Ministerie van Buitenlandse Zaken
Beantwoording vragen van de leden Van Bommel en De Graaf over
Veiligheidsraad/Irak
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
11 maart 2003
Behandeld
Thijs Büchli
Kenmerk
DVF/PJ-068/03
Telefoon
+31 (0)70 348 5690
Blad
1/1
Fax
+31 (0)70 348 4817
Bijlage(n)
2
E^-Mail
thijs.buchli@minbuza.nl
Betreft
Beantwoording vragen van de leden Van Bommel en De Graaf over
Veiligheidsraad/Irak
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister-President, de
antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van
Bommel en De Graaf over Veiligheidsraad/Irak. Deze vragen werden
ingezonden op 5 en 6 maart 2003 met kenmerk 2020308250 en 2020308310.
De Minister van Buitenlandse Zaken
Mr. J.G. de Hoop Scheffer
2020308250
Antwoord van de heer De Hoop Scheffer, minister van Buitenlandse
Zaken, mede namens de heer Balkenende, minister-president, op vragen
van het lid Van Bommel (SP) over de Amerikaanse regering en het stem
gedrag van de VN-Veiligheidsraad
Vraag 1
Is het u bekend dat de Amerikaanse regering het stemgedrag van leden
uit de VN-Veiligheidsraad over een nieuwe resolutie met betrekking tot
Irak met het onthouden of bieden van financiële of andere steun
probeert te beïnvloeden? (1)
Vraag 2
Wat is uw oordeel over deze handelswijze?
Antwoord
Ik wil niet reageren op persberichten omtrent de werkwijze die door de
Verenigde Staten zou worden gevolgd. Overigens is de Veiligheidsraad
een politiek orgaan, waarbinnen diplomatieke onderhandelingen om tot
draagvlak voor resoluties te komen, zo nodig gepaard gaande met de
uitoefening van politieke druk, niet ongebruikelijk zijn.
Vraag 3
Bent u bereid de Amerikaanse ambassadeur te ontbieden om opheldering
over deze handelswijze te vragen? Indien neen, waarom niet?
Antwoord
In het licht van de beantwoording van de vragen 1) en 2) acht ik
daarvoor geen gronden aanwezig.
Vraag 4
Is de Nederlandse regering zelf op een of andere wijze met deze
handelswijze van de VS geconfronteerd? Indien ja, in welke vorm?
Antwoord
Neen.
1) NOS-Journaal 20.00 uur, 3 maart jl. Netwerk, Ned 1 20.35 uur.
2020308310
Antwoord van de heer De Hoop Scheffer, minister van Buitenlandse
Zaken, mede namens de heer Balkenende, minister-president, op vragen
van het lid De Graaf (D66) over de rechtsgrond van unilateraal
optreden tegen Irak.
Vraag 1
Vormt een militaire aanval op een andere staat, wanneer dit niet in
overeenstemming is met het Handvest van de Verenigde Naties, een
schending van het geweldsverbod als verwoord in art. 2 lid 4 van het
Handvest en is deze derhalve aan te merken als een internationaal
misdrijf van agressie?
Antwoord
Ja, een militaire aanval niet in overeenstemming met het Handvest zou
een schending zijn van het geweldsverbod (artikel 2, vierde lid) van
het Handvest, en zou onder voorwaarden aangemerkt kunnen worden als
agressie in de zin van resolutie 3314 van de Algemene Vergadering van
de Verenigde Naties van 14 december 1974 indien de Veiligheidsraad
aldus zou besluiten.
Vraag 2
Kunt u toelichten op grond waarvan u meent dat een nieuw besluit van
de Veiligheidsraad volgend op resolutie 1441 niet noodzakelijk doch
slechts wenselijk is om militaire actie tegen Irak te legitimeren?
Antwoord
Resolutie 1441 kondigt `ernstige gevolgen' aan indien Irak wederom in
gebreke zou blijken. In de visie van de regering houdt dit de
mogelijkheid van militair optreden in tot afdwinging van de naleving
door Irak van alle relevante resoluties van de Veiligheidsraad.
Volgens de op 29 november 1990 door de Veiligheidsraad, ex Hoofdstuk
VII van het VN Handvest aangenomen resolutie 678 zijn de lidstaten van
de VN gemachtigd tot het gebruik van "all necessary means". De op 3
april 1991 aangenomen resolutie 687, die o.m. ziet op de ontmanteling
van het Irakese arsenaal aan massavernietigingswapens en ballistische
raketten, verwijst terug naar resolutie 678.
Toen in 1998 het systematisch door Irak tegenwerken van de
inspectieteams leidde tot de terugtrekking ervan, reageerden de VS en
het VK hierop met militaire acties in de vorm van luchtaanvallen. De
Nederlandse regering stelde zich destijds op het standpunt, met haar
brief aan de Tweede Kamer van 17 december 1998, dat dit militair
optreden werd gelegitimeerd door het geheel aan resoluties van de
Veiligheidsraad vanaf 1991 inzake Irak (dat wil zeggen m.n.
VR-resolutie 678 in combinatie met 687). Bij het Algemeen Overleg met
de Vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken van 11 februari 1999 bleek
van brede steun voor het standpunt dat dit militaire optreden legitiem
was.
Een specifieke mandaterende resolutie is derhalve juridisch niet
noodzakelijk. Een uitspraak van de Veiligheidsraad is wel uit politiek
oogpunt buitengewoon wenselijk ten behoeve van het internationale
draagvlak. Dat alle leden van de VR ieder hun eigen onafhankelijke
afweging zullen moeten maken spreekt voor zich.
Vraag 3
Welke waarde hecht u in dit verband aan de bepaling in resolutie 1441
dat de Veiligheidsraad na rapportage van Monitoring Verification and
Inspection Commission van de Verenigde Naties (UNMOVIC) bijeen moet
komen om de situatie te overwegen?
Antwoord
Dit beraad in de Veiligheidsraad is van groot belang om de leden van
de wereldgemeenschap in staat te stellen tot een afgewogen oordeel te
komen over de vraag of Irak in gebreke is bij de naleving van
resolutie 1441. De Veiligheidsraad is overigens al verscheidene malen
bijeen geweest om hierover te overleggen n.a.v. de rapportage van
UNMOVIC.
Vraag 4
Indien een tweede resolutie, volgend op resolutie 1441, uitdrukkelijk
door de Veiligheidsraad wordt verworpen of wordt getroffen door en of
meerdere veto's, wat is naar uw oordeel dan nog de eventuele rechts
grond voor een militair optreden tegen Irak? Is er dan nog sprake van
overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties?
Antwoord
Ik moge verwijzen naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u de huidige diplomatieke onderhandelingen om tot
draagvlak voor een tweede resolutie te komen en de daarbij door de
Verenigde Staten gehanteerde methoden als financiële beloften,
politieke druk en, naar verluidt, het inwinnen van inlichtingen over
mogelijk stemgedrag?
Antwoord
Ik wil niet reageren op persberichten omtrent de werkwijze die door de
Verenigde Staten zou worden gevolgd. Overigens is de Veiligheidsraad
een politiek orgaan, waarbinnen diplomatieke onderhandelingen om tot
draagvlak voor resoluties te komen, zo nodig gepaard gaande met de
uitoefening van politieke druk, niet ongebruikelijk zijn.
Vraag 6
Bent u bereid deze vragen vóór 12 maart 2003 te beantwoorden?
Antwoord
Ja.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het
lid Van Bommel, vraagnr. 2020308250, ingezonden 5 maart 2003.