Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Rookvrije werkplek
De Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
POG/GB-2354746
11 maart 2003
Ter informatie treft u bijgaand aan mijn brief aan het bestuur van de
Stichting van de Arbeid over de rookvrije werkplek.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Brief aan Stichting van de arbeid over rookvrije werkplek 1.
Brief aan Stichting van de arbeid over rookvrije werkplek
Kamerstuk, 11-3-2003
Om het kamerstuk op te halen: Zie het origineel http://www.minvws.nl/document...er=393&page=19345 .
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Postbus 20350
2500 EJ DEN HAAG
Telefoon (070) 340 79 11
Fax (070) 340 78 34
Bezoekadres:
Parnassusplein 5
2511 VX DEN HAAG
Correspondentie uitsluitend
richten aan het postadres
met vermelding van de
datum en het kenmerk van
deze brief.
Internetadres:
www.minvws.nl
Aan het bestuur van de Stichting van de Arbeid
T.a.v. de heer drs. E.H. Broekema, secretaris
Bezuidenhoutseweg 60
2594 AW Den Haag
POG/GB 2351262 11 maart 2003
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief
Rookvrije werkplek 5 december 2002
Geacht bestuur,
Het verheugt mij dat de Stichting van de Arbeid een eensgezind antwoord heeft gegeven op
de haar voorgelegde vraag. Tijdens het bestuurlijk overleg op 6 maart 2002 tussen toenmalig
minister Borst van Volksgezondheid en toenmalig Staatssecretaris Hoogervorst van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en een delegatie van uw bestuur is voor het eerst gevraagd
welke categorieën werkgevers, ruimten in gebouwen en andere plaatsen waar werkzaamheden
worden verricht in aanmerking komen voor een uitzondering op de in artikel 11a, eerste
lid, van de Tabakswet bepaalde verplichting. Eventuele uitzonderingen moeten bij algemene
maatregel van bestuur (ex artikel 11a, vijfde lid, van de Tabakswet) worden vastgelegd.
Vanuit het perspectief van de volksgezondheid is mijn inzet erop gericht het aantal uitzonderingen
zo gering mogelijk te doen zijn. Dit neemt echter niet weg dat ik begrijp dat het voor
werkgevers in sommige situaties lastig is om hun werknemers in staat te stellen hun werkzaamheden
te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden.
Het doet mij goed dat de Stichting dit beginsel onderschrijft.
Uw reactie bestaat uit een aantal punten. Ik wil hier als volgt op reageren. Volgens artikel 11a, vijfde lid, van de Tabakswet kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de in het eerste lid genoemde verplichting niet geldt voor:
a. categorieën van werkgevers;
b. ruimten in gebouwen;
c. andere plaatsen waar werkzaamheden worden verricht.
Bij het aanwijzen van de uitzonderingen kunnen nadere regels worden gesteld. Ik stel vast dat de Stichting in haar brief van 5 december jl. een aantal situaties noemt, waarin de verplichting voor de werkgever niet (onverkort) zou moeten gelden. In de op te stellen algemene maatregel van bestuur zal echter geen sprake zijn van situaties, maar van categorieën werkgevers, ruimten in gebouwen en andere plaatsen waar werkzaamheden worden verricht. Vandaar dat ik volgens deze indeling reageer op uw voorstellen.
Categorieën werkgevers
Uw suggesties leiden nauwelijks tot het uitzonderen van categorieën werkgevers. Ik illustreer
dit aan de hand van het volgende voorbeeld. Stel dat werkgevers in de horeca zouden
worden uitgezonderd van de in lid 1 genoemde verplichting, dan zou dit betekenen dat
werknemers in die sector niet alleen (kunnen) worden blootgesteld aan tabaksrook in het
restaurant- of bargedeelte van de horecagelegenheid waar zij werken, maar ook dat zij hinder
of overlast van tabaksrook kunnen ondervinden in die gedeelten van de horecagelegenheid
waar geen publiek komt. Wanneer werkgevers in de horeca als categorie zouden worden
uitgezonderd, dan zou dit betekenen dat zij ook in de personeelsruimten geen verplichtingen
tegenover hun werknemers hebben waar het gaat om (niet-)roken. Dit zou niet alleen
indruisen tegen de geest van de Tabakswet, maar ook in strijd zijn met artikel 3.20, tweede
lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Dit verplicht werkgevers om in ontspanningsruimten
doeltreffende maatregelen te nemen ter bescherming van niet-rokers tegen hinder
van tabaksrook.
Gelukkig lijkt de Stichting dit te erkennen. Onder het kopje "Werken in gelegenheden die zijn
gericht op de ontvangst en het verblijf van gasten" lees ik immers dat een uitzondering alleen
wenselijk wordt geacht voor ruimten die gericht zijn op de ontvangst van publiek.
Ruimten in gebouwen
Uit het bovenstaande, niet willekeurig gekozen, voorbeeld blijkt dat het dus niet voor de
hand ligt werkgevers in de horeca ten algemene uit te zonderen. Wanneer er bij algemene
maatregel van bestuur een uitzondering wordt gemaakt dan zal die alleen bepaalde ruimten
in de horecagelegenheid betreffen, namelijk die ruimten die bestemd zijn voor de ontvangst
van publiek. Dezelfde lijn zal ook in andere voorkomende gevallen worden gevolgd.
De Stichting gaat in haar brief ook in op speciale rookruimten. Het instellen van dergelijke
ruimten is een mogelijkheid waartoe werkgevers in een gegeven situatie al dan niet kunnen
besluiten. Dergelijke ruimten zijn uitsluitend bestemd om er te roken en niet om er te werken.
Werknemers hoeven hier in verband met de arbeid in principe niet te komen. Een uitzondering
hierop vormen inderdaad schoonmakers en onderhoudsmensen.
Andere plaatsen waar gewerkt wordt
Ik ben het met de Stichting eens dat werkgevers zijn ontslagen van de verplichting in het
eerste lid wanneer hun werknemers werkzaamheden in de buitenlucht verrichten. Ook ik ben
van mening dat dan redelijkerwijs niet gesproken kan worden van hinder of overlast.
Ik ben het verder met de Stichting eens dat het voor werkgevers in bijvoorbeeld de sector
thuiszorg lastig is om af te dwingen dat cliënten, in wier woningen hun werknemers arbeid
verrichten, niet roken. Hetzelfde geldt ook in de als privé aan te merken ruimten in instellingen
(verpleeg- en verzorgingshuizen etc.).
Het stellen van nadere regels
Gelet op de schadelijkheid van meeroken is het zaak het aantal uitzonderingen op de in artikel
11a, eerste lid, bepaalde verplichting zoveel mogelijk te beperken. Tenslotte geldt het
recht op een rookvrije werkplek ten principale voor elke werknemer.
Dit betekent dat werkgevers zich, ook als zij onder een uitzondering vallen tot het uiterste
zullen moeten inspannen om de hinder en overlast door roken voor hun werknemers tot een
minimum te beperken. Wanneer ik het voorbeeld van een werknemer in de thuiszorg neem,
dan zou dat op het volgende kunnen neerkomen. De werkgever houdt bij de verdeling van
de werkzaamheden rekening met de gevoeligheid van zijn werknemers ten aanzien van tabaksrook.
Zo kan hij werknemers die aangeven geen hinder of overlast te ondervinden van
tabaksrook naar die cliënten sturen, in wier huis gerookt wordt. Daarnaast kan de werkgever
zijn cliënten verzoeken om in ieder geval gedurende de aanwezigheid van de thuishulp het
roken achterwege te laten.
Verder kies ik ervoor de te maken uitzonderingen in de tijd te begrenzen. Dit betekent dat
een uitzondering niet voor eens en voor altijd wordt verleend, maar dat de uitzondering na
een bepaalde tijd afloopt. Zoals eerder gezegd dient naar mijn oordeel van de mogelijkheid
om uitzonderingen te treffen zo spaarzaam mogelijk gebruik te worden gemaakt.
Bij de behandeling van de Tabakswet is veelvuldig de vraag gesteld of het recht op een
rookvrije werkplek ook een rookvrije horeca betekent. Uit de toen gevoerde debatten bleek
dat er draagvlak bestaat om werkgevers in de horeca tijdelijk uit te zonderen. Ik stel echter
ook vast dat de blootstelling van werknemers aan tabaksrook juist in (sommige delen van)
de horeca bovengemiddeld groot is. In dit verband wijs ik erop dat de horeca in Ierland en
Noorwegen in de loop van 2004 rookvrij zullen worden. Ik zal de Ierse en Noorse ontwikkelingen
nauwlettend volgen.
Dit neemt niet weg dat ik in eerste instantie bereid ben (delen van) de horeca uit te zonderen,
aangezien de Stichting inschat dat een rookvrije horeca nog niet realistisch is. Deze situatie
kan echter mijns inziens niet tot in lengte van dagen voortduren (trouwens ook niet
vanuit het perspectief van de niet-rokende horecabezoeker). De uit te zonderen sectoren
dienen zich voor te bereiden op een situatie, waarin ook de werknemers in die sectoren
rookvrij kunnen werken.
Evaluatie
De Stichting acht het wenselijk om een jaar na de inwerkingtreding van het recht op een
rookvrije werkplek te evalueren hoe de Tabakswet op dit punt functioneert, inclusief de
handhaving en de uitzonderingen. Een dergelijke evaluatie lijkt mij zinvol.
Het is een goed gebruik om te bezien of wetgeving aan haar doelstellingen, in dit geval de
bescherming van werknemers tegen tabaksrook, beantwoordt.
Schadelijkheid meeroken
Hinder en overlast zijn tot op zekere hoogte subjectief. Blootstelling aan andermans tabaksrook
(meeroken) is echter voor iedereen schadelijk. Het gaat hier om een objectieve vaststelling.
Ik verwijs in dit verband naar het in 1990 door de Gezondheidsraad uitgebrachte advies
"Passief roken: beoordeling van de schadelijkheid van omgevingstabaksrook voor de gezondheid".
Omgevingstabaksrook wordt hierin gekwalificeerd als kankerverwekkend. Voor blootstelling
hieraan kan volgens de Gezondheidsraad geen veilige ondergrens worden aangegeven.
De schadelijkheid van meeroken is onlangs nog eens bevestigd in een studie van het
aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) gelieerde International Agency for Research on
Cancer (IARC) en in het rapport 'Report on the Health Effects of Environmental Tobacco
Smoke in the Workplace' van de Ierse Health and Safety Authority.
Er is dus alle reden het roken (ook) op de werkplek aan banden te leggen. Dit te meer daar
een ruime meerderheid van de bevolking, inmiddels 70%, ervoor kiest om niet te roken.
Besluit rookvrije werkplek
De uitzonderingen op de in artikel 11a, eerste lid, bepaalde verplichting, alsmede de daarbij
te stellen nadere regels, zullen worden neergelegd in het Besluit rookvrije werkplek. Het concept-
Besluit zal aan u worden voorgelegd en de basis vormen voor verder overleg. Met de
horecabranche zal separaat overleg worden gevoerd over het concept-Besluit. Deze brief
geeft in hoofdlijnen aan wat de inhoud van het concept-Besluit zal zijn. Ik zal het u zo spoedig
mogelijk doen toekomen.
Ik streef ernaar dat het Besluit rookvrije werkplek medio dit jaar in het Staatsblad kan worden
gepubliceerd. Omdat de Tabakswet bepaalt dat een algemene maatregel van bestuur ex
artikel 11a, vijfde lid, parlementaire voorhang behoeft, meen ik er goed aan te doen een afschrift
van deze brief aan de voorzitters van de beide kamers der Staten-Generaal te zenden.
Ook de voorzitter van Koninklijke Horeca Nederland en de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid ontvangen een afschrift van deze brief.
Ik vertrouw erop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd.
Met de meeste hoogachting,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
C.c.
- Eerste en Tweede Kamer
- Koninklijk Horeca Nederland
- Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid