BELEIDSREGELS NUMMERPORTABILITEIT MOBIELE TELEFONIE
I. Inleiding
1. Het college van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college)
publiceert hierbij beleidsregels die aangeven op welke wijze het college invulling geeft aan de
verplichting voor aanbieders van mobiele openbare telecommunicatiediensten om op grond van
artikel 4.10, eerste lid onder a en tweede lid van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) jo. artikel 6
Besluit nummerportabiliteit aan eindgebruikers nummerportabiliteit te bieden, en aan de
bevoegdheid van het college krachtens artikel 15.1, derde lid, Tw om toe te zien op de naleving van
het in artikel 4.10 Tw gestelde.
2. De onderhavige beleidsregels moeten worden gekwalificeerd als beleidsregels in de zin van artikel
1:3, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en zijn overeenkomstig titel 4.3 van
de Awb opgesteld.
II. Overwegingen
3. Naar het oordeel van het college is nummerportabiliteit een sleutelfactor voor de bevordering van de
keuzevrijheid van de eindgebruiker en voor het totstandbrengen van meer concurrentie op de
Nederlandse telecommunicatiemarkt. Nummerportabiliteit is van direct en majeur belang voor zowel
marktpartijen als voor eindgebruikers.
4. Sinds 1 januari 1999 rust op alle aanbieders van mobiele openbare telecommunicatiediensten
(hierna: de aanbieders) de wettelijke verplichting tot het verschaffen van nummerportabiliteit. Na die
datum ontving het college veelvuldig klachten van eindgebruikers inzake de gebrekkige of niet-
tijdige verschaffing van nummerportabiliteit door deze aanbieders. Een aantal van deze klachten
heeft ertoe geleid dat het college in oktober 1999 aan het merendeel van de aanbieders boetes heeft
opgelegd. Vanwege aanhoudende klachten en met het oog op het verbeteren van de kwaliteit van
nummerportabiliteit, heeft het college vervolgens in december 1999 aan alle aanbieders een last
onder dwangsom opgelegd.
5. Op grond van deze last onder dwangsom moeten de aanbieders voldoen aan door het college
gestelde kwaliteitsnormen inzake nummerportabiliteit, die zijn weergegeven als percentages. Op die
manier hoopte het college ervoor te zorgen dat eindgebruikers eenvoudig hun mobiele
telefoonnummer kunnen meenemen als zij van aanbieder veranderen. Ter controle op de naleving van
de kwaliteitsnormen heeft het college de aanbieders verplicht om maandelijks een rapportage in te
dienen over de in de voorafgaande maand behaalde percentages.
6. In het voorjaar van 2001 is het college een onderzoek gestart naar de noodzaak en de wenselijkheid
van continuering van de last onder dwangsom (hierna: het onderzoek). Aanleiding voor het
onderzoek was de vaststelling van het college dat alle aanbieders min of meer structureel voldeden
aan de in de last gestelde kwaliteitsnormen en dat de performance van de aanbieders in de
achterliggende periode een redelijk constant beeld liet zien. Tevens constateerde het college een
duidelijke afname in het aantal klachten dat door eindgebruikers bij OPTA werd ingediend.
7. Het onderzoek bevestigde het beeld dat de kwaliteit van nummerportabiliteit sterk was verbeterd.
Gemiddeld genomen realiseerden de aanbieders over beide onderdelen van de last een percentage
van 99%. Uit het onderzoek bleek ook dat de last onder dwangsom niet langer noodzakelijk was als
kwaliteitswaarborg. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek meende het college dat de inzet
van een zwaar handhavingsinstrument als de last onder dwangsom niet meer proportioneel was ten
opzichte van het huidige en te verwachten kwaliteitsniveau van nummerportabiliteit. Om die reden is
het college overgegaan tot intrekking van de last onder dwangsom.
8. Gezien het toenmalige kwaliteitsniveau van nummerportabiliteit vond het college het gewenst dat
het toezicht op nummerportabiliteit werd versoepeld en dat de waarborging van de kwaliteit van
nummerportabiliteit meer aan de aanbieders zelf werd overgelaten. Wel dient OPTA in voorkomende
gevallen in staat te zijn om op effectieve wijze vorm te geven aan zijn wettelijk bepaalde
toezichtstaak ten aanzien van nummerportabiliteit. De noodzaak van instandhouding van een zekere
mate van toezicht op de correcte naleving van de wettelijke verplichting tot nummerportabiliteit
blijkt ook uit het onderzoek.
9. Om deze redenen heeft het college het last onder dwangsom-regime vervangen door het lichtere
instrument van beleidsregels. Het college sprak destijds de verwachting uit dat het structureel hoge
- 1 -
kwaliteitsniveau van nummerportabiliteit zich ook zou voortzetten onder het toezichtsregime van
beleidsregels. Met deze beleidsregels, die van toepassing zijn op de huidige én eventueel nieuwe
aanbieders van mobiele openbare telecommunicatiediensten, hoopt het college de transparantie te
verhogen richting aanbieders en eindgebruikers over de wijze waarop hij de wettelijke verplichting
tot, respectievelijk het wettelijke recht op, nummerportabiliteit uitlegt. Het college gebruikt de
beleidsregels als leidraad bij de beoordeling van eventuele klachten van aanbieders dan wel
eindgebruikers over nummerportabiliteit.
10. Het college is van oordeel dat aanbieders nummerportabiliteit tijdig aan eindgebruikers moeten
verschaffen. Sinds de invoering van nummerportabiliteit beoordeelt het college een termijn van tien
werkdagen als redelijk, en heeft hij aanbieders en eindgebruikers hierover meermalen bericht. Omdat
consumenten en recente toetreders tot de mobiele telefoniemarkt een belang hebben bij de
kenbaarheid van deze redelijke termijn, vermeldt het college de redelijke termijn van tien werkdagen
nu expliciet in de beleidsregels.
11. Het college constateert dat verscheidene aanbieders belemmeringen opwerpen voor eindgebruikers
die over willen stappen en daarbij hun telefoonnummer willen behouden. Het college acht het recht
op nummerportabiliteit van groot belang en neergelegd in de Tw. Het recht op nummerportabiliteit
zoals verwoord in de Tw staat los van de bepalingen die partijen op grond van het privaatrecht zijn
overeengekomen. Het college is in dit kader tot het oordeel gekomen dat een onbelemmerde
overstap van eindgebruikers tussen aanbieders gewaarborgd moet worden.
12. Het college is van oordeel dat de wet geen basis vormt voor donoraanbieders om nummerportabiliteit
te ontzeggen aan eindgebruikers die hun telefoonnummer naar een andere aanbieder willen laten
porteren en nog een contractuele overeenkomst hebben. Na consultatie van aanbieders en na zijn
analyse van de (internationale) marktontwikkelingen acht het college het onredelijk dat aanbieders
het voldoen aan contractuele bepalingen als voorwaarde gebruiken bij de beoordeling van een
porteringsverzoek. Het college ontleent hier zijn bevoegdheid aan de Tw; ongeacht de afspraken die
op grond van de overeenkomst gesloten tussen partijen gelden, dienen aanbieders
nummerportabiliteit te verschaffen.
III. Invulling wettelijk kader
13. De verplichting voor aanbieders van mobiele openbare telecommunicatiediensten om
nummerportabiliteit te verschaffen is neergelegd in de Telecommunicatiewet. Op grond van artikel
4.10, eerste lid onderdeel a, Tw is de `oude' aanbieder (hierna: donoraanbieder), verplicht ervoor
zorg te dragen dat zijn klant zijn telefoonnummer kan blijven gebruiken wanneer hij overstapt naar
een nieuwe aanbieder (hierna: recipiëntaanbieder). Ook de recipiëntaanbieder is verplicht ervoor
zorg te dragen dat zijn nieuwe klant zijn telefoonnummer, dat hij in gebruik heeft bij zijn
donoraanbieder, kan blijven gebruiken (artikel 4.10, tweede lid, Tw). Op grond van artikel 15.1,
derde lid, Tw is het college belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in artikel 4.10
Tw.
14. De door de wetgever, op basis van Europese regelgeving, geformuleerde verplichting inzake
nummerportabiliteit strekt ertoe dat de eindgebruiker zijn telefoonnummer, bestemd voor digitale
mobiele netwerken, kan blijven gebruiken.
15. Het college heeft per brief van 11 februari 1999 aan alle mobiele telefonie-aanbieders kenbaar
gemaakt dat een redelijke termijn voor de afhandeling van een porteringsverzoek twee weken (tien
werkdagen) bedraagt. In zijn besluit van juli 2000 op de bezwaren van de aanbieders tegen de last
onder dwangsom heeft het college aangegeven de normstelling uit de last onder dwangsom van
december 1999 te beschouwen als de enige juiste uitleg van de wettelijke verplichting, tezamen met
de sinds 11 februari 1999 door het college gehanteerde redelijke termijn van tien werkdagen. Deze
redelijke termijn betreft een concretisering van datgene waartoe de aanbieders al sinds 1 januari
1999 verplicht waren, zo gaf het college aan in zijn beslissing op bezwaar. Naar het oordeel van het
college blijven de normstelling en de redelijke termijn dan ook hun gelding behouden, ondanks de
intrekking van de last onder dwangsom. Dit is overigens ook wenselijk uit oogpunt van
rechtszekerheid, omdat alle aanbieders al sinds december 1999 bekend zijn met de normstelling en
sinds februari 1999 bekend zijn met de redelijke termijn van tien werkdagen. Mede met het oog op
nieuwe toetreders tot de markt voor mobiele telefonie herhaalt het college op deze plaats de uitleg
van artikel 4.10 Tw en de overwegingen die hierbij van belang zijn.
- 2 -
16. Naar het oordeel van het college gaat de wettelijke norm uit van het in samenwerking tot stand
brengen van nummerportabiliteit. Immers, voor het slagen van een portering van een
telefoonnummer spelen verschillende partijen een rol, waaronder de donoraanbieder, de transit-
operator en de recipiëntaanbieder. Zo dienen de donor- en de recipiëntaanbieder, kortgezegd, het
bewuste telefoonnummer af respectievelijk aan te sluiten op hun netwerken, terwijl voor een juiste
routering van gesprekken van en naar het geporteerde telefoonnummer ook is vereist dat de transit-
operator kennis heeft van de voorgenomen portering. De nakoming van de wettelijke verplichting is
in grote mate afhankelijk van de samenwerking, en de bereidheid daartoe, tussen de verschillende
aanbieders bij de portering van het telefoonnummer van een eindgebruiker.
17. De samenwerking die de aanbieders op dit vlak reeds hebben ontplooid heeft geleid tot de
`Standaardovereenkomst Nummerportabiliteit', waarin is beschreven hoe het porteringsproces in zijn
werk gaat. Deze overeenkomst is tot stand gekomen in private onderhandelingen tussen aanbieders
onderling (waaronder ook aanbieders van vaste openbare telecommunicatiediensten), zonder
tussenkomst van het college. Alle aanbieders hebben deze overeenkomst getekend, danwel zich aan
de daarin vastgelegde standaard gecommitteerd. De `Standaardovereenkomst Nummerportabiliteit'
heeft tevens de juridische basis gevormd voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke
infrastructuur (`COIN'), met behulp waarvan nummerportabiliteit wordt gefaciliteerd.
18. Bij de uitleg van de wettelijke verplichting tot het bieden van nummerportabiliteit heeft het college
aansluiting gezocht bij het in de `Standaardovereenkomst Nummerportabiliteit' omschreven
porteringsproces, met dien verstande dat aanbieders geen aanvullende voorwaarden mogen stellen
bij de afhandeling van porteringsverzoeken. Het college ontleent hier zijn bevoegdheid aan de Tw;
ongeacht de afspraken die op grond van de overeenkomst gesloten tussen partijen gelden, dienen
aanbieders naar het oordeel van het college nummerportabiliteit te verschaffen. Het college acht het
niettemin noodzakelijk dat de eindgebruiker die om portering heeft verzocht de in randnummer 34
bepaalde gegevens aanlevert om tijdige en correcte afhandeling van zijn verzoek mogelijk te maken.
19. Naar het oordeel van het college dient de wettelijke verplichting, mede gezien de imperatieve aard
van artikel 4.10 Tw en het belang van de eindgebruiker bij het goed functioneren van
nummerportabiliteit, uitgelegd te worden in die zin dat het telefoonnummer van de eindgebruiker
tijdig en correct dient te zijn geporteerd door zijn donoraanbieder en recipiëntaanbieder tezamen.
Tijdig en correct wil zeggen dat de afhandeling van een porteringsverzoek niet langer duurt dan
maximaal tien werkdagen, mits de eindgebruiker de in randnummer 34 bepaalde gegevens heeft
overlegd.
20. Naar de aard van nummerportabiliteit treedt een aanbieder bij de portering van een telefoonnummer
de ene keer op als donoraanbieder, de andere keer als recipiëntaanbieder. Omdat de wettelijke
verplichting om een telefoonnummer tijdig en correct te porteren naar het oordeel van het college
uitgaat van het in samenwerking tot stand brengen van nummerportabiliteit, ziet deze verplichting
zowel op de hoedanigheid van donoraanbieder als op die van recipiëntaanbieder.
III.a Normstelling donoraanbieder
21. Een aanbieder dient in zijn hoedanigheid van donoraanbieder maandelijks in 95% van de gevallen
binnen drie werkdagen na ontvangst van een porteringsverzoek van de recipiëntaanbieder, uitsluitsel
te geven over de honorering van dit porteringsverzoek aan de recipiëntaanbieder.
22. Naar het oordeel van het college wordt met deze normstelling voorkomen dat er vertraging ontstaat
in het porteringsproces doordat de donoraanbieder niet adequaat danwel niet tijdig reageert op een
porteringsverzoek van de recipiëntaanbieder. Door tijdig een volledig en correct antwoord op een
porteringsverzoek (`porting request answer') aan de recipiëntaanbieder te sturen, kan deze snel aan
zijn nieuwe klant doorgeven of de portering door de donoraanbieder is geaccepteerd en zo ja, op
welke datum zijn telefoonnummer wordt geporteerd.
III.b Normstelling recipiëntaanbieder
23. Een aanbieder dient in zijn hoedanigheid van recipiëntaanbieder ervoor zorg te dragen dat
maandelijks in 95% van de gevallen de feitelijke portering plaatsvindt op de met de eindgebruiker
overeengekomen datum van portering.
24. De redelijke termijn voor afhandeling van een porteringsverzoek brengt met zich mee dat, naar het
oordeel van het college, de periode tussen de feitelijke porteringsdatum en de dag dat het
- 3 -
porteringsverzoek van de eindgebruiker door de recipiëntaanbieder is ontvangen maximaal tien
werkdagen bedraagt, tenzij de eindgebruiker schriftelijk om een specifieke, latere porteringsdatum
heeft verzocht.
25. Op basis van de `Standaardovereenkomst Nummerportabiliteit' heeft de recipiëntaanbieder vanaf de
start tot aan de feitelijke portering van het telefoonnummer de `lead' in het porteringsproces. Dit
komt onder andere tot uiting in het benaderen van de donoraanbieder om de datum van overgang
van het telefoonnummer van de klant te regelen. Na deze administratieve fase start de
recipiëntaanbieder conform de `Standaardovereenkomst Nummerportabiliteit' op de afgesproken
datum de fase waarin het telefoonnummer van de eindgebruiker wordt afgesloten op het netwerk van
de donoraanbieder en aangesloten op het recipiëntnetwerk. In deze fase stuurt de recipiëntaanbieder
porteringsberichten naar de donoraanbieder en naar de transitoperator en houdt hij de tijdige
beantwoording van deze berichten in de gaten. Gezien deze rolverdeling is het naar het oordeel van
het college dan ook de recipiëntaanbieder die er het beste voor kan zorgen dat het telefoonnummer
van de eindgebruiker daadwerkelijk op de afgesproken datum wordt geporteerd.
26. Conform de in de `Standaardovereenkomst Nummerportabiliteit' neergelegde één loket-gedachte is
de recipiëntaanbieder ook verantwoordelijk voor een adequate communicatie met de eindgebruiker,
die heeft aangegeven met behoud van zijn huidige telefoonnummer naar hem te willen overstappen.
Dit betekent naar het oordeel van het college dat de recipiëntaanbieder aan de eindgebruiker
correcte informatie dient te verstrekken over de te volgen procedure en de precieze porteringsdatum.
27. Het college realiseert zich dat de recipiëntaanbieder voor het vaststellen van de porteringsdatum en
voor het realiseren van de portering op de afgesproken datum afhankelijk is van de medewerking van
andere aanbieders. Deze medewerking komt met name tot uitdrukking komt in het tijdig en correct
beantwoorden en verwerken van door de recipiëntaanbieder verstuurde porteringsberichten. Afgezien
van het feit dat de aanbieders zich reeds op grond van de `Standaardovereenkomst
Nummerportabiliteit' over en weer hebben verplicht tot het volgen van het gestandaardiseerde
porteringsproces, gaat het college ervan uit dat deze medewerking ook voor het overige zonder enige
terughoudendheid plaatsvindt1.
28. Hiertoe overweegt het college dat alle aanbieders gebaat zijn bij het goed functioneren van
nummerportabiliteit en de medewerking van andere aanbieders daarbij. Immers, elke aanbieder
treedt op enig moment op als recipiëntaanbieder en de bereidheid van een aanbieder om in de
hoedanigheid van recipiëntaanbieder aan de wettelijke verplichting te voldoen zal groter zijn,
aangezien in dat geval een nieuwe klant wordt verworven. Overigens kunnen partijen naar de mening
van het college gezamenlijk danwel bilateraal afspraken maken teneinde de samenwerking verder te
regelen.
III.c 95%-norm
29. Bij de normering van de verplichting voor de donor- en recipiëntaanbieder heeft het college uit
overwegingen gebaseerd op de door de aanbieders naar voren gebrachte praktijk van het
porteringsproces rekening gehouden met een foutmarge van 5% en deze ingecalculeerd. Hoewel de
wet uitgaat van een slagingspercentage van 100%, wordt naar het oordeel van het college het
wettelijk voorschrift voldoende nageleefd wanneer de hierboven omschreven 95%-norm wordt
gerealiseerd.
III.d Onafhankelijke serviceproviders
30. Ten aanzien van het onderscheid tussen onafhankelijke serviceproviders en netwerk-operators merkt
het college op dat de op de verplichting tot het verschaffen van nummerportabiliteit van toepassing
zijnde regelgeving geen onderscheid maakt tussen onafhankelijke serviceproviders en aanbieders die
tevens netwerk-operator zijn. Beide typen aanbieders hebben naar het oordeel van het college dan
ook een gelijke verplichting ten aanzien van het bieden van nummerportabiliteit.
III.e Prepaid-aansluitingen
1 In de fase waarin wordt afgesproken op welke datum het telefoonnummer van de eindgebruiker kan worden
geporteerd is de medewerking van de donoraanbieder wetstechnisch gezien gewaarborgd doordat hij op basis van
artikel 4.10 Tw verplicht is binnen drie werkdagen uitsluitsel te geven over de honorering van een
porteringsverzoek.
- 4 -
31. Een opvallende uitkomst van het door OPTA uitgevoerde onderzoek was dat een aanmerkelijk deel van
de verkooppunten van mobiele telefonie onterecht meldt aan eindgebruikers dat nummerportabiliteit
bij prepaid-aansluitingen niet mogelijk is. Zoals het college reeds begin 1999 duidelijk heeft gemaakt
geldt de verplichting tot het bieden van nummerportabiliteit niet alleen voor postpaid-aansluitingen
(abonnementen) maar tevens onverkort voor prepaid-aansluitingen. Naar het oordeel van het college
bestaat in de regelgeving geen aanknopingspunt om de verplichtingen inzake nummerportabiliteit
niet van toepassing te achten op prepaid-telefonie.
32. Gezien het feit dat prepaid-gebruikers een substantieel onderdeel vormen van het totale aantal
gebruikers is het naar het oordeel van het college van wezenlijk belang dat ook prepaid-gebruikers
goed worden geïnformeerd over de mogelijkheden van nummerportabiliteit en dat een verzoek tot
het behoud van het nummer ook daadwerkelijk wordt gehonoreerd. Omdat de aanbieders van mobiele
openbare telecommunicatiediensten ervoor hebben gekozen de verkoop van hun diensten
(gedeeltelijk) door onafhankelijke verkooppunten te laten verzorgen, zijn het in veel gevallen deze
verkooppunten die de directe (fysieke) communicatie met de klant verzorgen. De verkooppunten zijn
daarmee van grote invloed op de kwaliteit van nummerportabiliteit, en de perceptie van
eindgebruikers daarop.
33. De Telecommunicatiewet richt zich voor wat betreft de verplichting tot het bieden van
nummerportabiliteit evenwel tot aanbieders van mobiele openbare telecommunicatiediensten en
niet tot de verkooppunten die deze aanbieders inschakelen voor de verkoop van hun diensten. Gezien
deze wettelijke verplichting inzake nummerportabiliteit en de commerciële keuze van de aanbieders
om verkooppunten in te schakelen, is het college van oordeel dat de aanbieders er verantwoordelijk
voor zijn dat deze verkooppunten nauwkeurige en correcte informatie verstrekken aan klanten over
de mogelijkheid van het behoud van het huidige telefoonnummer bij een overstap naar een andere
aanbieder.
III.f Voorwaarden voor een porteringsverzoek
34. Het college is van oordeel dat recipiëntaanbieders voor de verwerking van een porteringsverzoek de
volgende gegevens kunnen vragen van de eindgebruiker die om nummerportabiliteit heeft verzocht
(limitatief): correcte en volledige NAW-gegevens, een kopie van het contract zoals overeengekomen
met de donoraanbieder of, in het geval van de portering van een prepaid-aansluiting, een kopie van
een geldige legitimatie.
IV. Toezicht
35. Krachtens artikel 15.1, derde lid, Tw houdt het college toezicht op de naleving van de in artikel 4.10
Tw neergelegde plicht tot nummerportabiliteit. Ingeval van een overtreding van de hieruit
voortvloeiende norm, die hierboven is beschreven, staat het college het gebruikelijke
handhavingsinstrumentarium ter beschikking. Dat wil zeggen dat het college bevoegd is krachtens
artikel 15.1, derde lid, Tw jo. artikel 15.4 Tw een boete van ten hoogste 453780,20 euro op te
leggen. Ook kan het college in geval van een overtreding gebruik maken van zijn bevoegdheid ex
artikel 15.1, derde lid, Tw jo. artikel 15.2, tweede lid, Tw jo. artikel 5:32 Awb om een last onder
dwangsom op te leggen.
36. Signalen uit de markt of klachten van eindgebruikers en aanbieders kunnen aanleiding vormen een
onderzoek in te stellen. Tevens acht het college het wenselijk ambtshalve, bijvoorbeeld via
steekproeven, na te kunnen gaan of de kwaliteit van nummerportabiliteit in overeenstemming is met
de wettelijke verplichting.
37. Met het oog op deze omstandigheden acht het college zich op grond van artikel 18.7 Tw bevoegd om
in voorkomende gevallen van de aanbieders een rapportage te verlangen over de gerealiseerde
percentages in een bepaalde maand, zonodig over een langere periode. Deze rapportage dient ter
controle op de naleving van de wettelijke verplichting. OPTA heeft voor de wijze van rapporteren zo
veel mogelijk vastgehouden aan het door haar ontwikkelde format van informatieverschaffing dat
gebruikelijk was onder het last onder dwangsomregime. Ter controle van de redelijke termijn is het
format licht gewijzigd. Het college verzoekt de aanbieders in hun hoedanigheid van
recipiëntaanbieder ook de dag te rapporteren, waarop het porteringsverzoek van de eindgebruiker
door de recipiëntaanbieder is ontvangen. De exacte wijze van aanlevering van de rapportage is
beschreven in het document `Richtlijn rapportage nummerportabiliteit'. Iedere aanbieder moet de
- 5 -
gegevens inzake nummerportabiliteit volgens dit format registreren en op verzoek aan OPTA
aanleveren. Dit document is beschikbaar op de website van OPTA (www.opta.nl) en kan worden
opgevraagd op het volgende adres: OPTA, afdeling Eindgebruikersmarkt, Postbus 90420, 2509 LK te
Den Haag.
38. Elke aanbieder in zijn hoedanigheid van recipiëntaanbieder dient een administratie bij te houden met
daarin de schriftelijke wilsuitingen van eindgebruikers die een porteringsdatum hebben aangegeven
die de redelijke termijn overschrijdt als bedoeld in randnummer 24. Aanbieders dienen deze
administratie op verzoek van het college aan te leveren. Het college acht zich bevoegd om bij deze
administratie een accountantsmededeling te verlangen.
39. Nieuwe toetredende partijen tot de mobiele telefoniemarkt, die als aanbieder van mobiele openbare
telecommunicatiediensten dienen te worden aangemerkt, krijgen door het college een code
toegewezen, die benodigd is voor de rapportage. Het college acht zich bevoegd om van deze nieuwe
aanbieders een accountantsmededeling te verlangen omtrent de borging van de
(rapportage)systemen van nummerportabiliteit. Deze accountantsmededeling dient een oordeel te
bevatten over het geheel van maatregelen met betrekking tot het systematisch verzamelen, ordenen,
vastleggen en verwerken van gegevens gericht op het verstrekken van de door het college gevraagde
informatie.
V. Inwerkingtreding
40. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van één maand na publicatie van deze beleidsregels
in de Staatscourant en worden aangehaald als `Beleidsregels nummerportabiliteit mobiele telefonie'.
Den Haag, 7 maart 2003.
HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,
Prof. dr. J. Arnbak, voorzitter
- 6 -