Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF5362 Zaaknr: 36835
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 7-03-2003
Datum publicatie: 7-03-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 36.835
7 maart 2003
IR
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Amsterdam van 30 november 2000, nr. P99/2033,
betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een
belastbaar inkomen van f 76.595, welke aanslag, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende drijft sinds 1982 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. In 1989 behoorde tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende een schuld in rekening-courant aan de bank van f 55.142. Op 31 december 1996 had belanghebbende uit dezelfde rekening-courantverhouding met de bank een schuld van f 134.410,66.
3.1.2. In de jaren 1989 tot en met 1996 heeft belanghebbende jaarlijks
een winst behaald tussen f 60.707 en f 112.530. De privé-opnamen
bedroegen deze jaren jaarlijks tussen f 38.229 en f 119.526. De
privé-opnamen gingen de in die jaren behaalde winst met in totaal een
bedrag van f 81.744 te boven.
3.1.3. Belanghebbende berekende in zijn herziene aangiftebiljet zijn
ondernemingsvermogen op 31 december 1996 op f 29.285,34. Bij het
vaststellen van de aanslag stelde de Inspecteur zich op het standpunt
dat het ondernemingsvermogen van belanghebbende lager is dan nihil,
zodat, aldus de Inspecteur, de oudedagsreserve ingevolge artikel 44f,
lid 1, letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 afneemt met
haar volle bedrag, te weten f 10.000.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de schuld in rekening-courant aan
de bank, die op 31 december 1996 f 134.410,66 bedroeg, in zijn geheel
tot het ondernemingsvermogen behoort, zoals de Inspecteur stelde, dan
wel voor f 100.000 tot het privé-vermogen behoort en voor f 34.410,66
tot het ondernemingsvermogen, zoals belanghebbende stelde.
3.3. Indien een ondernemer voor de financiering van zijn onderneming
gebruik maakt van een rekening-courant bij een bank, vormt een
negatief saldo van die rekening-courant een ondernemingsschuld, ook
indien, zoals hier, ten laste van die rekening-courant mede
privé-opnamen worden gedaan. Dit is slechts anders indien en voorzover
onmiskenbaar een verband bestaat tussen de schuld in rekening-courant
en bepaalde niet reguliere privé-uitgaven, zoals het geval kan zijn
indien substantiële privé-vermogensbestanddelen met het
rekening-courantkrediet zijn gefinancierd. Het Hof heeft derhalve
terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat de privé-opnamen door
belanghebbende in de jaren sinds 1989 de gemaakte winsten hebben
overtroffen, op zichzelf niet meebrengt dat een deel van de schuld als
privé-schuld kan worden aangemerkt. Voorzover in de klachten een
andere opvatting wordt voorgestaan, falen zij. 's Hofs oordeel dat
niet aannemelijk is geworden dat de thans bestaande schuld in
rekening-courant betrekking heeft op privé-uitgaven, in welk oordeel
ligt besloten dat de hiervoor als uitzondering genoemde situatie zich
niet voordeed, kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn
juistheid worden onderzocht. Ook voorzover de klachten tegen dit
oordeel zijn gericht, falen zij derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als
voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet,
P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend
griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart
2003.