Ministerie van Financiën

De voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)

10 maart Fin 2003-52m 2003

Onderwerp

Gouden aandeel

Naar aanleiding van mijn brief van 10 februari 2003 heeft de vaste commissie van Financiën een nader standpunt gevraagd over het bijzonder aandeel in KPN en TPG, alvorens een algemeen overleg over KPN zal plaatsvinden. Na bestudering van de relevante stukken en overleg met de Lands­advocaat voldoe ik, in afstemming met de staatssecretaris van Economische Zaken, graag aan dat verzoek.

De met redenen omklede adviezen van de Europese Commissie

De Europese Commissie heeft voor zowel KPN als TPG een met redenen om­kleed advies uitgebracht aan het Koninkrijk der Nederlanden. De adviezen zijn op hoofdlijnen gelijkluidend.

Allereerst wordt door de Commissie aangegeven dat de Staat ten tijde van de beursgang van Koninklijke PTT Nederland NV (1994) en de verkoop van de tweede tranche (1995) zijn pre­rogatieven als aandeelhouder heeft gevestigd door middel van statutaire bepalingen die zien op de benoeming van drie overheids­commissarissen en een bijzonder aandeel op naam. Dit aandeel op naam geeft een recht van goed­keuring bij emissies, fusies, bepaalde investeringen, dividend en dergelijke. In 1998 zijn deze bevoegdheden ongewijzigd overgenomen voor de twee onder­nemingen die voortkomen uit de splitsing van Koninklijke PTT Nederland NV: Koninklijke KPN NV en TNT Post Groep NV.

De Commissie betoogt dat het bijzonder aandeel van invloed kan zijn op de directe investeringen en daarmee op de vrijheid van kapitaalverkeer zoals bedoeld in artikel 56 EG-verdrag. Ook anderszins zouden investeerders van andere lidstaten kunnen worden ontmoedigd te investeren, waardoor het vrij kapitaalverkeer kan worden belemmerd. Het bestaan van drie overheids­commissarissen kan er in de optiek van de Commissie toe leiden dat investeerders die zich willen vestigen en een beslissende invloed willen verwerven, worden ontmoedigd, waaruit een beperking van de vrijheid van vestiging ex artikel 43 EG-verdrag voortvloeit.

Vervolgens heeft de Commissie onderzocht of de beperkingen van het vrij kapitaal­verkeer en de vrije vestiging, zoals zij die ziet, kunnen worden gerecht­vaardigd. Een rechtvaardiging kan onder meer worden gevonden in een dwingende reden van algemeen belang, op voorwaarde dat de bijbehorende voorschriften worden toegepast op niet-discrimerende wijze, de verwezenlijking van het nagestreefde doel garanderen en niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dit doel.

De Commissie lijkt te aanvaarden dat de ononder­broken universele dienst­verlening (UD) een dwingende reden van algemeen belang vormt, maar zij merkt op dat de aan het bijzonder aandeel gehechte rechten niet alleen betrekking hebben op de UD, maar ook op andere diensten die KPN en TPG aan­bieden. Verder wordt opgemerkt dat er meer geschikte en minder restrictieve middelen zijn dan het bijzonder aandeel. Zo wijst de Commissie op de Postrichtlijn (97/67/EG), die de mogelijkheid biedt van een compensatiefonds voor de financiering van de universele dienstverlening, en op de Interconnectierichtlijn (97/33/EG), die de mogelijkheid biedt een of meer aanbieders te belasten met de universele dienstverlening.

In beide gevallen gaat het bestaande vetorecht naar het oordeel van de Commissie het strikte kader van de universele dienstverlening te buiten. Bovendien zouden de voor­waarden waaronder de bijzondere zeggenschap kan worden uitgeoefend in (te) algemene bewoordingen zijn gesteld. De Commissie vindt dat de Nederlandse regering onvoldoende aanwijzingen geeft over de bijzondere en objectieve omstandigheden die een eventuele afwijzing van een financieel of strategisch besluit van de onderneming zouden wettigen en geen verband leggen tussen het dit soort aan het vetorecht onderworpen besluiten en het algemeen belang inzake post-, respectievelijk telecommunicatie­diensten.

Op de drie overheidscommissarissen worden dezelfde overwegingen van toe­passing geacht, omdat deze personen niet specifiek toezicht houden op de uit­voering van de concessie, maar een veel bredere rol hebben. De Commissie is ook van mening dat de onafhankelijkheid van deze commissarissen geenszins is gegarandeerd.

De Commissie concludeert dat Nederland door de bepalingen omtrent de over­heids­commissarissen en het bijzonder aandeel niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 56 en 43 van het EG-verdrag en verzoekt Neder­land de nodige maatregelen te nemen om binnen een termijn van twee maanden aan dit advies te voldoen.

Beoordeling en standpuntbepaling

De adviezen hebben betrekking op enerzijds het overheidscommissariaat, ander­zijds het bijzonder aandeel. (De Commissie gaat niet meer in op de preferente aandelen die in 2000 nog onderdeel waren van de correspondentie. Deze zijn inmiddels overigens geschrapt.)

Het overheidscommissariaat geeft geen aanleiding tot uitvoerige bespiegelingen. De Commissie baseert zich in haar advies op de situatie in het jaar 2000. In­middels is het Neder­landse beleid inzake overheidscommissarissen gewijzigd en benoemt de over­heid geen commissarissen meer bij KPN en TPG. De relevante statutaire bepalingen zijn inmiddels bij beide vennoot­schappen geschrapt. Voorts is een wets­voorstel ingediend tot aan­passing van het structuur­­regeling , waarmee wordt beoogd de overheidscommissaris bij structuurvennootschappen geheel te schrappen.

Rond het bijzonder aandeel spelen primaire overwegingen (wel of niet een belemmering van het vrij kapitaalverkeer) en secundaire overwegingen (de vraag of die belemmering is gerechtvaardigd). Ik moet vaststellen dat de gestelde belemmering van het vrij kapitaal­­­verkeer minimaal wordt beargumenteerd door de Commissie. Vol­staan wordt met een verwijzing naar recente jurisprudentie, zoals ook beschreven in mijn brief van 10 februari jongst­leden. Op de argumenten die de regering in november 2000 heeft aangedragen wordt nauwe­lijks ingegaan. Specifieke elementen van het Nederlandse vennoot­schaps­recht, in het bijzonder de structuurregeling, worden nauwelijks in het advies betrokken.

Uitgebreider gaat de Commissie in op mogelijke rechtvaardigingsgronden voor een inbreuk op het EG-verdrag. Zoals reeds uiteengezet, erkent de Commissie dat de universele dienst een dwingende reden van algemeen belang is. Daarbij verwijst de Commissie naar de voor post en telecommunicatie relevante richt­lijnen. In deze richtlijnen is onder meer geregeld dat de lidstaten een of meer ondernemingen mogen belasten met de uitvoering van de universele dienst. Ook hebben genoemde richtlijnen betrekking op de betaalbaarheid en de kwaliteit van de dienstverlening. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door KPN en TPG te belasten met de uitvoering van de universele dienstverlening voor respectieve­lijk de telecommunicatie en post. In de Telecommunicatiewet en de Postwet is geregeld aan welke voorwaarden de UD ten minste moet voldoen. De telecommunicatie- en postrichtlijnen hebben echter geen invloed op de soliditeit van de uitvoerder van de UD. De liberalisering van de telecommunicatie­sector heeft ertoe geleid dat de continuïteit van de universele dienst niet langer afhankelijk is van één dienstverlener. De postmarkt heeft een duidelijk ander karakter. Vanwege de postconcessie, en het daaraan gekoppelde verplichting tot uitvoering van de universele dienst, is de soliditeit van de uitvoerder van de concessie van groot belang voor de continuïteit van de UD. Op dit moment zie ik geen adequater instrument om de soliditeit te waarborgen dan het bijzonder aandeel.

De opmerking over publicatie van de voorwaarden waaronder de Staat gebruik­maakt van de bevoegdheden krachtens het bijzonder aandeel, wil ik ter harte nemen. Publicatie vergroot de transparantie. Voor de juridische beoordeling van de gestelde inbreuk maakt openbaarmaking echter geen beslissend verschil.

Uw Kamer is bekend met de terughoudendheid die bij het Kabinet leeft bij de toe­passing van prioriteitsaandelen ten behoeve van de Staat. Die terughoudend­heid komt echter voort uit de wens de staatsdeelnemingen effectief en zakelijk te beheren. Zou een effectief aandeelhouderschap dat vereisen, dan wil ik kunnen kiezen uit verschillende vennootschapsrechtelijke instrumenten, inclusief het prioriteitsaandeel.

In de met redenen omklede adviezen zie ik geen aanleiding het Nederlands stand­punt ter zake te herzien. Ik zal de Commissie volgende maand een reactie sturen die dat weer­spiegelt. Wat betreft het bijzonder aandeel zal ik vooropstellen dat geen inbreuk wordt gemaakt op het vrij kapitaalverkeer en opnieuw een uitleg geven over het Nederlandse vennootschapsrecht en de plaats van het bijzonder aandeel daarin. Vervolgens zullen subsidiaire punten aan de orde komen, zoals de noodzaak van een solide uitvoerder van de postconcessie. Tevens zal ik de Commissie ervan in kennis stellen dat het voornemen bestaat het bijzonder aandeel in KPN op te geven zodra het staatsbelang substantieel zal zijn gereduceerd. Ook zal ik de Commissie laten weten dat de voorwaarden waar­onder de Staat van het aandeel gebruik maakt, zullen worden gepubliceerd. Met betrekking tot het overheidscommissariaat zal ik de Commissie informeren over de gerealiseerde beleidswijziging terzake en de gevolgen die dit heeft gehad voor KPN en TPG. Hiervoor geldt overigens evenzeer dat de terugtrekking van overheids­­commissarissen voortkomt uit een streven naar effectief en zakelijk aandeel­houder­schap, niet omwille van vermeende inbreuken op het EG-verdrag. Gezien het vorenstaande zie ik op dit moment geen aanleiding om met de Commissie overleg te voeren.

De Minister van Financiën,


---

Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 22064, nr. 5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28179, nr. 1 e.v.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28165, nr. 1 e.v.