De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVA. 2003/793
datum
10-03-2003
onderwerp
Draaiboek Aviaire Influenza
TRC 2003/1129
bijlagen
1
Geachte Voorzitter,
Bijgevoegd vindt u het draaiboek Aviaire Influenza. De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft in het algemeen overleg van 6 maart jl. om dit draaiboek gevraagd.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
dr. C.P. Veerman
Bijlage:
Draaiboek Aviaire Influenza
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
INHOUDSOPGAVE
Module I. Algemeen
Hoofdstuk 1: Algemeen
Module II. Veterinair
Hoofdstuk 2: Aviaire Influenza
2.1 Aviaire Influenza
2.2 Diagnose en diagnostiek
Module III. Veterinaire uitvoering
Hoofdstuk 3: Protocollen
3.1 Inleiding
3.2 Algemene informatie
3.3 Taken Bureau Protocollen
Hoofdstuk 4: Tracering
4.1 Inleiding
4.1 Algemene informatie
4.2 Taken
Hoofdstuk 5: Screening
5.1 Inleiding
5.2 Algemene
Informatie
5.3 Taken
Hoofdstuk 6: Markering
6.1 Inleiding
6.2 Algemene informatie
6.3 Taken
Hoofdstuk 7: Taxatie
7.1 Inleiding
7.2 Algemene informatie
7.3 Taken
7.4 Procesbeschrijving
Hoofdstuk 8: Ruiming
8.1 Inleiding
8.2 Algemene informatie
8.3 Taken
Hoofdstuk 9: Herbevolking
9.1 Inleiding
9.2 Algemene
informatie
9.3 Taken
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Hoofdstuk 10: (nood)vaccinatie
10.1 Inleiding
10.2 Algemene
informatie
10.3 Taken
Module IV. Veterinaire uitvoering (extern)
Hoofdstuk 11: ID-Lelystad
12.1 Uitvoering
ID-Lelystad
Hoofdstuk 12: Gezondheidsdienst
Hoofdstuk 13: Algemene Inspectiedienst
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Module 1 Algemeen ......................................................................................................................... 3
H1 Algemeen................................................................................................................................ 3
Module 1 Algemeen
H1 Algemeen
Het tot stand komen van de interne markt met de daarbij behorende richtlijnen ten aanzien
van handel en gezondheidszorg, maakt het noodzakelijk dat uitbraken van Vogelpest =
Aviaire Influenza (AI) op uniforme wijze en effectief worden aangepakt. Hiertoe is op basis
van de Europese bestrijdingsrichtlijn voor AI, het Handboek Crisisbesluitvorming LNV en
criteria voor de opstelling van nationale rampenplannen een draaiboek AI gemaakt.
In het draaiboek AI en de onderliggende regelgeving wordt onderscheid gemaakt tussen de bestrijdingsmaatregelen ten aanzien van AI bij bedrijfsmatig gehouden pluimvee / vogels en AI bij niet bedrijfsmatig gehouden pluimvee / vogels, b.v. siervogels en hobbypluimvee.
Onder bedrijfsmatig gehouden pluimvee / vogels vallen kippen, kalkoenen, parelhoenders,
eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten, patrijzen, loopvogels (Ratites), die in
gevangenschap worden gehouden voor de fokkerij, productie van vlees of consumptie-eieren
of om in het wild te worden uitgezet (definitie RL90/539/EG). Hiervoor zijn communautaire
bestrijdingsmaatregelen verplicht.
In het geval van niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee / vogels bestaan geen verplichte
communautaire bestrijdingsmaatregelen. Iedere Lidstaat kan zelf bepalen of maatregelen
genomen moeten worden. De Lidstaat moet de Commissie van de eventueel door hem
getroffen maatregelen in kennis stellen. De nationale, in Nederland te nemen,
bestrijdingsmaatregelen tegen AI bij niet-bedrijfsmatig gehouden pluimvee / vogels zijn in
een apart hoofdstuk van het voorliggende draaiboek AI beschreven.
In afwijking van de richtlijn 92/40/EG, waarin bestrijdingsmaatregelen alleen vereist zijn bij
een uitbraak door een hoogpathogene stam van AI (HPAI), worden in Nederland dezelfde
bestrijdingsmaatregelen genomen bij een uitbraak van een laagpathogene stam van AI (LPAI),
met de uitzondering dat het preventief ruimen van dieren binnen een straal va 1 km rond een
besmette bedrijf net per sé plaats vind, maar afhankelijk van de epidemiologische situatie van
dat momenttoegepast wordt.
Tevens wordt in de EU-regelgeving bepaald welke onderzoeksmethoden voor het aantonen
van AI erkend zijn. Inmiddels staat een test ter beschikking, die nog niet officieel erkend is, de
PCR (Polymerase-chain-reaction). Deze test is even gevoelig als de in de EU-richtlijn genoemde
test, en bovendien sneller (uitslag PCR na 24 uur). Deze test wordt momenteel standaard
naast de officiële testen bij ID-Lelystad gebruikt. Erkenning van deze test is in Brussel
aangevraagd. Omdat deze test een enorme tijdwinst oplevert wordt bij een positieve uitslag
van de PCR het bedrijf preventief geruimd, zonder op de uitslag van de officiële test te
wachten.
Bij een uitbraak van AI op een gecombineerde bedrijf (pluimvee / varkens) worden ook alle
varkens serologisch onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van het AI-virus bij de varkens.
Als er serologisch positieve varkens zijn, dan worden alle varkens op het bedrijf geruimd en
varkensbedrijven in de omgeving en de mensen in het ingesloten gebied onderzocht. Tevens
wordt in dit geval ook de mest, het strooisel en voederresten van de varkens en het pluimvee
behandeld zoals hieronder beschreven. Als de varkens serologisch negatief zijn, dan worden
ze nogmals 14 dagen na het ruimen van het pluimvee serologisch onderzocht. Indien er dan
serologisch positieve varkens zijn, wordt gehandelt zoals boven beschreven.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
In het geval van een negatieve uitslag kan het bedrijf na de voorgeschreven tijd en de
voorgeschreven reiniging en desinfectie vrij gegeven worden.
In het Handboek Crisisbesluitvorming LNV is de organisatie tijdens een crisis beschreven. Een
uitbraak van Aviaire Influenza wordt beschouwd als een crisis en daarom is het Handboek van
toepassing.
In het Handboek worden de volgende fases onderscheiden:
· Normale Fase: Er is geen sprake van AI in ons land of één van onze buurlanden. De
betrokken LNV directies en diensten bereiden zich voor op een eventuele uitbraak.
· Aandachtsfase: Er is sprake van AI in een van onze buurlanden of in een land waarmee
veel handel in pluimvee (levend of geslacht) plaatsvindt of er heeft een melding
plaatsgevonden van een verdenking van AI in Nederland.
· Crisisfase: Er is AI in Nederland geconstateerd. Er wordt een crisisorganisatie centraal en
regionaal ingesteld voor het bestrijden van AI. Deze fase loopt door tot het laatste geval
van AI is opgeruimd en het sein wordt gegeven dat de ziekte is uitgeroeid.
· Afbouwfase: De crisisorganisatie wordt opgeheven en evaluatie vindt plaats.
Verantwoording wordt afgelegd aan de Staten Generaal en aan de Europese Commissie.
Normale fase
De betrokken LNV-directies zorgen voor een actueel draaiboek voor de bestrijding van AI,
waarbij rekening wordt gehouden met ervaringen die met oefeningen en bij de bestrijding
van AI elders in de wereld zijn opgedaan en waarbij de taken van de verschillende directies en
diensten goed op elkaar zijn afgestemd. De directie VVM is verantwoordelijk voor het beleid
en de aansturing van de dierziektebestrijding. De RVV neemt het initiatief voor het maken
van draaiboeken voor de bestrijding, coördineert daarbij de inbreng van de betrokken
diensten en directies en legt het resultaat ter vaststelling voor aan de Bestuursraad. De RVV
zorgt er tevens voor dat het éénmaal vastgestelde draaiboek door aanpassingen actueel blijft.
Aandachtsfase
Zoals uit de bovenstaande definitie blijkt, is hiervan sprake als er een bedreiging uit het
buitenland is of een concrete verdenking in eigen land. Als er insleep van AI uit het
buitenland dreigt, moeten maatregelen getroffen worden om de risico's te beperken.
De volgende maatregelen worden in dit verband getroffen:
· Extra aandacht voor controle op reiniging en ontsmetting van pluimveewagens (zowel
de uit het buitenland terugkerende pluimveewagens als de pluimveewagens uit het
binnenlandse circuit);
· Verplichte registratie van ophaaladressen door destructor in de correcte volgorde.
· Als de dreiging groot wordt, kan een verbod van pluimveemarkten en
tentoonstellingen overwogen worden.
Melding van AI in Nederland
Een verdenking van AI wordt gemeld bij het LNV meldpunt dierziekten of bij de RVV-
kringdirecteur. Vervolgens wordt overeenkomstig het draaiboek Verdenkingsfase
Dierziektebestrijding gehandeld.
Crisisfase
De crisisfase gaat in als een eerste geval van AI in het land is vastgesteld.
In de crisisfase worden de volgende bestrijdingsinstrumenten ingezet:
· Vervoersverbod / stand still;
· Ruimen besmet bedrijf;
· Traceren;
· Screenen;
· Ophokken en isoleren;
· Preventief ruimen;
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Andere maatregelen kunnen worden getroffen, zoals:
· Vaccineren;
· Oplossen van welzijnsproblemen / productiebeperking.
Afbouwfase
In de afbouwfase wordt het Regionale crisiscentrum (RCC) gesloten. De overblijvende
werkzaamheden worden uitgevoerd binnen de eigen organisatie van de diensten. De
evaluatie moet al beginnen voor de afbouwfase ingaat, maar wordt in deze fase afgerond.
Datzelfde geldt voor de verantwoording aan de Staten-Generaal en de Europese Commissie.
Deze fase wordt in dit draaiboek niet beschreven. Bij de uitvoering van de bestrijding moet er
echter terdege rekening mee gehouden worden dat alle maatregelen,
uitvoeringshandelingen en gemaakte kosten verantwoord moeten worden. Alle dossiers
moeten volledig en in orde zijn.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Module 2 Veterinair.......................................................................................................................... 6
H2 Aviaire Influenza ..................................................................................................................... 6
2.1 Aviaire Influenza ................................................................................................................. 6
2.2 Diagnose en diagnostiek .................................................................................................... 7
Module 2 Veterinair
H2 Aviaire Influenza
2.1 Aviaire Influenza
Agens
Vogelpest of aviaire influenza is een virale infectie bij vogels. Het causaal agens is een
influenza virus van type A. Infecties bij vogels van influenza virussen van het B en C type
komen niet voor. Influenzavirussen zijn RNA virussen en behoort tot de familie der
Orthomyxoviridae.
De pathogeniciteit van influenzavirussen loopt heel sterk uiteen. Ziekteverschijnselen variëren
van zeer mild tot 100% sterfte. Op basis van het haemagglutinine (H), een eiwit dat deel uit
maakt van de virusenvelop, worden aviaire influenzavirussen in 15 verschillende subtypen, H1
tot en met H15, ingedeeld. Daarnaast onderscheiden we negen verschillende neuraminidasen
(N1-N9).
De pathogeniciteit van influenzavirussen moet worden vastgesteld, omdat de term vogelpest
alleen van toepassing is op infecties met hoogpathogene influenzavirussen. De
pathogeniciteit van aviaire influenzavirussen wordt vastgesteld door intraveneuze besmetting
van 6 weken oude, specifiek pathogeen vrije (SPF) kippen. De mate van ziekte en sterfte
wordt uitgedrukt als een index, de intraveneuze pathogeniciteitsindex of afgekort IVPI (zie
hieronder). Aan hand van de IVPI wordt een onderscheid gemaakt tussen laag- en
hoogpathogene Influenzavirussen. Alle bekende hoogpathogene virussen behoren tot het
subtype H5 of H7. De bestrijdingsrichtlijn van Aviaire influenza(Richtlijn 92/40/EEG) is pas van
toepassing bij een besmetting met een hoogpathogene stam. De ziekte moet daarom altijd in
het laboratorium bevestigd worden. In de Richtlijn 92/40/EEG wordt volgende definitie
gehanteerd:
Aviaire influenza is een infectie van pluimvee veroorzaakt door een influenza A virus met een
IVPI van groter dan 1,2 of een influenzavirus van het subtype H5 of H7, waarbij door het
bepalen van de nucleotidevolgorde is aangetoond dat er meerdere basische aminozuren
aanwezig zijn nabij de splitsingplaats van het haemagglutinine.
Influenzavirussen bij vogels en zoogdieren vormen een potentieel zoönotisch risico voor de
mens. Dat ook aviaire influenzavirussen direct de mens kan besmetten is gebleken bij H5N1
infecties in Hong-Kong in het jaar 1997. Een klein aantal mensen werd ziek en bij enkele van
hen stierven. Op dit moment kan niet voorspeld worden welke aviaire influenzastammen in
potentie infectieus zijn voor de mens.
Gezien het gegeven dat een laagpathogene stam van AI (LPAI) kan muteren naar een
hoogpathogene stam van het AI-virus, dat zeer grote schade kan veroorzaken, wordt in
Nederland ook LPAI bestreden.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Infectie routes
Besmette vogels scheiden virus uit via de luchtwegen, de conjunctiva en via feces. Dus
transmissie vindt plaats via direct contact tussen vogels of indirect via aerosolen of
blootstelling aan besmet materiaal. Influenzavirus wordt gemakkelijk verspreid door met
feces gecontamineerd materiaal, doordat feces heel hoge concentraties aan virus kan
bevatten. Op deze wijze kan het virus worden overgebracht door vogels, zoogdieren, voer,
water, instrumenten, kratten, kleren, transport- middelen en insecten.
Besmetting van pluimvee in een nieuwe regio komt tot stand door verplaatsing van besmet
pluimvee, exotische siervogels, wilde vogels, en andere dieren. Met name de rol van
migrerende watervogels is duidelijk doordat uitbraken bij pluimvee vaak samenvallen met de
trek van deze vogels.
Als belangrijke manier van verspreiding door direct contact worden genoemd:
· verplaatsing van levende vogels;
· tentoonstellingen en markten;
· contact met wilde vogels, met name watervogels.
Passieve mechanische verspreiding via indirecte contacten kan optreden via:
· pluimveemest;
· materiaal voertuigen, personen, dieren;
· lucht (aerogene verspreiding);
· water: open water (watervogels); drinkwaterreservoirs bij buitenloop;
· pluimveevlees: In bevroren vlees kan virus lange tijd overleven;
· eieren: influenzavirus kan door contaminatie aanwezig zijn op en in het ei.
Virusoverdracht op nakomelingen via het ei is onwaarschijnlijk door het vroegtijdig
afsterven van de vrucht.
Mensen en zoogdieren zijn ook gevoelig voor sommige aviaire influenzavirussen van het
subtype H5 en H7. Tot nu toe is er nooit vastgesteld dat vermeerdering van deze aviaire
influenza virussen bij mens of zoogdieren heeft geleid tot verspreiding. Wat bepaald of
aviaire influenzavirussen bij mens of zoogdier vermeerderd is onbekend.
2.2 Diagnose en diagnostiek
Pathogenese
Aviaire influenzavirussen verschillen sterk in pathogeniteit. Experimenteel kunnen dieren via
de verschillende routes besmet worden, maar in de praktijk worden dieren meestal oraal
besmet. Het ziekteverloop is sterk afhankelijk van de van de virusstam. Bij laagpathogene
virussen blijft de infectie beperkt tot de luchtwegen en de darmtractus terwijl bij
hoogpathogene virussen massale virusvermeerdering in alle weefsels optreedt.
De incubatietijd varieert van enkele uren tot 3 dagen na infectie van individuele dieren. In een koppel is de doorlooptijd maximaal 14 dagen. De incubatietijd is afhankelijk van de infectiedosis en -route, de diersoort en de afweer van het dier.
Klinische verschijnselen
De klinische verschijnselen variëren sterk en zijn afhankelijk van:
· de eigenschappen van het virus;
· de diersoort;
· de leeftijd;
· secundaire infecties;
· omgevingsfactoren (klimaat, huisvesting etc.).
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Besmettingen met hoogpathogene influenzavirusstammen leiden tot de ontwikkeling van het
beeld van een haemorrhagische septicaemie. De eerste symptomen zijn een algehele
duidelijke depressie, waarbij de dieren geen geluid meer produceren. Een of meerdere van de
volgende symptomen worden waargenomen:
· plotselinge optredende sterfte;
· geen eetlust, veel drinken;
· een ruw verenpak, bol zitten;
· waterige diarree aanvankelijk waterig, heldergroen en verandert naar bijna wit;
· sterke legdaling, de laatste eieren zijn vaak windeieren;
· oedeem aan kop en nekgebied, gezwollen kammen en lellen en oedeem rond de ogen.
De kammen en lellen vertonen vaak cyanotische plekken;
· waterige ogen, conjunctivae zijn gestuwd en gezwollen met hier en daar bloedingen;
· cyanotische plekken aan de poten, vooral tussen hak en tenen;
· zenuwverschijnselen .
Besmettingen met laagpathogene influenzavirusstammen manifesteren zich hoofdzakelijk als
luchtwegaandoening met verhoogde sterfte en verlaagde eiproductie. De ernst van de
ziekteverschijnselen worden sterk beïnvloed door secundaire infecties.
Pathologie
Ook de afwijkingen die gevonden worden bij sectie zijn sterk afhankelijk van de pathogeniteit
van de virusstam en de diersoort. Gezien de variëteit aan symptomen waaraan het sectiebeeld
gekoppeld is, is er geen uniform sectiebeeld te geven. Vaak kan subcutaan oedeem aan de
kop, hals en borstingang worden gevonden.
Bij sectie komt vaak voor:
· sinusitis;
· tracheïtis en pneumonie;
· n sommige gevallen slechts een oedemateuse ontsteking van de sinus en het craniale
deel van de trachea met kaasachtig ontstekingsmateriaal;
· puntbloedingen in het epicard, rond de grote vaten, aan de serosazijde van darm, de
caecale tonsillen, in de oesophagus, in de kliermaag en in de spiermaag (onder de
hoornlaag);
· miliaire, geelwitte necrose haardjes in lever, longen en milt kunnen worden
waargenomen, deze organen zijn gezwollen;
· de darmen zijn catarraal ontstoken, de darminhoud is waterig dun. Ook de pancreas kan
ontkleurd of ontstoken zijn.
Bij laagpathogene influenzastammen variëren de luchtweg aandoeningen van tracheïtis,
bronchitis en bronchopneumonia. Bij infecties in de praktijk zijn ook nierafwijkingen zoals
gezwollen nieren en uraat neerslagen beschreven. Nierafwijkingen konden experimenteel na
intraveneuze besmetting worden opgewekt.
Differentiaal diagnose
Vanwege het brede spectrum aan klinische verschijnselen en lesies dat voor aviaire influenza
voor verschillende species is gerapporteerd dient de diagnose door laboratoriumonderzoek te
worden bevestigd. Bevestiging in het laboratorium geschiedt door isoleren en typeren van
het virus zonodig ondersteunt door serologie.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Bij de differentiaal diagnose moet aan de volgende ziekten en aandoeningen worden gedacht
· Turkey rhinotracheïtis.
· Newcastle disease.
· Acute vogelcholera.
· Infectieuze laryngotracheitis.
· Infectieuze bronchitis.
· Eendenpest.
· Andere septicaemische ziekten.
· Ornitho bacterium rhinotrachealis.
· Bordetella avium.
· Bacteriële cellulitis van kam en lellen.
· Ornithose.
· Mycoplasmose.
· Erisypelas.
Diagnostiek
Omdat er geen pathognomische kenmerken zijn voor alle virusstammen en/of vogelsoorten,
dient men aan Aviaire influenza te denken bij:
· verhoogde sterfte;
· plotselinge eiproductiedaling;
· diarree;
· ademhalingsbezwaren;
· oedeem van kop, lellen of kam;
· uraat in nieren.
De klinische waarschijnlijkheidsdiagnose wordt bevestigd in het nationaal referentie
laboratorium voor aviaire influenza van het ID-Lelystad door het isoleren van virus en
karakteriseren in een dierexperiment (IVPI test) of door bepalen van de aminozuurvolgorde
nabij de splitsingplaats van het haemagglutinine. De aminozuurvolgorde kan door middel van
de PCR-techniek in 2 tot 3 dagen worden bepaald. Antilichamen zijn ongeveer 5 tot 7 dagen
na besmetting in het bloed aantoonbaar. Antistoffen worden bepaald in de
haemagglutinatie-inhibitie (HAI) test.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Module 3 Veterinaire uitvoering ..................................................................................................... 10
H3 Protocollen............................................................................................................................ 10
3.1 Inleiding............................................................................................................................. 10
3.2 Algemene informatie......................................................................................................... 11
3.3 Taken Bureau Protocollen ................................................................................................ 11
H4 Tracering............................................................................................................................... 12
4.1 Inleiding............................................................................................................................. 12
4.2 Algemene informatie......................................................................................................... 12
4.3 Taken................................................................................................................................ 16
H5 Screening.............................................................................................................................. 20
5.1 Inleiding............................................................................................................................. 20
5.2 Algemene informatie......................................................................................................... 20
5.3 Taken................................................................................................................................ 29
H6 Markering .............................................................................................................................. 34
6.1 Inleiding............................................................................................................................. 34
6.2 Algemene informatie......................................................................................................... 34
6.3 Taken................................................................................................................................ 37
H7 Taxatie .................................................................................................................................. 39
7.1 Inleiding............................................................................................................................. 39
7.2 Algemene informatie......................................................................................................... 40
7.3 Taken................................................................................................................................ 43
H8 Ruiming................................................................................................................................. 44
8.1 Inleiding............................................................................................................................. 44
8.2 Algemene informatie......................................................................................................... 44
8.3 Taken................................................................................................................................ 55
H9 Herbevolking......................................................................................................................... 58
9.1 Inleiding............................................................................................................................. 58
9.2 Algemene informatie......................................................................................................... 58
9.3 Taken................................................................................................................................ 62
H10 Noodvaccinatie ................................................................................................................... 64
10.1 Inleiding .......................................................................................................................... 64
10.2 Algemene informatie....................................................................................................... 64
10.3 Taken.............................................................................................................................. 67
Module 3 Veterinaire uitvoering
H3 Protocollen
3.1 Inleiding
In dit draaiboek zijn voor iedere afdeling binnen het RCC de werkinstructies beschreven. Deze
werkinstructies geven aan wie wat op welk moment moet doen.
Het is van groot belang dat tijdens een uitbraak van een besmettelijke dierziekte strikt volgens op dat moment, door de coördinerend regiodirecteur LNV, vastgestelde protocollen gewerkt wordt. Dit betekent dat op het moment van een uitbraak de dan coördinerend regiodirecteur LNV de reeds beschreven werkinstructies als uitvoeringsprotocol vaststelt.
10
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
3.2 Algemene informatie
· Alle werkzaamheden van de crisisorganisatie moeten uniform en conform de
voorschriften en de algemene hygiëneprincipes worden uitgevoerd.
· De voorschriften en de hygiëneprincipes zijn verwoord in de protocollen.
· Bij het opstellen van de protocollen moet er rekening gehouden worden met de wensen
van de uitvoerders en het beleid.
· Protocollen moeten formeel vastgesteld worden en zijn daarna pas van kracht.
· Protocollen zijn openbaar.
· Bij veranderingen in de organisatie of in de wijze van uitvoering van de bestrijding wordt
de beschrijving van de administratieve organisatie aangepast of er wordt voor nieuwe
werkzaamheden zo'n beschrijving gemaakt. De chef de bureau neemt hiertoe het
initiatief.
3.3 Taken Bureau Protocollen
Het Bureau protocollen:
· Maakt in opdracht van de coördinerend regio directeur LNV protocollen voor
werkzaamheden aan de hand van de in dit draaiboek beschreven instructies en de
besluiten van het crisisteam.
· Stemt de inhoud van een aangepast of nieuw protocol af met de hoofden van de
betrokken afdelingen van het RCC, met de coördinatoren van betrokken organisaties, met
de LNV directies RVV, VVM en JZ en met de crisismanager.
· Laat het aangepast of nieuwe protocol vaststellen door de coördinerend regiodirecteur
LNV.
· Zorgt voor de registratie en de verspreiding van de protocollen aan alle bij de uitvoering
en de bestrijding betrokken diensten, organisaties en afdelingen.
· Zorgt voor doorgeleiding van de vastgestelde protocollen naar de directie voorlichting
voor externe verspreiding o.a. via het internet.
· Past daar waar nodig de in dit draaiboek opgenomen beschrijvingen van onderdelen van
de administratieve organisatie aan.
· Maakt een beschrijving van de administratieve organisatie van nieuwe processen.
· Stemt de inhoud van deze beschrijvingen af met alle direct betrokken afdelingen van het
RCC, in het bijzonder met de chef de bureau.
· Legt de wijziging of de nieuwe beschrijving ter goedkeuring en vaststelling voor aan het
hoofd van de afdeling FZ en DZ van RVV Centraal.
· Zorgt voor de registratie en de verspreiding hiervan aan alle betrokken afdelingen van het
RCC en van RVV Centraal.
· Past de in dit draaiboek opgenomen werkinstructies aan met actuele regionale gegeven
die van belang zijn bij de taakuitvoering.
11
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
H4 Tracering
4.1 Inleiding
Bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte is het van belang zo snel mogelijk te
achterhalen wat de mogelijke infectiebron is. Ook mogelijke verdere verspreiding van de
infectie moet in kaart gebracht worden. Dit gebeurt door de afdeling Tracering van het RCC.
Het besmette bedrijf wordt bezocht en alle neerwaartse en opwaartse contacten worden getraceerd. Dit zijn bedrijven waarnaar de besmetting kan zijn verspreid (neerwaarts) of waarvandaan de besmetting kan zijn gekomen (opwaarts).
Hierna wordt een traceringverslag geschreven. Op basis van de gegevens in dit verslag
kunnen contactbedrijven door een door de directeur RVV gemandateerde ambtenaar of de
Crisismanager verdacht worden verklaard. In het kader van de tracering worden al deze
contactbedrijven bezocht en bemonsterd. Zeer risicovolle contacten kunnen preventief
geruimd worden.
4.2 Algemene informatie
Doel
Het doel van 1) tracering, 2) het verdacht verklaren van bedrijven en 3) het daaraan
verbonden epizoötiologische onderzoek door de afdeling Tracering is:
· Opsporing van alle mogelijke contactbedrijven van een besmet bedrijf. Dit zijn bedrijven
waarnaar de besmetting kan zijn verspreid (neerwaarts) of vandaan kan zijn gekomen
(opwaarts).
· Bezoeken en onder toezicht houden van contactbedrijven en alle andere verdachte
bedrijven tot het vermoeden van AI weerlegd is.
· Door middel van monsterneming op besmette en verdachte bedrijven een beter inzicht
krijgen in de herkomst van de ziekte. Door middel van monsterneming wordt ook
getracht de duur van de periode waarin de ziekte aanwezig kan zijn geweest vast te
stellen.
· Aanwijzing van preventief te ruimen bedrijven die binnen de ingestelde zone van het
besmette bedrijf liggen of waarbij intensieve dier en mens contacten een week
voorafgaand aan het besmet verklaren van het bedrijf hebben plaatsgevonden.
· Door middel van monsterneming, na onderzoek, op preventief te ruimen bedrijven een
uitspraak doen over het wel of niet aanwezig zijn van een besmetting.
Omdat het aviaire influenzavirus ook bij varkens en mensen kan voorkomen, worden bij een
uitbraak van AI op een gecombineerd bedrijf (pluimvee / varkens) ook varkens onderzocht
(klinisch en serologisch). Indien deze varkens positief zijn worden zij geruimd.
Naast het opsporen van alle mogelijke contactbedrijven ten aanzien van het pluimvee vindt
dan ook een opsporing van alle mogelijke contactbedrijven van de AI-positieve varkens
plaats.
Tevens worden varkensbedrijven in het ingesloten gebied en de mensen in dit gebied
getraceerd en onderzocht.
12
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Juridisch kader:
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD):
Art. 15, lid 1: Toepassingsgebied
Deze afdeling is van toepassing op door Onze Minister aangewezen
besmettelijke dierziekten bij:
a. vee
b. pluimvee
c. bijen
d. nertsen
e. andere dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen soorten of categorieën van dieren
f. andere dieren van door Onze Minister voor een termijn van ten hoogste
acht maanden aangewezen soorten of categorieën van dieren.
Art. 15, lid 4: Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer dieren als
verdachte dieren moeten worden aangemerkt.
Art. 24: Een door onze Minister aangewezen ambtenaar stelt het tijdstip vast waarop
de verdenking is ontstaan dat een dier lijdt aan een besmettelijke dierziekte
alsmede het tijdstip waarop deze verdenking eindigt en stelt daarbij tevens
vast welke op het bedrijf aanwezige dieren op het tijdstip waarop de
verdenking is ontstaan reeds ziek waren en welke dieren op dat tijdstip van de
ziekte verdacht waren.
Richtlijn 92/40/EEG (communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza)
Artikel 4, lid 2 g) een epizoötiologisch onderzoek wordt verricht overeenkomstig artikel 7.
Artikel 4, lid 4 De bevoegde autoriteit kan alle in lid 2 genoemde maatregelen ook doen
gelden voor andere bedrijven, wanneer in verband met de ligging ervan, de
plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de ziekte
vermoedelijk aanwezig is, voor verontreiniging moet worden gevreesd.
Artikel 5, lid 1 Zodra de aanwezigheid van aviaire influenza op een bedrijf officieel is
bevestigd, zien de Lidstaten erop toe dat de bevoegde autoriteit eist dat
behalve de in artikel 4, lid 2, genoemde maatregelen, ook de volgende
maatregelen worden getroffen:
c) wanneer pluimvee tijdens de vermoedelijke incubatieperiode van de
ziekte is geslacht, moet het vlees daarvan zoveel mogelijk worden
opgespoord en vernietigd;
d) broedeieren die gedurende de vermoedelijke incubatieperiode van de
ziekte van het bedrijf zijn afgevoerd, moeten worden opgespoord en
vernietigd; als die eieren reeds zijn uitgekomen, moet het betrokken
pluimvee onder officieel toezicht worden geplaatst; consumptie-eieren
die gedurende de vermoedelijke incubatieperiode van de ziekte zijn
gelegd en die reeds van het bedrijf zijn afgevoerd, moeten voor zover
mogelijk worden opgespoord en vernietigd, tenzij zij voordien afdoende
zijn ontsmet.
g) er moet een epizoötiologisch onderzoek worden verricht overeenkomstig
artikel 7.
Artikel 5, lid 2 De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 genoemde matregelen ook doen gelden
voor andere bedrijven wanneer in verband met de liging daarvan, de
plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de aanwezigheid van
de ziekte is bevestigd, mogelijke besmetting moet worden gevreesd.
13
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Artikel 7, lid 1 Het epizoötiologisch onderzoek heeft betrekking op:
- de duur van de periode waarin aviaire influenza op het bedrijf aanwezig kan
zijn geweest;
- de mogelijke oorsprong van aviaire influenza op het bedrijf en de opsporing
van de andere bedrijven waar zich pluimvee bevindt dat uit dezelfde bron kan
zijn besmet of verontreinigd;
- de verplaatsing van personen, pluimvee of andere dieren, voertuigen, eieren,
vlees en kadavers en alle materieel of alle stoffen, waardoor het virus van
aviaire influenza van en naar het betrokken bedrijf kan zijn gebracht.
Artikel 8, lid 1 Wanneer de officiële dierenarts redenen heeft om aan te nemen dat pluimvee
op een bedrijf kan zijn besmet ten gevolge van verplaatsing van personen,
dieren of voertuigen, of anderszins, wordt dat bedrijf onder officiële controle
geplaatst overeenkomstig lid 2.
Artikel 10 De Lidstaten zien erop toe dat:
a) de bevoegde autoriteit de nodige regelingen treft om de verplaatsingen
van eieren en pluimvee te kunnen traceren;
b) de pluimvee-eigenaar of houder de bevoegde autoriteit desgevraagd de
nodige inlichtingen verstrekt over het pluimvee en de eieren die op zijn
bedrijf zijn binnengebracht of ervan zijn afgevoerd;
c) een ieder die betrokken is bij het vervoer of het in de handel brengen
van pluimvee en eieren, de bevoegde autoriteit de nodige inlichtingen
kan verstrekken omtrent de verplaatsing van het pluimvee en de eieren
die zij hebben vervoerd of in de handel gebracht, en alle desbetreffende
bewijsstukken kan overleggen.
Algemene principes van tracering:
Unit Tracering besmette bedrijven:
Unit Bedrijfsbezoeken afdeling Tracering:
Unit Epidemiologie:
19
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Bij bedrijven van categorie 1 worden van alle varkens bloedmonsters genomen.
Bij bedrijven van categorie 2 worden van 60 varkens bloedmonsters genomen.
Verder wordt gehandeld volgens werkinstructie 'Monsterneming AI'.
Als er serologisch positieve varkens zijn, dan worden alle varkens op het bedrijf geruimd en
varkensbedrijven in de omgeving en de mensen in het ingesloten gebied onderzocht.
De onderzoek van mensen in het ingesloten gebied wordt door het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) georganiseerd.
Als de varkens serologisch negatief zijn, dan worden nogmaals 14 dagen na het ruimen van
het pluimvee bloedmonsters van varkens onderzocht.
Bij een positieve uitslag van dit tweede onderzoek worden alle varkens op het bedrijf
geruimd en varkensbedrijven in de omgeving en de mensen in het ingesloten gebied
onderzocht.
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
21
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Artikel 8, lid 1 Wanneer de officiële dierenarts redenen heeft om aan te nemen dat
pluimvee op een bedrijf kan zijn besmet ten gevolge van verplaatsingen van
personen, dieren of voertuigen, of anderszins, wordt dat bedrijf onder
officiële controle geplaatst overeenkomstig lid 2.
Artikel 8, lid 2 De officiële controle heeft ten doel om elke mogelijke aanwijzing van aviaire
influenza onmiddellijk te ontdekken, de nodige tellingen te verrichten, de
verplaatsingen van het pluimvee te controleren en zo nodig de in lid 3
vastgestelde maatregelen toe te passen.
Artikel 8, lid 3 Wanneer een bedrijf onder officiële controle is geplaatst als bedoeld in lid 2,
verbiedt de bevoegde autoriteit dat pluimvee van het bedrijf wordt afgevoerd,
tenzij om onder officieel toezicht rechtstreeks naar een slachterij te worden
gebracht en daar onmiddellijk te worden geslacht. Voordat daartoe
toestemming wordt gegeven moet de officiële dierenarts alle pluimvee
klinisch hebben onderzocht om de aanwezigheid van aviaire influenza op dat
bedrijf uit te sluiten. De in dit artikel bedoelde beperkingen op verplaatsingen
zijn van toepassing gedurende 21 dagen, te rekenen vanaf de laatste dag
waarop besmetting kan hebben plaatsgevonden.
Artikel 8, lid 4 Wanneer de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de omstandigheden het
toelaten, kan zij de in dit artikel bedoelde maatregelen beperken tot een
gedeelte van het bedrijf en tot het pluimvee dat zich in dat gedeelte bevindt,
voor zover de dieren er volledig afzonderlijk worden gehuisvest, verzorgd en
gevoederd, en het daarbij betrokken personeel alleen daar werkzaam is.
Artikel 9, lid 1 Zodra de diagnose van aviaire influenza officieel is bevestigd, zien de
Lidstaten erop toe dat de bevoegde autoriteit rond het besmette bedrijf een
besmettingsgebied afbakent, bestaande uit een beschermingsgebied met een
straal van tenminste 3 km en een toezichtsgebied met een straal van ten
minste 10 km. Bij de instelling van deze gebieden moet rekening worden
gehouden met factoren van geografische, administratieve, ecologische en
epizoötiologische aard in verband met aviaire influenza alsmede met de
controlestructuren.
23
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
24
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Unit bedrijfsbezoeken
Screeningsteams
29
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Briefing van screeningsteams:
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
31
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Screeningsteams (Veldmedewerkers)
34
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
of de brief waarin staat dat:
· De aangebrachte kentekenen bij een verdacht of besmet terrein of gebouw waarschuwen
buitenstaanders dat het betrokken terrein of gebouw niet betreden mag worden door
onbevoegde personen.
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
6.3 Taken
Unit Markeren
Unit Bedrijfs-
bezoeken
Veld- Veld- Veld-
werkteam werkteam werkteam
Hoofd markering
37
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Veldmedewerker markering
38
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Binnen het RCC (Regionaal Crisiscentrum) is het hoofd Taxatie belast met het aansturen van
de taxaties als onderdeel van de taken en verantwoordelijkheden van de crisismanager van de
RVV. Zie voor taken en bevoegdheden van afdelingshoofden het hoofdstuk De Crisismanager
van de RVV.
Voor het taxeren van vogels / siervogels geldt de dag- c.q. marktwaarde. De waarde van
vogels / siervogels wordt op de gewone manier door de taxateur berekend. Daarnaast
controleert de AID de CITES van de te taxeren vogels / siervogels. Kunnen geen CITES voor
vogels / siervogels, voor welke dit vereist is, door de eigenaar getond worden, leidt de AID
een verder onderzoek in. De uitslag van dit onderzoek kan onder ander leiden tot korting van
de tegemoetkoming voor het doden van de dieren. De korting kan in het extreemste geval
39
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
40
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
41
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
42
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
7.3 Taken
Taxatieteams
Directeur RVV
Crisismanager
Hoofd Taxeren
Taxatieteam
43
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Juridisch kader
Regeling betreffende uitvoering bestrijdingsmaatregelen besmettelijke dierziekten
(GWWD):
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
46
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Richtlijn 92/40/EEG VAN DE RAAD van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire
maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza
Artikel 5, lid 1 Zodra de aanwezigheid van aviaire influenza op een bedrijf officieel is
bevestigd,
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
III. Onthoofding of breken van de nek
IV.=Toedienen van andere gassen/gasmengsels dan HCN in luchtdicht afgesloten stallen
Toedienen van andere gassen / gasmengsels in een dodingsapparaat (mobiele eenheid welke
in de nabijheid van de stallen geplaatst kan worden. Van Fa. Stork wordt deze apparatuur al
in slachthuizen gebruikt).
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
VI. Fenobarbital
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Planning ruimingen
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Aan te leveren papieren
Preventief ruimen
Ruimen van de bedrijven
Interne controle
Door de administratie van de afdeling Ruiming wordt gecontroleerd of de door de taxateur
geschatte gewichten (van zowel de geruimde dieren als van het pluimveevoer)
overeenkomen met de gewichten zoals die bij de destructor zijn gewogen.
51
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
53
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Ruimen van slachterijen
· Actie betreffende de (teruggeroepen) veewagen en de gebruikte kratten:
Alle in de verdenkingsfase teruggeroepen gereinigde en ontsmette veewagens en kratten,
worden verzegeld en onder toezicht van de overheid gesteld. Deze materialen worden
opnieuw gereinigd en ontsmet minimaal 1 week na de eerste R&O.
· Actie betreffende de R&O voor personeel en transporteurs:
Alle personeelsleden (van het slachthuis, de RVV en alle overige instanties) die in het
slachthuis mogelijk in contact zijn geweest met de besmette dieren of delen daarvan,
douchen en verkleden zich voordat zij het terrein van het slachthuis verlaten. De bij hun werk
gedragen kleding en laarzen blijven op het slachthuis achter.
· Voorlopige reiniging en ontsmetting
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Administra-
tieve Unit
Unit Bedrijfs- Unit Nazorg
bezoeken
Hoofd Ruiming:
N.B. Afspraken en opdrachten met externe bedrijven worden altijd schriftelijk bevestigd zijn.
Een kopie van de schriftelijke afspraken en opdrachten wordt in het bedrijfsdossier
gearchiveerd. De personen/bedrijven, waarmee een raamcontract is afgesloten, hebben ook
de beschikking over een draaiboek.
Administratieve Unit Ruimen:
56
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
9.2 Algemene informatie
Juridisch Kader
58
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Algemene principes
B. In het geval van herbevolking van een besmet geruimd bedrijf gelden de volgende
regels:
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Het hoofdstuk noodvaccinatie wordt in werking gesteld wanneer de minister van LNV besluit
tot het uitvoeren van een noodvaccinatie.
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Wanneer de Minister LNV besluit tot het uitvoeren van een noodvaccinatie moet hij hiervoor
toestemming van de Europese Commissie krijgen. De toestemming van de Europese
Commissie wordt in een Beschikking schriftelijk vastgelegd.
Algemene principes
65
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Hoofd personeelszaken
Bedrijfsbezoeken Materiaal uitgifte Materiaal inname Veegploeg
Vaccinatieteams
Hoofd regionaal vaccinatiecentrum
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Veegploeg
Bureau inname regionaal vaccinatie centrum
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
69
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
70
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Module 4 Veterinaire uitvoering extern
Algemeen
Wettelijke basis
Taken
Diagnostiek
71
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Vaststellen van aviaire influenza
Aantonen van
72
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Het CIDC (i.o.) bepaalt zelf de volgorde en welke tests worden gebruikt voor de diagnostiek
van aviaire influenza onder inachtneming van de geldende regelgeving.
Insturen van materiaal t.b.v. aviaire influenza diagnostiek
Het insturen van materiaal ter bevestiging van aviaire influenza berust in eerste instantie op
het aanleveren van monsters voor het aantonen van het virus. Momenteel schrijft de EU
Richtlijn 92/40 in de bijlage nog een viruskweek met aansluitende typering en bepaling van de
intraveneuse pathogeniteitsindex voor.
Bij een bedrijfsbezoek in het kader van een verdenking van aviaire influenza wordt altijd
materiaal voor onderzoek naar het CIDC (i.o.) verstuurd. Voor de laboratoriumdiagnose is het
noodzakelijk dat het aviaire influenzavirus wordt aangetoond. Daarom is het noodzakelijk
voor onderzoek naar een verdenking zoveel mogelijk monsters in te sturen van dieren in de
acute fase van de infectie. Bij tracering zijn dieren nodig die ten minste 7 dagen geleden zijn
geïnfecteerd (tabel 2)
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Daarom worden bij verdenking op het bedrijf de volgende monsters verzameld:
Per stal, waarin dieren met klinische symptomen aanwezig zijn:
Bij een verdenking op een slachthuis dienen de volgende monsters te worden genomen:
74
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Informatievoorziening op basis van het GIS:
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Informatievoorziening op basis van het KIP:
Mailingen t.b.v. Screening
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Juridisch kader
Specifieke onderzoeken
78
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
· Ieder besmet bedrijf wordt door twee RVV dierenartsen in opdracht van het hoofd
Tracering bezocht om alle contacten van dit bedrijf boven water te krijgen. Uiterste
nauwkeurigheid, volledigheid en snelheid dienen te worden betracht.
· Alle contacten van het besmette bedrijf worden getraceerd tot zes weken voor het
vaststellen van de AI besmetting (opwaarts traceren). Indien er op gecombineerde
bedrijven (pluimvee/varkens) ook AI-positieve varkens zijn, worden ook alle contacten ten
aanzien van de varkens opgespoord. Dit wordt vastgelegd via formulier AI
formuliernummer
· Alle contacten uit de periode na introductie van de besmetting worden getraceerd
(neerwaarts traceren).
· De beide RVV dierenartsen werken meteen de verkregen informatie uit en maken een
traceringverslag AI
- Direct diercontact
- Intensief persoonscontact, waaronder KI (b.v. bij reproductiedieren kalkoenen).
Het betreft in het algemeen de volgende personen: gezinsleden, familieleden,
dierenartsen, handelaren, pluimveevervoerders, voorlichters, voerleveranciers, collega-
pluimveehouders, loonwerkers, monteurs, chauffeurs, los- en laadploegen, overige
bedrijfsbezoekers. Met name wordt zich ook geïnformeerd naar bezoekers, die thuis
siervogels / postduiven / wilde vogels houden. Het onderzoek wordt beperkt tot die
mensen die direct contact met de dieren / kadavers / uitwerpselen (mest) gehad hebben.
14
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Tevens zijn ook materiaalcontacten belangrijk. Hierbij moet o.a. gedacht worden aan
geleende voorwerpen (flacons, etc.) medicijnen, injectiespuiten, spray-apparatuur
(inentingen) en ander materiaal, welk in direct contact met de verdachte / besmette
dieren geweest kan zijn.
Ook deelnemers aan tentoonstellingen van vogels, evenementen voor vogels,
vogelmarkten en wedstrijdvluchten van duiven worden getraceerd indien AI ook bij
duiven of vogels opgetreden is.
· Tijdens het bedrijfsbezoek vult het traceringsteam de verkregen informatie in de volgende
formulieren in:
1. traceringsverslag
2. rapport AI besmet bedrijf (AI 02)
3. rapport AI tracering vervoerder (AI03)
4. rapport AI tracering handelaar / commissionair (AI 04)
5. rapport AI tracering persoonscontacten (AI 05 )
· Één traceringsteam bezoekt alle contactbedrijven en afhankelijk van een mogelijke
besmetting worden deze bedrijven verdacht verklaard door middel van een
standaardbrief ondertekend door de Crisismanager. Intensieve contactbedrijven, zowel
binnen en buiten het ingesloten gebied, worden tevens verdacht verklaard.
· Meldingen van verdenking en bedrijven waarvan de onderzoeksuitslagen dubieus zijn,
worden ook bezocht door een traceringsteam (dubieus is hier niet duidelijk positief).
· Van ieder besmet bedrijf wordt een UBN-dossier bijgehouden door de afdeling Tracering.
Hierin wordt alle verkregen informatie met betrekking tot het besmette bedrijf
opgenomen. De afdeling onderhoudt een kopie van het UBN-dossier en stuurt alle
originele naar de afdeling Algemene Administratie van het Crisiscentrum waar het per
UBN-dossier wordt gearchiveerd en gecontroleerd op volledigheid en juistheid.
· Alle administratieve bescheiden worden gearchiveerd (preventief ruimen, ruimen,
tracering) in het per UBN gemaakte dossier per afdeling.
· Voor tracering van contacten van verdachte / besmette dierentuinen wildparken en
bijzondere gevallen van tentoonstellingen van vogels / siervogels zie bijlagen
"dierentuinen, wildparken en siervogels". Zie tevens hoofdstuk "AI bij niet bedrijfsmatig
gehouden pluimvee / vogels"
· De gegevens worden verwerkt in Diezies waarin deze gekoppeld zijn aan het bedrijf. Het
bedrijf krijgt de status ,,verdacht,, in het databestand. Wanneer het originele formulier
,,Mutaties afdeling tracering,, verwerkt is door de algemene Administratie, en is
teruggekomen van het secretariaat met het briefnummer, wordt het briefnummer
toegevoegd in Diezies.
· De afdeling Tracering controleert of mutaties integraal correct zijn verwerkt. De
definitieve controle van alle formulieren en invoer van gegevens in Diezies wordt gedaan
door de afdeling Algemene Administratie. Fouten worden teruggekoppeld aan de unit
Tracering opdat deze door de afdeling Tracering hersteld kunnen worden.
· In principe zijn opwaartse contacten die hebben plaats gevonden meer dan 14 dagen
vermeerderd met het aantal dagen dat de oudste laesies bestaan en de neerwaartse
contacten die meer dan 14 dagen geleden hebben plaats gevonden niet van belang tenzij
de crisismanager anders beslist.
15
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Het verdacht verklaren van bedrijven van AI:
Een bedrijf wordt verdacht verklaard indien:
- Tijdens een bedrijfsbezoek mogelijke verschijnselen van AI door de RVV-dierenarts
zijn waargenomen en er materiaal voor onderzoek is genomen. Het bedrijf wordt
door de RVV-dierenarts mondeling verdacht verklaard. Daarna wordt het formulier AI
- Er sprake is van intensieve contacten met een besmet bedrijf en er gerede kans
bestaat dat de infectie is overgedragen (bijv. diercontacten, verzorgers die op beide
bedrijven werken, dierenarts). De beslissing hierover wordt door de afdeling
Tracering op basis van de informatie op de formulieren AI o1 (Rapport AI verdacht
bedrijf), AI 02 (Rapport AI besmet bedrijf), AI 03 (Rapport AI Tracering vervoerder),
AI 04 (Rapport AI Tracering Handelaar / Commissionair) en AI 05 (Rapport AI
Tracering persoonscontacten)
- Het bedrijf preventief geruimd zal worden, dat binnen de ingestelde zone van het
besmette bedrijf ligt of waarbij intensieve dier en mens contacten een week
voorafgaand aan het besmet verklaren van het bedrijf hebben plaatsgevonden;
- Op een slachthuis pluimvee van dat bedrijf met verdachte verschijnselen wordt
aangetroffen.
Alleen een RVV dierenarts kan een bedrijf mondeling verdacht verklaren. Dit houdt in dat als
de practicus van het bedrijf tijdens een traceringsbezoek een verdenking constateert, hij
direct telefonisch contact opneemt met het hoofd van de afdeling Tracering. De afdeling
Tracering meldt deze verdenking aan het NCC en stuurt een RVV-dierenarts voor onderzoek
naar het bedrijf. De RVV-dierenarts die het bedrijf na deze melding onmiddellijk bezoekt,
verklaart na de bevindingen geverifieerd te hebben het bedrijf verdacht. Op het betreffende
inspectierapport vermeldt hij ,,verdacht verklaren,, en een datum voor hercontrole. De RVV-
dierenarts dateert en parafeert het rapport. Het secretariaat stuurt een standaardbrief
verdachtverklaring aan het bedrijf. Deze brief is gebaseerd op de gegevens in het
inspectierapport.
4.3 Taken
Hoofd Tracering:
· Maakt deel uit van het Crisisteam (management).
· Zorgt voor schriftelijke berichtgeving door middel van officiële besmetbrieven aan
besmette bedrijven via het secretariaat.
· Communiceert met Kringdirecteur, RVV Centraal, ID-Lelystad, GD en AID.
· Communiceert met de afdelingen Screenen, Secretariaat, Financiële Administratie,
Algemene Administratie (dossiervorming) en de Afdeling Automatisering.
· Rapporteert aan Kringdirecteur/Crisismanager RVV.
· Informeert afdelingen Ruiming en Taxatie en draagt zorg voor de benodigde gegevens en
formulieren van de te ruimen bedrijven.
· Coördineert alle activiteiten van de afdeling Tracering.
· Zorgt voor de personele bezetting in samenspraak met de afdeling Personeelszaken
· Verdeelt taken en bevoegdheden
· Draagt zorg voor het te gebruiken materiaal.
· Zorgt ervoor dat onderzoek wordt uitgevoerd.
16
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
· Geeft op basis van traceringverslagen opdrachten aan de unit Bedrijfsbezoeken van de
afdeling.
· Is regelmatig aanwezig bij briefen en debriefen.
· Is verantwoordelijk voor de juistheid van de rapportage door de medewerkers van de
afdeling tracering.
· Volgt de controleprocedures voor de invoer van data, waardoor een goede kwaliteit van
de handmatig in te voeren gegevens gewaarborgd en bewaakt wordt.
· Zorgt voor prioritering in de planning en uitvoering van bedrijfsbezoeken van besmette
bedrijven.
· Traceert opwaartse en neerwaartse contacten van het besmette bedrijf
· Vraagt bij de GD routes van contacten op uit het I&R.-systeem
· Communiceert met AID over routes en persoonscontacten
· Geeft aan welke bedrijven verdacht verklaard moeten worden op basis van de
traceringsverslagen.
· Op basis van de door de Veldmedewerkers gemaakte traceringverslag van ieder besmet
bedrijf zorgt de Unit Tracering voor verspreiding (RVV Centraal, preventief ruimen,
leiding en AID). Eén exemplaar wordt in het bedrijfsdossier gearchiveerd.
· Zorgt voor het volledig maken van bedrijfsdossiers in samenwerking met secretariaat of
administratie
· Maakt analyse van risicobedrijven ten behoeve van preventief ruimen en bereidt
preventieve ruimingen voor.
· Maakt een prioriteitstelling voor bezoeken van contactbedrijven. Zie werkinstructie
prioritering traceringsbezoeken AI
· Onderhoudt contact met ID-Lelystad en het Bureau Monsterneming.
· Ontvangt en verwerkt uitslagen van besmette en verdachte bedrijven.
· Verzamelt gegevens ten behoeve van epidemiologie.
· Stuurt de RVV dierenartsen op pad ( briefen) en ontvangt ze terug (debriefen).
· Zorgt voor planning van bedrijfsbezoeken aan contact bedrijven, verdachte bedrijven en
bedrijven in onderzoek in overleg met de Unit Tracering.
· Zorgt voor inspectierapporten AI 01 en AI 02 (verdacht en besmet bedrijf).
· Controleert de volledigheid van de NCD rapportages door middel van briefing en
debriefing.
· Zorgt voor briefing en debriefing van tracerings- en bloedtapteams / monsternameteams.
- bijhouden inschrijf/ -aanwezigheidslijst veldwerkteams.
- Introductie briefing nieuwe veldwerkteams (in overleg met hoofd Screening en de
afdeling PZ).
- Zorgt voor materiaaluitgifte aan veldwerkteams en controleert materialen.
· Monstername regelen van besmette en preventief te ruimen bedrijven.
· Verwerkt statusveranderingen van bedrijven en geeft deze door aan afdeling Screening.
· Zorgt voor verdacht verklaren/opheffen verdachtstatus bedrijven door middel van
modelbrieven in samenspraak met de het Secretariaat
· Zorgt voor invoeren gegevens in database en eigen archief en beheert deze.
· Handelt meldingen van practici af.
· Onderhoudt contact met ID-Lelystad en het Bureau Monsterneming.
· Helpt bij het opstellen van routes van de door een traceringteam te bezoeken
contactbedrijven.
17
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
· Geeft via het Hoofd Tracering de lange termijn behoefte aan van het personeel en de het
benodigde materiaal. Korte termijn planning wordt wekelijks doorgegeven aan het Hoofd
Tracering en de afdeling Personeelszaken. Dit geldt tevens voor de te gebruiken
materialen van de afdeling Middelenbeheer en Inkoop. Aangezien de monstername op
besmette en preventief te ruimen bedrijven voorrang heeft en het aantal nieuwe
besmettingen niet van tevoren is aan te geven, zal er zo mogelijk geschoven moeten
worden met personeel.
· Maakt een korte termijn planning per dag en geeft aanpassingen elke dag door aan de
afdeling middelenbeheer/inkoop en personele zaken.
· Maakt dagelijks overzichtslijsten van de traceringbedrijven, sorteert deze naar postcode
en grootte en maakt routes per team.
· Zorgt voor recent en gedetailleerd kaartmateriaal en bereidt tracerings-documentensets
per team voor.
· Gebruikt na het invoeren en bijwerken van bedrijfsgegevens in de database de notities
van debriefing voor verificatie van de juistheid van de ingevulde gegevens. Let hierbij ook
op bedrijven, die geen verdachtstatus meer hebben.
· Maakt in overleg met het hoofd tracering duidelijke afspraken met betrekking tot
controleprocedures op juiste en volledige data-invoer. Deze procedures worden
schriftelijk vastgelegd. Elke data-invoer wordt door een andere persoon gecontroleerd.
· Opbouw van een (copie) archief tracering op basis van besmette bedrijven
(haardnummer); werk bedrijfsdossiers bij.
· Voor alle dierenartsen, die voor tracering werkzaamheden verrichten, dient een register
te worden bijgehouden met identificatie (naam, adres, woonplaats), handtekening en
paraaf.
Veldmedewerkers Tracering:
· Zijn aanwezig bij de briefing en debriefing.
· Dragen zorg voor een het invullen van inspectierapporten AI.
· Ontvangst benodigde materialen van het magazijn.
· Tellen en rubriceren het pluimvee / vogels onder in acht name van de aanwezige
bedrijfsadministratie op ieder bezocht bedrijf en maken een bedrijfsplattegrond.
Een bedrijfsplattegrond bestaat uit een overzichtstekening, waarin de ligging van alle
bedrijfsgebouwen ten opzichte van de wegen en de buurtbedrijven zichtbaar wordt
(eventueel 2 overzichten bij grote bedrijven). In een detailtekening worden de stallen met
daarin de
hokstructuur weergegeven. Noteren in deze detailtekening het staltype (batterij,
scharrelstal,
voliérestal, virginiastal, enz.). Indien er andere dieren (b.v. schapen in de wei) in de
nabijheid
van de stallen aanwezig zijn worden deze in de overzichtsplattegrond ingetekend.
· Neemen monsters op besmette, preventief te ruimen, en andere contactbedrijven en
sturen die volgens protocol / instructies op naar ID-Lelystad.
· Tekenen voor de juistheid van de verzamelde informatie.
· Zorgt voor uitvoering van epizoötiologisch onderzoek (eventueel in samenwerking met
de AID).
· Maakt rapportages voor het te voeren beleid tijdens een crisissituatie.
· Ondersteunt de afdeling tracering bij het begin van de epidemie met het zoeken naar de
oorsprong van introductie aangifteplichtige ziekte;
· Antidateert het infectie moment op het besmette bedrijven. De resultaten van het
diagnostisch onderzoek bij ruiming en de gegevens van het meteorologisch
computerprogramma worden gebruikt in een epizoötiologisch model.
· Formuleert vragen voor een tweede traceringbezoek (naar aanleiding van het
waargenomen infectiepatroon: waar is de infectie binnen gekomen en wanneer?).
18
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
· Ondersteunt de CVO, de leden crisisstaf en de crisisstaf met epizoötiologische kennis.
· Onderhoudt contact met ID-Lelystad met betrekking tot uitwisseling van urgente
informatie.
· Geeft meest waarschijnlijke contacten aan, die hebben geleid tot besmetting van het
bedrijf.
Kwantificeert in de tijd de verspreiding van de epidemie tussen de bedrijven.
· Evalueert de bestrijdingsmaatregelen aan de hand van de gekwantificeerde verspreiding
van de epidemie m.b.v. epizoötiologische modellen.
· Geeft advies over aanscherping van bestrijdingsmaatregelen en het verwachte effect
daarvan.
· Schat de tijdsduur tot het uitdoven van de epidemie. Schat het aantal bedrijven dat nog
geïnfecteerd zal raken aan de hand van de gekwantificeerde verspreiding van de
epidemie.
· Legt alle contacten vanuit besmette naar nog niet besmette bedrijven vast met
bijbehorende XY- coördinaten. Hiermee kan na analyse de bijdrage van de verschillende
typen contacten aan de epidemie worden gekwantificeerd. Indien maar een klein deel van
de variatie van de epidemie verklaard kan worden door deze contacten, doet de Unit
Epidemiologie voorstellen over het vastleggen van andere contacten.
· Stelt vast of de bedrijfsantidateringen overeenstemmen met de ideeën over de
eigenschappen van de virusstam, die de epidemie veroorzaakt.
· Verzorgt presentaties m.b.t. epizoötiologische aspecten van de uitbraken voor
buitenlandse genodigden in de erkende Engelse taal (EU-commissie etc.).
H5 Screening
5.1 Inleiding
Bij een uitbraak van AI veroorzaakt zowel door het hoogpathogen als ook het laagpathogen
AI-virus is het van belang om zo snel mogelijk een indruk te krijgen van de mogelijke
verspreiding van het virus. Hiertoe worden alle bedrijven binnen het beschermingsgebied
bezocht door medewerkers van de afdeling Screening. Tijdens dit bezoek wordt een grondige
klinische inspectie uitgevoerd. Wanneer verdachte klinische verschijnselen worden
geconstateerd dan worden monsters genomen voor verder onderzoek. Het totale gebied
waar een vervoersverbod heerst, wordt een ingesloten gebied genoemd.
Bij een uitbraak van AI op een gecombineerd bedrijf (pluimvee / varkens) worden varkens
serologisch onderzocht op een besmetting met het AI-virus.
Voor het aantal te nemen monster bij varkens worden de bedrijven in twee categorieën
ingedeeld:
Categorie 1: Bedrijven t/m 60 varkens (onafhankelijk van het type bedrijf).
Categorie 2: Bedrijven met meer dan 60 varkens (onafhankelijk van het type bedrijf).
5.2 Algemene informatie
Doel van screening
De screening van AI kan worden verdeeld in inventarisatie-, vervolg- en eindscreening.
· Inventarisatiescreening:
Door middel van klinisch onderzoek en eventueel bloedonderzoek zo snel mogelijk een
goede indruk krijgen van de mogelijke verspreiding van het AI-virus en het inventariseren
van de exacte aantallen dieren binnen het beschermingsgebied met een straal van ten
minste 3 km.
· Vervolgscreening:
Door middel van regelmatige bedrijfsbezoeken op de hoogte blijven van de aantallen
gevoelige dieren en de mogelijke verspreiding van virus in het gebied.
· Tussen- of eindscreening:
Klinisch onderzoek en monsterneming voor serologisch en / of virologisch onderzoek op
bedrijven binnen het ingesloten gebied als een van de voorwaarden voor het opheffen
van de beperkende maatregelen.
20
Juridisch Kader
Richtlijn 92/40/EEG
Art. 4, lid 1 De Lidstaten zien erop toe dat, wanneer er zich op een bedrijf van aviaire
influenza verdacht pluimvee bevindt, er onverwijld voor zorgt dat een officieel
onderzoek wordt ingesteld om na te gaan of deze ziekte al dan niet aanwezig
is, waarbij hij er met name voor moet zorgen dat de nodige monsters voor
laboratoriumonderzoek worden genomen.
Art. 4, lid 2 Zodra van het vermoeden van besmetting aangifte is gedaan laat de bevoegde
autoriteit het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en eist zij met name dat:
a) voor alle categorieën pluimvee op het bedrijf per categorie wordt
opgetekend hoeveel dieren zijn gestorven, hoeveel dieren klinische
symptomen vertonen en hoeveel dieren geen symptomen vertonen: deze
optekening moet worden bijgewerkt om rekening te houden met het
pluimvee dat in de periode dat het vermoeden bestaat, geboren dan wel
gestorven is; deze gegevens moeten worden bijgewerkt en desgevraagd
overgelegd en kunnen bij elk inspectiebezoek worden gecontroleerd;
b) alle pluimvee op het bedrijf wordt geïsoleerd in de lokalen waarin het
gehuisvest of op een andere daarvoor geschikte plaat, en geen contact
heeft met andere vogels;
c) geen pluimvee op het bedrijf wordt binnengebracht of van het bedrijf
wordt afgevoerd;
d) behoudens toestemming van de officiële dierenarts,
- elke verplaatsing van personen, van andere dieren en van voertuigen van
en naar het bedrijf wordt verboden,
- het afvoeren uit het bedrijf van vlees of kadavers van pluimvee, van
diervoeders, materiaal, afval, uitwerpselen, stromest of andere objecten
waardoor het virus van aviaire influenza kan worden overgedragen, wordt
verboden;
e) geen eieren van het bedrijf worden afgevoerd, met uitzondering van
eieren die rechtstreeks worden gezonden naar een erkende inrichting
voor de vervaardiging en / of de behandeling van eiproducten
overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 89/437/EEG
(7), en die vervoerd worden overeenkomstig een door de bevoegde
instantie verleende vergunning. Deze vergunning moet voldoen aan de
voorschriften van bijlage I;
f) wordt gezorgd voor de nodige ontsmettingsvoorzieningen bij de in- en
uitgangen van de gebouwen waar het pluimvee is gehuisvest, en van het
bedrijf zelf;
g) een epizoötiologisch onderzoek wordt verricht overeenkomstig artikel 7.
Artikel 4, lid 3 Totdat de in lid 2 genoemde officiële maatregelen zijn vastgesteld, doet de
eigenaar of houder van pluimvee waarbij de aanwezigheid van de ziekte
wordt vermoed, alles wat redelijkerwijze mogelijk is om aan het bepaalde in
lid 2, met uitzondering van punt g), te voldoen.
Artikel 4, lid 4 De bevoegde autoriteit kan alle in lid 2 genoemde maatregelen ook doen
gelden voor andere bedrijven, wanneer in verband met de ligging ervan, de
plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de ziekte
vermoedelijk aanwezig is, verontreiniging moet worden gevreesd.
Artikel 4, lid 5 De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen worden pas opgeheven
wanneer de officiële dierenarts de vermoedelijke aanwezigheid van aviaire
influenza heeft weerlegd.
Artikel 5, lid 1 Zodra de aanwezigheid van aviaire influenza op een bedrijf officieel is
bevestigd, zien de Lidstaten erop toe dat de bevoegde autoriteit eist dat
behalve de in artikel 4, lid 2, genoemde maatregelen, ook de volgende
maatregelen worden getroffen:
a) alle op het bedrijf aanwezige pluimvee moet onmiddellijk ter plaatse
worden afgemaakt. Alle gestorven dieren, alle afgemaakte dieren en alle
eieren op het bedrijf moeten worden vernietigd. Bij het afmaken en
vernietigen moet verspreiding van de ziekte zoveel mogelijk worden
voorkomen;
b) alle stoffen of afvallen, met name voeder, strooisel en mest, die mogelijk
zijn verontreinigd, moeten worden vernietigd of worden behandeld; deze
behandeling, die moet worden uitgevoerd overeenkomstig de instructies
van de officiële dierenarts, moet garanderen dat het eventueel aanwezige
virus van aviaire influenza wordt vernietigd;
c) wanneer pluimvee tijdens de vermoedelijke incubatieperiode van de
ziekte is geslacht, moet het vlees daarvan zoveel mogelijk worden
opgespoord en vernietigd;
d) broedeieren die gedurende de vermoedelijke incubatietijd van de ziekte
van het bedrijf zij afgevoerd, moeten worden opgespoord en vernietigd;
als die eieren reeds zijn uitgekomen, moet het betrokken pluimvee onder
officieel toezicht worden geplaatst; consumptie-eieren die gedurende de
vermoedelijke incubatieperiode van de ziekte zijn gelegd en die reeds zijn
afgevoerd, moeten voor zover mogelijk worden opgespoord en
vernietigd, tenzij ze voordien afdoende zijn ontsmet.
e) na uitvoering van de onder a) en b) genoemde werkzaamheden, moeten
de gebouwen waar het betrokken pluimvee is gehuisvest, alsmede de
omgeving daarvan, de gebruikte vervoermiddelen en al het andere
materieel dat kan zijn verontreinigd, worden schoongemaakt en ontsmet
overeenkomstig artikel 11;
f) na uitvoering van de onder e) genoemde werkzaamheden, moet een
leegstand van ten minste 21 dagen in acht worden genomen voordat weer
pluimvee op het bedrijf wordt binnengebracht;
g) er moet een epizoötiologisch onderzoek worden verricht overeenkomstig
artikel 7.
Artikel 5, lid 2 De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 genoemde maatregelen ook doen
gelden voor andere bedrijven wanneer in verband met de ligging daarvan,
de plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de aanwezigheid
van de ziekte is bevestigd, mogelijk besmetting moet worden gevreesd.
Artikel 6 Indien er op een besmet bedrijf twee of meer afzonderlijke koppels zijn, kan
de bevoegde autoriteit, op basis van door de Commissie volgens de
procedure van artikel 21 vastgestelde criteria, voor de gezonde koppels een
uitzondering op het bepaalde in artikel 5, lid 1, toestaan, voor zover door de
officiële dierenarts is bevestigd dat de op het bedrijf verrichte
werkzaamheden van zodanige aard zijn dat de koppels op het vlak van
huisvesting, verzorging en voedering volledig zijn gescheiden, zodat het
virus zich niet van het ene naar het andere koppel kan verspreiden.
Artikel 7, lid 1 Het epizoötiologisch onderzoek heeft betrekking op:
- de duur van de periode waarin aviaire influenza op het bedrijf aanwezig kan
zijn geweest;
- de mogelijke oorsprong van aviaire influenza op het bedrijf en de opsporing
van de andere bedrijven waar zich pluimvee bevindt dat uit dezelfde bron kan
zijn besmet of verontreinigd;
- de verplaatsingen van personen, pluimvee of andere dieren, voertuigen,
eieren, vlees en kadavers en alle materieel of alle stoffen, waardoor het virus
van aviaire influenza van en naar het betrokken bedrijf kan zijn gebracht.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Artikel 7, lid 2 Met het oog op een volledige coördinatie van alle maatregelen om aviaire
influenza zo snel mogelijk uit te roeien en voor het uitvoeren van het
epizoötiologisch onderzoek, wordt een crisiseenheid opgericht. De
algemene voorschriften inzake de nationale crisiseenheden en de
communautaire crisiseenheden worden op voorstel van de Commissie met
gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad vastgesteld.
Artikel 9, lid 2 In het beschermingsgebied gelden met name de volgende maatregelen:
a) alle bedrijven in het gebied waar pluimvee wordt gehouden, worden
geïdentificeerd;
b) alle bedrijven waar pluimvee wordt gehouden, worden op gezette tijden
bezocht, waarbij het pluimvee klinisch wordt onderzocht en, voor zover
nodig, monsters voor laboratoriumonderzoek worden genomen; de
gegevens en de resultaten van die bezoeken moeten worden
geregistreerd;
c) het pluimvee moet in de lokalen blijven waarin het is gehuisvest, of op
een andere plaats waar het kan worden geïsoleerd;
d) bij de in- en uitgangen van de bedrijven dienen adequate
ontsmettingsvoorzieningen beschikbaar te zijn;
e) verplaatsingen van personen die in contact komen met pluimvee,
pluimveekadavers en eieren, en van voertuigen waarmee pluimvee,
pluimveekadavers en eieren binnen het gebied worden vervoerd, worden
gecontroleerd; in het algemeen wordt alle vervoer van pluimvee
verboden, met uitzondering van doorvoer via de hoofdwegen of
hoofdlijnen van het spoorwegennet;
f) pluimvee en broedeieren mogen niet van de bedrijven waar ze zich
bevinden, worden afgevoerd, tenzij de bevoegde autoriteit toestemming
heeft verleend voor het vervoer van:
i) pluimvee naar een slachterij die bij voorkeur gelegen is binnen het
besmette gebied of, indien dit niet mogelijk is, naar een door de
bevoegde autoriteit aangewezen slachterij buiten dat gebied, om
daar onmiddellijk te worden geslacht. Het vlees van dit pluimvee
wordt voorzien van het bijzondere merk als bedoeld in artikel 5, lid
1, van Richtlijn 91/494 EEG (8);
ii) eendagskuikens en legrijpe kippen naar een bedrijf binnen het
toezichtsgebied waar geen ander pluimvee aanwezig is. Het
betrokken bedrijf wordt onder officieel toezicht geplaatst als
bedoeld in artikel 8, lid 2;
iii) broedeieren naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen
broederij; vóór verzending moeten de eieren en de verpakkingen
worden ontsmet.
Het onder i), ii) en iii) bedoelde vervoer moet rechtstreeks en onder
officieel toezicht geschieden. Het vervoer mag slechts worden
toegestaan nadat de officiële dierenarts op het bedrijf een
gezondheidsinspectie heeft verricht.De gebruikte vervoermiddelen
moeten vóór en na gebruik worden gereinigd en ontsmet;
g) gebruikt strooisel en pluimveemest mogen niet zonder toestemming
worden afgevoerd en verspreid;
h) jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere evenementen waarbij
pluimvee of ander vogels worden bijeengebracht, worden verboden.
Artikel 9, lid 3 De maatregelen in het beschermingsgebied mogen ten vroegste worden
opgeheven 21 dagen nadat op het besmette bedrijf de reinigings- en
ontsmettingswerkzaamheden zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 11. Het
beschermingsgebied maakt vanaf dat ogenblik deel uit van het
toezichtsgebied.
Artikel 9, lid 4 In het toezichtsgebied gelden met name de volgende maatregelen:
a) alle bedrijven in het gebied, waar pluimvee wordt gehouden, worden
geïdentificeerd;
b) verplaatsingen van pluimvee en broedeieren binnen het gebied worden
gecontroleerd;
c) het pluimvee mag de eerste vijftien dagen het gebied niet verlaten, tenzij
om rechtstreeks te worden vervoerd naar een door de bevoegde
autoriteit aangewezen slachterij buiten het toezichtsgebied. Het vlees
van dit pluimvee wordt voorzien van het bijzondere merk als bedoeld in
artikel 5 van Richtlijn 91/494/EEG;
d) broedeieren mogen het toezichtsgebied niet verlaten, tenzij om naar een
door de bevoegde autoriteit aangewezen broederij te worden gebracht.
Vóór verzendingen moeten de eieren en de verpakkingen worden
ontsmet;
e) gebruikt strooisel en pluimveemest mogen niet uit het gebied worden
afgevoerd;
f) jaarbeurzen, markten, tentoonstellingen en andere evenementen waarbij
pluimvee of andere vogels worden bijeengebracht, worden verboden:
g) onverminderd het bepaalde onder b) en c) wordt het vervoer van
pluimvee binnen het gebied verboden; met uitzondering van doorvoer
via de hoofdwegen of de hoofdlijnen van het spoorwegnet.
Artikel 9, lid 5 De maatregelen in het toezichtsgebied worden ten vroegste opgeheven 30
dagen nadat op het besmette bedrijf de reinigings- en
ontsmettingswerkzaamheden zijn uitgevoerd overeenkomstig artikel 11.
Artikel 9, lid 6 Indien deze gebieden op het grondgebied van verschillende Lidstaten zijn
gelegen, bakenen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lidstaten de in
lid 1 bedoelde gebieden af in onderling overleg. Zo nodig worden het
beschermingsgebied en het toezichtsgebied evenwel afgebakend volgens de
procedure van artikel 21.
Algemene principes van Screening
· In het kader van de inventarisatiescreening worden eerst alle bedrijven in het
beschermingsgebied bezocht door het Screeningsteam (RVV-dierenarts en een
medewerker). Hierbij worden de volgende werkinstructies gevolgd:
- werkinstructie `Hygiëneregels bij bedrijfsbezoeken';
- werkinstructie `Tellen en rubriceren van dieren';
- werkinstructie `Inventarisatie- / vervolgscreening';
- werkinstructie `Tussen- / eindscreening';
- werkinstructie `Bedrijfsbezoeken'.
Besmette bedrijven worden opgespoord aan de hand van geconstateerde klinische
verschijnselen en monsterneming. De GD levert gegevens aan over het aantal bedrijven in
het gebied. Additionele informatie (b.v. over koppels) kan worden gevraagd bij het KIP-
computerbestand van het PVE. Het aantal gevoelige dieren in deze gebieden wordt
vastgesteld door de RVV-dierenarts en genoteerd in het screeningsverslag.
· Worden bij een screeningsbezoek klinische verschijnselen bij pluimvee geconstateerd,
dan wordt altijd telefonisch contact opgenomen met het hoofd afdeling Screening. De
aanwezigheid van klinische verschijnselen betekent dat het bedrijf daardoor automatisch
verdacht wordt verklaard.
Het hoofd van afdeling Screening geeft bij melding van klinische verschijnselen meteen
opdracht aan de meldende dierenarts om monsters voor onderzoek te nemen. Dit
materiaal wordt naar het ID-Lelystad verstuurd voor onderzoek op het viraal antigeen van
het AI-virus.
Betreffende de monsterneming (soort, aantallen, uitvoering, enz.) zie bijlage
werkinstructie inventarisatie- / vervolgscreening.
· Tijdens de inventarisatiescreening wordt de pluimvee- of vogelhouder door de RVV-
dierenarts op zijn verplichting gewezen, om elke mutatie t.a.v. het aantal dode en zieke
dieren bij te houden. Bij het optreden van verdachte symptomen meldt hij dit direct bij
het centrale meldpunt LNV of bij de RVV-kringdirecteur van het kring in wiens zijn bedrijf
gelegen.
· Bij een uitbraak van AI op een gecombineerde bedrijf (pluimvee / varkens) worden
varkens serologisch onderzocht op een besmetting met het AI-virus.
Voor het aantal te nemen monsters bij varkens worden de bedrijven in twee categorieën
ingedeeld:
Categorie 1: Bedrijven t/m 60 varkens (onafhankelijk van het type bedrijf).
Categorie 2: Bedrijven met meer dan 60 varkens (onafhankelijk van het type bedrijf).
Bij bedrijven van categorie 1 worden van alle varkens bloedmonsters genomen.
Bij bedrijven van categorie 2 worden van 60 varkens bloedmonsters genomen.
Verder wordt gehandeld volgens werkinstructie Monstername AI.
Als er serologisch positieve varkens zijn, dan worden alle varkens op het bedrijf geruimd
en varkensbedrijven in de omgeving en de mensen in het ingesloten gebied onderzocht.
De onderzoek van mensen in het ingesloten gebied wordt door het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) georganiseerd.
Als de varkens serologisch negatief zijn, dan worden nogmaals 14 dagen na het ruimen
van het pluimvee bloedmonsters van varkens onderzocht.
Bij een positieve uitslag van dit tweede onderzoek worden alle varkens op het bedrijf
geruimd en varkensbedrijfven in de omgeving en de mensen in het ingesloten gebied
onderzocht.
25
· Het screeningsteam wordt gebriefd en gedebriefd door de Unit Bedrijfsbezoek van de
afdeling Screening. Een zorgvuldige en vakkundige briefing en debriefing is noodzakelijk
om alle gegevens vast te leggen en verlies van waardevolle informatie te voorkomen. De
briefing en debriefing wordt vastgelegd in een rapportage door de Unit Bedrijfsbezoeken.
· Wanneer de RVV-dierenarts verdachte klinische symptomen van AI op een bedrijf
constateert neemt hij meteen monsters volgens de instructie Monsterneming en
identificatie. Hierdoor kan waardevolle tijd worden gewonnen bij het zo snel mogelijk
opsporen van besmette bedrijven. Wanneer de practicus klinische symptomen van AI
constateert neemt hij contact op met de RVV.
· Na elk bedrijfsbezoek gaat de medewerker van het screeningsteam terug naar het
Regionale Crisiscentrum (RCC) [zie instructie Hygiëneregels voor personen die terugkeren
van een bedrijfsbezoek op het crisiscentrum] waar hij / zij zich doucht en zich van schone
kleding voorziet. Aansluitend neemt hij / zij aan de debriefing van het screeningsteam
deel. Daarna kan afhankelijk van de gewerkte tijd de briefing van het volgende
bedrijfsbezoek plaats vinden. Wanneer de RVV-medewerkers die het bedrijf bezocht
hebben klinische verschijnselen van AI hebben waargenomen, worden zij gedurende 72
uur niet meer ingezet voor bedrijfsbezoeken (van niet besmette bedrijven). Deze
medewerkers kunnen dan wel voor werkzaamheden bij het ruimen ingezet worden. De
Unit Planning draagt zorg voor het registreren en inzetten van personeel voor
bedrijfsbezoeken.
· Door de regels (zie protocol en instructies) met betrekking tot de klinische en
serologische screening tijdens een bedrijfsbezoek te waarborgen, leidt het onderzoek van
de geselecteerde aantallen dieren tot een representatieve uitspraak over het bedrijf.
Hierbij is rekening gehouden met de verschillende klinische beelden van de ziekte, de
expertise van de onderzoeker en de epizoötiologische aspecten van het
verspreidingspatroon binnen een bedrijf.
· Klinisch onderzoek met aanvullend virologisch / serologisch onderzoek van bedrijven in
het beschermings- en toezichtsgebied is nodig om een gebied vrij te kunnen geven. N.B.
Op gecombineerde bedrijven (pluimvee / varkens) worden de varkens serologisch
onderzocht. Een evt. virologisch onderzoek bij varkens wordt in overleg met ID-Lelystad
bepaald worden.
· De RVV-medewerker controleert de aantallen dieren, door controle van de
bedrijfsadministratie van de pluimveehouder.
· Indien AI bij niet bedrijfsmatig gehouden pluimvee / vogels (hobbypluimvee, siervogels,
enz.) uitbreekt, neemt de crisismanager maatregelen genomen; zie hiervoor hoofdstuk AI
bestrijding bij niet bedrijfsmatig gehouden pluimvee (hobbypluimvee, siervogel, pluimvee
in dierentuinen, enz.).
26
Principes inventarisatie- /vervolgscreening:
· Het volledige beschermingsgebied moet binnen één week volledig gescreend
(geïnventariseerd) zijn. Gekozen is voor de volgende tijdsfasering:
- het 1 km-gebied binnen 48 uur
- het gebied tussen 1 en2 km binnen 72 uur
- de andere bedrijven in het beschermingsgebied binnen één week.
· Bij het vaststellen van de volgorde van de bedrijfsbezoeken wordt rekening gehouden
met de gegevens van ID-Lelystad met betrekking tot de meest waarschijnlijke verspreiding
van AI via de lucht gebaseerd op de weergegevens van het KNMI. Verspreiding van het AI-
virus via de lucht is vooral belangrijk bij een hoge concentratie van pluimveebedrijven in
een gebied.
· Een inventarisatiescreening geschiedt altijd door een RVV-team onder leiding van een
ervaren dierenarts met specifieke vakkennis. Het RVV-team bestaat minimaal uit één RVV-
dierenarts en één medewerker. Speciale aandacht wordt besteed aan het exact tellen
(voor zover mogelijk bij pluimvee) en rubriceren van dieren (zie werkinstructie Tellen en
rubriceren) en de ligging van het bedrijf ten opzichte van de buurtbedrijven en de wegen
(plattegrond met overzicht).
· Bij het eerste bedrijfsbezoek deelt de RVV-dierenarts aan de pluimveehouder mee dat alle
veranderingen (waaronder geboren en gestorven dieren) met betrekking tot de aantallen
dieren bijgehouden moeten worden tot het gebied wordt vrijgegeven. De gegevens van
deze ,,telling" door de veehouder moeten op verzoek worden overlegd en kunnen bij elke
inspectie worden gecontroleerd.
· Een vervolgscreening wordt in principe twee weken na de inventarisatiescreening
uitgevoerd.
Voor de vervolgscreening kan de practicus van het bedrijf ingezet worden (afhankelijk
van de omvang van de uitbraak en de personele situatie van de RVV). Hierbij worden op
het AI-inspectierapport de aantallen dieren volgens de opgave van de boer vermeld.
Tevens wordt naast de klinische inspectie en een inventarisatie ook gecontroleerd, hoe de
pluimveehouder aan de verplichting tot het dagelijks registreren van zieke, gezonde en
dode vogels heeft voldaan.
Principes tussen- /eindscreening:
· Een derde screening, dit kan een tussen- of eindscreening zijn, wordt in principe twee
weken na de vervolgscreening uitgevoerd door een RVV-team, waarbij weer de
hoeveelheid dieren exact gecontroleerd worden.
· Bij een uitbraak van aanzienlijke omvang wordt het te screenen gebied ingedeeld in
deelgebieden (clusters), zoveel mogelijk langs natuurlijke grenzen. Dit gebeurt door de
Unit Planning in samenspraak met het hoofd Screenen op basis van gegevens van het
NCC.
· Het beschikbare materiaal en de beschikbare mensenkracht voor de tussen- /
eindscreening wordt door de Unit Planning zodanig gepland, dat de screening van één
cluster binnen 2 à 3 dagen voltooid is.
· Het datum van de (voorlopige) R&O van het laatste besmette bedrijf wordt per cluster
door afdeling Ruiming in de DBase bijgehouden, zodat de tussenscreening ook als
eindscreening gebruikt kan worden.
· Een tussen- of eindscreening wordt door één RVV-dierenarts uitgevoerd.
Hiervoor kunnen geen practici ingezet worden. De RVV kan daardoor de werkzaamheden
controleren (opgave aantalen dieren enz.), die de practicus verricht heeft.
· Een tussenscreening vindt in principe ongeveer vier weken na insluiten van een gebied
plaats. Afhankelijk van de vermoedelijke infectieperiode van de besmette bedrijven kan
het Hoofd Screening in overleg met de Crisismanager besluiten een tussenscreening ook
eerder te laten plaatsvinden.
27
Het verdacht verklaren van bedrijven van AI
· Een bedrijf wordt verdacht verklaard indien:
- tijdens een bedrijfsbezoek mogelijke verschijnselen van AI door de RVV-dierenarts zijn
waargenomen en er materiaal voor onderzoek is genomen.
- er sprake is van intensieve contacten (ook van bedrijven die buiten de ingesloten
gebieden gelegen zijn) met een besmet bedrijf en er gerede kans bestaat dat de
infectie is overgedragen (bijv. diercontacten, verzorgers die op beide bedrijven
werken). Onder intensieve contacten wordt verstaan het daadwerkelijk in aanraking
zijn gekomen met de dieren en het betreden van de ruimten waar verdachte dieren
zich bevinden. Deze contacten moeten in een tijdsperiode van het besmet verklaren
van een bedrijf tot twee weken daarvoor hebben plaatsgevonden.
- het bedrijf preventief geruimd wordt, doordat het bedrijf binnen de door de Minister
ingestelde zone (normaal 1 km) van het besmette bedrijf ligt.
- op een slachthuis dieren met verdachte verschijnselen van AI worden aangetroffen.
· Bedrijven die in het verloop van een screenings-bedrijfsbezoek verdacht verklaard zijn,
vallen niet meer onder het screeningsprotocol maar worden verder bewerkt door de
afdeling Tracering.
· Bedrijven waarbij na verloop van tijd de verdacht-status wordt opgeheven (onder beheer
van afdeling Tracering), vallen weer onder het screeningsprotocol voor zo ver ze zijn
ingesloten in een gebied met beperkende maatregelen. Deze bedrijven worden weer
verder bewerkt door de afdeling Screening.
· Alleen een RVV-dierenarts kan mondeling een bedrijf verdacht verklaren. Dit houdt in dat
als een niet RVV-dierenarts tijdens een tracerings- of screeningsbezoek een verdenking
constateert hij dit direct telefonisch contact opneemt met het hoofd van de afdeling
Tracering. De afdeling Tracering meldt deze verdenking aan het NCC en stuurt een RVV-
dierenarts voor onderzoek na het bedrijf. De RVV-dierenarts die het bedrijf na deze
melding onmiddellijk bezoekt, verklaart na de bevindingen geverifieerd te hebben het
bedrijf mondeling verdacht. Op het betreffende inspectierapport (AI01) moet vermeld
worden ,,verdacht verklaren" en een datum voor hercontrole.
· Daarna dateert en parafeert de RVV-dierenarts die het bedrijf heeft bezocht het rapport.
· Vervolgens vult hij het formulier ,,Mutaties afdeling Tracering" in en dateert en parafeert
het. Tevens verwerkt de Unit Screening de mutaties in de database DIsease Screening en
geeft het originele formulier en een kopie van het inspectierapport AI01 door aan de
Crisisadministratie ter archivering. De afdeling Screening bewaard een kopie in het kopie
UBN-dossier.
· Door de mutatie zowel schriftelijk, ter verificatie, als geautomatiseerd over te hevelen aan
de afdeling Tracering wordt gelijktijdig de status van het bedrijf veranderd in ,,verdacht"
in het databestand. Wanneer de Crisisadministratie (Algemene Administratie) het
originele formulier ,,Mutaties afdeling tracering" verwerkt heeft en het is teruggekomen
met het briefnummer (Secretariaat), voegen de medewerkers van het Secretariaat het
briefnummer toe aan het databestand.
· De medewerkers van de afdeling Tracering controleren de ingevoerde mutaties op
correctheid en volledigheid onder verantwoordelijkheid van het Hoofd Tracering. Voor de
controle op correctheid en volledigheid is een automatische checklist vanuit het
databestand Disease beschikbaar.
Middelen
· Er wordt gewerkt volgens de algemene protocollen en instructies van de afdeling
Dierziekten RVV. De afdeling Screening heeft specifieke werkinstructie betreffende
inventarisatie-, vervolg- en eindscreening.
· Het middelenbeheerssysteem is geïmplementeerd bij de afdeling Facilitaire
aangelegenheden (FA) dat op basis van (raam)contracten wordt afgeroepen bij het
uitbreken van een crisis.
28
5.3 Taken
Hoofd screenen
Unit Screenen
Hoofd Screening
· Krijgt opdracht tot screenen van bedrijven en rapporteert aan de Crisismanager van het
RCC.
· Ontvangt van het NCC een beschrijving van het ingesloten gebied alsmede een
nauwkeurige beschrijving van de grenzen van dit gebied.
· Ontvangt van de GD (in opdracht van crisismanager RVV) informatie van de bedrijven in
het gebied. Dit zijn UBN's, adressen van bedrijven en aantallen gevoelige dieren in het
ingesloten gebied.
· Stelt een algemeen plan voor de screening op. Hierin zijn de werkwijze, het geplande
tijdstraject en de kosten geraamd; een en ander in overleg met de leiding van het
crisiscentrum, waaronder de Crisismanager.
· Regelt personele bezetting afdeling Screening met de functionaris Personeel &
Organisatie.
· Verdeelt taken en bevoegdheden van de medewerkers van de afdeling Screening. In een
bevoegdhedenmatrix wordt van alle medewerkers van de afdeling vastgelegd welke taak
zij uitvoeren en daaraan gekoppelde de verantwoordelijkheden. Mutaties worden
dagelijks bijgewerkt en doorgegeven aan de Chef de Bureau van het Crisiscentrum.
· Houdt toezicht op alle uitvoerende activiteiten van de afdeling Screening door middel van
management- en rappelrapportage.
· Voert steekproefsgewijs controles uit en meldt wijzigingen in procedures aan de afdeling
Protocollen.
· Draagt in samenwerking met de Unit Screening zorg en is eindverantwoordelijk voor:
- de naleving van de beschreven procedures,
- validatie van de verzamelde informatie,
- controleprocedures voor de invoer van data,
- een sluitende administratie, dat wil zeggen volledig, juist en up-to-date, waarbij
aansluiting bij de Centrale Crisisadministratie van belang is,
- de database DIsease, die uit het geautomatiseerde systeem borgingssystemen en
kwaliteitscontroles inbouwd door middel van geautomatiseerde checklisten.
· Rapporteert aan de Crisismanager en is verantwoordelijk voor de juistheid van de
verstrekte informatie. Zodra alle bedrijven binnen een bepaald deelgebied / cluster
bezocht zijn, rapporteert de Unit Screening dit aan de Crisismanager. Deelrapportage
wordt zonodig opgevraagd.
In de rapportage wordt in elk geval vermeld:
· het aantal bedrijven;
· de geïnventariseerde aantallen dieren in het gescreende deelgebied;
· een conclusie over de klinische bevindingen;
· eventuele monsterneming tijdens de bedrijfsbezoeken.
Met betrekking tot een tussen- of eindscreening vermeldt het hoofd van afdeling
Screening in overleg met de crisismanager RVV een conclusie per beschermingsgebied.
Hierin wordt aangegeven of er voldaan is aan alle voorwaarden voor het vrijgeven van dat
deelgebied volgens art. 9 Richtlijn 92/40/EEG (zie juridisch kader hierboven).
· Is zoveel mogelijk beschikbaar voor praktische vragen van de eigen afdeling Screening,
om zorg te dragen voor een snelle oplossing van praktische problemen.
· Heeft wekelijks overleg met medewerkers van eigen afdeling Screenen.
· Onderhoudt contacten met andere afdelingen, de Crisismanager en het Crisisteam en
signaleert eventuele knelpunten met andere afdelingen. Als knelpunten worden
gesignaleerd, die de voortgang van de bestrijdingsactiviteiten belemmeren, worden deze
direct met de betreffende afdeling besproken. Personele problemen ten aanzien
inzetbaarheid en ondercapaciteit worden terstond aan de functionaris P&O doorgegeven.
· Is tijdens de briefing en debriefing regelmatig aanwezig, om (veld)medewerkers te
motiveren en te informeren.
· Geeft opdracht voor een mailing aan te screenen bedrijven (eventueel via GD) om het
screeningsbezoek of de tussen- /eindscreening aan te kondigen in samenspraak met de
afdeling Planning en Administratie.
Unit Bedrijfsbezoeken (afdeling Screening)
· Geeft lange termijn behoefte aan van materiaal en geeft dit door aan het magazijn.
· Maakt een korte termijn planning per dag en geeft aanpassingen elke dag door aan het
magazijn, personele zaken.
· Gegevens met betrekking tot personeel worden verkregen uit een geautomatiseerd
bestand
· Geeft lange termijn behoefte aan van intern personeel in overleg met het Hoofd
Screenen, dit wordt doorgegeven aan zowel de functionaris P&O als het Secretariaat van
het RCC.
· Maakt dagelijks overzichtslijsten van te screenen bedrijven. Sorteert de bedrijven op
postcode en grootte voor het maken van routes per team.
· Verifieert bij een inventarisatiescreening vooral de locatie van bedrijven aan de grenzen
van een gebied. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de gegevens van de
overzichtplattegrond en de gegevens van de buurtbedrijven. Aandacht moet besteed
worden aan niet geregistreerde bedrijven, kinderboerderijen, wildparken e.d.
door interviewen van de pluimveehouder
· Maakt routes per team met toepassing van het geautomatiseerde systeem en stelt nieuwe
documentensets voor de veldwerkteams samen. Iedere set bevat een gedetailleerde
gebiedskaart, een inspectierapport (AI01) en de daarbij benodigde formulieren.
1. De Unit Bedrijfsbezoeken houdt een in- en uitschrijfregister bij om de aanwezigheid van
de teamleden van de screeningsteams (veldmedewerker) tijdens de briefing / debriefing
te kunnen controleren.
2. De leden van het team worden gebrieft over de laatste stand van zaken met betrekking
tot de uitbraak; een informatiefolder van het voorlichtingscentrum van het crisiscentrum
wordt (periodiek) uitgedeeld, ook aan de boeren.
3. De gegevens (adres, UBN, gemelde aantal dieren door GD en KIP-systeem van PVE)van het
te bezoeken bedrijf wordt uitgereikt.
4. Duidelijk benadrukt wordt dat alle formulieren (waaronder tellen en rubriceren van
pluimvee) volledig ingevuld en geparafeerd moeten worden. Daarnaast wordt ook
benadrukt dat de werkinstructie' Hygiëne bij bedrijfsbezoeken' en het veterinair veilig
handelen nauwkeurig nageleefd moet worden.
30
5. Veel voorkomende fouten met betrekking tot de werkwijze en de in te vullen formulieren
tijdens de bedrijfsbezoeken alsmede eventuele aanpassingen van de regels worden in
detail besproken, ondersteund door materiaal op schrift en audiovisueel materiaal) en
genoteerd in een logboek. Tevens worden door de briefer de relevante opmerkingen
opgenomen in het verslag over de briefing.
6. Het hoofd Screening bespreekt de volgende dag tijdens de algemene briefing ook voor
andere teams relevante opmerking, die in het logboek genoteerd zijn..
7. De teams worden geattendeerd op de functie die ze vervullen bij het alert maken van de
boeren op hun eigen bedrijfshygiëneregime.
8. Tijdens de briefing wordt er uitdrukkelijk op gewezen dat de screeningsteams voordat ze
op pad gaan, controleren of de juiste hoeveelheid en aard van het uitgegeven materiaal
voldoet aan de benodigde hoeveelheden. De verkregen pak- / uitgiftebon van het
magazijn wordt in het UBN-dossier opgenomen.
9. Er wordt een sfeer gecreëerd, waarin de onderlinge informatie-uitwisseling tussen de
leden van de screeningsteams en de afdeling Screening bevorderd wordt. Voor nieuwe
medewerkers in de screeningsteams is er een uitgebreide introductiebriefing ná of vóór
de algemene briefing, waarin de regels met betrekking tot de bedrijfsbezoeken
(werkinstructies) en algemene (huis)regels aan de orde komen; een en ander in overleg
met het hoofd Screening.
Debriefing van screeningsteams:
1. Bij een debriefing zijn alle teamleden van de screeningsteams aanwezig i.v.m. het
aanvullen van informatie op het inspectierapport (AI01).
2. Alle formulieren moeten volledig en juist door de teamleden zijn ingevuld. Als dit niet het
geval is, wordt dit tijdig opgemerkt en zo mogelijk meteen met de desbetreffende
medewerker(s) aangepast. Tevens wordt het aantal en de soort genomen monsters op
overeenstemming met het in de monsterbegeleidingsformulieren ingevulde aantal en de
soort gecontroleerd. Indien er verschillen geconstateerd worden, worden deze ter plekke
gecorrigeerd. Een extra controle vindt plaats op de afdeling Planning & Administratie die
de gegevens invoert in de database DIsease van Screenen. Ook indien hier verschillen
geconstateerd worden, wordt met briefer het het screeningsteam meteen contact
opgenomen en ter plekke gecorrigeerd.
3. Veldwerkteams die verdachte symptomen hebben vastgesteld tijdens een bedrijfsbezoek,
worden voor deze bedrijven meteen doorverwezen naar een debriefing bij de afdeling
Tracering. De Unit Screening van de afdeling Screening zorgt ervoor dat de afdeling
Tracering een kopiedossier ter hand wordt gesteld. Het originele dossier wordt
overgedragen aan de afdeling Algemene Administratie van het RCC ter archivering. De
afdeling Screening houdt zelf een kopie van het dossier. De status van het bedrijf wordt
door de unit administratie gewijzigd in de DBase screening.
4. Foutieve gegevens (UBN's, adressen, telefoonnummers, aantallen of de locatie van een
bedrijf) worden apart genoteerd en teruggekoppeld voor verificatie en aanpassing aan de
Unit Screening. De Unit Screening verwerkt de gegevens in de database DIsease screening
die gekoppeld is aan de centrale database DIsease. Tevens wordt de GD schriftelijk
ingelicht over de gewijzigde gegevens.
5. De debriefer controleert of op alle inspectierapporten een (originele) dagtekening en
handtekening van de teamleider (dierenarts) aanwezig is.
6. Alle documenten worden in een (aparte) ruimte van het vuile gedeelte gekopieerd. De
besmette originelen worden als besmet materiaal vernietigd of indien mogelijk ter
ontsmetting bestraald. De leesbare en duidelijke kopie wordt opnieuw door de
teamleider geparafeerd.
7. Bij een controle van de output van de leden van de sreeningsteams wordt het accent
meer op de zorgvuldigheid en volledigheid van de ingevulde documenten gelegd en dan
pas op het aantal bezochte bedrijven en de snelheid van een team. Dit voorkomt
noodzakelijke herstelacties achteraf en irritaties bij de pluimveehouder.
8. De debriefer schrijft de teams in het uitschrijfregister. Een in- en uitschrijfregister wordt
bijgehouden door de medewerkers van de unit Bedrijfsbezoeken, om de aanwezigheid
van screeningsteams tijdens de briefing / debriefing te kunnen controleren. De
medewerkers van het screeningteam paraferen het in- en uitschrijfregister. Het in- en
uitschrijfregister wordt na briefing en debriefing ingevoerd in de het geautomatiseerde
systeem aanwezigheidsregistratie dat gekoppeld is aan de DBase Planning, om te
voorkomen dat medewerkers die in contact zijn geweest met dieren met verschijnselen
van AI opnieuw binnen 72 uur worden ingezet.
9. In de Centrale database wordt bijgehouden welke "debriefer" welk bedrijfsbezoek in
behandeling heeft gehad.
10. Problemen of knelpunten die tijdens het debriefen naar voren komen worden door de
debriefer meteen aan het hoofd van de afdeling Screenen meegedeeld.
11. Het hoofd afdeling Screenen bespreekt deze problemen en knelpunten met de
Crisismanager en zoekt oplossingen. Indien deze problemen of knelpunten ook andere
afdelingen betreffen bespreekt de Crisismanager deze met het desbetreffende hoofd van
de afdeling.
Unit Screening
· Voert ingevulde (inspectie)rapporten in diezies van de afdeling Screening in en werkt
status van de bedrijven bij in de diezies.
· Maakt in overleg met het Hoofd Screening controleprocedures waardoor juiste en
volledige data-invoer wordt gewaarborgd. In principe wordt elke data-invoer door een
tweede persoon gecontroleerd.
· Het geautomatiseerde systeem bevat borgingen ter controle van de juistheid van de
ingevoerde data. Hierover wordt gerapporteerd naar de leiding. Daarnaast worden de
notities van debriefing voor verificatie van de juistheid van de ingevulde gegevens
gebruikt.
· Bedrijven die op basis van klinische symptomen verdacht verklaard zijn tijdens de
Screening worden overgedragen aan de Afdeling Tracering. De Afdeling Screening maakt
een rapportage van de klinische verschijnselen. De Unit Planning voert de gegevens in in
Diezies
en vermeldt hierbij dat het bedrijf verdacht is verklaard. De afdeling Screening sluit het
dossier en geeft een kopie dossier, met alle bijgewerkte gegevens, van het verdachte
bedrijf aan de afdeling Tracering.
· Maakt kopieën van bedrijfsdossiers voor de Afdeling Tracering en maakt een notitie in het
,,originele" dossier van de afdeling Screening. Alle originele bescheiden worden
doorgezonden aan het Algemene Administratie van de Crisisorganisatie. De Afdeling
screening houdt hiervan een kopie achter en archiveert dat in hun kopie Dossier op UBN.
· Onderhoudt contact met het Hoofd van het Bureau Monstername met betrekking tot de
onderzoeksuitslagen.
· Controleert / verifieert ontvangen UBN's (GD) en koppelt foutieve UBN-gegevens terug
aan de GD en maakt hiervan een notitie in Diezies dat gerankschikt is op UBN-nummer.
Tevens wordt een aantekening gemaakt in het dossier (hardcopy) op UBN-niveau van het
bedrijf.
· Bouwt een archief screening op, op basis van bedrijven (UBN's) en houdt bedrijfsdossiers
up-to-date met alle hiervoor beschreven informatie.
· Begint vroegtijdig met het voorbereiden van de vervolgscreening door de practici (indien
besloten is de vervolgscreening door practici te laten uitvoeren) in overleg met het Hoofd
Screening. Geeft in de Diezies aan welke practici en bedrijven gemaild moeten worden.
Het Secretariaat van het Crisiscentrum verstuurt de mailing inclusief het bijbehorend
briefnummer. Het Secretariaat verzendt een uitdraai van de te screenen bedrijven per
dierenartsen praktijk. Stuurt een mailing naar de veehouder met de aankondiging van het
bezoek. Laat wijzigingen van de bezoeksdatum door de practici terugmelden naar de
afdeling Screening.
32
· Voor alle dierenartsen, die voor screening werkzaamheden verrichten, wordt een register
bijgehouden met naam, adres, woonplaats, identificatie, handtekening en paraaf. Het
DierenArtsenPraktijknummer register wordt centraal onderhouden door het Secretariaat
van het Crisiscentrum.
· Verzendt, ontvangt en verwerkt alle documenten met betrekking tot de vervolgscreening.
Alle correspondentie wordt opgeborgen op UBN-dossiers.
· Medewerkers van de Unit Screening leggen verantwoording af voor alle controle- /
verificatie en bijwerkactiviteiten door hiervoor te tekenen op een uitdraai van de
geautomatiseerde checklist per UBN-dossier uit Diezies.
· Aanwezig zijn bij briefing (inschrijven).
· Ontvangst (+ controle) van materiaal voor screeningsactiviteiten en informatie over het te
bezoeken bedrijf (adres, UBN, enz.).
· In acht nemen hygiëneregels met betrekking tot verlaten en binnenkomen crisiscentrum
(zie werkinstructie).
· Bedrijfsbezoeken, tellen en rubriceren van de dieren en maken van bedrijfsplattegrond
(zie werkinstructie).
· Klinische inspectie van de dieren (zie werkinstructie).
· Bij verdachte symptomen handelen volgens werkinstructie `Maatregelen bij verdenking
AI'.
· Na terugkomst inleveren gebruikt (vuil) materiaal en eventueel bloedmonsters met
documenten.
· Debriefing (hele team); eventueel bijwerken inspectierapport & plattegrond.
· Tekenen voor de juistheid van de verzamelde informatie.
· Declaratieformulieren invullen.
· Planning raadplegen van de Unit Screening.
· In-/uitschrijven in het aanwezigheidsregister.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
H6 Markering
6.1 Inleiding
Op het moment dat op een bedrijf dieren aanwezig zijn die ervan worden verdacht te lijden
aan een besmettelijke dierziekte of hieraan daadwerkelijk lijden, kan het noodzakelijk zijn
maatregelen te nemen. Deze maatregelen hebben tot doel een mogelijke verspreiding van
deze besmettelijke dierziekte te voorkomen.
Het NCC begint met het aanvragen van de exacte locatie van het bewuste bedrijf inclusief het
omringende preventief ruimingsgebied, bij de GD. Daarna worden het beschermingsgebied
en het toezichtsgebied ingetekend door het NCC ingetekend. Wanneer er als maatregel een
verbod tot het vervoeren van pluimvee wordt ingesteld in een bepaald gebied, moet dit
kenbaar worden gemaakt door het plaatsen van borden langs de toegangswegen in het
betreffende gebied. Wanneer als maatregel voor gebouwen en terreinen het toegangsverbod
wordt ingesteld voor onbevoegden, moet dit kenbaar worden gemaakt door het plaatsen van
kentekenen aan die gebouwen en terreinen.
Het plaatsen van deze kentekenen aan gebouwen en terreinen en het plaatsen van borden in
een gebied waar een vervoersverbod geldt, gebeurt door de afdeling Markering van het
Regionale Crisiscentrum (RCC).
6.2 Algemene informatie
Doel van markering
· Het aanvragen van het preventief ruimingsgebied bij de GD en het intekenen van het
beschermingsgebied en het toezichtsgebied.
· Het aangeven van een vervoersverbod in een bepaald gebied door middel van het
plaatsen van waarschuwingsborden langs toegangswegen.
· Het aangeven dat de dieren op een bepaald bedrijf verdacht worden van of lijden aan een
besmettelijke dierziekte door het plaatsen van kentekenen op de gebouwen en/of
terreinen
Juridisch Kader
Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren
Art. 21, lid 1 Een door Onze Minister aangewezen ambtenaar deelt de burgemeester, zo
nodig na overleg met het hoofd van de voor de provincie waar het geval zich
heeft voorgedaan, door de stichting genoemd in artikel 82 aangewezen of
ingestelde gezondheidsdienst voor dieren, zo spoedig mogelijk mede welke
maatregelen tot bestrijding van de ziekte door hem nodig worden geacht.
Art. 21, lid 2 De burgemeester neemt de nodig geachte maatregelen zo spoedig mogelijk.
Art. 21, lid 3 In spoedeisende gevallen neemt de in het eerste lid bedoelde ambtenaar deze
maatregelen zelf en stelt hij de burgemeester daarvan onmiddellijk in kennis.
Art. 22, lid 1 De in artikel 21 bedoelde maatregelen kunnen zijn:
a. het afzonderen van zieke en verdachte dieren;
b. het opstallen of ophokken van zieke en verdachte dieren;
c. het plaatsen van waarschuwingsborden;
d. het door het plaatsen van kentekenen besmet of van besmetting verdacht
verklaren van gebouwen en terreinen;
Art. 23, lid 1 Onze Minister stelt het model van de in artikel 22 bedoelde
waarschuwingsborden en borden vast en stelt nadere regelen vast omtrent de
wijze waarop de in dat artikel genoemde maatregelen worden uitgevoerd.
Art. 23, lid 2 De burgemeester van de betrokken gemeente verleent zijn medewerking bij
het plaatsen en weer verwijderen van de waarschuwingsborden en borden.
Art. 25, lid 1 Het is verboden dieren van bij of krachtens algemene maatregelen van
bestuur aangewezen soorten of categorieën van dieren, dan wel bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen produkten of
voorwerpen te vervoeren van of naar gebouwen en terreinen, waar een
kenteken, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, is geplaatst.
Art. 25, lid 2 De toegang tot gebouwen of terreinen, waar een kenteken, als bedoeld in
artikel 22, eerste lid, is geplaatst of door Onze Minister aangewezen gedeelten
daarvan, is aan anderen dan door Onze Minister aan te wijzen personen of
groepen van personen verboden.
Art. 26, lid 1 Het is verboden gebouwen of terreinen, waar een kenteken, als bedoeld in
artikel 22, eerste lid, is geplaatst te verlaten, tenzij na toepassing van de door
Onze Minister voorgeschreven maatregelen van ontsmetting.
Art. 30, lid 1 Onze Minister kan het vervoeren van dieren van een door hem te bepalen
soort, van deze diersoort afkomstige produkten, diervoeder alsmede andere
produkten en voorwerpen welke dragers van smetstof kunnen zijn, uit, naar of
binnen Nederland of bepaalde gedeelten van Nederland verbieden dan wel
verbieden indien niet wordt voldaan aan door hem te stellen regelen.
Art. 30, lid 2 Een door Onze Minister aangewezen ambtenaar is bevoegd het vervoeren van
dieren van een door hem te bepalen soort te verbieden in een gebied met een
straal van 10 km of minder rondom een gebouw of terrein, dat door het
plaatsen van een kenteken, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, besmet of van
zodanige besmetting verdacht is verklaard.
Art. 30 lid 3 Rondom het krachtens het eerste of tweede lid aangewezen gebied worden
waarschuwingsborden geplaatst.
Algemene principes van markering
· Zodra er sprake is van en een besmetting zal de afdeling markeren van het NCC een
tweetal gebieden tekenen: een beschermingsgebied en een toezichtsgebied. Het
toezichtsgebied moet geaccordeerd worden door de minister van LNV.
· Het derde gebied het preventief ruimings gebied wordt aangevraagd bij de GD.
· Indien er een vervoersverbod wordt ingesteld in een bepaald gebied, worden rond dit
gebied waarschuwingsborden geplaatst. Met deze borden worden betrokkenen
gewaarschuwd dat een vervoersgebied is ingesteld voor dat gebied.
· De eigenaar van een bedrijf waar verdachte of besmette dieren zijn gehuisvest, wordt
formeel geïnformeerd over de beperkingen die t.a.v. zijn bedrijfsvoering worden
opgelegd met de brief waarin staat dat:
- de dieren op het betreffende bedrijf ervan worden verdacht te lijden aan een
besmettelijke dierziekte (verdachtbrief). Deze brief wordt begeleid door een brief
waarin de te treffen maatregelen staan vermeld (maatregelenbrief).
- de dieren op het betreffende bedrijf lijden aan een besmettelijke dierziekte
(besmetbrief).
De brieven worden persoonlijk overhandigd door een veldmedewerker van de
afdeling Markeren. Deze brief wordt begeleid door een brief waarin de te treffen
maatregelen staan vermeld (maatregelenbrief).
· De veldmedewerkers van de afdeling markering betreden het besmette terrein niet.
Zowel het plaatsen van borden als de afgifte van de brief gebeurt buiten het besmette
bedrijf
35
Werkwijze
Verdenking:
Als er op een bedrijf dieren aanwezig zijn die ervan worden verdacht te lijden aan een
besmettelijke dierziekte, wordt dit door de crisismanager doorgegeven aan de afdeling
markeren.
De afdeling markeren
- plaatst indien noodzakelijk kentekenen bij de betrokken terreinen en gebouwen;
- overhandigt de verdachtbrief en de maatregelenbrief aan de eigenaar van het bedrijf;
- levert informatiebrief over verdenkingen + kopie verdachtbrieven af bij het gemeentehuis
(of stopt de brieven in de brievenbus). Deze brieven zijn gericht aan de burgemeester binnen
wiens gemeente het verdachte bedrijf is gelegen.
Opheffen verdachtstatus:
Als er op een bedrijf dieren aanwezig zijn die ervan worden verdacht te lijden aan een
besmettelijke dierziekte en na onderzoek blijkt dat deze dieren niet lijden aan een
besmettelijke dierziekte, wordt dit door de crisismanager doorgegeven aan de afdeling
markeren.
De afdeling markeren
- verwijdert de kentekenen bij de betrokken terreinen en gebouwen als deze zijn geplaatst;
- overhandigt de brief waarin staat dat de dieren op het betreffende bedrijf niet meer zijn
verdacht van een besmettelijke dierziekte aan de eigenaar van het bedrijf;
- levert de kopie brief af op het gemeentehuis voor de burgemeester binnen wiens gemeente
het besmette bedrijf is gelegen (of stopt de kopie brief in de brievenbus). In de brief staat
vermeld dat de dieren op het betreffende bedrijf niet meer zijn verdacht van een
besmettelijke dierziekte.
Besmetting
Als er op een bedrijf dieren zijn die lijden aan een besmettelijke dierziekte wordt dit door de
crisismanager doorgegeven aan de afdeling markeren.
De afdeling markeren
- plaatst indien noodzakelijk kentekenen bij de betrokken terreinen en gebouwen;
- plaats borden langs toegangswegen als er een vervoersverbod van kracht is;
- overhandigt de besmetbrief en de maatregelenbrief aan de eigenaar van het bedrijf;
- levert informatiebrief over besmettingen + kopie verdachtbrieven af bij het gemeentehuis
(of stopt de brieven in de brievenbus). Deze brieven zijn gericht aan de burgemeester binnen
wiens gemeente het besmette bedrijf is gelegen.
Instellen gebieden
Tijdens een uitbraak van een dierziekte wordt er door LNV een aantal geografische gebieden
ingesteld. Daarvoor tekent de RVV in samen werking met de gezondheidsdienst een aantal
gebieden in. De grote van het gebied waarbinnen gevacineerd wordt is afhankelijk van de
dier dichtheid.
· Het preventief ruimingsgebied (1 km)
· Het beschermingsgebied (3km)
· Het toezichtsgebied (10 km)
Aan alle betrokken functies worden door het NCC twee bestanden gestuurd. Één bestand
bestaat uit de ingetekende gebieden en het andere bestand bestaat uit lijsten met gegevens
van veehouders, per ingesteld gebied.
Opheffen besmetstatus:
Nadat de dieren geruimd zijn en het bedrijf volledig ontsmet is wordt het bedrijf vrijgegeven.
De crisismanager geeft dit door aan de afdeling markeren.
De afdeling markeren
-verwijdert de kentekenen bij de betrokken terreinen en gebouwen als deze zijn geplaatst;
36
-verwijdert als het vervoersverbod is opgeheven de borden langs de toegangswegen;
-overhandigt de brief waarin staat dat de maatregelen die zijn genomen zijn opgeheven aan
de eigenaar van het bedrijf;
-overhandigt de brief waarin staat dat de maatregelen die zijn genomen zijn opgeheven aan
de burgemeester van de vestigingsplaats van het bedrijf;
Hoofd
Markeren
· Stuurt de afdeling markering aan.
· Houdt contact met en zorgt voor samenwerking met betrokken gemeenten. Dit houdt in
dat de gemeente waar het besmette bedrijf in ligt wordt gevraagd om assistentie te
verlenen bij het markeren van het gebied waarin een vervoersverbod geldt en het
verwijderen van borden in het gebied waarin het vervoersverbod is opgeheven (afd.
openbare werken)
· Neemt in overleg met afdeling openbare werken van de gemeente contact op met een
bedrijf dat is gespecialiseerd in verkeerstechniek voor plaatsing waarschuwingsborden
langs snelwegen en waarmee een door de Crisismanager ondertekend contract is
afgesloten.
· Rapporteert aan de Crisismanager.
· Communiceert met het hoofd van de afdeling secretariaat en het hoofd van de afdelingen
tracering en screenen.
Unit bedrijfsbezoeken
· Stelt de markeerteams samen. Er worden markeerteams samengesteld van 2 personen, zo
mogelijk bestaande uit één gemeenteambtenaar en één RVV medewerker. De teams
moeten direct nadat het gebied is ingesteld ingezet kunnen worden;
· Ontvangt de definitieve tekst van het gebied waar een vervoersverbod geldt van het
hoofd markering;
· Verdeelt het markeringswerk over de markeerteams;
· Regelt de verdeling van het materiaal en het houdt de voorraad bij. De ontvangstbonnen
worden verzonden aan de unit bedrijfsbezoek ten behoeve van het archief;
· Zorgt voor een dienstrooster en dit dienstrooster wordt ook aan de unit markering
verzonden ten behoeve van het archief;
· Levert de conceptbeschrijvingen van de ingestelde gebieden aan de unit markering.
· Zorgt voor de briefing en debriefing van de markeringsteams.
- Bijhouden van inschrijf/ -aanwezigheidslijst veldwerkteams.
- Introductie briefing nieuwe veldwerkteams.
- Zorgt voor materiaaluitgifte aan veldwerkteams.
Unit markering
· Ontvangt de besmet- en verdachtbrieven van het Secretariaat RCC;
· Ontvangt correcties van veldmedewerkers van gebieden waar een vervoersverbod heerst
en laat correcties door de Crisismanager paraferen;
· Faxt de geparafeerde correcties op het conceptgebied, waar het vervoersverbod wordt
ingesteld aan NCC;
· Ontvangt de definitieve tekst van het gebied waar het vervoersverbod geldt;
· Archiveert de tekst en kaartjes van gebieden waar het vervoersverbod geldt en van de
checklist;
· Archiveert de ontvangstbevestigingen van de brieven en checklist van de bezochte
bedrijven;
· Verstuurt opdtachtbevestigingen aan de veehouders.
· De unit markering beschikt over kopieën van alle dossiers (schaduwdossier). De originele
dossiers liggen bij de afdeling secretariaat.
· Ontvangt het benodigde markeringsmateriaal van de unit bedrijfsbezoeken en tekent
voor de ontvangst hiervan;
· Plaatst kentekenen langs terreinen en gebouwen van bedrijven met besmette of
verdachte dieren;
· plaatst borden langs toegangswegen in een gebied waar een vervoersverbod geldt;
· Verwijdert kentekenen bij terreinen en gebouwen en het verwijdert borden langs
toegangswegen in een gebied waar een vervoersverbod is opgeheven;
· verhandigt persoonlijk brieven aan de eigenaren van bedrijven waar verdachte of
besmette dieren zijn gehuisvest en laat het ontvangstbewijs tekenen. Het getekende
ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de unit bedrijfsbezoek;
· verhandigt persoonlijk de brieven aan de eigenaren van bedrijven waar dieren zijn
gehuisvest die niet meer verdacht of besmet zijn en ontvangstbewijs laten tekenen. Het
getekende ontvangstbewijs wordt overhandigd aan de unit bedrijfsbezoek;
· geeft de bovenstaande brieven aan de burgemeesters van betreffende gemeenten.
· Controleert op volledigheid van de aangebrachte markeringen;
· Beoordeelt de concepttekst van het gebied waar een vervoersgebied geldt en waar nodig
corrigeren door het narijden van het aangegeven gebied. Correcties doorgeven aan unit
bedrijfsbezoek;
· Levert alle originele administratieve bescheiden aan het Secretariaat ten behoeve van het
archief en laat iemand tekenen voor de ontvangst.
H7 Taxatie
7.1 Inleiding
Wanneer in het kader van dierziektebestrijding wordt overgegaan tot uitkering van de
tegemoetkoming in de schade indien besloten is tot het doden van dieren of het vernietigen
van producten en voorwerpen, vindt deze vergoeding plaats op basis van de getaxeerde
waarde. De waarde van die dieren, producten en voorwerpen wordt vastgesteld door een
beëdigd taxateur die voldoet aan de RVV eisen met betrekking tot onafhankelijkheid,
vakbekwaamheid en deskundigheid.
Taxeren hangt samen met de hoofdstukken Ruimen (waaronder afvoer naar destructor),
screenen, traceren, welzijn, opkoop, en de daarbij te gebruiken instructie. De beoordeling en
afwikkeling van een taxatie hangt nauw samen met het hoofdstuk Financiële administratie.
Waardevaststelling
De waarde van dieren, producten en voorwerpen, op het moment van taxatie wordt
vastgesteld op basis van dag- c.q. marktwaarden (met uitzondering van pluimvee, zie
onderaan) en dient te zijn onderbouwd.
Voor het taxeren van pluimvee met uitzondering van vogels / siervogels, maakt de taxateur
gebruik van waardetabellen voor de verschillende soorten pluimvee (zie bijlage). Deze
waardetabellen zijn gemaakt door het landbouw economisch instituut en worden ieder jaar
of indien noodsakelig ook eerder in overleg met het bedrijfsleven door het LEI herzien en zo
nodig aangepast. De getaxeerde waarde dient te zijn onderbouwd.
100 % bedragen.
Kortingen
De Minister van LNV, kan op basis van artikel 86 tweede lid van de GWWD
kortingspercentages toepassen op de tegemoetkoming in de schade. Deze
kortingspercentages kunnen van toepassing worden verklaard op grond van door de AID
behaalde onderzoeksresultaten bij besmet verklaarde of preventief geruimde bedrijven. Als
basis voor de vaststelling hiervan worden de percentages uit het ,,Besluit verlaging
tegemoetkoming aangewezen dierziekten" gehanteerd.
7.2 Algemene informatie
Doel
Het doel van taxatie is om een onafhankelijke waardevaststelling door een beëdigd
deskundige te verkrijgen van de waarde van de te doden dieren en de te vernietigen
producten en voorwerpen bij overname.
Als een bedrijf verdacht of besmet is verklaard of zeer waarschijnlijk besmet is of om
zekerheid te krijgen over de gezondheidstatus van een dier, kan er door de Crisismanager van
de RVV besloten worden tot:
1. het doden van één dier bestemd voor onderzoek door ID-Lelystad;
2. het doden van enkele dieren ter vernietiging;
3. het doden van alle dieren ter vernietiging;
4. het vernietigen van produkten en voorwerpen.
Juridisch kader
GWWD:
Art. 22, Lid 1,f. het doden van zieke en verdachte dieren
Art. 22, lid 1,g. het onschadelijk maken van gedode of gestorven, zieke en verdachte dieren,
en van produkten en voorwerpen, die besmet zijn of ervan worden verdacht
gevaar op te leveren voor verspreiding van smetstof.
Art. 86, lid 1 Uit het Diergezondheidsfonds wordt aan de eigenaar een tegemoetkoming in
de schade uitgekeerd, indien:
a. dieren krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel f, worden
gedood;
b. producten en voorwerpen krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid,
onderdeel g, onschadelijk worden gemaakt;
c. maatregelen krachtens het bepaalde in artikel 22, tweede lid, onderdeel f
en g, zijn toegepast.
Art. 86, lid 2 De tegemoetkoming in de schade bedraagt:
a. voor verdachte dieren: de waarde in gezonde toestand,
b. 50% voor zieke dieren: het bij algemene maatregel van bestuur te bepalen
gedeelte van de waarde in gezonde toestand,
c. voor producten en voorwerpen: de waarde op het moment van de
maatregel, met dien verstande, dat het aldus bepaalde bedrag met bij
algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentages kan worden
verlaagd. Deze percentages verschillen naar gelang aan de in de laatste
zinsnede bedoelde maatregel gestelde eisen ter zake van de inrichting van
het bedrijf is voldaan en door de eigenaar in die maatregel bedoelde
maatregelen zijn genomen om de gezondheid van de dieren op het bedrijf
te waarborgen.
Art. 86, lid 3 Aan de toekenning van een tegemoetkoming kunnen door Onze Minister
voorwaarden worden verbonden welke betrekking kunnen hebben op:
a. de inrichting van het bedrijf;
b. de hygiëne op het bedrijf;
c. de herbevolking van het bedrijf;
d. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts of de begeleiding vanwege de
stichting als bedoeld in artikel 82;
e. op het bedrijf te nemen preventieve maatregelen;
en voor zover, de eigenaar niet bedrijfsmatig dieren houdt:
a. de inrichting van de verblijfsruimten voor dieren;
b. de hygiëne in de verblijfsruimten voor dieren;
c. de herbevolking van de verblijfsruimten voor dieren;
d. de te nemen preventieve maatregelen.
Art. 86, lid 4 Onze Minister kan de uitbetaling van de tegemoetkoming opschorten totdat
aan de ingevolge het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan, dan wel aan
degene aan wie de tegemoetkoming is toegekend, de verplichting opleggen
zekerheid te stellen voor de juiste nakoming van de krachtens dat lid gestelde
voorwaarden.
Art. 86, lid 5 Onze Minister kan bepalen, dat in afwijking van het bepaalde in het eerste en
tweede lid, geen tegemoetkoming wordt toegekend, dan wel dat de
tegemoetkoming op een geringer bedrag wordt bepaald, voor zover het
optreden van de besmettelijke ziekte mede aan betrokkene te wijten is.
Art. 86, lid 6 Een zelfde bevoegdheid heeft Onze Minister indien wordt vastgesteld dat de
eigenaar aan zijn krachtens artikel 4 of krachtens artikel 92 opgelegde
verplichtingen niet of niet volledig heeft voldaan.
Art. 86, lid 7 Onze Minister kan het bedrag van de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk
terugvorderen, indien aan deze tegemoetkoming krachtens het derde lid
gestelde voorwaarden niet of niet ten volle is voldaan.
Art. 87 Alvorens dieren krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel f,
worden gedood of producten en voorwerpen krachtens het bepaalde in artikel
22, eerste lid, onderdeel g, worden onschadelijk gemaakt, dan wel raten of
bijenvolken krachtens het bepaalde in artikel 22, tweede lid, onderdeel f en g,
worden vernietigd, wordt de waarde daarvan vastgesteld.
Art. 88, lid 1 De in artikel 87 bedoelde waardevaststelling geschiedt door een beëdigd
deskundige, welke wordt aangewezen door en/of door Onze Minister
aangewezen ambtenaar.
Art. 88, lid 2 Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar of de eigenaar of diens
gemachtigde geen genoegen neemt met de waardevaststelling verzoekt Onze
Minister de kantonrechter in het kanton waar de dieren als bedoeld in artikel
87 zijn gedood of de producten en voorwerpen als bedoeld in dat artikel
onschadelijk zijn gemaakt dan wel raten of bijenvolken als bedoeld in dat
artikel zijn vernietigd, drie beëdigde deskundigen te benoemen, waaronder de
krachtens het eerste lid aangewezen deskundige.
Art. 88, lid 3 Indien over de waardevaststelling geen overeenstemming wordt bereikt, geldt
het bedrag dat het gemiddelde is van de verschillende waarderingen.
Art. 88, lid 4 De kosten van de in het eerste en tweede lid bedoelde deskundigen worden
uit het
Diergezondheidsfonds betaald.
Art. 89 Terstond nadat de waarde is vastgesteld deelt Onze Minister aan de eigenaar
het bedrag van de waardevaststelling mede.
Art. 90, lid 1 Indien door het onschadelijk maken van dieren, producten of voorwerpen
krachtens het bepaalde in artikel 22 schade wordt toegebracht aan gebouwen,
terreinen of voorwerpen, wordt aan de eigenaar of gebruiker van deze
gebouwen, terreinen of voorwerpen uit het Diergezondheidsfonds een
tegemoetkoming in de schade uitgekeerd.
Art. 90, lid 2 Bij geschil over het bedrag der tegemoetkoming wordt dit, op verzoek van de
meest gerede partij, door de kantonrechter bepaald bij beschikking, zonder
hoger beroep.
Uitvoeringsvoorschriften:
· Besluit, houdende regels voor het vaststellen van een verlaging van de tegemoetkoming
in schade bij aangewezen dierziekten (Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen
dierziekten).
· Besluit aanwijzing diersoorten besmettelijke dierziekten (Art. 2, vogels).
Algemene principes
· De verschillende werkzaamheden binnen de crisisorganisatie (RCC) worden door de
afdelingshoofden uitgevoerd onder de eindverantwoordelijkheid van de Crisismanager
van de RVV. De Directeur van de RVV is de enige functionaris die de
uitbetalingsbeschikking mag ondertekenen namens de Minister.
· Voordat de dieren worden gedood en producten of voorwerpen worden vernietigd vindt
een waardevaststelling plaats. Deze waardevaststelling wordt bepaald door een door de
Crisismanager van de RVV aangewezen beëdigd deskundige. (Taxateur)
· Indien er een besluit ligt op grond van artikel 22, lid 1, sub f. en g., tot het doden van
dieren en vernietigen van produkten en voorwerpen wordt de taxatieprocedure in gang
gezet.
· Het is de verantwoordelijkheid van de taxateur om de waarde te bepalen van dieren,
producten en voorwerpen. Van groot belang is deskundigheid, vakbekwaamheid en de
onafhankelijkheid van de taxateur. Deskundigheid wil zeggen dat de taxateur voldoende
kennis heeft van de door hem te taxeren dieren, producten en voorwerpen.
Onafhankelijkheid wil zeggen dat de taxateur zich niet identificeert met de eigenaar van
de dieren, producten en voorwerpen. In de instructie voor de taxateur is expliciet
opgenomen dat de taxateur geen financiële, zakelijke of familiaire banden heeft met de
eigenaar van de te taxeren dieren, producten, voorwerpen om belangenverstrengeling
tegen te gaan.
· Voorafgaand aan een mogelijke beëdiging wordt door het hoofd van de afdeling
Dierziekten van de centrale directie RVV te Voorburg beoordeeld of de betreffende
taxateur voldoende is gekwalificeerd (zie bijlage Profiel taxateur) om voor de RVV taxaties
te verrichten. De beoordeling vindt plaats onder meer op basis van de verkregen
informatie door middel van een registratie (Invulformulier Taxateurs).
· Twee keer per jaar worden nieuwe taxateurs beëdigd bij de centrale organisatie van de
RVV door de Directeur RVV. De beëdiging wordt vastgelegd op het formulier EED/
BELOFTE waarvan ook de taxateur een ondertekend exemplaar ontvangt.
· In de verdenkingsfase wordt de taxatie afgehandeld door een beëdigd deskundige.
(Taxateur), die aangewezen wordt door de Directeur RVV/ Crisismanager NCC. Door het
NCC wordt de brief waarin de tegemoetkoming in de schade wordt vermeldt opgesteld.
· Een overzicht Taxateurs met daarin opgenomen de door de RVV beëdigde taxateurs
wordt bijgehouden op de afdeling Dierziekten. Een kopie van de beëdiging wordt
bewaard bij dit overzicht. In dit overzicht staat deskundigheid en specialisatie van elke
taxateur vermeld. Het overzicht alsmede wijzigingen daarin stelt de afdeling Dierziekten
ter beschikking aan het RCC.
· De taxatie gebeurt overeenkomstig de instructies en met gebruikmaking van de
voorgeschreven formulieren. Bij iedere taxatie is een RVV-medewerker aanwezig die
toezicht houdt op het verloop van taxatie. De RVV-medewerker stelt een verslag op van
de uitgevoerde taxatie. De RVV-medewerker bemoeit zich nooit met de wijze van taxeren
en hoogte van het taxatiebedrag. De RVV-medewerker brengt verslag uit aan de
crisismanager over het verloop van de taxatie middels het taxatieverslag.
· De taxatiewaarde wordt direct na de taxatie door de taxateur medegedeeld aan de
eigenaar van de getaxeerde dieren, producten en voorwerpen, door overhandiging van
een ingevuld afschrift (blauwe exemplaar) van de schriftelijke Mededeling Artikel 89
GWWD. Dit exemplaar is niet ondertekend door de crisismanager. Naderhand zal aan de
eigenaar een door de crisismanager getekend afschrift worden toegestuurd.
· De afdeling Financiële Administratie beoordeelt en controleert de taxatie aan de hand
van een checklist. De Crisismanager beslist namens de Directeur RVV over de vervolgactie.
Indien nodig worden de ontvangen bescheiden van de uitgevoerde taxatie retour
gezonden naar de taxateur of naar de RVV-medewerker met het verzoek om ontbrekende
gegevens aan te vullen. De tegemoetkoming in de schade wordt opgesteld door de
Financiële Administratie en aangeboden ter ondertekening aan de Directeur RVV. De
Directeur RVV ondertekent de tegemoetkoming in de schade namens de minister.
Een kopie van tegemoetkoming in de schade wordt door de Financiële Administratie
verstuurd aan het hoofd FZ die voor uitbetaling zorg draagt. De uitbetaling vindt plaats
nadat de tegemoetkoming in de schade is verstuurd aan de eigenaar. (Eventueel voorzien
van een kortingspercentage) Conform de Algemene wet bestuursrecht (AWB) is bezwaar
mogelijk tegen de beschikking binnen 6 weken na datum van verzending van de
tegemoetkoming in de schade .
· Als de eigenaar of de Directeur RVV/Crisismanager zich niet kan vinden in de door de
taxateur vastgestelde waarde, wordt overgegaan tot een hertaxatie. De eigenaar die een
hertaxatie aanvraagt verzoekt de Directeur RVV/Crisismanager de kantonrechter drie
beëdigde taxateurs te benoemen, waaronder de oorspronkelijke taxateur.
Hoofd
Taxatie
· Ondertekent de brief met de tegemoetkoming in de schade.
· Doet voorstel aan kantonrechter voor benoeming van taxateurs bij hertaxatie.
· Verstrekt opdracht tot taxatie aan de afdeling Taxatie.
· Stelt de beëdigde taxateur aan.
· Ondertekent de opdrachtbevestiging aan taxateur.
· Start bij niet akkoord procedure van hertaxatie.
· Licht de taxateur en veehouder schriftelijk in bij hertaxatie in opdracht van de minister.
· Beoordeelt de brief met de tegemoetkoming in de schade.
· Maakt deel uit van het Crisisteam (management).
· Communiceert met Crisismanager, Taxateur en Financiële Administratie.
· Doet voordracht voor het inhuren van taxateur.
· Maakt afspraken met taxateur en RVV-medewerker en verstrekt formulieren en
instructies.
· Stelt brieven op voor de opdrachtbevestiging.
· Licht de veehouder mondeling en schriftelijk in over het tijdstip van de taxatie.
· Beoordeelt de ontvangen taxatatieformulieren.
· Bewaakt de voortgang van retourzending ingevulde taxatieformulieren.
· De Taxateur taxeert de dieren, producten en voorwerpen gebaseerd op schriftelijke
instructies van de RVV.
· Voor het taxeren van pluimvee gebruikt de taxateur als basis de waardetabellen
pluimvee. De taxateur mag alleen afwijken van de waarde zoals in de waardetabellen
pluimvee is aangegeven, indien de taxateur de afwijking onderbouwen kan.
· De RVV-medewerker controleert de naleving van de instructies tijdens de taxatie.
H8 Ruiming
8.1 Inleiding
Bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte is het van groot belang dat iedere
besmettingshaard zo snel mogelijk onschadelijk gemaakt wordt. Ditzelfde geldt voor de
gevaarlijk geachte contactbedrijven. Dit betekent concreet dat de dieren op deze bedrijven
gedood en afgevoerd worden en de gebouwen en terreinen gereinigd en ontsmet worden.
Tevens worden alle overige zaken overgenomen en afgevoerd. Om een mogelijke verdere
verspreiding van de infectie tegen te gaan, is het noodzakelijk dat deze acties snel genomen
worden.
In het geval van AI wordt in de EU-regelgeving onderscheid gemaakt wanneer bestrijdings-
maatregelen toegepast worden. Bestrijdingsmaatregelen zijn alleen bij een besmetting met
een hoog pathogene stam van AI vereist. Gezien het gegeven dat een laag pathogene stam
van AI (LPAI) kan muteren naar een hoog pathogene stam van het AI-virus, dat zeer grote
schade kan veroorzaken, wordt in Nederland ook LPAI bestreden. Dit houdt in dat ook dieren
met infecties door LPAI geruimd worden.
Bij de bestrijding van LPAI worden dezelfde maatregelen toegepast zoals bij HPAI, met de
uitzondering dat het preventief ruimen van dieren binnen een straal van 1 km rond een
besmette bedrijf niet per sé plaats vind, maar afhankelijk van de epidemiologische situatie
van dat moment toegepast wordt.
Tevens wordt in de EU-regelgeving bepaald welke onderzoeksmethoden voor het aantonen
van AI erkend zijn. Inmiddels staat een test ter beschikking, die nog niet officieel erkend is, de
PCR (Polymerase-chain-reaction). Deze test is even gevoelig als de in de EU-richtlijn genoemde
test, en bovendien sneller (uitslag PCR na 24 uur). Deze test wordt momenteel standaard
naast de officiële testen bij ID-Lelystad gebruikt. Erkenning van deze test is reeds in Brussel
aangevraagd. Omdat deze test een enorme tijdwinst oplevert wordt bij een positieve uitslag
van de PCR het bedrijf preventief geruimd, zonder op de uitslag van de officiële test te
wachten.
Bij een uitbraak van AI op een gecombineerde bedrijf (pluimvee / varkens) worden ook alle
varkens serologisch onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van het AI-virus bij de varkens.
Als er serologisch positieve varkens zijn, dan worden alle varkens op het bedrijf geruimd en
varkensbedrijven in de omgeving en de mensen in het ingesloten gebied onderzocht. Tevens
wordt in dit geval ook de mest, het strooisel en voederresten van de varkens en het pluimvee
behandeld zoals hieronder beschreven. Als de varkens serologisch negatief zijn, dan worden
ze nogmals 14 dagen na het ruimen van het pluimvee serologisch onderzocht. Indien er dan
serologisch positieve varkens zijn, wordt gehandelt zoals boven beschreven. In het geval van
een negatieve uitslag kan het bedrijf na de voorgeschreven tijd en de voorgeschreven
reiniging en desinfectie vrij gegeven worden.
8.2 Algemene informatie
Het doel van het ruimen
Het doel van ruimen van besmette en in aanmerking komende verdachte bedrijven is het zo
snel mogelijk onschadelijk maken van besmette en in aanmerking komende verdachte
(waaronder de gevaarlijk geachte contactbedrijven) bedrijven waardoor de verspreiding van
het virus gestopt wordt.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
Dit doel wordt bereikt door:
· het doden en onschadelijk maken van de gevoelige dieren, het onschadelijk maken van
producten en voorwerpen, zoals het afvoeren van het veevoer en het afvoeren van die
materialen die niet ontsmet kunnen worden;
· het laten uitvoeren van de voorlopige ontsmetting;
· het laten uitvoeren van de definitieve reiniging en onsmetting, die uit twee maal reinigen
en ontsmetten bestaat;
· het laten uitvoeren van ongediertebestrijding en de controles hierop.
GWWD:
Art. 22 lid 1: De in artikel 21 bedoelde maatregelen kunnen zijn:
a. het afzonderen van zieke en verdachte dieren;
b. het opstallen of ophokken van zieke en verdachte dieren;
c. het plaatsen van waarschuwingsborden;
d. het door het plaatsen van kentekenen besmet of van besmetting verdacht
verklaren van gebouwen en terreinen;
e. het merken van zieke, verdachte en herstelde dieren;
f. het doden van zieke en verdachte dieren;
g. het onschadelijk maken van gedode of gestorven, zieke en verdachte
dieren, en van producten en voorwerpen, die besmet zijn of ervan worden
verdacht gevaar op te leveren voor verspreiding van smetstof;
h. het reinigen en ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van
mest en voorwerpen;
i. het vastleggen of opsluiten van dieren;
j. het behandelen van dieren op een door Onze Minister aangegeven wijze.
Art.83: Uit het Diergezondheidsfonds worden betaald:
a. de kosten van de uitvoering van de in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, d
en h genoemde maatregelen, met uitzondering van die van het reinigen
van stallen en de daarin aanwezige voorwerpen alsmede van het reinigen
en ontsmetten van markten, andere plaatsen waar dieren van
verschillende houders bijeen zijn gebracht, diergaarden en daarmee
vergelijkbare inrichtingen;
b. de kosten van het ter beschikking stellen van de middelen ter
ontsmetting, als bedoeld in artikel 26.
Art. 90, lid 1: Indien door het onschadelijk maken van dieren, producten of voorwerpen
krachtens het bepaalde in artikel 22 schade wordt toegebracht aan gebouwen,
terreinen of voorwerpen, wordt aan de eigenaar of gebruiker van deze
gebouwen, terreinen of voorwerpen uit het Diergezondheidsfonds een
tegemoetkoming in de schade uitgekeerd
(Toelichting: Sinds het jaar 2000 is er een nieuwe regeling `Regeling aanwijzing gespecificeerd
hoog-risico-materiaal' van kracht. In deze regeling is beschreven dat alle materialen die in
diverse instructies als HRM zijn aangemerkt, nu SRM = specifiek risico materiaal zijn
geworden.)
Art. 5: Het onschadelijk maken, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, en het
vernietigen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, onderdelen f en g van de wet,
geschiedt:
a. overeenkomstig de Destructiewet indien er sprake is van hoog-risico-
materiaal, tenzij onschadelijkmaking door verbranden of begraven wordt
bevolen;
45
b. indien er geen sprake is van hoog-risico-materiaal:
i. door verbranden, onderploegen, broeien, vermenging met een
ontsmettingsmiddel als bedoeld in artikel 9 of bij mest door
verwerken in een mestverwerkingsinrichting, onverminderd de
bepalingen van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen op grond
waarvan de mest tijdelijk wordt opgeslagen;
ii. bij melk en melkproducten en drijfmest mede door verandering
van de zuurgraad of;
iii. door droge sterilisatie.
Art. 6, lid 1: Het verbranden, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, geschiedt door verbranding
tot as ter plaatse of in een verbrandingsoven.
Art. 6, lid 2: Het begraven, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, geschiedt op zodanige diepte,
dat de afstand van het hoogste gedeelte van hetgeen begraven wordt tot aan
de rand van de kuil ten minste een meter bedraagt. De bodem van de kuil en
hetgeen begraven wordt, wordt met een laag ongebluste kalk ter dikte van
een decimeter bestrooid om tenslotte met een laag aarde tot minimaal aan de
rand van de kuil te worden bedekt. Het begraven geschiedt op een geschikt
terrein teneinde verontreiniging van het grondwater en iedere andere
milieuhinder te beperken.
Art. 7, lid 1: Aan de ontsmetting gaat reiniging vooraf, behoudens die gevallen waarbij, ter
beoordeling van de aangewezen ambtenaar, wegens besmettingsgevaar voor
de personen die met het reinigen zijn belast, voor de reiniging en ontsmetting
eerst een voorlopige ontsmetting dient plaats te vinden. De reiniging dient
plaats te vinden binnen de door de aangewezen ambtenaar aangegeven
termijn.
Art. 7, lid 2: De reiniging van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest, dieren,
voorwerpen en producten geschiedt op de in de bijlage I beschreven wijze.
Art. 8: Het ontsmetten van gebouwen, terreinen, bewaarplaatsen van mest,
bijenwoningen, dieren, voorwerpen en producten moet gericht zijn op het
effectief en efficiënt onschadelijk maken van de smetstof, waarbij elk geval op
zichzelf dient te worden beoordeeld en geschiedt op de in de bijlage I
beschreven wijze.
Art. 9: Het ontsmetten geschiedt met de volgende middelen:
a. hitte in de vorm van:
1. vuur;
2. hete lucht;
3. stoom;
4. kokend water;
b. ontsmettingsmiddelen die voor dat doel zijn toegelaten op grond van de
Bestrijdingsmiddelenwet 1962;
c. andere door de aangewezen ambtenaar vast te stellen
ontsmettingsmiddelen.
Art. 10: De aangewezen ambtenaar beslist in elk bijzonder geval zonodig in overleg
met de burgemeester of met het hoofd, op welke wijze de onschadelijk
maken, het vernietigen en het reinigen en ontsmetten zal geschieden en
welke reinigings- en ontsmettingsmiddelen daarbij moeten worden gebruikt.
Art. 11: Na afloop van de reiniging vindt controle plaats door de daartoe door de
aangewezen ambtenaar, zonodig in overleg met de burgemeester of met het
hoofd, aangewezen personen.
(Toelichting: Met hoofd is hoofd van de afdeling ruiming/nazorg bedoeld)
Besluit doden van dieren (GWWD):
Art. 4, lid 1: Het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen, slachten of doden van
dieren wordt uitgevoerd door personen die de nodige kennis en vaardigheden
bezitten om de taken humaan en doeltreffend uit te voeren.
Art. 6: De artikelen 5, 12, 13 en 15 zijn niet van toepassing indien een dier gedood
moet worden:
a. ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier;
b. ter beëindiging van ondraaglijk lijden van het dier;
c. in het kader van de bestrijding van een besmettelijke dierziekte.
Art. 14: Het doden van productiedieren in het kader van de bestrijding van dierziekten
geschiedt overeenkomstig bijlage E van de richtlijn.
zien de Lid-Staten erop toe dat de bevoegde autoriteit eist dat behalve de in
artikel 4, lid 2, genoemde maatregelen, ook de volgende maatregelen worden
getroffen:
a) alle op het bedrijf aanwezige pluimvee moet onmiddellijk ter plaatse
worden afgemaakt. Alle gestorven dieren, alle afgemaakte dieren en alle
eieren op het bedrijf moeten worden vernietigd. Bij het afmaken en
vernietigen moet verspreiding van de ziekte zoveel mogelijk worden
voorkomen;
b) alle stoffen of afvallen, met name voeder, strooisel en mest, die mogelijk
zijn verontreinigd, moeten worden vernietigd of worden behandeld; deze
behandeling, die moet worden uitgevoerd overeenkomstig de instructies
van de officiële dierenarts, moet garanderen dat het eventueel aanwezige
virus van aviaire influenza wordt vernietigd;
c) wanneer pluimvee tijdens de vermoedelijke incubatieperiode van de
ziekte is geslacht, moet het vlees daarvan zoveel mogelijk worden
opgespoord en vernietigd;
d) broedeieren die gedurende de vermoedelijke incubatietijd van de ziekte
van het bedrijf zij afgevoerd, moeten worden opgespoord en vernietigd;
als die eieren reeds zijn uitgekomen, moet het betrokken pluimvee onder
officieel toezicht worden geplaatst; consumptie-eieren die gedurende de
vermoedelijke incubatieperiode van de ziekte zijn gelegd en die reeds zijn
afgevoerd, moeten voor zover mogelijk worden opgespoord en
vernietigd, tenzij voordien afdoende zijn ontsmet.
e) na uitvoering van de onder a) en b) genoemde werkzaamheden, moeten
de gebouwen waar het betrokken pluimvee is gehuisvest, alsmede de
omgeving daarvan, de gebruikte vervoermiddelen en al het andere
materieel dat kan zijn verontreinigd, worden schoongemaakt en ontsmet
overeenkomstig artikel 11;
f) na uitvoering van de onder e) genoemde werkzaamheden, moet een
leegstand van ten minste 21 dagen in acht worden genomen voordat weer
pluimvee op het bedrijf wordt binnengebracht;
g) er moet een epizoötiologisch onderzoek worden verricht overeenkomstig
artikel 7.
Artikel 5, lid 2 De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 genoemde maatregelen ook doen
gelden voor andere bedrijven wanneer in verband met de ligging daarvan, de
plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de aanwezigheid
van de ziekte is bevestigd, mogelijk besmetting mogelijk besmetting moet
worden gevreesd.
47
Artikel 11 De Lid-Staten zien erop toe dat:
a) de te gebruiken ontsmettingsmiddelen en de concentraties daarvan
officiel door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd;
b) de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden onder officieel toezicht
worden verricht overeenkomstig:
i) de instructies van de officiële dierenarts;
ii) de procedure voor het reinigen en ontsmetten van een besmet bedrijf
bedoeld in bijlage II.
Middelen voor het doden van vogels
I. HCN
II. Euthanaticum T61
III. Onthoofding of breken van de nek
IV. Toedienen van andere gassen/gasmengsels dan HCN in luchtdicht afgesloten ruimtes
V. Vacuümcel
VI. Fenobarbital
I. HCN (cyanowaterstoff, blauwzuur)
Momenteel wordt HCN gebruikt voor het euthanaseren van een grote groep vogels /
pluimvee in gesloten ruimten. HCN mag alleen gebruikt worden door gespecialiseerde
bedrijven (Firma DEGESCH, zie eerder). In verband met de gevaarlijkheid van het gas voor de
mens is het gebruik van HCN afhankelijk van specifieke omstandigheden op de locatie zoals
de mogelijkheid dat de ruimte luchtdicht afsluitbaar is (zie protocol-belangrijke informatie,
van Firma Degesch). Er dient vroegtijdig een afspraak te worden gemaakt met de Firma
Degesch om de locatie te inspecteren.
II. Euthanaticum T61
Het middel T61 dient achter slot en grendel bewaard te worden. Het hoofd van de afdeling
Ruiming draagt er zorg voor dat van het gebruik van T61 een sluitend in- en uitslagregister
wordt bijgehouden. Het hoofd afdeling Ruiming wijst per ruimingsoperatie een lid van het
team aan die de verantwoording krijgt over het beheer van de T61 gedurende de operatie. Dit
dient altijd een dierenarts te zijn.
Andere methodes van doden:
Het voorkeurmiddel voor het doden van groote aantallen vogels / pluimvee is momenteel
HCN. In die gevallen waar HCN niet toegepast kan worden (b.v. stallen zijn niet luchtdicht
afsluitbaar enz.) kan bij kleine aantalen vogels / pluimvee T61 gebruikt worden. De Richtlijn
93/119/EG, inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, geeft wel de
wettelijke basis voor andere methodes voor het doden van dieren in het kader van de
bestrijding van dierziekten. De gebruikte methode moet een stellige dood waarborgen.
Welke methode wordt toegepast, wordt door de bevoegde autoriteit (RVV) in overleg met
deskundigen op het gebied van doden dieren en het uitvoerende bedrijf bepaald.
Voor deze methoden die alleen mogen worden gebruikt voor het doden van pluimvee, is
toestemming van de bevoegde autoriteit (RVV) nodig. De RVV moet erop moet toezien dat
deze methoden door bevoegd personeel en met inachtneming van de algemene bepalingen
van artikel 3 van RL 93/119/EG (er moet voor worden gezorgd dat de dieren elke vermijdbare
opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard) worden toegepast.
48
V. Vacuümcel
De dieren worden in een luchtdichte cel geplaatst waar door een sterke elektrische pomp snel
een vacuüm wordt gecreëerd. De onderdruk wordt gehandhaafd tot de dieren dood zijn.
(Deze methode wordt gebruikt voor het doden zonder verbloeden van soorten gekweekt
wild, zoals kwartels, patrijzen en fazanten bestemd voor menselijke consumptie).
Fenobarbital is een slaapmiddel dat via het drinkwater toegediend kan worden (80 mg
Fenobarbital in 55 ml drinkwater; dood na 4 uren). Deze methode is vooral geschikt voor
kleine aantallen vogels / pluimvee.
Algemene principes
· De ruimings- en nazorgteams vertrekken vanaf het schoone gedeelte van het gedeelte van
de afdeling Ruiming en Nazorg. De niet gebruikte materialen worden ook weer op dit punt
ingeleverd.
· Bij het ruimen van bedrijven wordt voorkeur gegeven worden aan vaste ploegen. Deze
ploegen worden alleen maar ingezet voor het doden en afvoeren van dieren.
· Het vanaf een besmet bedrijf afvoeren van levende dieren ter destructie is niet toegestaan.
Het doden van deze dieren dient op het bedrijf te gebeuren. De afvoer van de kadavers
vindt vervolgens plaats met geheel gesloten vrachtauto's van een destructiebedrijf.
· Een ruimingsteam bestaat uit één RVV-dierenarts, twee RVV-medewerkers, personeel van
de ontsmetter, personeel van Fa. DEGESCH voor het doden met HCN, chauffeur van de
destructie-vrachtauto en variërende aantallen hulppersoneel voor het vangen en ruimen
van gedode dieren afhankelijk van de grootte van het bestand.
· Kleine groepen vogels, vogels die niet in gesloten ruimten verblijven (voor het doden met
HCN) worden door middel van een injectie (T61) gedood. Voor het euthanaseren van een
grote groep vogels/pluimvee in gesloten ruimten, wordt gebruik gemaakt van HCN.
Andere methoden van doden kunnen overwogen worden.
· In afwijking van de richtlijn 92/40/EG wordt preventief geruimd bij bedrijven met een
positieve uitslag van de PCR.
· Alle te ruimen bedrijven worden zo snel mogelijk geruimd, en wel:
- besmette bedrijven binnen 24 uur na besmetverklaring en
- preventief te ruimen bedrijven binnen vier dagen na de besmetverklaring van het
,,haard-bedrijf,,.
· Er kan echter pas begonnen worden met de ruiming nadat:
- het taxatierapport door zowel de veehouder, de taxateur en de RVV-medewerker is
getekend dan wel de hertaxatie is uitgevoerd; bij hoge uitzondering kan hier door de
crisisleiding van afgeweken worden;
- de tracering is uitgevoerd; dit wil zeggen: al het benodigde materiaal voor de
diagnostische onderzoeken is verzameld en de traceringsbezoeken door de afdeling
tracering en de AID zijn afgelegd.
· Tijdens het ruimen ziet de RVV-dierenarts er op toe dat het dierenwelzijn niet in het
gedrang komt.
· Tijdens de taxatie, de ruiming en de nazorgactiviteiten worden de gestelde hygiëneregels
zoals vermeld in het hygiëneprotocol strikt nageleefd. Hierbij moeten ook de aanvullende
hygiënemaatregelen in de werkinstructie ruimen nageleefd worden.
· De destructiewagens worden verzegeld door de RVV-dierenarts.
· De voorlopige ontsmetting wordt direct aansluitend na de ruiming uitgevoerd conform de
instructie reinigen en ontsmetten bedrijven.
· Het gebruikte ontsmettingsmiddel moet ten minste 24 uur op het behandelde oppervlak
aanwezig blijven.
· De definitieve reiniging en ontsmetting bestaat uit twee delen. Na afloop van de
voorlopige ontsmetting wordt eerst deel 1 van de definitieve reiniging en ontsmetting
(conform de instructie reinigen en ontsmetten bedrijven) uitgevoerd. De stallen worden
gereinigd.
49
Het resultaat van de reiniging wordt door een RVV-medewerker (nazorgteam)
gecontroleerd.
Is het resultaat van de reiniging voldoende dan wordt een ontsmetting uitgevoerd.
· Zeven dagen na deel 1 van de definitieve reiniging en ontsmetting wordt deel 2 uitgevoerd
(deel 2 van de definitieve R&O wordt volgens hetzelfde principe uitgevoerd als deel 1).
· Een nazorgteam bestaat uit één RVV-medewerker.
· Alle formulieren worden volledig ingevuld door de verantwoordelijke RVV medewerker ter
plaatse.
· Alle formulieren worden voorzien van naam, datum en handtekening van de invuller.
· Alle formulieren die in de bedrijfsdossiers opgeborgen worden of die voor verdere
afwikkeling de afdeling verlaten, worden eerst intern door de administratie van de
afdeling ruiming gecontroleerd.
· De overgenomen, niet te ontsmetten materialen worden verpakt in verzegelde vaten of
containers. De Unit bedrijfsbezoeken plant in overleg met de planner van de
vuilverbrander de afvoer van de vaten naar een vuilverbrandingsinstallatie.
· De ongediertebestrijding geschiedt overeenkomstig de instructie reinigen en ontsmetten
en ongediertebestrijding geruimd bedrijf.
· Honden, katten en andere niet voor AI vatbare dieren worden binnengehouden tot alle
R&O werkzaamheden zijn uitgevoerd.
· Honden worden tot alle R&O werkzaamheden zijn uitgevoerd uitsluitend buiten het
bedrijfterrein uitgelaten.
Meldingen/opdrachten tot ruimen
De crisismanager RVV geeft aan het hoofd afdeling Ruiming de opdracht tot het ruimen van
een te ruimen bedrijf. Tevens geeft de crisimanager RVV opdracht aan de afdeling Tracering
en de afdeling Taxatie om de afdeling Ruiming over het te ruimen bedrijf te informeeren.
Direct daarop aansluitend faxt de afdeling Tracering: het formulier AI 01, het
bedrijfsinformatierapport en de plattegrond met aantallen per rubriek. De afdeling Tracering
faxt de lijst met preventief te ruimen bedrijven naar de afdeling Ruiming zodra deze is
geaccordeerd door de Directeur RVV. Aansluitend volgen de gecontroleerde aantallen
(administratieve controle op het bedrijf en controle op overeenstemming met schatting over
aantal aanwezige dieren) van de screeningen met de daarbij behorende plattegronden. De
afdeling taxatie levert een kopie van de taxatieformulieren met hierop onder andere de
aantallen aanwezige dieren aan de afdeling Ruiming.
De unit Bedrijfsbezoeken van de afdeling Ruiming zorgt ervoor dat de ruimingsploeg op de
hoogte wordt gebracht van de ruiming en dat de ruimingsploeg op het juiste moment
aanwezig is.
Afhankelijk van de methode van het doden legt de unit Bedrijfsbezoeken in overleg met
uitvoerende bedrijven die het doden uitvoeren het volgende van tevoren vast:
- de grootte van de ruimingsploeg;
- de werkzaamheden van de ruimingsploeg.
In het geval van het doden van dieren door HCN neemt de unit Bedrijfsbezoeken zo spoedig
mogelijk contact op met Firma DEGESCH:
DEGESCH BENELUX
Europalaan 54
5042 ZT Tilburg
Postbus 1186
5004 BD Tilburg
50
Telefoon: 013-463 54 70
Telefax:013-467 51 70
Contactpersonen van Firma DEGESCH:
Dhr. J.N. van Schalkwijk
Telefoon: Privé 013-467 64 53
Mw. A.J. Borkent Bartelds
Telefoon: Privé 013-463 63 47
In overleg met Firma DEGESCH worden de grootte van de ruimingsploeg en de
werkzaamheden en het in te zetten personeel vooraf vastgesteld. Indien bij de RVV geen
geschikt personeel voorhanden is, kunnen professionele servicebedrijven uit de
pluimveesector (vang- en laadploegen) worden ingeschakeld.
Het ruimingsteam kan en mag pas op pad zodra er een taxatieformulier met plattegrond
aanwezig is. Dit geldt niet indien de ruiming direct aansluitend aan de taxatie geschiedt.
Indien de medewerkers van de afdeling Tracering op te onderzoeken bedrijven verdachte
symptomen van AI tegenkomen, geeft de afdeling Tracering dit door aan de afdelingen
Ruiming en Taxatie over deze bedrijven. Deze bedrijven worden met voorrang geruimd.
De veldmedewerkers van de ruimingsteams dragen er zorg voor dat overeenkomstig de
werkinstructie ,,Ruiming,, de bedrijven worden geruimd. Om de werkzaamheden snel en
efficiënt te laten verlopen en het besmettingsgevaar zo gering mogelijk te houden is het van
groot belang dat een vaste groep medewerkers de ruimingen verricht. Er wordt gelet op de
herkomst van de medewerkers. Gevraagd wordt of zij komen op bedrijven waar gevoelige
dieren voor AI zijn gehuisvest. Is dit het geval, dan mogen zij niet deelnemen aan
werkzaamheden voor de afdeling Ruiming.
De medewerkers die bedrijven hebben bezocht met verdachte of besmette dieren, mogen
gedurende minimaal 24 uur niet op bedrijven komen waar gevoelige diersoorten zijn
gehuisvest (met uitzondering uiteraard van de te ruimen bedrijven). Het aantal uren van 24
kan verlengd worden naar 48 of 72 uur. De periode hangt af van de virusstam. Na overleg met
ID-Lelystad kan vastgesteld worden hoelang de perriode moet duren.
Het is van groot belang dat er door de administratie van de afdeling Ruiming een goede
interne controle geschiedt op:
· de volledigheid van de ingevulde formulieren;
· de invoer van de data in Diezies;
· de opbouw van de dossiers;
· overeenkomst aantallen/gewichten.
Deze controles dragen er toe bij dat de betrouwbaarheid van geproduceerde overzichten
aanzienlijk wordt vergroot. Dit betekent wel dat de administratie vanaf het begin goed bezet
moet zijn. Het hoofd van de afdeling Ruiming is verantwoordelijk voor de juiste
bezettingsgraad van het aantal medewerkers op de afdeling.
De destructiewagens en de transportwagens van het veevoer worden bij de destructor onder
toezicht van de RVV vol en leeg gewogen. Het verder ingevulde formulier 402704 wordt,
samen met de weegbon, naar de afdeling Ruiming opgestuurd. Geconstateerde verschillen
moeten worden verklaard.
Van deze controles wordt een verslag gemaakt. In dit verslag worden tenminste vermeld:
naam, adres, woonplaats, UBN, taxatiedatum, ruimdatum, de geconstateerde aantallen op de
momenten van taxatie en ruiming, de geschatte en geconstateerde gewichten ten tijde van
de taxatie en de ruiming, de conclusie van het hoofd ruiming of deze gegevens met elkaar in
overeenstemming zijn, of er verschillen zijn geconstateerd en of deze verschillen verklaard
kunnen worden. Dit verslag wordt toegevoegd aan het bedrijfsdossier. Bij geconstateerde
verschillen, al dan niet verklaard, gaat een kopie van dit verslag naar de Crisismanager.
De controle van het aantal gevoelige dieren is van groot belang, maar levert bij vogels /
pluimvee problemen op. Het is niet mogelijk om pluimvee (soms tienduizenden in een stal)
exact te tellen of ieder dier te wegen. Voor personen met veel ervaring in de pluimveesector
is het wel mogelijk een grove schatting te maken. Bij kleine aantallen vogels /pluimvee
(hobby) zal het eventueel nog mogelijk zijn exact te tellen. Daarom wordt de administratie
van het bedrijf nauwkeurig gecontrolleerd door de taxateur en de medewerker RVV (in- en
uitslagregister, voerbonnen, afleverbonnen van slachterijen, enz.) en deze worden met
gegevens aangeleverd door PVE vergeleken (KIP computersysteem -> opzetdatum, aantal
dieren opgave broederij).
Er moet overeenstemming zijn tussen de aantallen vastgesteld tijdens het eerste
verdenkingsbezoek, de tracering, taxatie en de aantallen / gewicht vastgesteld tijdens de
ruiming. Geconstateerde verschillen moeten direct worden verklaard door de betreffende
pluimveehouder.
Het zwaartepunt van de controle van het aantal / gewicht gevoelige dieren ligt bij de
administratieve controle van het bedrijf.
Controle
Het hoofd Ruiming controleert steekproefsgewijs het gehele traject van de werkzaamheden.
De resultaten van deze controles worden schriftelijk vastgelegd. Het hoofd Ruiming kan deze
controles ook door anderen laten uitvoeren maar blijft verantwoordelijk voor de controles.
Tevens worden de werkzaamheden periodiek gecontroleerd door de afdeling
Kwaliteitsmanagement.
Accorderen facturen
De bedrijven die in het kader van het ruimen van bedrijven werkzaamheden voor de RVV
verrichten, vermelden op de facturen:
· naw-gegevens (naam, adres en woonplaats) van het geruimde bedrijf;
· UBN van het geruimde bedrijf;
· type ruiming;
· urenstaat;
· prestatieverklaring;
· kostenspecificatie.
Deze facturen worden voor akkoord (de prestatie is geleverd) getekend door het hoofd van
de afdeling Ruiming. Alvorens hij/zij tekent, heeft een medewerker van de administratie
gecontroleerd of de gefactureerde prestatie inderdaad is geleverd. De administratie houdt bij
welke facturen wel en niet geaccordeerd zijn.
Gescheiden ophalen van huisvuil
Het huisvuil van verdachte en besmette bedrijven wordt gescheiden opgehaald van de niet
verdachte bedrijven. Het huisvuil van de verdachte en besmette bedrijven dient naar de
vuilverbranding gebracht te worden.
52
De afdeling Tracering zorgt er voor dat de recente lijst met verdachte en besmette bedrijven
bij de vuilophaaldienst terechtkomt.
Indien op geruimde bedrijven een grote hoeveelheid ,,huisvuil,, aanwezig is, kan de
vuilophaaldienst ter plaatse een container stationeren. Dit kan middels een opdracht van de
RVV aan het bedrijf waar een raamcontract mee is afgesloten door de afdeling FA
(middelenbeheer). In deze container kunnen echter niet alle materialen geladen worden. De
volgende afvalstoffen mogen niet geladen worden:
· asbest;
· golfplaten;
· puin;
· ijzer;
· chemisch afval (zoals accu's, verfresten en batterijen);
· TL-balken.
De pluimveehouder dient een verklaring te tekenen dat deze materialen niet in de container
zitten. Worden de hierboven genoemde voorwerpen toch in de containers gevonden, worden
hier bij de vuilverbranding foto's van gemaakt en is de veehouder verantwoordelijk voor de
kosten van de verbranding.
Mest, strooisel en voederresten
Mest, strooisel en voederresten moeten zodanig worden behandeld dat het virus wordt
gedood. Hierbij moet ten minste één van de volgende methoden worden gebruikt:
· Mest, strooisel en voederresten kunnen worden verzameld tot een mestvaalt en
besproeid worden met een toegelaten ontsmettingsmiddel (b.v. ongeblust kalk) De
mestvaalt wordt afgedekt met landbouwplastic en dient tot tenminste 42 dagen na de
definitieve ontsmetting opgeslagen te blijven.
· Drijfmest wordt besproeid met 0,5 liter 2% natronloog per m2 en blijft opgeslagen op het
bedrijf tot tenminste 42 dagen na de definitieve ontsmetting. Een gesloten kuil blijft op
het bedrijf aanwezig en blijft gesloten. Een open kuil wordt in zijn geheel afgevoerd.
· Mest, strooisel en voederresten worden verbrand of behandeld met stoom van tenminste
70º Celsius.
· Bij gecombineerde bedrijven pluimvee/varkens wordt ook de varkensmest, -strooisel en
voederresten op één van de bovengenoemde methodes behandeld, indien er AI-virus bij
varkens op het bedrijf is aangetont.
Voortgangscontrole definitieve ontsmettingen
De veehouders, waarvan na twee weken nog geen schoonmeldingen zijn ontvangen, worden
gebeld door de unit Nazorg. Tijdens dit gesprek wordt gevraagd naar de
schoonmaakactiviteiten. Tegelijkertijd kan gewezen worden op de mogelijke consequenties
van het niet schoonmaken. In dat geval geeft de RVV, op kosten van de veehouder, een
extern bedrijf opdracht de stallen te reinigen. Alle reinigingswerkzaamheden worden door de
pluimveehouder / eigenaar zelf uitgevoerd of door een R&O-bedrijf onder zijn
verantwoording. Alle ontsmettingswerkzaamheden worden door een R&O-bedrijf uitgevoerd
in opdracht van de RVV.
Uitvoering werkzaamheden ontsmetters, ongediertebestrijders, douchewagenleveranciers en
destructors
De wijze waarop de ontsmetters, de ongediertebestrijders, de douchewagenleveranciers en
de destructors hun werkzaamheden verrichten, leggen zij zelf vast in protocollen. De
desbetreffende bedrijven ontvangen voor het opstellen van een protocol van de RVV, afdeling
Ruiming / Nazorg een instructie waarin beschreven is welke onderwerpen in een protocol
verplicht beschreven moeten zijn. Het hoofd van de afdeling Ruiming beoordeelt of deze
protocollen juist en volledig zijn. De Crisismanager accordeert vervolgens deze protocollen.
Het hoofd van de afdeling Ruiming draagt er zorg voor dat er gecontroleerd wordt dat de
ontsmetters, de ongediertebestrijders, de douchewagenleveranciers en de destructors
overeenkomstig de door de Crisismanager geaccordeerde protocollen werken.
Na inventarisatie en taxatie van al het materiaal (d.w.z. het opgeslagen pluimveevlees, de
gevallen weefselresten, afvallen en al het vlees waarvan niet met zekerheid is vast te stellen
dat het niet met het besmette koppel in contact is geweest) dat conform het hoofdstuk
taxeren getaxeerd is, wordt afgevoerd naar de destructor. De keuringsdierenarts ziet er op
toe, dat de hele slachterij wordt gereinigd en gedesinfecteerd. De keuringsdierenarts stelt
tevens een conceptrapportage op over het verloop van de activiteiten en biedt deze aan de
kringdirecteur aan. De kringdirecteur stelt het rapport vast na eventuele toevoegingen over
zijn activiteiten (indien van toepassing). Het vastgestelde rapport wordt verzonden naar het
hoofd van de afdeling Ruimen. Het rapport wordt opgeslagen in het bedrijfsdossier.
Alle delen van het bedrijfsterrein, de gebouwen, erven en apparatuur (incl. voertuigen) enz.,
waar pluimvee was gehuisvest of die tijdens het slachten, de opslag en verwerking door de
verdachte koppel mogelijk zijn verontreinigd, worden grondig besproeien met een toegelaten
ontsmettingsmiddel.
· Definitieve reiniging en ontsmetting
Nadat de karkassen, de gevallen dierlijke weefselresten, het gemorste bloed, etc. naar het
destructiebedrijf zijn afgevoerd, worden alle oppervlakken van de koel- en vriescellen, aan- en
afvoergangen en alle andere ruimten waarmee het pluimvee(vlees) etc. in aanraking is
geweest besproeid met een toegelaten ontsmettingsmiddel, overeenkomstig de voorlopige
ontsmetting.
Alle genoemde oppervlakken worden, nadat het ontsmettingsmiddel heeft kunnen inwerken
(volgens gebruiksaanwijzing), met warm water en een ontvettingsmiddel grondig gereinigd
en ontvet en daarna nagespoeld.
Hierna moeten alle oppervlakken nogmaals besproeid worden met een toegelaten
ontsmettingsmiddel (zie bijlage: ontsmettingsmiddelen dierziektenbestrijding AI / NCD) en
vervolgens goed afgespoeld worden met warm water.
54
8.3 Taken
Organogram
Hoofd
Afdeling
Veld- Veld- Veld- R&O Afval
werkteam werkteam werkteam
· Rapporteert aan de Crisismanager.
· Regelt bemensing onderafdeling planning.
· Regelt bemensing onderafdeling administratie.
· Houdt voor iedere medewerker de bevoegdhedenmatrix bij en geeft iedere wijziging
daarvan door aan de Chef de Bureau.
· Regelt een opslagruimte voor de benodigde materialen in het RCC in overleg met het
magazijnbeheer.
· Legt contacten met de, reeds bekende, leveranciers van diensten en goederen, te weten:
* bedrijven voor het doden van dieren;
* de Firma DEGESCH voor het doden van dieren met HCN;
ontsmetter(s);
ongediertebestrijder(s);
douchewagenleverancier();
laad- en vangploegen voor vogels / pluimvee;
vervoerders van veevoer;
het bedrijf dat zorgt voor de afvoer van het huisvuil, mest en het chemische afval.
· Maakt in overleg met de unit Bedrijfsbezoeken van de afdeling Ruiming dagelijks een
strategisch (tijds)-plan voor het ruimen van verschillende bedrijven, de unit
Bedrijfsbezoeken voert vervolgens dit plan uit.
· Overlegt met de destructor over de afvoer van destructiemateriaal en de kadavers en de
beschikbare destructiecapaciteit.
· Overlegt met de RVV te Son en/of Bergum over de aanvoer van het destructiemateriaal /
de kadavers.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
· Overlegt met het bedrijf dat zorgt voor de afvoer en de vernietiging (verbranding) van het
huisvuil en het chemische afval.
· Overlegt met Fa. DEGESCH over het doden van de dieren met HCN.
· Overlegt met andere bedrijven over het doden van dieren.
· Zorgt voor een sluitend in- en uitslag register van T61.
· Regelt briefing en debriefing van ruimingsteams en nazorgteams.
· Overlegt met de overige afdelingen.
· Bewaakt de ,,raakvlakken" met de aangrenzende afdelingen, met name op het gebied van
de aantallen dieren, derhalve zijn de afdelingen Tracering, Screening en Taxatie enerzijds
en de chef de bureau anderzijds hierbij betrokken.
· Beoordeelt accountantsrapportages en voorziet deze na akkoord van een paraaf.
· Verzorgt het invoeren van de data met de daarbij behorende interne controle.
· Beheert en bewaakt de (volledigheid van de) dossiers en het archief.
· Draagt het originele dossier, zodra dit volledig is, over aan de afdeling Algemene
Administratie van de Crisisadministratie. Een kopie dossier blijft bij de afdeling Ruiming.
· Produceert overzichtslijsten van te bezoeken bedrijven en reeds bezochte bedrijven.
· Verzorgt de personeelsadministratie van de medewerkers.
· Houdt de in- en uitgaande post bij.
Unit Bedrijfsbezoeken:
· Regelt bemensing van de ruimingsteams en de nazorgteams met behulp van het hoofd
P&O en in overleg met het hoofd ruiming.
· Zorgt voor briefing en debriefing van veldmedewerkers:
1. houdt inschrijf/-aanwezigheidslijst van veldwerkteams bij;
2. introduceert briefing nieuwe veldwerkteams;
3. zorgt voor materiaaluitgifte aan veldmedewerkerteams en controleert materialen.
· Deelt de ruimingen in.
· Maakt een korte termijn planning per dag en geeft aanpassingen elke dag door aan de
afdeling middelenbeheer/ inkoop en personele zaken.
· Brengt alle deelnemers aan de ruimingswerkzaamheden op de hoogte (middels
toezenden) van de gemaakte planning van de ruimingen.
· Plant het afvoeren van het veevoer.
· Plant, indien noodzakelijk, de afvoer van mest, stooisel en voer.
· Plant het afvoeren van grote hoeveelheden ,,huisvuil" met behulp van containers.
· Plant de definitieve ontsmetting.
· Plant de verschillende controles, te weten: de controles van de voorlopige ontsmetting en
de definitieve ontsmetting, de controle van de gereinigde stallen en de controle van het
stalverbod.
· Plant de afvoer van de kadavers en het ander destructiemateriaal.
· Plant de afvoer van huisvuil en chemisch afval.
Veldmedewerkers Ruiming:
· Tellen en rubriceren van de aanwezige gevoelige dieren volgens de ,,instructie tellen en
rubriceren van dieren".
· Vergelijken van deze gegevens met die in het taxatierapport. Indien de gegevens niet
overeenstemmen met het taxatierapport wordt de telling nogmaals uitgevoerd. Indien de
gegevens vervolgens weer niet kloppen, wordt dit doorgegeven aan het hoofd Ruiming
met vermelding van de reden van de afwijking, voor zover bekend. Het hoofd Ruiming
beslist na overleg met de Crisismanager wanneer de ruiming kan beginnen.
· Het doden van alle aanwezige gevoelige dieren middels het euthanaticum T61 of een
andere in overleg bepaalde methode. Ondersteunen van Fa. DEGESCH bij het doden van
grote groepen vogels / pluimvee door HCN. Ondersteunen van extern personeel van
andere bedrijven bij het doden door een andere methode.
· Toezicht houden op de veiligheidsaspecten en de dierenwelzijnsaspecten. Indien niet aan
één of beide aspecten wordt voldaan wordt het ruimen stopgezet tot er een situatie is
ontstaan dat wel aan de gestelde eisen wordt voldaan.
· Toezicht houden op het afvoeren van de gedode dieren.
· Het verzegelen van de destructiewagens door het aanbrengen van een zegel. Het
zegelnummer wordt op het begeleidende formulier (402704) vermeld. Een kopie van dit
formulier gaat in het bedrijfsdossier van het betreffende bedrijf.
· Afgeven van het formulier 402704: ,,Begeleidingsformulier voor afvoer van vee en/of
voorwerpen bestemd voor destructie".
· Toezicht houden op de uitvoering van de voorgeschreven hygiëneregels bedrijfsbezoek bij
betreding van het bedrijf door alle personen.
· Toezicht houden op de reiniging en ontsmetting van de gebruikte materialen en machines,
de wagens die het bedrijf betreden hebben en de voorlopige ontsmetting van de stallen
zoals beschreven in de werkinstructie ,,Ruimen" en de instructie ,,Reinigen en ontsmetten
bedrijven".
· Invullen van het formulier ,,verslag ruiming".
Nazorgteam:
· Controleren van de voorlopige ontsmetting.
· Controleren van het ,,stalverbod".
· Toezicht op het afvoeren van het veevoer.
· Afgeven van het formulier 402704: ,,Begeleidingsformulier voor afvoer van vee en/of
voorwerpen".
· Toezicht op het afvoeren van grote hoeveelheden ,,huisvuil".
· Controleren van de gereinigde stal.
· Controleren van de definitieve ontsmetting.
57
H9 Herbevolking
9.1 Inleiding
Nadat op een besmet of op een preventief geruimd bedrijf de officiële (definitieve) reinigings-
en ontsmettingswerkzaamheden zijn uitgevoerd, mag vanaf 21 dagen daarna opnieuw
pluimvee worden toegelaten. Het bedrijf zal onder controle blijven van de RVV totdat
herbevolking is voltooid. Het tijdstip voor het vrij geven van een bepaald gebied is mede
afhankelijk van de uitslagen van het epizootiologisch onderzoek.
Doel
Het voorkomen van een herinfectie op het geruimde bedrijf.
Richtlijn 92/40/EEG
Art. 4, lid 1 De Lid-Staten zien erop toe dat, wanneer er zich op een bedrijf van aviaire
influenza verdacht pluimvee bevindt, er onverwijld voor zorgt dat een officieel
onderzoek wordt ingesteld om na te gaan of deze ziekte al dan niet aanwezig
is, waarbij hij er met name voor moet zorgen dat de nodige monsters voor
laboratoriumonderzoek worden genomen.
Art. 4, lid 2 Zodra van het vermoeden van besmetting aangifte is gedaan laat de bevoegde
autoriteit het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en eist zij met name dat:
a) voor alle categorieën pluimvee op het bedrijf per categorie wordt
opgetekend hoeveel dieren zijn gestorven, hoeveel dieren klinische
symptomen vertonen en hoeveel dieren geen symptomen vertonen: deze
optekening moet worden bijgewerkt om rekening te houden met het
pluimvee dat in de periode dat het vermoeden bestaat, geboren dan wel
gestorven is; deze gegevens moeten worden bijgewerkt en desgevraagd
overgelegd en kunnen bij elk inspectiebezoek worden gecontroleerd;
b) alle pluimvee op het bedrijf wordt geïsoleerd in de lokalen waarin het
gehuisvest of op een andere daarvoor geschikte plaat, en geen contact
heeft met andere vogels;
c) geen pluimvee op het bedrijf wordt binnengebracht of van het bedrijf
wordt afgevoerd;
d) behoudens toestemming van de officiële dierenarts,
- elke verplaatsing van personen, van andere dieren en van voertuigen van
en naar het bedrijf wordt verboden,
- het afvoeren uit het bedrijf van vlees of kadavers van pluimvee, van
diervoeders, materiaal, afval, uitwerpsel, stromest of andere objecten
waardoor het virus van aviaire influenza kan worden overgedragen,
wordt verboden;
e) geen eieren van het bedrijf worden afgevoerd, met uitzondering van
eieren die rechtstreeks worden gezonden naar een erkende inrichting
voor de vervaardiging en / of de behandeling van eiprodukten
overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 1, van Richtlijn 89/437/EEG
(7), en die vervoerd worden overeenkomstig een door de bevoegde
instantie verleende vergunning. Deze vergunning moet voldoen aan de
voorschriften van bijlage I;
f) wordt gezorgd voor de nodige ontsmettingsvoorzieningen bij de in- en
uitgangen van de gebouwen waar het pluimvee is gehuisvest, en van het
bedrijf zelf;
g) een epizooetiologisch onderzoek wordt verricht overeenkomstig artikel 7.
Artikel 4, lid 3 Totdat de in lid 2 genoemde officiële maatregelen zijn vastgesteld, doet de
eigenaar of houder van pluimvee waarbij de aanwezigheid van de ziekte
wordt vermoed, alles wat redelijkerwijze mogelijk is om aan het bepaalde in
lid 2, met uitzondering van punt g), te voldoen.
Artikel 4, lid 4 De bevoegde autoriteit kan alle in lid 2 genoemde maatregelen ook doen
gelden voor andere bedrijven, wanneer in verband met de ligging ervan, de
plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de ziekte
vermoedelijk aanwezig is, verontreiniging moet worden gevreesd.
Artikel 4, lid 5 De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen worden pas opgeheven wanneer
de officiële dierenarts de vermoedelijke aanwezigheid van aviaire influenza
heeft weerlegd.
Artikel 5, lid 1 Zodra de aanwezigheid van aviaire influenza op een bedrijf officieel is
bevestigd, zien de Lid-Staten erop toe dat de bevoegde autoriteit eist dat
behalve de in artikel 4, lid 2, genoemde maatregelen, ook de volgende
maatregelen worden getroffen:
a) alle op het bedrijf aanwezige pluimvee moet onmiddellijk ter plaatse
worden afgemaakt. Alle gestorven dieren, alle afgemaakte dieren en alle
eieren op het bedrijf moeten worden vernietigd. Bij het afmaken en
vernietigen moet verspreiding van de ziekte zoveel mogelijk worden
voorkomen;
b) alle stoffen of afvallen, met name voeder, strooisel en mest, die mogelijk
zijn verontreinigd, moeten worden vernietigd of worden behandeld; deze
behandeling, die moet worden uitgevoerd overeenkomstig de instructies
van de officiële dierenarts, moet garanderen dat het eventueel aanwezige
virus van aviaire influenza wordt vernietigd;
c) wanneer pluimvee tijdens de vermoedelijke incubatieperiode van de
ziekte is geslacht, moet het vlees daarvan zoveel mogelijk worden
opgespoord en vernietigd;
d) broedeieren die gedurende de vermoedelijke incubatietijd van de ziekte
van het bedrijf zij afgevoerd, moeten worden opgespoord en vernietigd;
als die eieren reeds zijn uitgekomen, moet het betrokken pluimvee onder
officieel toezicht worden geplaatst; consumptie-eieren die gedurende de
vermoedelijke incubatieperiode van de ziekte zijn gelegd en die reeds zijn
afgevoerd, moeten voor zover mogelijk worden opgespoord en
vernietigd, tenzij voordien afdoende zijn ontsmet.
e) na uitvoering van de onder a) en b) genoemde werkzaamheden,
moeten de gebouwen waar het betrokken pluimvee is gehuisvest,
alsmede de omgeving daarvan, de gebruikte vervoermiddelen en al het
andere materieel dat kan zijnverontreinigd, worden schoongemaakt en
ontsmet overeenkomstig artikel 11;f) na uitvoering van de onder e)
genoemde werkzaamheden, moet een leegstand van ten minste 21 dagen
in acht worden genomen voordat weer pluimvee op het bedrijf wordt
binnengebracht;
g) er moet een epizooetiologisch onderzoek worden verricht
overeenkomstig artikel 7.
Artikel 5, lid 2 De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 genoemde maatregelen ook doen
gelden voor andere bedrijven wanneer in verband met de ligging daarvan,
de plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de aanwezigheid
van de ziekte is bevestigd, mogelijk besmetting mogelijk besmetting moet
worden gevreesd.
59
GWWD:
Art. 86, lid 3 Aan de toekenning van een tegemoetkoming kunnen door Onze Minister
voorwaarden worden verbonden welke betrekking kunnen hebben op:
a. de inrichting van het bedrijf;
b. de hygiëne van het bedrijf;
c. de herbevolking van het bedrijf;
d. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts of de begeleiding vanwege de
stichting als bedoeld in artikel 82;
e. op het bedrijf te nemen preventieve maatregelen;
en voor zover, de eigenaar niet bedrijfsmatig dieren houdt:
a. de inrichting van de verblijfsruimten voor dieren;
b. de hygiëne in de verblijfsruimten voor dieren
c. de herbevolking van de verblijfsruimten voor dieren
d. de te nemen preventieve maatregelen.
· De Minister (LNV) moet voor de herbevolking toestemming verlenen, waarbij hij
voorwaarden kan stellen. Hierbij kan b.v. gedacht worden aan voorwaarden omtrent het
aantal dieren dat bij de herbevolking wordt ingezet.
· De toestemming van de Minister moet tijdens het vervoer van het pluimvee naar het te
herbevolken bedrijf op het voertuig aanwezig zijn.
· Bij de regelingen betreffende herbevolking wordt onderscheid gemaakt tussen de
bedrijven waar besmetting is geconstateerd (ook geruimde bedrijven waar achteraf
besmetting geconstateerd is) en geruimde bedrijven waar achteraf is geconstateerd, dat
zij niet besmet waren.
A. Geruimde bedrijven die niet besmet bleken te zijn:
· Herbevolking kan plaats vinden zodra de verdachtstatus is opgeheven en zodra de
vervoersbeperkingen van het betreffende gebied zijn opgeheven.
· De herbevolking van een bedrijf vindt plaats, niet eerder dan 21 dagen nadat op een
besmet bedrijf of een preventief geruimd bedrijf de officiële (definitieve) reinigings- en
ontsmettingswerkzaamheden zijn uitgevoerd.
· Het resultaat van de officiële (definitieve) reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden
worden door middel van een test gecontroleerd (bij gebruik van natronloog de PH-test,
bij gebruik formalhyde de ? test). De hiervoor gebruikte test is afhankelijk van het
gebruikte desinfectiemiddel. Indien het resultaat positief is, kan herbevolken plaats
vinden. Indien het resultaat negatief is moet opnieuw een R&O plaats vinden. Het
resultaat hiervan wordt ook gecontroleerd.
· In onderling overleg tussen crisismanager, directeur RVV, CVO en ID-Lelystad kan besloten
worden vóór begin van het herbevolken steekproefsgewijs op een aantal bedrijven een
kleine aantal specifiek AI en NCD vrije kuikens te plaatsen om te toetsen of er nog NCD-
veldvirus aanwezig is (zogenoemde verklikkerdieren). Deze toets wordt als volgt
uitgevoerd: Per bedrijf worden ten vroegst 21 dagen na de definitieve R&O ca. 5 kuikens
(aantal door ID-Lelystad te bepalen) in de stal geplaatst. Deze kuikens worden 2 weken
lang iedere dag door een officiële dierenarts klinisch onderzoekt. Dieren met
ziekteverschijnselen of gestorven dieren worden op AI onderzocht door ID-Lelystad.
Gestorven of ziekte dieren worden meteen op de aanwezigheid van AI onderzocht. Zijn
na verloop van de twee weken nog alle dieren gezond, worden de dieren gedood en op
AI onderzocht.
60
Als er geen AI aangetoond kan worden zowel bij de gestorven en zieke als ook bij de
gezonde dieren kan met herbevolken op dit bedrijf begonnen worden.
· De bedrijfseigenaar/ dierhouder ontvangt een brief van het hoofd herbevolking waarin
het datum meegedeeld wordt van de schoonverklaring van zijn bedrijf en het datum
wanneer het bedrijf herbevolkt kan worden.
· De bedrijfseigenaar / dierhouder meldt voorafgaand aan het RCC, afdeling herbevolking
de datum van de geplande herbevolking van zijn bedrijf en het herkomstbedrijf van de
nieuwe dieren.
· De bedrijfseigenaar / dierhouder ontvangt van het hoofd herbevolking een brief waarmee
hij toestemming krijgt om met de procedure herbevolking op te starten onder
inachtneming van de in de brief beschreven voorwaarden.
· De bedrijfseigenaar / dierhouder vraagt schriftelijk bij het RCC, afdeling herbevolking
serologisch onderzoek van de dieren van het herkomstbedrijf aan.
· Het hoofd herbevolking geeft schriftelijk opdracht aan de kringdirecteur in wiens kring
het herkomstbedrijf van de dieren gelegen om bloedmonster voor serologisch onderzoek
door een RVV-dierenarts te laten nemen.
· Een RVV-dierenarts neemt op het herkomstbedrijf van de dieren steeksproefsgewijs per
stal 20 bloedmonster voor serologisch onderzoek op AI onder inachtneming van de
volgende werkinstructies:
- werkinstructie `Serologisch onderzoek herkomstbedrijf'
- werkinstructie `Monsterneming en identificatie pluimvee / vogels'
- werkinstructie `Hygiëneregels bij bedrijfsbezoeken'.
Tijdens het bezoek vult hij het verslag `Serologisch onderzoek bij oorsprongsbedrijven'
het monsterbegeleidingsformulier en de bloedtaplijst in.
· De volledig, juist en ondertekente formulieren en verslagen faxt en verzendt hij naar het
RCC, afdeling herbevolking.
· Indien de RVV-dierenarts tijdens het bezoek voor serologisch onderzoek van het
herkomstbedrijf klinische symptomen van AI constateerd, dan neemt hij direct telefonisch
contact op met het hoofd Herbevolking en het hoofd Tracering. De aanwezigheid van
klinische verschijnselen betekent dat het bedrijf daardoor automatisch verdacht wordt
verklaart.
Het hoofd Tracering geeft aan de meldende RVV-dierenarts meteen opdracht om
monsters voor onderzoek te nemen. Betreffend de monsterneming wordt gehandeld
volgens werkinstructie `Monsterneming en identificatie bij pluimvee/ vogels'.
· Indien het bedrijf met eendagkuikens herbevolkt wordt, worden de ouderdieren (soms
meer koppels) waarvan de broedeieren afstammen serologisch onderzocht. De
eendagkuikens van deze broedeieren worden op de broederij op het dag van uitkomst
klinisch onderzocht, waarbij ook op de percentage van dode of niet uitgekomen
broedeieren van deze partij eendagkuikens gelet wordt.
· De monsters worden voor onderzoek op AI naar het ID-Lelystad (Central Instituut
Dierziekten Controle i.o.) gezonden.
· Indien de uitslag van het onderzoek op AI negatief is ontvangt de pluimveehouder van
het hoofd afdeling herbevolking een brief waarmee hij toestemming krijgt om het
onderzochte pluimvee van het herkomstbedrijf naar zijn bedrijf te verplaatsen onder de
voorwaarde dat het pluimvee maximaal 24 uur voor transport door een dierenarts klinisch
onderzoekt wordt op AI en de uitslag van de klin. onderzoek negatief is
(toestemmingsbrief). De verplaatsing van het pluimvee van het herkomstbedrijf naar het
bedrijf dat herbevolkt wordt, moet binnen een periode van maximaal 3 dagen plaats
vinden na klinisch onderzoek.
· Het hoofd Herbevolking geeft aan de practicus van het herbevolkt bedrijf schriftelijk
opdracht voor de periode van drie weken na aankomst van de dieren op het bedrijf een
wekelijks klinische onderzoek uit te voeren.
61
· De practicus voert klinisch onderzoek van het pluimvee op het herbevolktbedrijf uit onder
inachtneming van de volgende werkinstructies:
- werkinstructie `Klinische inspectie'
- werkinstructie `Hygiëneregels bij bedrijfsbezoeken'
- werkinstructie `Tellen en rubriceren van pluimvee / vogels'
- werkinstructie `Herbevolking'.
Tijdens de klinische inspectie vult hij volgende formulieren in:
- formulier `Bedrijfsbezoek'
- verklaring dierenarts
De volledig, juist ingevulde en ondertekent formulieren faxt de practicus nog op dezelfde
dag naar het RCC, afdeling herbevolking.
· Indien de practicus tijdens de klinisch onderzoek een verdenking constateert neemt hij
direct telefonisch contact opneemt met het hoofd van de afdeling Tracering en vult het
formulier `Verdenking' in. De afdeling Tracering meldt deze verdenking aan het NCC en
stuurt een RVV-dierenarts voor onderzoek naar het bedrijf. Verder wordt gehandeld zoals
beschreven in `Het verdacht verklaren van bedrijven van AI' (zie module screening of
tracering).
· Het verslag / formulier wordt door de afdeling herbevolken gecontroleerd en in het
individuele bedrijfsdossier opgeborgen.
· De afdeling herbevolken van het RCC deelt aan de betreffende kringdirecteur de uitslag
van het klinisch onderzoek schriftelijk mee.
· De practicus van het herbevolkt bedrijf voert de wekelijkse klinische onderzoek op het
bedrijf uit en vult tijdens het bezoek het formulier `Klinische inspectie
bestemmingsbedrijf' in. Dit formulier faxt en verzend hij aan het RCC, afdeling
herbevolking.
· Het hoofd Herbevolking geeft aan de practicus van het herbevolkt bedrijf telefonisch en
schriftelijk opdracht samen met een RVV-medewerker aan het einde van de periode van
drie weken met klinische inspecties per stal bloedmonsters van 20 dieren voor
serologisch onderzoek te nemen onderinachtneming van de boven beschreven
werkinstructies. Tijdens de monsterneming vult hij de bovengenoemde formulieren in.
· De bloedmonsters worden voor serologisch onderzoek naar ID-Lelystad gezonden.
· Indien de uitslag van de bloedmonsters negatief is, ontvangt de bedrijfseigenaar /
dierhouder een brief (vrijstellingsbrief) waarin hem meegedeeld wordt dat het
serologisch onderzoek van de dieren van zijn bedrijf negatief is en het datum van het
opheffen van alle beperkenden maatregelen voor zijn bedrijf.
· Een kopie van deze vrijstellingsbrief wordt aan de kringdirecteur gezonden in wiens kring
het bedrijf gelegen. Tevens wordt een kopie van deze brief in het UBN-dossier van het
desbetreffende bedrijf opgeslagen.
· De administratieve medeweker afdeling Herbevolking slaat alle ontvangen of verzonden
brieven, formulieren en verslagen van het desbetreffende bedrijf in het UBN-bedrijf van
dit bedrijf op.
9.3 Taken
Crisismanager
· bepaalt welke gebieden vrijgegeven kunnen worden voor herbevolking, onder
inachtneming van de uitslagen van het epizoötiologische onderzoek en in overleg met ID-
Lelystad.
· bepaalt in overleg met ID-Lelystad het tijdstip voor het vrijgeven van gebieden voor
herbevolking.
62
Hoofd Herbevolking
· geeft leiding aan de afdeling herbevolking.
· rapporteert aan de crisismanager.
· zorgt voor personele bezetting:
- aantal mensen, scholing, autorisatie;
- toezicht op en sturing van de medewerkers.
· draagt zorg voor een duidelijke planning ten aanzien van de herbevolking.
· geeft opdracht voor een klinisch onderzoek van de nieuwe dieren op het herkomstbedrijf
door een RVV-dierenarts.
· voert overleg met andere afdelingen en binnen de eigen afdeling over:
- stand van zaken, knelpunten, activiteiten van de afdeling;
- aantal bedrijven dat herbevolkt wordt, aanbevelingen.
· zorgt voor het ontwikkelen en aanpassen van instructies/rapporten/programma's enz. in
overleg met de Chef de Bureau.
· past nieuw beleid in daar waar nodig.
· geeft het opheffen verdachtverklaring door aan de leiding / kringdirecteur.
· draagt zorg voor behandeling en afhandeling van ,,probleembedrijven".
· draagt bedrijven voor voor sanctionering bij het niet correct volgen van de
herbevolkingsprocedure.
· is verantwoordelijk voor het bijhouden en de bewaking van de dossiers.
· geeft opdracht tot monsterneming op het herkomstbedrijf.
· geeft opdracht voor het nemen van monsters op het herkomstbedrijf, aan de betreffende
kring.
· geeft opdracht aan de practicus van het bestemmingsbedrijf voor het uitvoeren van
wekelijkse klinische inspecties.
Medewerker herbevolken
· deelt het resultaat van de controle (uitslag test) na de definitieve R&O aan de dierhouder
telefonisch mee. Indien de onderzoeksuitslag positief is moet opnieuw een R&O
plaatsvinden. Dit wordt ook aan de dierhouder medegedeeld.
· bergt de onderzoeksuitslagen van de test na de definitieve R&O in het unieke
bedrijfsdossier op.
· beoordeelt de aanvraag tot herbevolken.
· geeft toestemming voor het transport van pluimvee van het herkomstbedrijf naar het
bestemmingsbedrijf.
· regelt een eventuele controle bij de afvoer of aanvoer van pluimvee bij de
pluimveehouder.
· controleert de voortgang van de onderzoeken.
· regelt de eindcontrole op het bedrijf dat herbevolkt wordt.
· zorgt voor de administratieve eindcontrole.
Veldmedewerkers
· houdt toezicht op de naleving van de instructies door de practicus tijdens de
monsterneming bloed voor serologisch onderzoek.
· vult de formulieren in en draagt zorg voor een volledige administratie.
· neemt bloedmonsters voor serologisch onderzoek van de nieuwe dieren op het
herkomstbedrijf.
63
H10 Noodvaccinatie
10.1 Inleiding
Bij een uitbraak van aviaire influenza moet het besmettingsgebied zo snel mogelijk ingedamd
worden om te voorkomen dat de besmetting met het virus zich verder uitbreidt. Wanneer de
beschikbare capaciteit van ruimen niet toereikend is om de bedrijven in het betreffende
gebied te ruimen kan besloten worden een noodvaccinatie uit te voeren. De dieren krijgen
dan een vaccin tegen het AI-virus ingespoten. Desalniettemin zullen ook de dieren die
gevaccineerd zijn geruimd worden wanneer daarvoor tijd en capaciteit beschikbaar is.
10.2 Algemene informatie
Doel
Door middel van vaccinatie rond een uitbraak de verdere verspreiding van het virus in te
dammen.
Juridisch kader
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD)
Art. 17, lid 1 Onze Minister kan hetzij voor geheel Nederland, hetzij voor bepaalde gedeelten
daarvan, bevelen dat dieren die door een besmettelijke dierziekte kunnen
worden aangetast, daartegen op een door hem te bepalen wijze
voorbehoedend worden behandeld, worden gemerkt, worden opgesloten of
aangelijnd, dan wel voor die dieren andere maatregelen bevelen ter
voorkoming van overbrenging van besmetting.
Art. 17, lid 2 Indien de besmettelijke dierziekte is aangewezen in overeenstemming met
Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Sport geeft Onze Minister de in
het eerste lid bedoelde bevelen in overeenstemming met Onze Minister van
Welzijn, Volksgezondheid en Sport.
Richtlijn 92/40/EEG
Art. 5, lid 2 De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 genoemde maatregelen ook doen gelden
voor andere bedrijven wanneer in verband met de liging daarvan, de plaatselijke
situatie of de contacten met het bedrijf waar de aanwezigheid van de ziekte is
bevestigd, mogelijke besmetting moet worden gevreesd.
Art. 16 Tegen aviaire influenza mag met behulp van een door de bevoegde autoriteit
goedgekeurd vaccin alleen worden ingeënt ter aanvulling van de
bestrijdingsmaatregelen die bij het uitbreken van de ziekte zijn getroffen, en
overeenkomstig de volgende bepalingen:
a) Het besluit om in te enten ter aanvulling van de bestaande
bestrijdingsmaatregelen wordt genomen door de Commissie in
samenwerking met de betrokken Lidstaat, volgens de procedure van artikel
21. Bij dat besluit dient met name rekening te worden gehouden met:
- de pluimveedichtheid in het betrokken gebied;
- de kenmerken en de samenstelling van het te gebruiken vaccin;
- de procedure die worden gevolgd bij het toezicht op de distributie, de
opslag en het gebruik van het vaccin;
- de soorten en categorieën pluimvee die worden ingeënt;
- de gebieden waar wordt ingeënt.
64
In afwijking van de eerste alinea mag het besluit om rondom de haard tot
noodvaccinatie over te gaan door de betrokken Lidstaat worden genomen
na kennisgeving aan de Commissie, mits de fundamentele belangen van de
Gemeenschap niet in het gedrang komen. Dit besluit wordt onverwijld,
volgens de procedure van artikel 21, aan een nieuw onderzoek onderworpen
in het kader van het Permanent Veterinair Comité.
b) Wanneer een Lidstaat, overeenkomstig punt a), toestemming krijgt om in
een beperkt deel van zijn grondgebied noodvaccinatie toe te passen, heeft
dat geen effect op de status van de rest van het grondgebied, op
voorwaarde dat de ingeënte dieren niet worden verplaatst gedurende een
periode die volgens de procedure van artikel 21 wordt vastgelegd.
Art. 21, lid 1 In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven
procedure, leidt de voorzitter van het Permanent Veterinair Comité, hierna
,,Comité" genoemd, deze procedure hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek
van de vertegenwoordiger van een Lidstaat, onverwijld in bij het Comité.
Art. 21, lid 2 De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van
de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit onderwerp
binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de
urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van
stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de
aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Comissie dient te
nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de
vertegenwoordigers van de Lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd
artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
Art. 21, lid 3 a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in
overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het
advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de
Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen
maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van
stemmen.
Indien de Raad na verloop van drie maanden na indiening van het voorstel bij de
Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de
Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid
van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.
· De minister van LNV kan besluiten tot het uitvoeren van een noodvaccinatie om
verspreiding van het virus tegen te gaan. Het voorstel tot noodvaccinatie moet door de
EG goedgekeurd worden.
· Het besluit tot het uitvoeren van een noodvaccinatie wordt door de RVV directeur
meegedeeld aan het hoofd Vaccinatie.
· De leiding en uitvoering van de vaccinatie is in handen van het hoofd Vaccinatie. In of
nabij het te vaccineren gebied wordt een Regionaal vaccinatiecentrum ingericht. Het
Regionaal vaccinatiecentrum wordt geleid door het hoofd Regionaal vaccinatiecentrum.
· Het hoofd Vaccinatie deelt aan het hoofd Facilitaire aangelegenheden de soort en
hoeveelheid benodigd vaccin en ander materiaal mee.
· Het hoofd Facilitaire aangelegenheden zorgt voor de levering van het benodigde vaccin
en ander voor de vaccinatie benodigde materiaal.
· Noodvaccinatie mag uitsluitend worden uitgevoerd indien het preventief doden van
dieren van gevoelige soorten om een van de onderstaande redenen moet worden
uitgesteld voor een periode die waarschijnlijk langer is dan de periode die nodig is om
virusverspreiding effectief tegen te gaan door immunisatie. (Juridisch kader:
Beperkingen inzake de capaciteit om dieren te doden overeenkomstig Richtlijn
93/119/EEG en om de gedode dieren te vernietigen overeenkomstig artikel 5, lid 2 van
Richtlijn 92/40/EEG.)
· Een vaccinatieteam bestaat uit:
- één dierenarts,
- meer hulpkrachten:
- meer personen van een inentploeg (serviceploeg voor pluimvee), die
onder aanleiding en toezicht van de dierenarts vaccineren (aantal is
afhankelijk van de grootte van de te vaccineren koppel)
- één administratieve medewerker;
- meer vanger (aantal is afhankelijk van de grootte van de te vaccineren
koppel; de voorkeur wordt hier aan de inzet van ervaren vangploegen
gegeven),
- meer merker (aantal is afhankelijk van de grootte van de te vaccineren
koppel en de toegepaste methode van het merken).
· De dierenarts is hoofd van het vaccinatieteam en als zodanig verantwoordelijk voor een
correcte uitvoering van de vaccinatie en rapportage van de opgedragen
werkzaamheden.
· Alleen de dierenarts is bevoegd noodvaccinaties uit te voeren. Gezien de grote
aantallen dieren in pluimveekoppels is het hiervan afwijkend wel toegestaan dat
personen van een inentploeg (service ploeg voor pluimvee= niet dierenartsen) de
vaccinaties uitvoeren onder leiding en toezicht van de dierenarts. De dierenarts blijft in
dit geval eindverantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de vaccinatie.
·De dieren worden subcutaan (s.c.) of intramusculair (i.m.) gevaccineerd met een
geïnactiveerd vaccin (olie-emulsie).
· Er wordt gevaccineerd op afroep en aangeven van de directeur RVV. Er wordt van
uitgegaan dat alle gevoelige dieren in het noodvaccinatiegebied binnen een periode
van 24 tot 48 uur gevaccineerd.
· Indien een dier verdacht is van AI wordt er geen noodvaccinatie uitgevoerd maar dan
wordt door de dierenarts gelijk het RCC, afdeling Tracering gebeld. Het vaccinatieteam
verlaat het bedrijf niet.
· Er kan pas worden gevaccineerd indien de tracering is uitgevoerd. Dit wil zeggen dat al
het benodigde materiaal voor de diagnostische onderzoeken is verzameld en de
traceringsonderzoek heeft plaatsgevonden. Het vaccinatieteam voert in dit geval voor
het vaccineren het traceringsonderzoek en de monsterneming uit.
· Tijdens het vaccineren worden de gestelde hygiëneregels zoals vermeld in het
hygiëneprotocol strikt nageleefd. Hierbij worden ook de aanvullende
hygiënemaatregelen in de werkinstructie noodvaccinatie nageleefd.
· De verantwoordelijke dierenarts vult alle formulieren volledig in en ondertekend deze ter
plaatse.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
10.3 Taken
Hoofd vaccinatie
Hoofd informatievoorziening
Hfd. Regionaal Vacc.
Centrum 1/ 2/ 3..
Hoofd vaccinatie
· na ontvangst van de opdracht tot vaccineren van de directeur RVV is het hoofd vaccinatie
verantwoordelijk voor het laten maken van de GIS kaarten, de bedrijfs- en
diereninventarisaties van de te vaccineren gebieden,
· het laten autoriseren van de lijst met te vaccineren bedrijven door de crisismanager,
· het maken van de dagelijkse vaccinatieplanning voor de vaccinatieteams,
· het organiseren van een telefoonteam dat de te bezoeken bedrijven informeert over de
aanstaande vaccinatie en tevens de beschikbare informatie omtrent de bedrijven in het AI-
bestand inventariseert.
· het bestellen van de vaccins en overige materialen bij de afdeling Dierziekten materialen
van de RVV op basis van de GIS gegevens en de resultaten van de telefoonteams. Er moet
een voorraad aangehouden te worden voor 3 dagen.
· het bepalen van de aantallen kleine, gemiddelde en grote bedrijven en geeft dit door aan
de Bureau's Materialenuitgifte in de betreffende regio's ten behoeve van kisten met
materialen die voor deze bedrijven nodig zijn.
· onderhoudt contacten met het AID,
· onderhoudt contacten met de regionaal directeur LNV,
· onderhoudt contacten met het crisiscentrum van de RVV.
· Deze functie wordt bekleed door en veterinaire medewerker.
· geeft leiding aan alle processen in het vaccinatiecentrum,
· stemt af met het hoofd vaccinatie,
Unit Bedrijfsbezoeken
· zorgt voor de ontvangst van de dierenartsen en hulpkrachten die aankomen op het
regionale vaccinatiecentrum,
· registreert de komst en het vertrek van alle leden van de vaccinatieteams,
· formeert de vaccinatieteams en registreert de namen van de teamleden per team op een
formulier Leden vaccinatieteams. Dit formulier wordt meegegeven aan het team en
wordt tijdens de debriefing volledig ingevuld en geautoriseerd door een bevoegde
debriefings dierenarts,
67
· verzorgt de briefing voor de geformeerde vaccinatieteams om 07:00 uur, 07:30 uur en om
08:00 uur met betrekking tot het doel van de campagne, het hygiëneprotocol en de
technische instructie ten aanzienvan de vaccinatie en het vaccinverbruik,
· geeft aan de vaccinatieteams de volgende bescheiden mee: het opdrachtformulier, de
dagplanning, de vaccinatiebon, het screeningsrapport, het protocol hygiëneregels
bedrijfsbezoek en terugkerend personeel, detailkaarten te vaccineren gebied, de
werkinstructie voor vaccinatieteams, verklaring aangebracht kenmerken en het formulier
personeelsgegevens,
· zorgt voor de administratie van de uitgevoerde werkzaamheden bij bedrijven. Per bedrijf
wordt een dossier bijgehouden met de relevante formulieren. De formulieren worden
aangeleverd aan het hoofd informatievoorziening voor verwerking waarna deze
gearchiveerd worden,
· debrieft de terugkerende teams en rapporteert de relevante zaken aan het hoofd
regionaal vaccinatiecentrum met een voorstel voor te nemen acties.
· stelt de vervolgroute voor vaccinatieteams vast op basis van de voortgang van de
werkzaamheden,
· stelt de route voor de veegploeg op die gebruikte materialen bij de bezochte bedrijven
ophaalt,
Vaccinatie hulpkrachten
· de teams dragen zelf zorg voor de verdeling van de taken. Bepaald wordt welke
hulpkracht optreedt als blikker, vanger of administratief medewerker.
· de vangers van het team zorgt ervoor dat de dieren worden verzameld voor de
vaccinatie.
· de kenmerken worden aangebracht door de blikker van het team.
· bij de uitvoering van de noodvaccinaties worden de hygiëneprotocollen en instructies
ten aanzien van het gebruik van het vaccin in acht genomen,
· ontvangt van Bureau Bedrijfsbezoeken de ophaalroutes van retourmaterialen;
· verzamelt per bedrijf het retourmateriaal dat door de vaccinatieteams in plastic zakken,
verpakt en verzegelt, is achtergelaten bij de weg. Het bedrijf wordt niet betreden;
· levert de opgehaalde retourmaterialen in bij het Bureau Inname regionaal
vaccinatiecentrum waar de gegevens ten aanzien van de opgehaalde vuile materialen
(spuiten en laarzen) worden genoteerd op het Formulier Uitgifte/Inname materialen;
· reinigt en ontsmet de ruimte van de auto waarin de opgehaalde materialen zich
bevonden hebben op de hiervoor bedoelde ontsmettingsplaats;
· Haalt binnen 24 uur na achterlating de materialen op.
· neemt de resterende UDD-artikelen (vaccin en Rompun) in ontvangst van de terugkerende
vaccinatieteams en legt dit vast op het Formulier Uitgifte/Inname materialen. Het formulier
wordt ondertekend door medewerker bureau inname,
· ontsmet de UDD-artikelen volgens de daarvoor voorgeschreven procedure.
· inname van de door het vaccinatieteam gebruikte laarzen en bedrijfskleding,
· ontvangt bij terugkomst van de Veegploeg retourmaterialen, de verpakte vuile materialen
die bij de bezochte bedrijven zijn afgehaald,
· verpakt de ontvangen materialen olgens voorschrift en stuurt deze naar de
Spoelkeuken/autoclaaf,
· voorziet de niet gebruikte noodpakketten, die niet uit de auto zijn geweest, van een
nieuwe verpakking.
68
Bureau Materiaaluitgifte regionaal vaccinatiecentrum
· ontvangt en beheert het vaccin en de materialen die worden aangeleverd door ID-
Lelystad en andere leveranciers in opdracht van de RVV,
· slaat het ontvangen vaccin op in gekoelde units en beheert de koelboxen en -elementen,
· is verantwoordelijk voor het voorraadbeheer en legt dit schriftelijk vast ten behoeve van
de unit Bedrijfsbezoeken,
· vult per UBN de vaccinatiekist aan met de per bedrijf bepaalde behoefte aan materialen,
· voorziet de vaccinatieteams van laarzen, bedrijfskleding en de nodige noodpakketten
bedrijfskleding indien niet anders vermeld op belformulier,
· geeft de benodigde hoeveelheid vaccin uit per vaccinatieteam en registreert de
uitgegeven hoeveelheden vaccins en andere materialen op het Formulier Uitgifte/inname
materialen.
Vaccinatieteams
· de teams worden samengesteld uit minimaal een dierenarts (hoofd van het team) een
serviceploeg (enten onder toezicht dierenarts) en verschillende hulpkrachten (vanger,
blikker en administratief), voeren de noodvaccinaties uit bij de bedrijven in de volgorde
van de dagplanning.
· Het team ontvangt de planning van het Bureau Bedrijfsbezoeken, tezamen met het
opdrachtformulier, de vaccinatiebon, het screeningsrapport, het protocol hygiëneregels
bedrijfsbezoek en terugkerend personeel, detailkaarten te vaccineren gebied, de
werkinstructie voor vaccinatieteams en het formulier personeelsgegevens,
· wanneer afgeweken wordt van de planning bedrijfsbezoeken neemt de dierenarts
contact hierover op met het Unit Bedrijfsbezoeken zodat de vervolgroute van de
noodvaccinaties gepland kan worden.
· De dierenarts neemt tevens contact op met Unit Bedrijfsbezoeken om door te geven dat
met het laatste bedrijf van de planning begonnen wordt. Unit bedrijfsbezoeken kan op
deze wijze bijhouden wanneer alle teams gestopt zijn met werken.
· ter voorbereiding op de noodvaccinaties bezoeken de teams de briefing van de Unit
Bedrijfsbezoeken,
· de kist met benodigde materialen ontvangt het team van het Bureau Uitgifte Materialen.
Het formulier Uitgifte/Inname Materialen wordt ingevuld en ondertekend door de
dierenarts,
· bij aankomst op het te vaccineren bedrijf voert de dierenarts een eerste inspectie uit van
alle aanwezige dieren op het bedrijf.
· Wanneer klinische verschijnselen van AI worden geconstateerd (verdenking besmetting
met het AI-virus) wordt dit direct telefonisch aan het Vaccinicatiecentrum gemeld op het
hiervoor aangegeven nummer. Het team blijft dan op het bedrijf tot de RVV op het
bedrijf arriveert. Alle materialen worden op het bedrijf achtergelaten,
· de noodvaccinatie wordt uitgevoerd door de dierenarts of inentploeg onde toezicht van
de RVV dierenarts.
· de ontvangen formulieren van de Unit Bedrijfsbezoeken worden ingevuld door de
administratief medewerker van het team en waar nodig ondertekend door de veehouder
en de dierenarts
· bij de uitvoering van de noodvaccinaties worden de hygiëneprotocollen en instructies
ten aanzien van het gebruik van het vaccin in acht genomen,
· de kist met gebruikte materialen wordt door het team in een plastic zak verpakt en op
het bedrijf achtergelaten. De veehouder wordt gemeld dat deze materialen door de
Veegploeg retourmaterialen zal worden afgehaald,
· bij terugkomst in het Vaccinatiecentrum worden de door het team ingevulde formulieren
(vaccinatiebon, screeningrapport, opdrachtformulier, registratieformulier leden
vaccinatieteam en verklaring mutilatiekenmerken) ingeleverd aan het Bureau
Bedrijfsbezoeken en vindt de debriefing plaats door de unit bedrijfsbezoeken. De
dierenarts noteert op het formulier Debriefing de door het team gevolgde route en
overlegt deze.
· Zowel de gebruikte als niet gebruikte UDD-materialen (vaccin) worden door het team
ingeleverd bij het Bureau Inname Materialen. Het Formulier Uitgifte/Inname materialen
wordt ingevuld door het vaccinatieteam en voor akkoord getekend door de dierenarts
Module 4 Veterinaire uitvoering extern 44
H11 Centraal Instituut Dierziekten Controle............................................................................... 44
H12 Gezondheidsdienst ............................................................................................................. 55
H13 Algemene Inspectiedienst................................................................................................... 78
H11 Centraal Instituut Dierziekten Controle
Uitvoering diagnostiek Centraal Instituut Dierziekten Controle
Het CIDC heeft de wettelijke taak de diagnostiek uit te voeren van in de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren (GWWD) genoemde aangifteplichtige ziekten. Daarnaast heeft het
een adviesfunctie voor uitvoerende instanties in de bestrijding van aangifteplichtige ziekten
en assisteert zij bij de tracering.
Werken met aviaire influenzavirussen is voorbehouden aan laboratoria met speciale
faciliteiten ter inperking van het risico van verspreiding. Het CIDC is daartoe uitgerust met een
High Containment Unit, waar speciale voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om aan de
gestelde eisen te kunnen voldoen.
Doel
Het CIDC heeft als doel uitvoering te geven aan laboratoriumdiagnostiek van aviaire influenza
en advisering bij bestrijding en bij traceringsonderzoek (samen met GD/RVV).
Aviaire influenza valt onder artikel 15 van de GWWD.
De taken van het CIDC in het kader van de bestrijding worden genoemd in EU Richtlijn 92/40.
· Laboratoriumdiagnostiek van AI.
· Advisering bij bestrijding.
· Advisering bij traceringsonderzoek.
Agens
Type A van de Influenzavirussen.
Algemene principes
De diagnostiek wordt uitgevoerd conform de nationaal en internationaal geldende
richtlijnen, die betrekking hebben op:
- de voor de diagnostiek te gebruiken materialen;
- de aard van de te verzamelen monsters;
- de voor de diagnostiek in te zetten testen.
Symptomen
De symptomen worden uitgebreid beschreven in module 2
Nadat een verdenking van AI op een pluimveebedrijf of houderij van vogels geconstateerd is
of in het kader van screenings- of traceringsonderzoek neemt de RVV-dierenarts monsters
voor laboratoriumonderzoek volgens de werkinstructie `Monsterneming en identificatie AI /
NCD'. De monsters worden naar het Nationale Referentielaboratorium voor aviaire influenza
CIDC i.o. te Lelystad verzonden voor onderzoek. Het CIDC i.o. voert het onderzoek uit.
Diagnostische testen voor het aantonen van aviaire influenza
Om de aan- dan wel afwezigheid van aviaire influenza aan te kunnen tonen staat een aantal
testen ter beschikking. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen testen die het virus
zelf aan tonen en testen die, in het bloed, antilichamen tegen het virus aan tonen.
Het is daarnaast van belang om onderscheid te maken tussen het monitoren van influenza-
virus-infecties en het vaststellen van aviaire influenza in de zin van de bestrijdingsrichtlijn.
Van een uitbraak van aviaire influenza wordt alleen gesproken indien het gaat om een
infectie bij pluimvee:
· met een aviaire influenza virus met een intraveneuze pathogeniteitsindex bij zes weken
oude kuikens van meer dan 1,2
of
· met een influenza-A-virus van het subtype H5 of H7 indien door bepaling van de
basenvolgorde is aangetoond dat bij deze subtypes meer basische aminozuren aanwezig
zijn aan de breukzijde van het haemagglutinine.
Voor het vaststellen van aviaire influenza in de zin van de richtlijn moeten de volgende testen
gebruikt worden.
Tabel 1. Diagnostische testen voor het aantonen van aviaire influenza virus infecties.
Benodigd Benodigde Doorlooptijd in EEG
materiaal proefdieren laboratorium richtlijn
Virus door:
Viruskweek Weefsels/swabs 8 tot 10 dagen 14 dagen 92/40
bebroede SPF
eieren
PCR Weefsels/swabs/ Geen 1-5 dagen Niet*
allantoïsvloeistof
Typering, IVPI Virus isolaat uit 6 weken oude 10 dagen 92/40
de virus-kweek SPF kuikens
Typering Allantoïsvloeistof -geen 1-5 dagen 92/40**
PCR/aminozuur
volgorde
bepaling*
* De PCR is een nog niet volledig gevalideerde test.
** De test wordt niet omschreven in de bijlage van de bestrijdingsrichtlijn, maar wordt
indirect door de definitie erkend en is in de wetenschappelijke literatuur bewezen volledig
te correleren met de IVPI test resultaten.
Monitoren op de afwezigheid van aviaire influenza
Voor het monitoren van pluimvee op de afwezigheid van aviaire influenza virussen en voor
het een ,,early warning" systeem staan de volgende testen ter beschikking.
Tabel 2. Diagnostische testen voor het traceren van aviaire influenza virus infecties.
Benodigd Benodigde Doorlooptijd in EEG
materiaal proefdieren laboratorium richtlijn
Aantonen van
Virus door:
Virusisolatie Swabs of 8-10 dagen oude 3-14 dagen 92/40
weefsel embryo's
PCR* Swabs of - 1-5 dag Niet
weefsel
IFT** Longafdruk - 1 dag Niet
Antigeen Bloed - 1 dag Niet
ELISA***
Antilichamen
AGP**** Bloed - 1 dag 92/40
ELISA***** Bloed - 1 dag 92/40
HAR**** Bloed - 1 dag 92/40
* PCR is even gevoelig als virusisolatie maar sneller (1-5 dagen).
** IFT, sensitiviteit en specificiteit zijn niet bekend en de test is alleen in het klinische
stadium positief.
*** Antigeen ELISA, ontwikkelt door CIDC (i.o.) waarschijnlijk gevoeliger dan IFT en
langere tijd positief, sensitiviteit en specificiteit niet bekend.
**** AGP/HAR aantal onderzoeken kan snel worden uitgebreid. De capaciteit van de HAR is
hoog en het aantal testen kan snel worden uitgebreid.
***** ELISA: in theorie kunnen met deze test 8000 monsters per dag onderzocht worden
afhankelijk van de kit die gekozen wordt.
Een andere test die virus aan kan tonen is de PCR. Deze test wordt niet omschreven in de
bijlage van de bestrijdingsrichtlijn en kan daarom momenteel niet als officiële test gebruikt
worden. De PCR kan echter wel gebruikt worden voor het typeren van virussen omdat het
onderdeel uitmaakt van de definitie van aviaire influenza en omdat in de wetenschappelijke
literatuur is aangetoond dat de test volledig correleert met de IVPI test-resultaten.
Aanpassingen van de bijlagen zijn in voorbereiding.
Het voordeel van de PCR is, in tegenstelling tot de andere testen om het virus aan te tonen,
de duidelijk kortere doorlooptijd in het laboratorium.
73
Tabel 3. Te verwachten testuitslag op verschillende momenten na infectie. Het gaat om een
grove indicatie. Verschillen doen zich op grond van de viruseigenschappen,
diersoort, omgeving etc.
Dagen na 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2 2 2 2
start 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0 1 2 3 4 5 6 7 8
verschijnselen
Viru s isol. + + + + + - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
PCR + + + + + - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
ELISA - - - - - - + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
AGP - - - - + + + + + + + + + + + + + + + + + +
HAR - - - - - - + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + +
# Bedoeld wordt virusisolatie op organen en op trachea swabs. Het resultaat van virusisolatie
op cloacaswabs is afhankelijk van de virusstam.
- bloedmonsters voor serumbereiding van 20 dieren (van zo veel mogelijk dieren met
typische symptomen)
- 5 dieren met typische symptomen euthanasieren en geheel insturen voor onderzoek.
Indien er geen dieren met typische symptomen dan worden 20 tracheaswabs genomen.
- 5 hele dieren (indien nog aanwezig levende dieren met typische symptomen, anders
geslachte dieren) of indien deze er niet zijn 20 tracheaswabs.
- 20 bloedmonsters voor serumbereiding van 20 dieren (van zo veel mogelijk dieren met
typische symptomen)
Bij redenen, om op grond van de specifieke bedrijfssituatie af te wijken van de hierboven
vermelde aantallen en typen monsters wordt voorafgaand contact gezocht met RVV centraal,
afdeling Dierziekten. RVV centraal, afdeling Dierziekten neemt dan contact op met het CIDC
(i.o.), sectie Aangifteplichtige en Exotische virale ziekten om in onderling overleg een andere
bemonstering af te spreken.
De procedure van het verpakken, verzenden, ontvangen etc. van monsters is beschreven in
het hoofdstuk Monstername.
Advisering bij bestrijding en traceringsonderzoek
CIDC (i.o.) voert epidemiologisch onderzoek uit en adviseert het Crisismanagment LNV en de
RVV-crisimanager bij de bestrijding en de planning van traceringsonderzoek.
H12 Gezondheidsdienst
Doel
· Leveren van bedrijfsinformatie, o.a. geselecteerd op basis van geografische criteria (GIS).
· Leveren van topografische informatie (overzichtskaartjes e.d.).
· Leveren van dierverplaatsingsgegevens (KIP) ten behoeve van het traceringsonderzoek.
· Ondersteuning verlenen bij het nemen van beslissingen waarbij topografische kenmerken
(bijv. instellen van gebieden met beperkende maatregelingen) of ruimtelijke data-analyse
een rol speelt).
· Ondersteuning verlenen bij het bewaken van vervoersverbod en dierverplaatsingen tussen
bedrijven.
Wettelijke basis
n.v.t.
Taken
RVV:
· levert gegevens verdachte bedrijven (UBN of naam/adres/woonplaats) indien hiervan een
overzichtskaartje gewenst is;
· informeert de GD zo snel mogelijk over besmet verklaarde of geruimde bedrijven;
· levert zo snel mogelijk gebiedsbeschrijvingen en wijzigingen in gebiedsbeschrijvingen van
toezichtsgebieden, beschermingsgebieden en overige gebieden met beperkingen;
· levert eventuele aanvullende selectiecriteria (protocollen) die nodig zijn voor het op een
juiste wijze maken van selecties;
· informeert de GD over geconstateerde onjuistheden in haar gegevensbestanden, zodat de
GD in staat is haar bestanden aan de juiste gegevens aan te passen;
· informeert de GD dagelijks over mutaties in de gegevensbestanden als gevolg van de
bestrijding (preventief ruimen, leegstand, tellingen van aanwezige dieren, e.d.), voor zover
die mutaties betrekking hebben op taken van de GD (mailingen, selecties ten behoeve van
screeningen, e.d.).
Gezondheidsdienst:
· verantwoordelijk voor het up-to-date houden van de x;y-coördinaten van de
bedrijfslocaties (vestigingsadressen);
· verantwoordelijk voor het intekenen en aanpassen van gebieden met beperkende
maatregelen in het GIS (toezichts- en beschermingsgebieden e.d.) volgens omschrijving
van de RVV;
· verwerkt de uit de bestrijding voortkomende gegevens in haar databestanden (bijv.
merken en dateren van besmette- of preventief geruimde bedrijven, naamgeving en
dateren van ingestelde gebieden) voor zover deze bij het maken van selecties uit die
bestanden van belang kunnen zijn;
· is in het kader van de informatievoorziening 7 dagen per week 24 uur per dag bereikbaar.
· overzichtskaartje van de directe omgeving van een verdacht bedrijf (straal 1 à 2 km);
· overzichtskaartje van de directe omgeving van een besmet verklaart bedrijf (straal 1 of 2, 3
of 4, 10 of 12 km, afhankelijk van de vaccinatie ) met daarop alle bedrijven gelabeld met
het UBN;
· lijst met bedrijfsgegevens plus bedrijfsstatus (besmet- / niet geruimd) van alle bedrijven in
een straal van 1 km rondom het besmet verklaarde bedrijf;
· statistische gegevens gebieden (oppervlak, aantal bedrijven en dieren, e.d.);
· voorstellen van (delen van) toezichtsgebieden die in aanmerking komen voor een
screening;
75
· selecties van bedrijven met vee op basis van geografische criteria (zie ook ,,overige
informatievoorziening");
· overzichts- en thematische kaarten op diverse detailniveaus.
· op- en neerwaartse traceringen vanuit besmette bedrijven;
· op- en neerwaartse traceringen vanuit contactbedrijven (relatieschema's);
· ondersteuning bewaking vervoersverbod;
· statistische gegevens dierverplaatsingen in en uit een gebied in periode voorafgaande aan
het ingestelde vervoersverbod;
· bewaking dierverplaatsingen tussen bedrijven en gebieden volgens de protocollen van de
RVV.
Overige informatievoorziening:
· selecties van gegevens nodig voor de bestrijding van AI uit gegevensbestanden die vanuit
haar taakstelling bij de GD onderhouden worden:
· bedrijfsgegevens b.v. produktietype(n);
· certificeringsgegevens;
· gegevens afkomstig uit de reguliere monsternamestroom opgezet voor
certificeringsprogramma's;
· gegevens dierenarts(en) of -dierenartspraktijken.
Doel
Het informeren van veehouders en/of dierenartsen.
Wettelijke basis
n.v.t.
Organisatie
Overheid
GD
Taken
RVV:
· Levert de inhoud van de mailing aan.
· Specificeert de criteria volgens welke de verzendlijst van de mailing moet worden
samengesteld.
76
Gezondheidsdienst:
· Doet in opdracht van de RVV een mailing uit naar de door de RVV gespecificeerde
doelgroep.
· Is 24 uur bereikbaar voor het verzorgen van spoedmailingen. De mogelijkheid om
spoedmailingen per post uit te doen is sterk afhankelijk van de openings- en werktijden
van de PTT post.
---
Concept draaiboek AI, versie 1.0 oktober 2001
H13 Algemene Inspectiedienst
Algemeen
De AID wordt ingeschakeld bij het ruimen van een bedrijf. Wanneer een besmet bedrijf is
gemarkeerd, gelden de volgende beperkingen en verplichtingen:
· Een aan- en afvoerverbod van dieren, producten en voorwerpen die dragers van smetstof
kunnen zijn.
· Beperkte toegang van personen.
· Verplichte reiniging en ontsmetting van personen en voertuigen die het bedrijf verlaten.
GWWD:
Art. 114. Lid 1: Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet
zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
Art. 114, lid 2: Onze Minister wijst ambtenaren aan die zijn belast met onderzoek naar de
aanwezigheid van besmettelijke dierziekten
Art. 114, lid 3: Met de opsporing van de bij artikel 121 strafbaar gesteld feiten zijn,
onverminderd artikel 141 Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe
aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren. Deze ambtenaren zijn
tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen
179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht voor zover deze
feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling gedaan of
ondernomen door henzelf.
Art. 114, lid 4: Van een besluit als bedoeld in dit artikel wordt mededeling gedaan door
plaatsing in de Staatscourant.
De ambtenaren van de AID controleren en bezoeken een bedrijf dat geruimd gaat worden
teneinde vast te stellen of er redenen zijn om kortingen op de tegemoetkoming in de schade
toe te passen.
Procedure handhaven vervoersverbod
De Directeur AID ontvangt het bericht besmet bedrijf van de Directeur RVV. Hij informeert de
Hoofdinspecteur AID en zorgt dat zijn dienst voorbereidingen treft voor de handhaving van
het vervoersverbod.
De Hoofdinspecteur AID ontvangt het bericht besmet bedrijf van Directeur AID. Hij:
· informeert de Regiopolitie en maakt afspraken over samenwerking bij de handhaving van
het vervoersverbod;
· geeft advies aan de Afdeling Dierziekte RVV over de grensafbakening van het Bescher-
mings- en Toezichtsgebied;
· ontvangt van de Directeur RVV het bericht over inhoud en moment van ingang van het
vervoersverbod;
· start de handhaving samen met de Regiopolitie.
De AID stelt kort nadat een bedrijf besmet is verklaard, een onderzoek in aangaande:
· de tracering van het pluimvee of de vogels welke niet uit de bedrijfsadministratie
verklaard kunnen worden, maar wel volgens opgave GD / PVE opgezet worden zijn
(aantal volgens opgave broederij aan PVE) c.q. niet opgezet worden zijn (in geval van
meer pluimvee / vogels aanwezig op het bedrijf);
· advisering van de hoogte van het percentage van de schadeloosstelling uit de
Rijksmiddelen, via de RVV, te betalen aan de veehouder (schadeloosstellingonderzoek in
relatie tot de kortingsregeling);
· CITES-onderzoek (vogels CITES-papieren) op verdachte bedrijven in verband met stal- /
bedrijfslijsten versus aanwezigheid van beringde / gemarkeerde vogels.
Deze onderzoeken dienen zich naast de tracering te richten op een aantal bepalingen, die
betrekking hebben op de identificatie en registratie van de dieren, de gezondheids- en de
hygiënemaatregelen.
Opvolging AID-rapporten
De Crisismanager RVV ziet erop toe dat de rapporten betreffende de door de AID uitgevoerde
activiteiten met betrekking tot dierziektebestrijding tijdig bij het crisiscentrum worden
ingediend.
79