afwikkeling van ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk op een
functioneel gelijkwaardige wijze aan andere aanbieders ter beschikking komt.
20. Het college is met KPN Telecom B.V. van oordeel dat het non-discriminatiebeginsel niet
strekt tot het moeten bieden van een geheel identieke informatievoorziening aan andere
aanbieders. Het non-discriminatiebeginsel, in het bijzonder artikel 3, tweede lid, van de
Verordening, verplicht immers tot het leveren van gelijkwaardige faciliteiten volgens
dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde termijnen. Voor zover voor de
informatievoorziening aan andere aanbieders een specifiek informatieproduct dient te
worden ontwikkeld, dient dit aan deze eisen te voldoen. Voor zover nog van belang merkt
het college op dat KPN Telecom B.V. haar argumenten met betrekking tot
privacybescherming, het verbod van artikel 6 Mededingingswet en het risico van aanwending
voor oneigenlijke doelen niet heeft onderbouwd. Deze argumenten kunnen er naar het
oordeel van het college niet toe leiden dat KPN Telecom B.V. zichzelf bepaalde faciliteiten
mag leveren zonder aan de andere aanbieders faciliteiten te hoeven leveren die daaraan
gelijkwaardig zijn en dit volgens dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde termijnen.
21. KPN Telecom B.V. voert verder aan dat de in het rapport genoemde bepalingen uitsluitend
betrekking hebben op wholesalediensten. Informatie die binnen KPN Telecom B.V.
beschikbaar is en die uitsluitend betrekking heeft op het verlenen van retaildiensten valt
volgens haar buiten deze verplichting. KPN Telecom B.V. maakt verder onderscheid in
verschillende categorieën gegevens in het kader van de levering van retaildiensten waarop
het non-discriminatieverbod wel, niet of afhankelijk van het feitelijk gebruik van toepassing
is. KPN Telecom B.V. meent dat uit het rapport niet blijkt welke gegevens onder het non-
discriminatieverbod vallen.
22. Het college overweegt dat de Verordening geen aanknopingspunten biedt om de reikwijdte
van het non-discriminatiebeginsel te beperken zoals door KPN Telecom B.V. betoogd. De
Verordening beoogt met behulp van asymmetrische verplichtingen te bewerkstelligen dat de
aangemelde exploitant als verticaal geïntegreerde onderneming onder billijke voorwaarden
concurreert met de andere aanbieders in de concurrentieslag op de lokaletoegangsmarkt.
Daartoe dient niet alleen de verplichting om een referentieaanbod te publiceren dat aan
bepaalde eisen voldoet, maar ook de verplichting om faciliteiten te leveren die gelijkwaardig
zijn aan de faciliteiten die deze onderneming in concreto levert aan haar eigen diensten. Het
non-discriminatiebeginsel kan in concreto betekenen dat de voordelen die KPN Telecom B.V.
voor zichzelf ontleent aan de combinatie van retail- en wholesaledienstverlening ook moeten
gelden voor de andere aanbieders waarmee KPN Telecom B.V. concurreert. De wijze waarop
KPN Telecom B.V. haar eigen onderdeel Business Unit IPS toegang tot relevante
informatietechnologiesystemen biedt, vormt dan het uitgangspunt voor de levering van deze
faciliteiten aan de andere aanbieders. Aangezien het onderscheid tussen diverse soorten
gegevens zoals door KPN Telecom B.V. in de zienswijze aangevoerd, zich niet vertaalt in een
onderscheid in gegevens die al dan niet aan Business Unit IPS worden geleverd of in de wijze
waarop deze eigen dienst toegang heeft tot de relevante informatietechnologiesystemen,
komt aan deze onderscheidingen naar het oordeel van het college in dit verband geen
betekenis toe.
23. Een vergelijking van de faciliteiten die KPN Telecom B.V. aan Business IPS levert en de
faciliteiten die de andere aanbieders ter beschikking staan op het punt van
informatievoorziening, leidt naar het oordeel van het college tot de volgende belangrijkste
verschillen:
A. Vóór plaatsing van de order bij Business Unit CS kan Business unit IPS de order [
] controleren en aanvullen op basis van gegevens in categorie I en II.
B. Nadat is gesignaleerd dat aanvulling of verbetering nodig is, kan Business Unit IPS
de order (vóór plaatsing van de order bij Business Unit CS) aanvullen en
verbeteren op basis van gegevens in categorie I en II. Indien de andere aanbieders de
order vóór plaatsing bij Business Unit CS controleren, beperkt de mogelijkheid tot
controle zich tot de gegevens in categorie I [
].
C. Ingeval van uitval van de order bij Business Unit CS kan Business Unit IPS de order
corrigeren aan de hand van gegevens in categorie I en II. De andere aanbieders corrigeren
ingeval van uitval de gegevens in categorie I en II handmatig, waarbij in ieder geval voor
de gegevens in categorie II per order en per gegeven Business Unit CS moet worden
ingeschakeld.
24. In aanvulling op bovengenoemde verschillen is het volgende nog van belang.
a. Na de hierboven onder A genoemde controle, komt % van de orders in
aanmerking voor een controle door Business Unit IPS zoals beschreven onder B
(bijlage 6 bij het rapport, bijlage 2 bij de brief van KPN Telecom B.V., d.d. 9 oktober 2002).
Dit betekent dat op snelle en betrouwbare wijze een eerste controle plaatsvindt tegen
relatief lage kosten en aan de hand van gegevens waarover de andere aanbieders niet
beschikken.
b. De controle zoals hierboven onder B en C beschreven kan Business Unit IPS vervolgens
sneller, betrouwbaarder, actueler en vollediger uitvoeren, zonder daarbij afhankelijk te zijn
van Business Unit CS en de eindgebruiker.
c. De andere aanbieders dienen bepaalde gegevens te ontlenen aan de eindgebruikersfactuur,
welke 2 maanden oud kan zijn. Business Unit IPS ontleent deze gegevens aan de dump, [
], of rechtstreeks aan de informatiesystemen. Dit maakt een minder omslachtige werkwijze
mogelijk, waarbij het risico van verouderde gegevens bovendien aanzienlijk kleiner is.
d. Hoe beter de mogelijkheid om de order te controleren, aan te vullen en te verbeteren hoe
kleiner het risico van één of meer afwijzingen per order en de daarmee gepaard gaande
vertragingen en hoe lager de kosten per order.
e. Hoeveel inspanningen de andere aanbieders zich ook getroosten om het risico van afwijzing
van de order te minimaliseren, zij bereiken niet dezelfde kwaliteit als de orders van
Business Unit IPS.
25. Het college beoordeelt de gelijkwaardigheid van faciliteiten, overeenkomstig de invulling die
de Verordening aan het non-discriminatiebeginsel geeft. In verband hiermee hoeft naar het
oordeel van het college niet (primair) te worden vastgesteld welke specifieke gegevens onder
het discriminatieverbod vallen, zoals KPN Telecom B.V. betoogt.
26. Het college concludeert dat KPN Telecom B.V. de faciliteiten in verband met de relevante
informatietechnologiesystemen niet op gelijkwaardige wijze heeft geleverd aan de andere
aanbieders en dit niet onder dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde termijnen als zij aan
Business Unit IPS heeft geleverd c.q. dat zij het non-discriminatiebeginsel heeft geschonden
(hierna: de overtreding). Op de betekenis van het door KPN aangeboden informatieproduct
wordt hierna in onderdeel 4 nader ingegaan. Op de concrete omstandigheden van de
overtreding wordt hierna in onderdeel 6 nader ingegaan.
3. Bevoegdheid en waarborgen
27. Artikel 15.1, derde lid, van de Tw bepaalt dat met het toezicht op de naleving van het
bepaalde bij of krachtens andere bepalingen van de Tw dan bedoeld in het eerste en tweede
lid, alsmede het bepaalde bij Verordening zijn belast bij besluit van het college aangewezen
ambtenaren. Op grond van artikel 15.4 van de Tw kan het college onder meer in geval van
overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde voorschriften een
boete opleggen van ten hoogste 450.000. Voor de boetebevoegdheid ten aanzien van
overtredingen voor 5 oktober 2001 baseert het college zich op de artikelen 6.9 jo 6.5, sub b,
van de Tw en voor overtredingen daarna baseert het college zich op de Verordening.4
28. Voorafgaand aan het opstellen van het rapport heeft op 8 oktober 2002 een bedrijfsbezoek
plaatsgevonden en hebben toezichthoudende ambtenaren op 18 oktober 2002 een controle
op locatie gehouden. Blijkens het verslag van de controle op locatie zijn betrokkenen
overeenkomstig artikel 15.6 van de Tw door middel van een cautie in kennis gesteld van hun
zwijgrecht. Artikel 15.8, eerste lid, van de Tw bepaalt dat wanneer een ambtenaar belast met
het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Tw vaststelt dat een
overtreding is begaan deze daarvan een rapport opmaakt. Het rapport dat op 18 december
2002 aan KPN Telecom B.V. is verzonden, voldoet aan de vereisten die artikel 15.8, tweede
lid, van de Tw daaraan stelt. Daarbij is KPN Telecom B.V. zoals artikel 15.9, eerste lid, van
de Tw dat voorschrijft - schriftelijk opgeroepen om naar keuze haar zienswijze schriftelijk of
mondeling naar voren te brengen. KPN Telecom B.V. heeft haar standpunt in de hoorzitting
toegelicht, nadat opnieuw de cautie was gegeven. Deze beschikking is overeenkomstig
artikel 15.10, vierde lid, van de Tw binnen 12 weken gegeven nadat het rapport is
opgemaakt. De werkzaamheden in verband met het horen en de boetebeschikking zijn
verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het rapport en
het daaraan voorafgaande onderzoek (art. 15.11 Tw).
29. KPN Telecom B.V. voert in haar formele verweer aan dat een groot deel van het
bewijsmateriaal dat aan het rapport ten grondslag ligt in diverse opzichten onrechtmatig is
verkregen en dat het betreffende materiaal reeds daarom niet als bewijs kan dienen voor het
vaststellen van de overtreding. Daartoe voert zij in de eerste plaats aan dat de OPTA-
ambtenaren op 8 oktober 2002 geen voorafgaande rechterlijke machtiging hadden om de
bedrijfsgebouwen van KPN Telecom B.V. te betreden. Ter onderbouwing van die stelling
verwijst zij naar het "Colas Est" arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. 5
In de tweede plaats is volgens KPN Telecom B.V. op 8 oktober 2002 ten onrechte geen cautie
gegeven voordat door OPTA-ambtenaren vragen werden gesteld aan medewerkers van KPN
Telecom B.V. Ten derde voert zij aan dat de bevoegdheid van OPTA-ambtenaren om op 8 en
18 oktober 2002 inlichtingen te vorderen zich niet uitstrekte tot willekeurige medewerkers
en/of personen die op uitzendbasis bij KPN Telecom B.V. werkzaam zijn. Tot slot stelt KPN
Telecom B.V. dat de deskundige die de OPTA-ambtenaren op 18 oktober 2002 vergezelde niet
bevoegd was om gericht vragen te stellen.
30. Het college stelt in dit verband voorop dat er op 8 oktober 2002 geen sprake is geweest van
de uitoefening van een bevoegdheid die aan OPTA-ambtenaren in het kader van hun
toezichthoudende taak is toegekend. Een toezichthoudend ambtenaar gaat niet over tot de
uitoefening van een hem toegekende bevoegdheid als de betrokkene reeds te kennen heeft
gegeven vrijwillig medewerking te verlenen.6 In casu was er niet alleen sprake van vrijwillige
medewerking, maar vond het bedrijfsbezoek bovendien plaats in nauw overleg met KPN. Dit
blijkt onder meer uit de (fax)briefwisseling tussen KPN en OPTA voorafgaande aan het
bedrijfsbezoek. Naar het oordeel van het college treft het argument van disproportioneel
4 Wet ontbundelde toegang (Stb. 2001, 431).
5 Arrest van 16 april 2002 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, zaak 37971/97 inzake Colas Est
e.a. vs. Frankrijk.
6 MvT bij artikel 5:13 Awb; PG Awb III, p. 338.
gebruik van of van het ontbreken van bevoegdheden derhalve geen doel voor zover
betrekking hebbende op het bedrijfsbezoek van 8 oktober 2002 en is informatie (voor zover
al gebruikt als bewijs) om die reden niet onrechtmatig verkregen.
31. Voor zover nog van belang overweegt het college verder dat bij deze gelegenheid bovendien
geen sprake was van onderzoek in de zin van artikel 15.5 van de Tw. Onderzoek op locatie zal
doorgaans slechts effectief zijn wanneer er een onverwacht initiatief van de toezichthouder
aan ten grondslag ligt en daar was in dit geval geen sprake van. De invulling van het
bedrijfsbezoek is zelfs in overleg met KPN Telecom B.V. tot stand gekomen. Artikel 15.6 van
de Tw beperkt de cautieplicht expliciet tot `het kader van het onderzoek bedoeld in art. 15.5'
van de Tw. Om die reden treft ook het argument dat bij het bedrijfsbezoek op 8 oktober 2002
de cautie niet is gegeven geen doel. Het college meent daarnaast dat de stelling van KPN
Telecom B.V. dat zij op haar zwijgrecht had moeten worden gewezen op gespannen voet
staat met het feit dat KPN Telecom B.V. kennelijk zelf de gelegenheid heeft willen aangrijpen
om informatie met OPTA-ambtenaren te delen.
32. Voor zover de formele verweren van KPN Telecom B.V. (mede) betrekking hebben op de
verkregen informatie op 18 oktober 2002 merkt het college het volgende op.
33. Het college is van oordeel dat het "Colas Est" arrest niet meebrengt dat een voorafgaande
rechterlijke machtiging had moeten worden gegeven. Een belangrijk verschil tussen de
onderhavige zaak en de casus in dat arrest is gelegen in het feit dat in de laatstgenoemde
situatie ambtenaren zijn binnengetreden zonder toestemming van de
vertegenwoordigingsbevoegden van de desbetreffende ondernemingen. In de onderhavige
zaak heeft KPN Telecom B.V. de OPTA-ambtenaren toestemming gegeven om binnen te
treden en de gelegenheid geboden om gegevens, bestanden en documenten in te zien. Als
gevolg daarvan hebben de OPTA-ambtenaren geen (verdergaand) gebruik hoeven te maken
van hun bevoegdheden en kan van onrechtmatig verkregen bewijs geen sprake zijn.
Strijdigheid met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
Mens en de fundamentele vrijheden doet zich reeds om deze reden naar het oordeel van het
college niet voor.
34. Het college deelt niet het standpunt van KPN Telecom B.V., dat op 18 oktober 2002 de
bevoegdheid om inlichtingen te vorderen zich niet uitstrekte tot willekeurige medewerkers
en/of personen die op uitzendbasis bij KPN Telecom B.V. werkzaam zijn. Het stellen van
vragen aan medewerkers is naar het oordeel van het college geoorloofd op grond van artikel
5:16 jo. 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat de toezichthoudend ambtenaar in
beginsel van een ieder de nodige inlichtingen kan verlangen, volgt uit zijn bevoegdheid om
van een ieder medewerking te vorderen bij het uitoefenen van zijn taak. De bevoegdheid is
uitgeoefend jegens de personen die betrokken waren bij activiteiten waarop krachtens de
betrokken wettelijke regeling moest worden toegezien. 7
35. Tot slot stelt KPN Telecom B.V. dat de deskundige niet bevoegd was om gericht vragen te
stellen. Het college is met KPN Telecom B.V. van oordeel dat een deskundige die een
7 T&C Awb, p. 201.
toezichthoudend ambtenaar vergezelt zelf geen onderzoeksbevoegdheden heeft.8 Hij kan
evenwel zorgen dat de toezichthoudend ambtenaar die hij vergezelt zo nodig inlichtingen
vordert. Dat is naar het oordeel van het college pas aan de orde indien op vragen van de
deskundige of van de toezichthoudende ambtenaar zelf niet wordt geantwoord. Zo ver kwam
het niet op 18 oktober 2002 aangezien KPN Telecom B.V. medewerking verleende. Van
onrechtmatig verkregen bewijs door de gedragingen van de deskundige is derhalve naar het
oordeel van het college geen sprake.
36. Het college concludeert op grond van het vorenstaande dat de formele verweren van KPN
Telecom B.V. ten aanzien van de rechtmatigheid van het bewijs geen doel treffen.
4. Belangenafweging en bijzondere omstandigheden
37. Bij brief van 26 september 2002 heeft het college KPN Telecom B.V. er schriftelijk op
gewezen dat zij in strijd met de Verordening handelde en geëist dat KPN Telecom B.V. met
onmiddellijke ingang een einde aan deze situatie zou maken.9 Daarmee heeft het college KPN
Telecom B.V. expliciet gewaarschuwd dat zij met de verstrekking van de dump
sanctieoplegging door het college riskeerde. Het rapport strekt ertoe het college, na
kennisneming van de zienswijze van KPN Telecom B.V., tot een afweging omtrent het
opleggen van een boete in staat te stellen.
38. De bevoegdheid om een boete op te leggen komt het college toe naast de bevoegdheid om
een last onder dwangsom op te leggen. Om een overtreding te voorkomen, beëindigen, de
gevolgen ervan ongedaan te laten maken door de overtreder en naleving van de regels na
overtreding te bevorderen is in het algemeen een last onder dwangsom het aangewezen
middel. Alleen de oplegging van een boete kan worden ingezet om behaald voordeel te
ontnemen en dient daarnaast ter speciale (en generale) preventie. De belangen van de
andere aanbieders zijn gediend met de bevordering van de naleving van de Tw en de
Verordening (zie ook onderdeel 5), zij het dat zij door de boeteoplegging op zichzelf niet in
een betere positie komen.
39. KPN Telecom B.V. stelt dat zij sinds medio september 2002 aan partijen een
informatieprodukt aanbiedt onder de naam MIP 15 (aanvankelijk een handmatige versie en
vanaf 1 december een geautomatiseerde versie). OPTA is hiervan op de hoogte, zo stelt KPN
Telecom B.V..Omdat het college van mening is dat MIP 15 aan de overtreding een einde kan
maken, had op dit punt onderzoek moeten plaatsvinden, zo voert KPN Telecom B.V. aan. Pas
na inhoudelijke discussie over de opheffing van de overtreding door MIP 15, kunnen naar
haar mening handhavende maatregelen worden genomen.
40. Dat KPN Telecom B.V. sinds medio september 2002 aan alle andere aanbieders een
informatieprodukt zou bieden dat aan de overtreding een einde maakt, wordt weerlegd door
het volgende. Op 4 september 2002 richt KPN Telecom B.V. een verzoek aan andere
aanbieders om haar te laten weten of er belangstelling is voor een pilot. Daarnaast vraagt zij
om voor 20 september 2002 een eerste interesse in afname van de dienst kenbaar te maken
(brief van KPN Telecom B.V. aan partijen, van 4 september 2002, kenmerk: 2002-01906-
8 MvT bij artikel 5:15 Awb; PG Awb III, p. 343.
9 Bijlage 3 bij het rapport.
KTW). KPN Telecom B.V. bericht het college in reactie op vragen over de dienst MIP15 dat het
aanbod dat zij op 11 november 2002 heeft toegezonden, is aangepast en voegt als bijlage
een "MIP 15 interfacebeschrijving B2B koppeling" bij met als datum 12 november 2002.
"Vanaf het moment van tekening van de overeenkomst kan de dienst worden afgenomen. Wel
geldt dat tot 1 december 2002 de dienst in een opstartfase verkeert en wellicht nog enige
operationele onvolkomenheden aan dag zou kunnen leggen. Vanaf 1 december a.s. dient de
levering conform de overeengekomen voorwaarden te geschieden." (brief van KPN Telecom
B.V. aan OPTA, van 8 november 2002, kenmerk: R/02/U/0224). Op de website van KPN
Telecom B.V. zijn per 19 november 2002 inderdaad toegevoegd: "Contract MIP 15" en
"Voorgestelde amendementen op RAULL documenten voortkomend uit de introductie van
MIP 15".
41. Met KPN Telecom B.V. is het college van oordeel dat met name alvorens een last onder
dwangsom wordt opgelegd, moet worden beoordeeld of inmiddels een einde aan de
overtreding is gemaakt. Zodra KPN Telecom B.V. aanvullende informatie heeft geleverd over
de informatieproducten die zij in het kader van het orderingsproces voor ontbundelde
aansluitlijnen aan de andere aanbieders aanbiedt, kan het college deze informatieproducten
beoordelen. In een afzonderlijk traject staan de diverse (aanvullende) informatiediensten
(MIP 15, MIP15a, b, c, y, z, MIP18a, b en MIP19) centraal. Daarbij is ook van belang dat in
overleg met de andere aanbieders dient te worden vastgesteld hoe deze producten tegemoet
komen aan hun behoeften. KPN Telecom B.V. heeft in dat traject een belangrijke stap gezet
met haar (concept) aanbod additionele MDF informatie d.d. 20 januari 2003, welk aanbod zij
aan het college heeft gericht. Dit neemt niet weg dat de overtreding vanaf 23 juni 2000 tot
in elk geval tot 1 december 2002 heeft voortgeduurd. Het college is van oordeel dat de duur
en de ernst van de overtreding de oplegging van een boete rechtvaardigt, hetgeen hierna in
onderdeel 5.1 nader wordt onderbouwd. In dit verband wijst hij nog op de uitdrukkelijke
bepaling in de Verordening (art. 4 lid 3) inzake de bevoegdheid om, indien gerechtvaardigd,
op eigen initiatief op te treden om non-discriminatie te waarborgen.
42. Voordat een boete kan worden opgelegd voor de periode tot 1 december 2002 is het niet
nodig dat is vastgesteld of KPN Telecom B.V. na die datum een einde heeft gemaakt aan de
overtreding. Het feit dat de andere aanbieders na 1 december 2002 een of meer
informatieproducten kunnen afnemen, vormt dit op zichzelf wel een factor die het college
meeweegt in de boeteoplegging. Dit is naar zijn oordeel in dit geval onvoldoende reden om
van boeteoplegging ten aanzien van de overtreding af te zien. Overigens laat de oplegging
van een boete onverlet dat het college zo nodig in een later stadium tot oplegging van een
(of meer) last(en) onder dwangsom overgaat.
43. Het feit dat de databestanden van KPN Telecom B.V. geïntegreerd zijn, staat er naar het
oordeel van het college niet aan in de weg dat zij de andere aanbieders gelijkwaardige
faciliteiten biedt, zo nodig door het ontwikkelen van een specifiek informatieproduct. Ook
overigens is het college niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die
aanleiding vormen om van de oplegging van een boete af te zien. KPN Telecom B.V. heeft
naar het oordeel van het college niet aannemelijk gemaakt dat haar van de overtreding geen
verwijt kan worden gemaakt.
5. Hoogte van de boete
44. Artikel 15.4, derde lid, van de Tw bepaalt dat de hoogte van de boete in ieder geval wordt
afgestemd op de ernst en de duur van de overtreding, alsmede op de mate waarin de
overtreder daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Het college legt KPN Telecom B.V. in
verband met de overtreding een boete op van 375.000. De hoogte van het bedrag wordt
hierna toegelicht.
5.1 Ernst en duur van de overtreding
45. Op grond van de Tw en in het bijzonder de Verordening heeft het college de taak een `level
playing field' te creëren op de xDSL-markt, met het oog op de belangen van de andere
aanbieders en van de eindgebruiker. Door de overtreding is het belang van het bevorderen
van concurrentie op de lokaletoegangsmarkt geschaad. De andere aanbieders hebben niet
onder billijke voorwaarden kunnen concurreren met KPN Telecom B.V. omdat zij binnen het
orderingsproces niet in staat zijn gesteld dezelfde kwaliteit te bereiken als de eigen dienst
van KPN Telecom B.V.. Dat informatievoorziening in dit verband een belangrijk element is,
blijkt ook uit overweging 12 van de Verordening en het feit dat het onderwerp
informatiesystemen deel uitmaakt van de minimumlijst in de bijlage bij de Verordening.
46. Het college heeft geconstateerd dat de overtreding gedurende de periode van 23 juni 2000
tot in ieder geval 1 december 2002 heeft plaatsgevonden. Op 1 juni 2000 begon KPN met het
verlenen van ontbundelde toegang tot haar aansluitnetwerk. De periode van de overtreding
valt derhalve samen met de eerste twee en een half jaar dat ADSL-diensten op de
Nederlandse markt beschikbaar zijn. Voor de vaststelling van de ernst van de overtreding
neemt het college mede in overweging dat het bestaan van een discriminatoire situatie met
name in de beginfase van een dienst grote gevolgen heeft, omdat die periode zeer bepalend
is voor het verwerven van marktaandeel. Het college neemt tevens in overweging dat KPN
Telecom B.V. inmiddels een belangrijke stap heeft gezet in de richting van het beëindigen
van de overtreding.
47. De ernst en de duur van de overtreding vragen naar het oordeel van het college om de
oplegging van een boete waarvan de hoogte dicht bij het wettelijk maximum ligt. Aangezien
het wettelijk maximum 450.000 bedraagt, kiest het college voor een bedrag daaronder
waarin tot uitdrukking komt dat er sprake is van een ernstige en langdurige overtreding,
maar ook van een omstandigheid om het maximum bedrag te matigen.
48. In de onderhavige situatie is sprake van een overtreding die alleen door KPN Telecom B.V.
kan worden begaan, aangezien de overtreden norm uitsluitend geldt voor KPN Telecom B.V.
Voor de bepaling van de hoogte van de boete kan het college derhalve niet aansluiten bij
een vaste gedragslijn in vergelijkbare gevallen.
5.2 Overige omstandigheden
49. De ernst van de overtreding wordt mede bepaald door het berokkende nadeel bij degenen die
de overtreden bepaling beoogt te beschermen en het door KPN Telecom B.V. behaalde
voordeel bij de overtreding. Over het voordeel bij de overtreding bevat het rapport de
volgende passage: "het verschil in beschikbaarheid van infrastructuur gerelateerde gegevens
alsmede klantgegevens tussen Business Unit IPS en andere aanbieders van xDSL heeft
verschillende voor Business Unit IPS gunstige gevolgen. Zij is hierdoor in staat sneller xDSL-
diensten te leveren, is betrouwbaarder voor (potentiële) klanten, is in staat meer orders te
verwerken en kan, doordat haar orders sneller worden uitgevoerd en doordat de dienst
feitelijk sneller kan worden geleverd, eerder en meer inkomsten genereren. Dat verschaft
KPN Telecom B.V., meer specifiek de Business Unit IPS, een aanzienlijk concurrentieel
voordeel." KPN Telecom B.V. betwist de conclusie die aan de aangehaalde voordelen wordt
verbonden en voert aan dat het rapport het concurrentieel voordeel onvoldoende
onderbouwt. De voordelen zelf weerspreekt zij evenwel niet. Bovendien merkt KPN Telecom
B.V. zelf op waar zij ingaat op de effecten van het uitvallen van een order "In het totale
proces kan vastgesteld worden dat gemiddeld elke order wel een keer uitvalt. Dit is een van
de grootste aandachtspunten omdat dit de klanttevredenheid en de kosten per order ernstig
negatief beïnvloedt" (bijlage 6 bij het rapport, bijlage 2 bij de brief van KPN Telecom B.V.,
d.d. 9 oktober 2002). Het college sluit zich terzake van de vaststelling van de voordelen en
de conclusie van een aanzienlijk concurrentieel voordeel aan bij het rapport.
50. Het college overweegt dat de voordelen voor KPN Telecom B.V. en de nadelen voor de andere
aanbieders als gevolg van de overtreding moeilijk kwantitatief zijn uit te drukken. In zijn
algemeenheid kan bijvoorbeeld moeilijk in geld worden uitgedrukt in hoeverre snelheid en
klanttevredenheid van invloed zijn geweest op de concurrentiepositie van KPN Telecom B.V.
en van de andere aanbieders en op de respectieve marktaandelen. De nadelen in de vorm van
een lagere kwaliteit van de dienstverlening die aan de eindgebruiker kan worden geboden en
hogere kosten per order zijn evenwel evident. Deze nadelen hebben des te sterker effect
gehad, omdat, zoals hiervoor al is overwogen, de verwerving van minder marktaandeel in
een beginfase van een dienst tot een moeilijk in te halen achterstand leidt.
51. Het college overweegt dat de boete zo hoog zou moeten zijn dat zij KPN Telecom B.V. van
een volgende overtreding weerhoudt en potentiële overtreders afschrikt (speciale en
generale preventie). Het college noemt nog twee factoren op grond waarvan hij tot de
overtuiging komt dat een boete ter hoogte van 375.000 in dit geval zeker niet te hoog is.
Op 1 december 2002 bedroeg het exacte aantal aansluitingen ADSL van KPN Telecom
283.340. KPN Telecom B.V. stelt in de bijlage bij het MIP 15 contract het tarief per validatie
van een order, exclusief BTW, op 1,11. De gekozen hoogte van de boete vormt overigens
geen vermenigvuldiging van het aantal aansluitingen met het bedrag per validatie. Naar het
oordeel van het college voldoet de hoogte van de boete aan de eis dat de nadelige gevolgen
niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen (art. 3:4 lid 2
Awb).
6. Dictum
Het college besluit KPN Telecom B.V. een boete op te leggen van 375.000 in verband met de
overtreding van de artikelen 6.9 jo 6.5, sub b, van de Tw en van artikel 3, tweede lid, van de
Verordening gedurende de periode van 23 juni 2000 tot 1 december 2002.
De overtreding eruit bestaat eruit dat
- Business Unit IPS wekelijks de dump, een selectie van gegevens uit de databestanden van KPN
Telecom B.V. ten behoeve van het order- en leveringsproces van de dienst ADSL van KPN
Telecom, verkrijgt en
- Business Unit IPS toegang heeft tot informatiesystemen waarin onder meer infrastructuur
gerelateerde gegevens alsmede klantgegevens zijn opgenomen.
Aangezien KPN Telecom B.V. andere aanbieders van xDSL-diensten gedurende die periode geen
faciliteiten heeft geleverd die gelijkwaardig zijn aan de faciliteiten die zij Business Unit IPS ter
beschikking stelde, handelde zij in strijd met het vereiste van non-discriminatie.
Aldus besloten te 's Gravenhage op 11 maart 2003.
Het college van de ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,
namens het college,
prof.dr. J.C. Arnbak, voorzitter
Belanghebbenden die zich met dit besluit niet kunnen verenigen, kunnen binnen zes weken,
aanvangende met ingang van de dag na die waarop dit besluit is bekendgemaakt, daartegen een
bezwaarschrift indienen bij de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit.
Het bezwaarschrift moet worden gericht aan:
Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit
Postbus 90240
2509 LK Den Haag
onder vermelding van "Bezwaarschrift". Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en dient in
ieder geval de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het
besluit waartegen het bezwaar is gericht, alsmede de gronden van het bezwaar te bevatten. Zo
mogelijk dient een afschrift van het besluit en de overige op het bezwaar betrekking hebbende
stukken te worden meegezonden.