European Commission
IP/03/314
Brussel, 5 maart 2003.
GGO's: Commissie bespreekt coëxistentie met genetisch gemodificeerde
gewassen
De Europese Commissie heeft vandaag een politieke discussie gehouden
over de coëxistentie van genetisch gemodificeerde (GG), traditionele
en biologische gewassen. De leden van de Commissie hebben zich gebogen
over het begrip coëxistentie, de tot nu toe uitgevoerde voorbereidende
werkzaamheden, mogelijke maatregelen inzake bedrijfsbeheer, de
haalbaarheid van GG-vrije zones en de aansprakelijkheid in geval van
adventieve aanwezigheid. De Commissie heeft ook de beleidsopties
besproken, alsmede de maatregelen die moeten worden genomen op
nationaal en op communautair niveau. De Commissie merkte op dat
coëxistentie betrekking heeft op de economische gevolgen van de
adventieve aanwezigheid van genetisch gemodificeerde gewassen in
niet-genetisch gemodificeerde gewassen. Het probleem vindt zijn
oorsprong in het beginsel dat landbouwers in volle vrijheid moeten
kunnen beslissen welke landbouwgewassen zij wensen te telen, GG,
traditionele of biologische. In de EU mag geen enkele vorm van
landbouw worden uitgesloten. De vandaag gehouden besprekingen vormen
de basis voor een ronde tafel inzake coëxistentie op 24 april 2003,
waar alle belanghebbenden hun bijdrage aan het debat kunnen leveren.
De Commissie zal dan zo snel mogeliljk richtsnoeren vaststellen over
de wijze waarop coëxistentie moet worden aangepakt.
De heer Franz Fischler, lid van de Commissie belast met landbouw,
plattelandsontwikkeling en visserij, heeft het volgende verklaard:
"Coëxistentie roept een aantal vragen op waarop een antwoord moet
worden gezocht. Belangrijk is dat er duidelijkheid bestaat over de
regels en het regelgevende kader, zowel op nationaal als op
communautair niveau. Laat het voor iedereen duidelijk zijn:
coëxistentie gaat over economische en juridische problemen, niet over
risico's of voedselveiligheid, aangezien alleen toegelaten GGO's in de
EU mogen worden geteeld. De toepassing van coëxistentiemaatregelen is
niet nieuw. Reeds in de traditionele landbouw hebben bijvoorbeeld
zaadproducenten heel wat ervaring opgedaan met de toepassing van
bedrijfsbeheersmethoden, om toe te zien op de naleving van normen
inzake de zuiverheid van het zaad. De volgende stap is dat de
verschillende mogelijkheden grondig worden besproken met de lidstaten
en de belanghebbenden. Vervolgens zal de Commissie zo snel mogelijk
richtsnoeren opstellen."
Wat is coëxistentie?
De teelt van toegelaten GGO's in de EU zal ook gevolgen hebben voor de
landbouwproductie. Met name moet worden nagegaan op welke wijze moet
worden omgegaan met de adventieve menging van GG en niet-GG gewassen
(vermenging) als gevolg van onzuiverheden in het zaad,
kruisbestuiving, wildlingen (spontaan gegroeide planten, vooral door
het kiemen van restzaad in het volgende groeiseizoen), oogst- en
opslagmethoden, en het vervoer, en welke de economische gevolgen
daarvan kunnen zijn. Of de landbouw de consument een gevarieerde keuze
kan aanbieden, hangt in grote mate af van de mate waarin de
verschillende productiesystemen in stand kunnen worden gehouden.
Het meest geciteerde voorbeeld van inkomensverlies ten gevolge van vermenging is het geval waarin traditionele en biologische landbouwers hun gewassen tegen een lagere prijs moeten verkopen wegens de adventieve aanwezigheid van GG gewassen boven de toegestane drempels. Omgekeerd zijn er ook voorbeelden waar een GG als specialiteit geteeld gewas in waarde daalt wegens de vermenging met niet-GG gewassen.
Voorbeelden van mogelijke maatregelen inzake bedrijfsbeheer
* ruimtelijke scheiding tussen de velden;
* bufferzones;
* barrières om verspreiding van pollen tegen te gaan;
* bestrijding van wildlingen (spontaan gekiemde planten);
* vruchtwisseling en beplantingsregelingen voor verschillende
bloeiperioden;
* monitoring tijdens de teelt, de oogst, de opslag, het vervoer en
de verwerking.
GG-vrije zones
De Commissie gaat ervan uit dat op lokaal niveau op vrijwillige basis
afspraken kunnen worden gemaakt tussen landbouwers onderling of tussen
landbouwers en industrie om te garanderen dat bepaalde gebieden vrij
blijven van GG gewassen. Voorbeelden van dergelijke regelingen bestaan
reeds voor gewassen die een hoge mate van raszuiverheid vereisen of
die in hoge mate moeten worden afgeschermd, bijvoorbeeld
erucazuurhoudend raapzaad. In het algemeen kan evenwel worden gesteld
dat een verbod op de teelt van GG gewassen in de lidstaten moet worden
uitgesloten, aangezien de bescherming van economische belangen alleen
niet kan worden ingeroepen als juridische verantwoording om
fundamentele vrijheden zo drastisch te beperken. Bovendien is de
instelling van GG vrije zones tegen de wil in van bepaalde
landbouwers, strijdig met het beginsel zelf van de coëxistentie.
Aansprakelijkheid
De vraag is gesteld en besproken of de mogelijkheid om compensatie te
vragen voor economische verliezen in verband met genetische vermenging
op communautair niveau moet worden gereglementeerd. Gelet op het
subsidiariteitsbeginsel is de Commissie van oordeel dat in eerste
instantie moet worden nagegaan of de bestaande nationale wetgevingen
in dit opzicht voldoende en gelijkwaardige mogelijkheden bieden. Een
ander probleem blijft de wijze waarop een causaal verband tussen een
bepaalde activiteit en de geconstateerde schade kan worden aangetoond.
Gewasspecifieke oplossingen
Met betrekking tot coëxistentie moet altijd rekening worden gehouden
met de naargelang van het gewas en van het ras verschillende
eigenschappen op het gebied van de mogelijke verspreiding naar
aangrenzende velden. Uit een onderzoek van het gemeenschappelijk
centrum voor onderzoek en een recent rapport inzake coëxistentie van
een Deense groep van deskundigen is gebleken dat zowel de kans op
vermenging als de maatregelen om die vermenging zoveel mogelijk te
beperken zeer gewasspecifiek zijn.
In het Deense onderzoek wordt ook gesuggereerd dat bij een beperkt
aandeel van GGO's (10 %) en een algemene drempel van 1 % voor de
adventieve aanwezigheid van GG gewassen in niet-GG gewassen, voor de
meeste gewassen in Denemarken (d.i. bieten, maïs, aardappelen, gerst,
tarwe, haver, triticale, rogge, lupine, bonen en erwten) coëxistentie
mogelijk is. Voor sommige gewassen moeten de huidige
landbouwpraktijken misschien worden aangepast, terwijl zich in andere
gevallen onder de huidige omstandigheden nauwelijks problemen zullen
voordoen op het vlak van coëxistentie. Voor raapzaad evenwel, en ook
voor de zaadproductie van bepaalde gewassen, kan coëxistentie meer
problemen opleveren en is verdere evaluatie vereist voordat
richtsnoeren kunnen worden opgesteld.
Plaatsgebonden verschillen zijn van doorslaggevend belang voor het
vaststellen van efficiënte en rendabele maatregelen om toe te zien op
de coëxistentie van verschillende productiesystemen. Voor slechts
enkele gewassen, voornamelijk raapzaad, kunnen op coëxistentie
gerichte maatregelen aanzienlijke wijzigingen in de landbouwmethoden
noodzakelijk maken.