Ministerie van Justitie

Stopreactie
Redenen van niet bereik

Amsterdam, 1 oktober 2002

Eva Klooster
Gert Jan Slump
Oberon Nauta
Agnes Bürmann

Met medewerking van:
Pepijn van Amersfoort
Anja Beerepoot
Marga van Aalst


Inhoudsopgave

Samenvatting 3 1 Inleiding 7 2 Onderzoeksaanpak 9 2.1 Doelstelling en onderzoeksvragen 9 2.2 Onderzoeksaanpak 10 3 Cijfers en beleid 15 3.1 Geregistreerde 12-minners 15 3.2 Opmerkingen bij de registratiecijfers 15 3.3 Beleid van politie ten aanzien van de Stopreactie 20 3.4 Draagvlak Stopreactie 22 4 Aanbod Stopreactie 24 4.1 Achtergrond in cijfers 24 4.2 Stopreactie aangeboden 25 4.3 Geen aanbod Stopreactie 26 5 Ouders en het aanbod Stopreactie 33 5.1 Achtergronden en cijfers 33 5.2 Ouders en het aanbod Stopreactie 34 6 Conclusies en aanbevelingen 38 6.1 Algemeen 38 6.2 Bereik doelgroep door Stopreactie 38 6.3 Intermezzo 41 6.4 Aanbevelingen 41 Bijlagen
Bijlage 1 Stopcriteria 48 Bijlage 2 Leden Begeleidingscommissie 49

Pagina 2 Stopreactie DSP - groep


Samenvatting

Inleiding
De Stopreactie is een pedagogische en preventieve handreiking aan ouders van twaalfminners die met de politie in aanraking komen omdat zij een Halt- waardig delict hebben begaan. Nadat met de Stopreactie gedurende een jaar is geëxperimenteerd (zie onder meer het onderzoek `Stopreactie, bereik, ervaringen en effecten', Ministerie van Justitie, DPJS, 2000) is per 1 augus- tus met een aantal bijstellingen de Stopreactie landelijk ingevoerd.

Het eerste onderzoek naar de Stopreactie richtte zich vooral op vragen naar de feitelijke inzet van de Stopreactie, behoeften waarin deze reactie voorziet, wijze waarop organisatie, afdoening en samenwerking gestalte krijgen en het vaststellen van de belangrijkste opbrengst voor betrokkenen van de Stopre- actie.
Het nu in 2002 uitgevoerde onderzoek is een complementair onderzoek op het eerste en richt zich vooral op de voorfase (aanbieden, toeleiden en door- verwijzen door de politie) van de Stopreactie.

Doelstelling en werkwijze onderzoek Het onderzoek naar het (niet) bereik van de Stopreactie heeft als doel infor- matie te verzamelen over:
· aard en omvang van de niet bereikte doelgroep; · redenen waarom er geen aanbod is gedaan; · redenen van niet deelname door de ouders; · noodzakelijke bijstellingen van het beleid inzake de Stopreactie.

Om de onderzoeksinformatie te kunnen verzamelen is gekozen voor een gevarieerde onderzoeksaanpak waarbij naast een analyse van (bijgewerkte) registratiegegevens in zes voor het onderzoek zorgvuldig geselecteerde politiedistricten (in drie politiekorpsen) casusinterviews zijn gehouden met verbalisanten en vervolgens interviews met sleutelpersonen bij de politie en Haltbureaus binnen deze zes politiedistricten zijn afgenomen. Tenslotte is gepoogd ouders te interviewen uit de zaken die voor de casus- interviews met verbalisanten zijn geselecteerd en die het aanbod Stopreactie hebben geweigerd. Pogingen daartoe hebben weinig opgeleverd.

Cijfers: omvang van de geregistreerde en (niet) bereikte groep Uit het registratieonderzoek blijkt dat in de zes districten volgens de officiële politieregistraties een beperkt aantal 12-minners met de politie in aanraking komt. Het totaal aantal 12-minners in de zes districten bedroeg 390. Deze behoren niet allen tot de doelgroep van de Stopreactie: van deze totale groep geregistreerde 12-minners blijkt ongeveer driekwart (295) Stopwaardig. Van deze Stopwaardige zaken rondt uiteindelijk ongeveer eenderde deel de Stopreactie volledig af. Dat betekent dat tweederde van de doelgroep geen aanbod krijgt, bij de politie niet ingaat op het aanbod of later na instemming bij de politie alsnog afhaakt.
Uit de registraties blijkt dat de belangrijkste reden voor niet bereik is gelegen in de aanpak van de politie: in bijna 42% van alle geregistreerde Stopwaardi- ge zaken doet de politie geen aanbod voor een Stopreactie. De invloed van ouders die weigeren op het aanbod in te gaan is verhoudings- gewijs van geringere betekenis. Ongeveer 12% (9% bij de politie en nog eens 3% bij de intake bij het Haltbureau) van de totale doelgroep komt om deze reden niet toe aan een Stopreactie. Pagina 3 Stopreactie DSP - groep


De fase van doorverwijzing van politie naar Haltbureau en intake is (inclusief de hiervoor genoemde 3%) goed voor 12% niet bereik van de totale doel- groep. Dat lijkt dus mee te vallen. Als echter ingezoomd wordt op de groep ouders van 12-minners die bij de politie ingegaan zijn op het aanbod Stopre- actie (143) dan valt van deze groep uiteindelijk nog eens bijna 25% uit en komt niet tot een volledig afgeronde Stopreactie.

Ervan uitgaande dat de selectie van politiedistricten representatief genoeg is voor een landelijke extrapolatie is op basis van de gevonden cijfers een schat- ting gemaakt van het aantal twaalfminners dat jaarlijks officieel door de poli- tie wordt geregistreerd. Dat zijn naar schatting 4500 12-minners tussen de 5 en de 12 jaar.

In 1996 is door het WODC op basis van een onderzoek (`Over criminaliteit en kattenkwaad') ook een landelijke schatting gemaakt van het percentage 8- tot en met 11-jarigen dat jaarlijks officieel door de politie wordt geregistreerd. Het WODC-onderzoek kwam tot een schatting van 0,5%; dit onderzoek komt voor dezelfde leeftijdsgroep in 2001 tot een ongeveer vergelijkbare schatting van 0,52%.

Het werkproces bij de politie rond de Stopreactie is van invloed op het aantal met succes verwezen zaken. Indien het doorverwijzingsproces wordt uitbe- steed, worden de meeste aanbiedingen voor een Stopreactie gedaan maar ligt daarentegen het aantal ouders dat niet op de Stopreactie ingaat hoger. Centrale monitoring van het doorverwijzingsproces is niet van invloed op de getalsmatige verhouding tussen ouders die wel en ouders die niet instemmen met een Stopreactie. Wel lijkt in dat geval het aantal geregistreerde zaken hoger te liggen.

Niet bereik: redenen om geen aanbod te doen Als wordt gekeken naar niet bereik en ingezoomd wordt op de aanbodkant (zoals gezegd goed voor 42% niet bereik/uitval van zaken) dan valt op dat de groep die wel een aanbod krijgt van de politie gemiddeld iets ouder is dan de groep die geen aanbod krijgt. Dat klopt met de opbrengst van de beleidsin- terviews dat politiefunctionarissen en Haltmedewerkers de Stopreactie over het algemeen vooral geschikt vinden voor iets oudere kinderen. Er zijn geen verschillen met betrekking tot geslacht en etniciteit gevonden tussen de groep die wel en de groep die geen aanbod Stopreactie heeft gehad. Dit lijkt enigszins strijdig met de opvatting van beleidsmakers bij de politie en mede- werkers van de Haltbureaus die aangeven dat juist allochtone families moei- lijk te bereiken zijn.

Hieronder worden de belangrijkste redenen genoemd om geen aanbod te doen uit het onderzoek.
· Gebrek aan bekendheid met de Stopreactie en gering draagvlak bij de politie (vooral in beleidsinterviews genoemd); geïnterviewde verbalisanten zijn een andere mening toegedaan, maar bij nadere analyse van de inter- views door de onderzoekers bleek wel dat de verbalisanten die afzien van een aanbod vaker slecht of matig bekend zijn met de Stopreactie. · De inschatting of het feit Stopwaardig is: uit de interviews met verbali- santen blijkt dat de context en de omstandigheden van het feit een rol spelen bij het al dan niet aanbieden van een Stopreactie. · De door verbalisanten ingeschatte reactie van de ouders (zorgelijke om- geving: hoe reageren zij op het kind en het feit), de inschatting van de gezinssituatie (al dan niet bekend, problematisch) of de reactie van het kind tijdens aanhouding of op het politiebureau (genoeg gestraft). Pagina 4 Stopreactie DSP - groep


· De mate van stedelijkheid (stad of buitengebieden): met name verbalisan- ten in buitendistricten lijken geneigd om een oplossing binnen het gezin of de gemeenschap te kiezen.

Een groot deel van de ouders weet overigens weinig tot niets van de Stopre- actie. Daardoor moeten verbalisanten een extra drempel nemen: zij moeten op het moment van contact met de ouders van de 12-minner hen niet alleen op de hoogte brengen van de aanhouding, maar ook nog gerichte uitleg ge- ven over het mogelijke vervolg op de aanhouding.

Niet bereik: redenen van ouders om niet op het aanbod in te gaan Als wordt gekeken naar niet bereik en ingezoomd wordt op de vraagkant (ouders gaan niet op het aanbod in, zoals gezegd goed voor 12% niet be- reik/uitval van zaken) dan zijn er geen aantoonbare verschillen in leeftijd en geslacht tussen de groep kinderen waarvan de ouders deelname van hun kind weigeren en de groep kinderen waarvan de ouders goedkeuring verleent voor deelname aan een Stopreactie. Hoewel er kleine verschillen zijn ten aanzien van etniciteit (ouders van allochtone afkomst lijken iets sterker vertegen- woordigd in de groep die goedkeuring verleent) kan op basis van dit onder- zoek evenmin worden geconcludeerd dat etniciteit een rol speelt bij het al dan niet accepteren van een aanbod Stopreactie.

Als belangrijkste redenen om op het aanbod in te gaan komt uit het onder- zoek naar voren dat ouders de Stopreactie als middel zien om het kind te laten merken dat er grenzen overschreden zijn. Ook blijkt instemming met het aanbod afhankelijk van de inschatting van de ernst van het feit door de ouders.
Hieronder worden de belangrijkste redenen genoemd om niet in te gaan op het aanbod Stopreactie door de ouders. · De beoordeling door ouders van het feit als 'baldadigheid': de Stopreactie staat niet in verhouding tot het gepleegde feit; overigens wordt dat argu- ment zowel bij lichte als zwaardere feiten gebruikt. · Ouders willen zelf straffen of vinden dat het kind al genoeg is gestraft door aanhouding door de politie. Deze reactie komt regelmatig voor bij kleine vergrijpen en grote impact van de aanhouding op het kind. Ouders die vinden dat zij de opvoeding goed onder controle hebben twijfelen eer- der aan het nut van de Stopreactie. · Ouders willen geen bemoeienis van derden. Ouders die weinig ophebben met bemoeienis vanuit de overheid en/of politie hebben in de regel ook geen behoefte aan de Stopreactie. · Ouders ontkennen schuld of rol van het kind. · De tijd tussen delict en Stopreactie duurt te lang.

In hoofdstuk 6 zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen. De belangrijkste conclusies zijn in de tekst van deze samenvatting verwerkt. In dat hoofdstuk wordt met nadruk gewezen op het (brede) belang van zorgvuldige (systematisch, volledig en betrouwbaar) registratie van twaalfminners om de doelgroep beter in beeld te krijgen en het bestaande verschil tussen perceptie en feiten ten aanzien van 12-minners te verminderen.

Pagina 5 Stopreactie DSP - groep


De aanbevelingen van het onderzoek richten zich onder meer op: · Investeren in bekendheid van en voorlichting over de Stopreactie. · Bekendheid met doorverwijzingsprocedure (als maatwerk) vergroten. · Inbedden Stopreactie in pakket van maatregelen. · Inzet casuïstiek overleg.
· Inzet Stopreactie koppelen aan schooladoptieplan. · Duidelijk maken waar de Stopreactie voor staat (naast preventie ook weerbaarheid vergroten).

Pagina 6 Stopreactie DSP - groep


1 Inleiding

In 1997 is in een notitie 'Kinderen en Criminaliteit'1 de aanbeveling gedaan om als onderdeel van een pakket van maatregelen voor 12-minners die een Haltwaardig delict hebben gepleegd een equivalent van de Haltaanpak te ontwikkelen.
Bij diverse Haltbureaus2 zijn vanaf dat moment projecten gestart voor 12- minners; de nadruk lag daarbij op een groepsgewijs aanbod3. De Staatssecretaris van Justitie heeft in 1998 de genoemde aanbeveling overgenomen. Een en ander heeft geleid tot het in gang zetten van een ont- wikkeltraject.
Op 1 mei 1999 is een landelijk experiment met de Stopreactie voor 12- minners van start gegaan in alle arrondissementen voor de periode van een jaar. In de Aanwijzing Stopreactie (1999) staat vermeld dat de Stopreactie een vrijwillig aanbod is dat begrepen moet worden als pedagogische handrei- king. Uitgangspunt bij de Stopreactie is de ouderlijke verantwoordelijkheid. De Stopreactie is een vrijwillig en vrijblijvend aanbod dat dient als ondersteu- ning van de ouderlijke verantwoordelijkheid.

Tijdens het eerste experimentele jaar van de Stopreactie is, in opdracht van het Ministerie van Justitie, een evaluatieonderzoek verricht naar het bereik, de ervaringen en de effecten van de Stopreactie. De evaluatie is uitgevoerd door DSP-groep. Het rapport Stopreactie, bereik, ervaringen en effecten tij- dens het experimentele jaar bevat de evaluatieresultaten en aanbevelingen4. Het rapport wijst op een duidelijke meerwaarde van de Stopreactie, maar legt ook een aantal verbeterpunten bloot. Het bereik van de Stopreactie wordt een van de belangrijkste verbeterpunten genoemd. Uit de evaluatie blijkt dat niet alle kinderen die in aanraking komen met politie en vallen onder de crite- ria voor de Stopreactie, daadwerkelijk deelnemen aan de Stopreactie.

In het evaluatierapport wordt reeds gewezen op een aantal verklarende facto- ren voor niet-bereik en niet-deelname van de doelgroep. Zo is in interviews met politiefunctionarissen en Haltmedewerkers het ver- moeden geuit dat nog niet alle 12-minners die vallen onder de criteria voor de Stopreactie daadwerkelijk zijn doorverwezen door de politie. Cijfers over het aantal 12-minners dat om deze reden niet bereikt is, waren tijdens het expe- rimentele jaar nog niet systematisch beschikbaar. Een factor die van invloed is op niet-deelname is de reactie van ouders. Uit de evaluatie is gebleken dat een deel van de ouders geen toestemming gaf voor deelname of na een eerste gesprek met politie of Haltbureau besloot af te haken. De Stopreactie en de daaraan voorafgaande procedure (bijvoor- beeld politiecontact met ouders en/of kind) sloten onvoldoende aan bij de behoeften en verwachtingen van deze ouders.

Uit de interviews met medewerkers van politie en Haltbureaus zijn verschil- lende categorieën 'weigeraars' onderscheiden5: · ouders die menen dat zij zelf al passend hebben gereageerd op het gedrag van het kind en de Stopreactie te zwaar vinden (vaak hoger opgeleiden);

Noot 1 Ministerie van Justitie, Directie PJS, februari 1997. Noot 2 Haaglanden, Haarlem, Maastricht, Rotterdam/Rijnmond-Zuid, Venray. Noot 3 In Haarlem is geëxperimenteerd met een individueel aanbod. Noot 4 Slump GJ, Dijk E van, Klooster E, Rietveld M.; 'Stopreactie. Bereik, ervaringen en effecten tijdens het experimentele jaar'. Den Haag: Ministerie van Justitie, DPJS, 2000. Noot 5 Zie onder meer 'Stopreactie' pagina 73. Pagina 7 Stopreactie DSP - groep


· ouders die zich weinig zorgen maken om hun kind en de Stopreactie over- bodig vinden;
· ouders die de Stopreactie te licht vinden vanwege het ontbreken van een strafkarakter (vooral allochtone ouders).

Ten behoeve van de evaluatie is destijds eveneens gesproken met weigeren- de ouders. Door de ouders genoemde verklaringen om deelname te weigeren waren onder meer de 'te lange periode tussen de Stopreactie en het delict', 'te hard politieoptreden in verhouding tot het delict' en 'kind is al genoeg gestraft door ouders'.

De staatssecretaris van Justitie heeft inmiddels besloten tot continuering en landelijke implementatie van de Stopreactie per 1 augustus 20016. Bij deze beslissing is een aantal nadere acties en maatregelen aangekondigd, mede op basis van aanbevelingen uit het evaluatierapport 'Stopreactie' (2000) en re- acties, adviezen en aanbevelingen uit het land. Twee daarvan zijn de inbed- ding van de Stopreactie in een vaste samenwerkingsrelatie van de politie met andere (deskundige) instanties en een aansluitend aanbod naast het bestaan- de Stop-materiaal om tot een aanpak te komen die meer is afgestemd op vragen en behoeften van ouders (aanbod op maat). Beide sluiten aan op de inhoud en doelstellingen van het project 'Justitieketen en opvoedingsonder- steuning'.

Om het zicht te verbeteren op de niet bereikte en niet-meewerkende groep is vervolgonderzoek noodzakelijk. DSP-groep heeft in de periode oktober 2001­ juni 2002 dit vervolgonderzoek uitgevoerd.

In deze rapportage wordt verslag gedaan van de opbrengsten van het onder- zoek.

Leeswijzer
Aan het begin van het rapport is een samenvatting opgenomen. De snelle lezer wordt geadviseerd deze samenvatting in combinatie met hoofdstuk 6 door te nemen.
In hoofdstuk 2 wordt een verantwoording gegeven van de onderzoeksaan- pak.
In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan cijfers rond geregistreerde 12- minners en het beleid in de drie onderzochte politieregio's/-korpsen. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de vraag of de doelgroep met de Stopreac- tie middels een aanbod wordt bereikt en de verschillen tussen de groep die wel een aanbod heeft gehad en de groep die dat niet heeft gehad. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de redenen waarom ouders van 12- minners al dan niet op het aanbod Stopreactie ingaan In hoofdstuk 6 worden de conclusies en aanbevelingen weergegeven.

Noot 6 In een brief aan de Tweede Kamer d.d. 3-7-2001. Pagina 8 Stopreactie DSP - groep


2 Onderzoeksaanpak

2.1 Doelstelling en onderzoeksvragen
Het onderhavige onderzoek dient informatie op te leveren over: · zicht op aard en omvang van niet bereikte doelgroep; · redenen waarom er geen aanbod is gedaan (vooral gericht op factoren aan de aanbodzijde);
· redenen van niet deelname (vooral gericht op factoren aan de vraagzijde); · noodzakelijke bijstellingen van het beleid inzake de Stopreactie.

Bij aanvang van het onderzoek is aangegeven dat er een onderscheid aange- bracht dient te worden tussen vraag- en aanbodzijde om vervolgens te kun- nen focussen op het aspect van aansluiting van vraag en aanbod inzake de Stopreactie.

Genoemde probleemstelling is geoperationaliseerd in de volgende vier sub- doelstellingen:
1 Geef op basis van (politie)registratie van de kinderen tot 12 jaar die (bin- nen een bepaalde tijd en regio) in aanraking komen met politie aan: · wat de aard en omvang is van de doelgroep die onder de criteria van de Stopreactie valt;
· wat de aard en omvang is van categorie aan wie geen aanbod voor een Stopreactie is gedaan (en zo mogelijk: deelname weigert).

Zet deze categorie af tegen de categorie aan wie wel een aanbod is ge- daan.
2 Bepaal aan de hand van de ervaringen van professionals bij politie en Halt welke knelpunten zich voordoen bij het aanbod Stopreactie aan de doel- groep.
3 Bepaal aan de hand van zicht op ervaringen en meningen van ouders wel- ke knelpunten zich voordoen bij het bereiken van de doelgroep (deelna- me), welke behoeften er leven bij de doelgroep en welke factoren een rol spelen om te beslissen niet deel te nemen aan de Stopreactie en hoe het aanbod beter zou kunnen aansluiten op de vraag. 4 Geef op basis van de registratiegegevens en ervaringen van professionals en de doelgroep aan of er aanpassingen van het beleid wenselijk zijn met het oog op een doeltreffend bereik van de Stopreactie.

Een en ander heeft geleid tot de uitwerking van de volgende onderzoeks- vragen.

Onderdeel 1: zicht op aard en omvang van niet bereikte doelgroep 1 Hoe wordt de groep 12-minners met politiecontact die qua persoonlijke en delictkenmerken tot de doelgroep van de Stopreactie behoort door de poli- tie geregistreerd?
2 Hoe groot is de groep 12-minners met politiecontact die qua persoonlijke en delictkenmerken tot de doelgroep van de Stopreactie behoort? 3 Hoeveel van hen worden bereikt door de Stopreactie en hoeveel niet? 4 Wat zijn kenmerken van de niet bereikte 12-minners en hun ouders? Zijn er verschillen in kenmerken met de wel bereikte groep? 5 Zijn er regionale verschillen (naar politiekorps, Haltbureau) in bereik, rede- nen van niet bereik en in kenmerken van de niet bereikte groep?

Pagina 9 Stopreactie DSP - groep


Onderdeel 2: redenen waarom er geen aanbod is gedaan 1 Wat zijn oorzaken van het niet aanbieden van de Stopreactie? 2 Zijn er verschillen in kenmerken tussen de groep waaraan wel respectieve- lijk waaraan geen aanbod Stopreactie is gedaan?

Onderdeel 3: redenen van niet deelname 1 Wat zijn de redenen dat een deel van de doelgroep niet deelneemt aan de Stopreactie? Vindt er bij niet deelname een (andere) verwijzing plaats? 2 Wat zijn de kenmerken van de ouders en kinderen die niet deelnemen? 3 Wat zijn de behoeften bij ouders die niet deelnemen aan de Stopreactie? 4 Wat zijn de redenen voor ouders om niet deel te nemen? 5 Onder welke voorwaarden zouden ouders wel toestemming geven voor deelname?

Onderdeel 4: bijstelling beleid noodzakelijk 1 Is bijstelling van het Stopbeleid noodzakelijk met het oog op een doeltref- fend aanbod van de Stopreactie en deelname aan de Stopreactie? 2 Is bijstelling van het Stopbeleid noodzakelijk met het oog op een heldere en effectieve inbedding van de Stopreactie binnen het bredere aanbod voor (opvoedings)ondersteuning en preventie?

2.2 Onderzoeksaanpak
Binnen het onderzoek naar de niet bereikte doelgroep van de Stopreactie zijn verschillende methoden gebruikt. Allereerst is getracht met behulp van regi- straties van 12-minners een beeld te krijgen van de aantallen. Vervolgens is op basis van deze registratiegegevens een selectie van zaken gemaakt waar met behulp van kwalitatieve onderzoeksmethoden (casusinterviews met be- trokken politiefunctionarissen) dieper is ingegaan op de materie. Daarop aan- sluitend is gepoogd de ouders uit de betreffende casus die geweigerd hebben te benaderen voor een interview. Tenslotte zijn interviews gehouden met professionals op beleids- en uitvoerend niveau die werkzaam zijn bij politie en de Haltbureaus.
In deze paragraaf worden de onderzoeksaanpak en de verschillende onder- zoeksinstrumenten verder toegelicht.

2.2.1 Registratieanalyse van 12-minners bij de politie Allereerst is een selectie gemaakt van drie politiekorpsen op basis van de volgende criteria:
· variatie in korpsgrootte;
· spreiding over het land;
· stand van zaken met betrekking tot de Stopreactie.

Op basis van deze criteria is een selectie gemaakt van drie politiekorpsen en daarbinnen in totaal 6 politiedistricten7.

Noot 7 Veel dank is verschuldigd aan mevrouw mr. I. Polman, projectleider Landelijk Project Intensivering Politiële Jeugdtaak voor haar bijdrage en ondersteuning om te komen tot een goede en represen- tatieve selectie van korpsen en districten voor dit onderzoek. Pagina 10 Stopreactie DSP - groep


Daarna is een vooronderzoek verricht binnen de 6 geselecteerde districten om na te gaan of registratiegegevens apart verzameld zouden moeten wor- den via een registratieonderzoek8 (over een periode van drie maanden) dan wel of gebruik zou kunnen worden gemaakt van de bestaande politieregistra- ties.
Het vooronderzoek leverde een beeld op districtsniveau op dat volgens de officiële politieregistratie een beperkt aantal 12-minners met politie in aanra- king komt9. Om toch betrouwbare uitspraken te kunnen formuleren kon daar- om niet worden volstaan met een apart registratieonderzoek over de periode van drie maanden. Een periode van minimaal een jaar bleek noodzakelijk om tot voldoende aantallen te komen. Tegelijkertijd bleek dat de benodigde registratie-items na de nodige bewerking redelijk gevuld konden worden op basis van de bestaande politieregistraties. In één district was het aantal registraties bovendien zo gering dat besloten is de gehele regio in het onderzoek te betrekken (bestaande uit 3 districten). Daarnaast stuitte de aanpak van een versterkt en verdiept (geoptimaliseerd) registratieonderzoek op lokaal niveau op veel weerstand c.q. praktische on- mogelijkheden.

Om het onderzoek niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk, en mede op basis van het feit dat de vulling van registraties beter mogelijk bleek dan verwacht, is besloten retrospectief de registraties van 12-minners te onderzoeken die voor een strafbaar feit in 2001 met de politie in aanraking zijn geweest. Hiervoor zijn van vier districten (afkomstig uit twee regio's) alle registraties in het bedrijfsprocessysteem handmatig doorgenomen. In de twee resterende districten kon gebruik gemaakt worden van andere registra- tiesystemen10 die naast het bedrijfsprocessysteem door de politie gebruikt werden.
Met aanvullende interviews kon op basis van het vooronderzoek het grootste deel van de voor het onderzoek relevante aspecten (lees: gewenste registra- tie-items) per registratie bepaald worden.

Binnen het registratiegedeelte is de groep 12-minners die in aanraking komt met de politie op verzoek van de begeleidingscommissie overigens breder in kaart gebracht dan de specifieke doelgroep van de Stopreactie.

2.2.2 Casusinterviews met verbalisanten Algemeen
Om meer zicht te krijgen op kenmerken van de ouders en 12-minners, zijn vervolgens via casusinterviews (geselecteerd uit de registratiegegevens) aan de hand van een korte vragenlijst politiefunctionarissen bevraagd die contact met de ouders en de 12-minner hebben gehad. Daarbij is een onderscheid gemaakt in zaken die wel door de Stopreactie bereikt en niet door Stopreac- tie bereikt zijn.

Aantallen en keuzen
Voor de interviews met verbalisanten zijn 65 zaken van geregistreerde

Noot 8 De bedoeling was dat er een apart registratieformulier ingezet zou worden om in de geselecteerde politiekorpsen gedurende drie maanden een versterkt en verdiept (geoptimaliseerd) registratieonderzoek te verrichten. Noot 9 Waarschuwingen zonder officiële reprimandes konden in het onderzoek niet gekwantificeerd worden, want die worden niet geregistreerd. Noot 10 In deze databestanden, die het casuïstiek overleg tussen zorginstellingen, de Raad en de politie ondersteunen, wordt dagelijks door de politie geregistreerd welke 12-minners met hen in aanra- king komen (exclusief reprimandezaken afgedaan op straat). Pagina 11 Stopreactie DSP - groep


12-minners nagelopen. De betreffende zaken zijn geselecteerd uit 395 zaken (zie hoofdstuk 3) die voor het onderzoek zijn gebruikt. De selectie heeft plaatsgevonden op basis van de datum van de aanhouding. Er is gekozen om voor de casusinterviews alle Stopwaardige 12-min zaken uit de tweede helft van 2001 te selecteren11.

Om verschillende redenen12 bleek het onmogelijk alle verbalisanten te spreken die de 65 zaken hadden afgedaan. Uiteindelijk zijn 46 12-min zaken gerecon- strueerd aan de hand van interviews met betrokken verbalisanten, jeugdco- ordinatoren en maatschappelijk werkers bij politie13. De gesprekken zijn gevoerd aan de hand van vragenlijsten. Vanaf het mo- ment van de aanhouding is nagelopen: · wat de reactie was van het kind; · wat de reactie was van de ouders; · hoe de communicatie met de politie is verlopen; · de bekendheid met het aanbod Stopreactie bij de ouders; · de reactie van de ouders op de Stopreactie. Doel van de gesprekken was om duidelijker te krijgen waarom sommige ou- ders wel en anderen niet instemmen met het aanbod. Aan de categorie ou- ders die deelname aan de Stopreactie weigerden is specifieke aandacht be- steed. Onderzocht is of ouders behoefte hebben aan een andere invulling van de Stopreactie of een ander type (hulp)aanbod. Van de 46 zaken waren 7 zaken zogenaamde weigerzaken. De ouders van deze zaken zijn eveneens benaderd voor interviews (zie paragraaf 2.2.4).

2.2.3 Interviews met professionals
De informatie die de registratieanalyse en de casusinterviews hebben opgele- verd zijn aangevuld met informatie uit telefonische interviews met sleutelper- sonen bij politie (10) en Haltbureaus (6). Uit elk van de drie geselecteerde regio's zijn ten minste twee politiefunctionarissen en twee Haltmedewerkers geïnterviewd. De ene te interviewen medewerker is betrokken bij de beleids- matige kant van de Stopreactie, de andere medewerker heeft direct contact met de doelgroep. Op deze wijze is zo breed mogelijk onderzoeksinformatie verkregen.
De interviews hadden als doel het zicht te verbeteren op de knelpunten die zich volgens professionals voordoen bij de aansluiting tussen het aanbod van de Stopreactie (het bereik) en de daadwerkelijke deelname door de doelgroep.

2.2.4 Interviews met ouders die hebben geweigerd

Noot 11 Met uitzondering van een district waar alleen zaken uit de laatste drie maanden van 2001 zijn gebruikt.
Noot 12 Het is niet gelukt om interviews te houden met alle betrokken verbalisanten. Een deel van de interviews is vervallen doordat de betrokken verbalisant langdurig ziek was, studieverlof had of uit dienst was getreden. In enkele gevallen is er wel contact gelegd met een verbalisant, maar heeft dit niet geleid tot een (bruikbaar) interview. Verder wist een klein aantal verbalisanten zich erg weinig te herinneren over bijvoorbeeld de reactie van de ouders (Overigens moet opgemerkt worden dat de politiefunctionarissen die in kleinere dorpen werken zich vaker nauwkeurig wisten te herinneren hoe een zaak verlopen was, dan de politiefunctionarissen die in grotere steden werken). Omdat hierdoor relevante informatie ontbrak, zijn de betreffende interviewverslagen niet meegenomen in de analyse. Tenslotte heeft één verbalisant medewerking aan het onderzoek geweigerd. Hij gaf aan niet de privacy te willen aantasten van de 12-minner en diens familie. Een bezwaar dat overigens ook door verschillende andere verbalisanten is genoemd, maar na uitleg van de onderzoekers over het anoniem gebruik van de onderzoeksgegevens geen probleem meer vormde.
Noot 13 Gespecificeerd: 19 zaken waarin geen aanbod Stopreactie is gedaan, 7 zaken waarin ouders deelname aan de Stopreactie weigerden en 20 zaken waarin de Stopverwijzing is geslaagd. Pagina 12 Stopreactie DSP - groep


In het kader van het onderzoek zijn ook ouders benaderd die de Stopreactie hebben geweigerd. De ouders zijn geselecteerd uit de zaken waarin casusin- terviews met politiefunctionarissen zijn gehouden.

Pagina 13 Stopreactie DSP - groep


Deze ouders zijn op basis van de regelgeving uit de Wet Bescherming Per- soonsregistratie benaderd via de politiekorpsen omdat de onderzoekers niet direct over de personalia van ouders mochten beschikken.

Overigens leverden de in aanmerking komende zaken slechts 7 interviewbare weigerzaken op14. Uiteindelijk bleek het lastig deze ouders te bereiken. In totaal zijn 4 reacties ontvangen: 2 keer weigerden de ouders medewerking aan het interview; met de 2 andere ouders is een kort telefonisch interview gehouden.

2.2.5 Relatie met eerder Stoponderzoek
Het door de DSP-groep in 2000 uitgevoerde onderzoek naar de Stopreactie is gericht op bereik, ervaringen en effecten van de Stopreactie (moment van instroom bij Haltbureau tot aan afdoening) gedurende het experimentele jaar15. In dat onderzoek stonden de vragen centraal naar feitelijke inzet van de Stopreactie, de behoeften waarin de Stopreactie voorziet, de wijze waar- op organisatie, effectieve afdoening en samenwerking gestalte krijgen en het vaststellen van de belangrijkste opbrengst van de Stopreactie. Dit onderzoek focust, gezien de onderzoeksvragen, vooral op de voorfase van de Stopreactie (de toeleiding en doorverwijzing vanaf het moment van het delict). De onderzoeksresultaten zijn daarom complementair op de resultaten van het vorige onderzoek. Waar mogelijk zal in de conclusies en aanbevelin- gen een link gelegd worden met het eerdere onderzoek.

Noot 14 Overigens zijn ook nog 4 ouders benaderd aan wie geen aanbod is gedaan. Noot 15 Slump GJ, Dijk E van, Klooster E, Rietveld M.; 'Stopreactie. Bereik, ervaringen en effecten tijdens het experimentele jaar'. Den Haag: Ministerie van Justitie, DPJS, 2000 Pagina 14 Stopreactie DSP - groep


3 Cijfers en beleid

3.1 Geregistreerde 12-minners
Het grootste deel van twaalfminners dat jaarlijks in aanraking komt met de politie en officieel geregistreerd wordt voldoet aan de zogenaamde Stopcrite- ria16. Te verwachten valt dat deze groep kinderen doorstroomt naar Haltbu- reau voor een Stopreactie. In de praktijk blijkt echter dat lang niet iedere jeugdige die voor de Stopreactie in aanmerking komt daadwerkelijk deel- neemt.
In dit hoofdstuk wordt daarom gekeken naar de uitval in het doorverwijzings- proces in een zestal politiedistricten. In paragraaf 3.3 worden deze resultaten geëxtrapoleerd naar een landelijke schatting.

3.2 Opmerkingen bij de registratiecijfers De cijfers in dit hoofdstuk moeten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. In de eerste plaats is het belangrijk te vermelden dat de gegevens onttrokken zijn aan registratiesystemen uit 6 politiedistricten. Deze districten zijn, met het oog op representativiteit, zo zorgvuldig mogelijk geselecteerd. Naast het feit dat niet alle politieregio's in het onderzoek vertegenwoordigd zijn wordt alleen gewerkt met geregistreerde 12-minners. Een jeugdige met politiecontact die zonder registratie voor een strafbaar feit naar huis gestuurd wordt, blijft buiten beeld. Hoe groot dit aantal is valt moeilijk in te schatten. Op basis van de interviews met de districtscoördinatoren kan worden afge- leid dat dit aantal waarschijnlijk aanzienlijk is. Eerdere self-reportonderzoeken komen tot verschillende percentages17.

3.2.1 12-minners met politiecontact
In tabel 3.1 wordt een overzicht gegeven van alle 12-minners die binnen de onderzoeksdistricten in 2001 voor een strafbaar feit geregistreerd zijn. Zoals uit de cijfers blijkt komt iets meer dan driekwart (295 12-minners) in aanmer- king voor een Stopreactie. In deze groep zitten ook 12-minners die hebben deelgenomen aan het programma nadat in overleg met de (Hulp) Officier van Justitie conform de aanwijzing Stopreactie is afgeweken van de Stopcriteria in enge zin18. Ruim 10% komt niet in aanmerking voor een Stopreactie omdat het recidivisten betreft. Een klein aantal is niet 'Stopwaardig' omdat het een sociale indicatie kent, een te licht of juist te zwaar delict gepleegd heeft of ontkent verantwoordelijk te zijn voor het strafbaar feit. Recidiverende 12-minner worden overigens niet vaak verdacht van zware feiten; de delicten waarvoor ze in 2001 geregistreerd werden zijn overwe- gend gewoon Stopwaardig.

Noot 16 Zie bijlage 1 voor de criteria voor deelname aan een Stopreactie Noot 17 'De nazaten van Pietje Bell', Rovers en Wouters, 1996: 10 tot 25% regelovertredend gedrag gemeld door 11-13 jarigen; 'Self-report onderzoek', WODC, 1996: 1 tot 15% ooit een delict gepleegd door 8-24 jarigen. Overigens is het voor het interpreteren van uitkomsten van self- report studies zaak om de wijze van vraagstelling in het onderzoek (en in vragenlijsten) goed in ogenschouw te nemen. Ook de leeftijdsindeling in deze onderzoeken wijkt af van de doelgroep van de Stopreactie (alle kinderen onder de 12 jaar). Noot 18 De (hulp) officier van justitie is bevoegd toestemming te geven voor het aanbieden van een Stopreactie in een niet-Stop-waardige situatie. Pagina 15 Stopreactie DSP - groep


De groep 12-minners die afvalt voor de Stopreactie omdat het delict te zwaar is, wordt voornamelijk verdacht van agressie- en geweldsdelicten.

Tabel 3.1 Onderzoekspopulatie (totaal voor een strafbaar feit geregistreerde 12-minners in de 6 onderzoeksdistricten)
kwalificatie geregistreerde 12minner aantal % verdachte is Stopwaardig en/of heeft stopvoorstel gekregen 295 76 verdachte ontkent het delict gepleegd te hebben 9 2 verdachte heeft een sociale indicatie 15 4 verdachte heeft een te licht delict gepleegd 12 3 verdachte heeft een te zwaar delict gepleegd 13 3 verdachte heeft meerdere politiecontacten 46 12 totaal 390 100

3.2.2 Uitval in het doorverwijzingproces
In dit onderzoek wordt gekeken naar het bereik van de doelgroep van de Stopreactie. Binnen de registratiegegevens van de 6 districten bestaat de doelgroep uit de 12-minners die stopwaardig zijn en/of een Stopreactie heb- ben gekregen. In het vervolg van deze rapportage wordt alleen nog aandacht besteed aan deze groep19.

In figuur 3.1 wordt een overzicht gegeven van de doorstroom naar de Stop- reactie. In het schema zijn de percentages overigens steeds berekend op het totaal aantal 12-minners in het onderzoek dat tot de doelgroep van de Stop- reactie gerekend kan worden (295). Uit het stroomschema blijkt dat het bereik van de Stopreactie voor het groot- ste deel bepaald wordt tijdens de doorstroom in de eerste fase van het ver- wijzingsproces, namelijk het optreden van de politie. In iets minder dan de helft (42%) van de Stopwaardige zaken werd geen aanbod gedaan terwijl het strafbare feit en de persoonlijke omstandigheden van het kind volgens de aanwijzing Stopreactie daartoe wel aanleiding gaven.

De tweede fase in het doorverwijzingsproces is van veel geringere invloed op het bereik: in 9% van Stopwaardige zaken (295) wordt het niet-bereik van de Stopreactie bepaald door ouders die het aanbod van de politie weigeren. Dit impliceert tevens dat de overgrote meerderheid van de ouders die een aan- bod hebben gekregen deelname aan de Stopreactie toezegt.

De invloed van de derde fase, die van aanmelding en intake bij het Haltbu- reau is op de daadwerkelijke toestroom naar de Stopreactie relatief beperkt. In deze derde fase van het stroomschema valt zo'n 12% van de totale doel- groep van 295 twaalfminners af.

Als we de uitval in de derde fase (35 zaken) echter afzetten tegen het totaal aantal van 143 naar Haltbureaus doorverwezen zaken (waarin ouders dus bij de politie hebben ingestemd met een Stopreactie) dan blijkt dat daarvan bijna 25% uitvalt. De belangrijkste reden hierbij is het niet aankomen van de zaak na doorverwijzing door de politie (20 van de 35 zaken). Deze 20 zaken zijn volgens de politieregistratie verwezen maar nooit administratief aangemeld bij de Haltbureaus.

Noot 19 Zoals uit tabel 3.1 is gebleken betreft dit 295 twaalfminners. Pagina 16 Stopreactie DSP - groep


Figuur 3.1 Bereik van de doelgroep met de Stopreactie

3.2.3 Uitzondering op de Stopcriteria
In aanvulling op het stroomschema is het nog belangrijk te melden dat in een kwart van de 170 zaken (zie stroomschema), waar een Stopreactie aangebo- den is door de (Hulp) Officier van Justitie, gebruik gemaakt is van de be- voegdheid om in individuele gevallen af te wijken van de Stopcriteria in enge zin. Deze groep bestaat voornamelijk uit recidivisten, die door hun herhaalde politiecontacten volgens die criteria niet in aanmerking komen voor een Stop- reactie.

3.2.4 Gepleegde delicten doelgroep Stopreactie In tabel 3.2 wordt duidelijk dat het delict diefstal het meest gepleegd is door de groep 12-minners die in aanmerking komen voor een Stopreactie of een Stopreactie hebben gevolgd. Vernieling neemt, met iets meer dan een kwart van de registraties, de tweede plek in. In een klein aantal van de gevallen is het delict niet Stopwaardig maar is wel de Stopreactie aangeboden.

Pagina 17 Stopreactie DSP - groep


Tabel 3.2 Gepleegde delicten (percentage)
type delict % (n=295) agressie en geweldsdelicten (te zwaar) 1 baldadigheid 11 brandstichting 12 diefstal 41 oplichting (te zwaar) 1 vernieling 28 vuurwerk 4 schoolverzuim (te licht) 0 overige niet Stopwaardige delicten (te licht) 1 totaal 100

3.2.5 Schatting naar landelijke aantallen Het is mogelijk op basis van de registratiecijfers van de 6 politiedistricten een landelijke cijfermatige schatting te maken. Figuur 3.2 geeft daarvan de resul- taten.
De veronderstelling is daarbij dat de selectie van 6 politiedistricten, betrokken in dit onderzoek, representatief genoeg is voor een extrapolatie naar een lan- delijke schatting.
Het aantal volledig afgeronde afdoeningen Stopreactie met delictdatum in 2001 voor de 6 districten (103) is vervangen door hetzelfde aantal voor alle Haltbureaus (1218)20. Vervolgens is met de percentages uit het stroomsche- ma per fase een berekening gemaakt voor een landelijke schatting. Het aantal van 1218 is dus conform de uitkomsten van het onderzoek gesteld op 36% van het totaal aantal 12-minners behorend tot de doelgroep van de Stopreac- tie en zo verder.

Uit het stroomschema met landelijke schattingen blijkt dat de doelgroep van de Stopreactie ongeveer 3.380 12-minners betreft. Het geschatte totale aan- tal 12-minners met politiecontacten ligt daarmee op ongeveer 4.50021. Wan- neer we dit aantal afzetten tegen de groep 6- tot en met 11-jarigen in Nederland (1.201.080 in 2001, bron:CBS) dan betekent dit dat naar schat- ting jaarlijks ongeveer 0,37% van de Nederlandse 12-minners tussen de 5 en 12 jaar door de politie voor een strafbaar feit geregistreerd zou worden.

Noot 20 Dit door Halt Nederland aangeleverde cijfer waarbij uitsluitend zaken met delictdatum in 2001 die zijn afgedaan in 2001 en 2002 zijn geteld is voor de schatting en vergelijking een zuiverder cijfer dan het aantal dat in het jaarverslag 2001 van Halt Nederland staat opgenomen (1160 afgeronde Stopreacties). Daar is namelijk geen rekening gehouden met overloop van zaken van het ene naar het andere jaar (werkvoorraad).
Noot 21 75% van de geregistreerde 12-minners bleek Stop-waardig of heeft een Stopreactie gekregen (zie tabel 3.1). Daarom 100/75*3.380=4.500. Pagina 18 Stopreactie DSP - groep


Figuur 3.2 Schatting doorstroom van 12-minners met politiecontact naar Haltbureau

Door het WODC22 is in 1996 een verkennend onderzoek verricht naar de stand van zaken met betrekking tot criminaliteit onder 12-minners in Amster- dam, Haarlem en Alphen a/d Rijn. Daarbij werd ook gebruik gemaakt van geautomatiseerde politieregistraties. In de studie wordt geconstateerd dat ongeveer 0,5% van de 8- tot en met 11-jarigen in het jaar 1995 wel eens in contact met de politie is geweest. Vertaald naar een landelijk gemiddelde zou het dan om 3.500 8- tot en met 11-jarigen gaan die wel eens met de politie in aanraking zijn gekomen.

Als we de cijfers uit ons onderzoek vergelijkbaar willen maken met dit onder- zoek moeten we inzoomen op de 8- tot en met 11-jarigen. · Het percentage 8- tot en met 11-jarigen in de totale onderzoekspopulatie dat officieel door de politie geregistreerd wordt (2001) is 92%. Passen we dat percentage toe op de schatting uit figuur 3.2 dan levert dat een ruwe schatting op van ongeveer 4.150 8- tot en met 11-jarigen · Het percentage 8- tot en met 11-jarigen in de onderzoekspopulatie dat officieel door de politie geregistreerd wordt èn valt binnen de doelgroep van de Stopreactie (2001) is 91%. Passen we dat percentage toe op de schatting uit figuur 3.2 dan levert dat een ruwe schatting op van onge- veer 3.100 8- tot en met 11-jarigen. · Uit de cijfers aangeleverd door Halt Nederland blijkt dat van de genoemde 1218 12-minners (2001) die de Stopreactie succesvol hebben afgerond 1.195 (98%) in de leeftijdscategorie van 8 tot en met 11 jaar vallen.

Door de eerste schatting van ongeveer 4.150 af te zetten tegen de groep 8- tot en met 11-jarigen in Nederland (803.165 in 2001, bron: CBS) komen voor 2001 op een percentage van 0,52% van alle 8 tot en met 11 jarigen die in 2001 officieel door de politie geregistreerd zijn.

Noot 22 WODC: 'Over criminaliteit en kattekwaad bij 7 t/m 11 jarigen; Den Haag, 1996. Pagina 19 Stopreactie DSP - groep


Ons onderzoek komt op basis van een andere schattingsmethode zes jaar later dus op een ongeveer vergelijkbaar percentage uit met dat van het WODC in 1996.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat de selectie van politiekorpsen in ons onderzoek een bredere landelijke spreiding (twee grote steden - waarvan één gedeeltelijk -, drie middelgrote steden en drie landelijk gebieden rond middel- grote steden) te zien geeft dan het WODC-onderzoek (twee grote steden en een middelgrote stad).

3.3 Beleid van politie ten aanzien van de Stopreactie Tussen politieregio's bestaan verschillen in het beleid met betrekking tot de Stopreactie. In de ene regio verwijst bijvoorbeeld de politiefunctionaris op straat de kinderen door naar het Haltbureau, in andere regio's bepalen exter- nen de doorverwijzing naar de Stopreactie. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende typen aanpak en wat dat betekent voor de aard en om- vang van de doorverwijzingen. Eerst zullen de verschillende soorten aanpak beschreven worden, daarna wordt met behulp van de registraties van de 6 districten gekeken of ook cijfermatig verschillen te zien zijn.

3.3.1 Aanbieden Stopreactie wordt uitbesteed In een van de politiedistricten binnen het onderzoek is het doorverwijzen van 12-minners (gecentraliseerd) uitbesteed aan een regionaal initiatief van politie en gemeente dat uitgevoerd wordt door maatschappelijk werkers. Wanneer een 12-minner voor een strafbaar feit in aanraking komt met politie wordt de zaak doorgespeeld naar een medewerker van het regionaal initiatief die er vervolgens zorg voor draagt dat de ouders binnen 48 uur bezocht wor- den. Blijkt er sprake van achterliggende problematiek dan wordt er doorver- wezen naar de hulpverlening. Is er geen sprake van sociale indicatie dan wordt een Stopreactie aangeboden.

Het aantal doorverwijzingen lijkt door deze aanpak positief beïnvloed te wor- den. In 2001 toen in bepaalde buitengebieden van het desbetreffende district nog geen medewerkers van het initiatief actief waren, werd geen enkele 12- minner naar Halt doorverwezen. Nadat in 2002 in deze gemeenten voor het eerst medewerkers aangesteld werden is in het eerste half jaar het aantal doorverwijzingen gestegen.

3.3.2 Aanbieden Stopreactie onder toezicht van alle betrokken partijen In twee regio's wordt binnen casuïstiek overleg risicojongeren, dat geregeld tussen politie, Openbaar Ministerie, Haltbureau, Raad voor de Kinderbe- scherming en hulpverleningsinstanties23 plaatsvindt, aandacht besteed aan de uitvoering van het Stopbeleid. Ieder kind dat in de periode tussen twee ver- gaderingen bij de politie voor een strafbaar feit geregistreerd wordt komt tijdens de bijeenkomst aan bod. Daarbij wordt gekeken of het kind al bekend is en welke vervolgstappen het best op zijn plaats zijn. Door alle zaken zo nauwkeurig te volgen kan bovendien worden nagegaan of een bepaald kind ten onrechte geen Stopreactie heeft aangeboden gekregen.

Noot 23 Bureau Jeugdzorg/ Stichting Jeugdzorg; daarnaast nemen ook de leerplichtambtenaar en de reclassering deel. Dit overleg moet niet worden verward met de voorgenomen landelijke imple- mentatie van 'casusoverleg' per 1 januari 2003 waarbij overleg plaatsvindt tussen politie, Open- baar Ministerie en Raad voor de Kinderbescherming. Pagina 20 Stopreactie DSP - groep


Een mogelijk gevolg hiervan kan dan zijn dat de politiefunctionaris die ver- antwoordelijk is voor de registratie, benaderd wordt met het verzoek alsnog over te gaan tot het (laten) aanbieden van Stopreactie. Deze aanpak heeft tot gevolg dat diegenen die verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van een Stopreactie vrij eenvoudig kunnen worden aangesproken op het niet naleven van de aanwijzing Stopreactie. Bovendien wordt door het registreren van alle jeugdigen goed zicht verkregen op de aantallen en type doorverwijzingen binnen de regio en kan daar waar nodig het beleid worden afgestemd.

3.3.3 Aanbieden Stopreactie is de verantwoording van de politiefunctionaris op straat
Andere regio's hebben het uitvoeren van de Stopreactie niet ingebed in een groter beleidskader. In deze regio's wordt het doorverwijzen van de kinderen naar de Haltbureaus overgelaten aan de beoordeling van de politiefunctiona- rissen. Weliswaar wordt centraal informatie over de Stopreactie verschaft en voorzien de Haltbureaus de wijkteams van informatie, toezicht op de naleving van de aanwijzing Stopreactie gebeurt alleen decentraal en onttrekt zich aan het oog van regionale beleidsmakers.

3.3.4 Invloed werkprocessen politie op bereik Stopreactie In tabel 3.3 valt af te lezen dat verschillen in beleid ook in de registratie terug te vinden zijn. Het district waar het doorverwijzingproces wordt uitbesteed levert relatief de meeste aanbiedingen voor de Stopreactie op. De verschillen in de registraties tussen de overige twee werkprocessen zijn niet noemens- waardig. Het is overigens onduidelijk of dit in werkelijkheid ook zo is. De indruk bestaat namelijk dat de registratiebereidheid ten aanzien van 12- minners, in die districten waar de doorverwijzing naar Haltbureau overgelaten wordt aan het lokale niveau, aanzienlijk lager ligt dan elders. Dit heeft gevolgen voor de verhouding wel/geen voorstel Stopreactie24.

Noot 24 De relatieve verhouding wordt door een aantal factoren bepaald. Voor het aanmelden van een 12-minner voor een Stopreactie dient de politie een zogenaamd meldingsformulier aan te maken in het bedrijfsprocessysteem. In sommige districten kent men nauwelijks andere vormen van registreren van 12-minners dan het aanmaken van dit formulier. In districten waar men de poli- tietaak echter breed interpreteert en doorverwijzen (binnen casuïstiek overleg) ziet als een taak voor de politie heeft men meer baat bij registratie van alle 12-minners. In deze regio's doet men dan ook meer moeite het belang van de registratie van de zeer jeugdigen kenbaar te maken aan de uitvoerende kant van de organisatie. Dit resulteert in een groter aantal registraties in het be- drijfsprocessysteem. In districten waar het nut van algemene registratie veel minder een rol speelt, blijft daarmee een groter deel van de politiecontacten met 12-minners buiten beeld en lijkt het percentage doorverwijzingen naar een Stopreactie in tabel 3.3 ten onrechte groot. Het verhaal over de registratiebereidheid lijkt door de cijfers bevestigd te worden. In districten waar het Stopbeleid centraal gecoördineerd wordt, troffen de onderzoekers een veel groter aantal registraties aan dan in districten waar de coördinatie van het Stopbeleid een lokale aangelegen- heid is.
Pagina 21 Stopreactie DSP - groep



Tabel 3.3 Aanbod Stopreactie naar type werkproces (%) aanbod geen aanbod Aanbod Stopreactie zonder centraal toezicht (n=61) 54 46 Aanbod Stopreactie centraal gemonitord (n=172) 55 45 Aanbod Stopreactie uitbesteed (n=62) 68 3225 (gewogen) gemiddelde 58 42

Uit tabel 3.3 blijkt verder dat het percentage zaken waarin geen aanbod wordt gedaan niet beïnvloed wordt door al dan niet centrale coördinatie. In- dien het aanbieden van de Stopreactie wordt uitbesteed is het aantal zaken waarin geen aanbod wordt gedaan lager. Uit tabel 3.4 blijkt evenwel dat in die situatie het aantal weigeringen hoger ligt. Het uitbesteden van het door- verwijzen lijkt negatief samen te hangen met het percentage weigeringen. Hierdoor ontstaat de opmerkelijke situatie dat met het toenemen van het percentage 'aanbod Stopreactie' tegelijkertijd het percentage weigeringen stijgt26.

Tabel 3.4 Reactie ouders op voorstel Stopreactie naar type werkproces (%) accepteert aanbod weigert deelname Aanbod Stopreactie zonder centraal toezicht (n=33) 91 9 Aanbod Stopreactie centraal gemonitord (n=95) 90 10 Aanbod Stopreactie uitbesteed (n=42) 64 36 (gewogen) gemiddelde 85 15

3.4 Draagvlak Stopreactie
Alle geïnterviewde beleidsmedewerkers bij de politie en medewerkers van de Haltbureaus van mening dat de grootte van het draagvlak en de mate van bekendheid bij de politie met de Stopreactie invloed heeft op het bereik van de afdoening. Men is van mening dat de bekendheid met de afdoening weliswaar verbeterd is in het laatste jaar maar dat nog lang niet iedereen op de hoogte is van de Stopreactie, laat staan met de procedure. Ook nieuwe medewerkers, die pas na de grote voorlichtingscampagnes in dienst zijn ge- komen, weten vaak weinig af van de afdoening. De groep deelnemers aan de Stopreactie komt daarom vooral uit die gebieden waar veel energie wordt gestoken in het onder de aandacht brengen van de afdoening. Ook zijn sommige geïnterviewden van mening dat met name in de buitenge- bieden een zekere weerstand bestaat tegen de Stopreactie. Dit zou ertoe leiden dat de groep deelnemers voornamelijk in stedelijke gebieden woont. Uit een van de casusinterviews blijkt bijvoorbeeld dat twee verbalisanten nog nooit een Stopverwijzing hebben gedaan. Daarvoor werd de volgende verkla- ring gegeven:

"Iedereen kent elkaar hier. De gemeenschap lost het liever zelf op, er wordt ook veel gedaan door de kerk hier, dat hou je liever bij elkaar".

Noot 25 In 2001 was het regionale initiatief, waarbij het aanbieden van de Stopreactie uitbesteed wordt, nog niet in alle gemeenten van het desbetreffende district operationeel. Twee gemeenten lever- den daarom niet of nauwelijks stopzaken aan terwijl er wel degelijk 12-minners werden aange- houden. Voor het bepalen van de invloed van het type werkproces op de doorstroom naar Halt- bureau betekent dit een vertekend beeld. Blijven deze gebieden buiten beschouwing dan ligt het percentage dat een aanbod voor een Stopreactie heeft gekregen nog hoger. Noot 26 Dit houdt mogelijk verband met het feit dat in dit onderzoeksdistrict alle Stopwaardige zaken gepaard gaan met een aanbod voor de Stopreactie. In andere districten ziet men echter geregeld af van het doen van een aanbod omdat ingeschat wordt dat de ouders toch niet willen meewer- ken.
Pagina 22 Stopreactie DSP - groep



Over het algemeen kan echter gesteld worden dat de geïnterviewde verbali- santen erg tevreden zijn over de Stopreactie. Zij vinden het belangrijk dat de politie 12-minners kan overdragen en dat er zorg wordt besteed aan deze groep. Ook is veelvuldig benadrukt dat de politie nu eenduidiger kan optreden bij groepsdelicten waarbij zowel 12-minners als 12-plussers betrokken zijn. Vroeger kon men alleen met de jeugdigen boven twaalf jaar aan de slag. Nu kan aan alle betrokken jeugdigen het signaal afgegeven worden dat er gren- zen zijn overschreden en dat zoiets niet zonder gevolgen blijft. De Stopreactie wordt gezien als een beter alternatief voor een reprimande, omdat de jongeren meer inzicht krijgen in de consequenties van hun gedrag en ze het gevoel krijgen er wat minder makkelijk "vanaf" komen.

De vrijwillige basis van de Stopreactie wordt door sommige verbalisanten en Haltmedewerkers gezien als een knelpunt; zwaardere straffen worden daarbij niet als een optie gezien.
Voor de hele jonge kinderen is de Stopreactie overigens geen alternatief aldus een verbalisant: "als je de leeftijd hebt van 5 of 6 jaar heb je nog niet goed door wat een Stopreactie betekent." Ook vinden verbalisanten dat er ruimte moet blijven om het straffen aan de ouders over te laten of om te volstaan met een waarschuwing van de politie- functionaris.
Voorts zijn er twijfels over de effectiviteit van de Stopreactie. Aangegeven is dat de groep 12-minners steeds groter wordt en dat er nog weinig duidelijk- heid bestaat over de resultaten in relatie tot recidive. Verder valt op dat de Stopreactie in combinatie met het schooladoptieplan effect kan sorteren, volgens geïnterviewde verbalisanten. De jongere wordt herkend door de verbalisant en de verbalisant heeft het idee dat de jongere meer onder de indruk is als een politiefunctionaris van school betrokken is bij de afwikkeling van de aanhouding.

Pagina 23 Stopreactie DSP - groep


4 Aanbod Stopreactie

In hoofdstuk 3 is duidelijk geworden dat de politie aan 42% van de doelgroep van de Stopreactie geen aanbod doet, terwijl deze 42% wel valt onder de criteria van de Stopreactie27. Dit hoofdstuk gaat in op de redenen waarom de politie de Stopreactie niet aanbiedt aan ouders. In het eerste deel van het hoofdstuk wordt ingegaan op de vraag of er qua leeftijd, geslacht en etniciteit verschillen bestaan tussen de groep 12-minners bij wie de politie aan de ouders een Stopreactie heeft aangeboden en de groep waarbij het aanbod is uitbleven. Het tweede deel van het hoofdstuk behandelt de achterliggende redenen van het al dan niet doen van een aan- bod.

4.1 Achtergrond in cijfers
In tabel 4.1 wordt gekeken naar de leeftijdsopbouw van de groep 12- minners. Zoals uit de afbeelding blijkt zijn er gemiddeld meer 10, 11 en 12 jarigen in de groep waarvan de ouders een aanbod voor een Stopreactie is gedaan dan in de groep waarbij de ouders geen aanbod hebben gekregen. Deze laatste groep kent naar verhouding de meeste jonge 12-minners.

Tabel 4.1 Vergelijking groep kinderen van wie ouders aanbod Stopreactie hebben gekregen en groep kinderen van wie de ouders geen aanbod hebben gekre- gen uitgesplitst naar leeftijd (%, n=295)

12 jaar
11 jaar
10 jaar
9 jaar
8 jaar
7 jaar
6 jaar
5 jaar
0 10 20 30 40 50 groep met voorstel stop-reactie groep zonder voorstel stop-reactie

Uit tabel 4.2 blijkt dat zowel in de groep kinderen waarvan de ouders geen voorstel tot Stopreactie gedaan is als in de groep waar wel een voorstel voor de afdoening is gedaan, de meisjes een minderheid vormen (15% respectie- velijk 11%). Het geslacht maakt geen verschil bij het al dan niet doen van een aanbod.

Noot 27 In bijlage 1 staan de 'Verwijzingcriteria aanwijzing Stopreactie'. Pagina 24 Stopreactie DSP - groep


Tabel 4.2 Geslacht kinderen aan wiens ouders een voorstel tot Stopreactie is gedaan en van kinderen van wie de ouders geen aanbod hebben gekregen (%) groep met Stopreactie voorstel (n=170) groep zonder Stopreactie voorstel (n=125) man 85 89 vrouw 15 11 totaal 100 100

Tabel 4.3 maakt duidelijk dat (behalve de groep Turkse ouders) qua etniciteit geen opvallende verschillen bestaan tussen de twee groepen kinderen. 12- minners met Nederlandse etniciteit vormen tweederde van de verdachten in beide groepen.

Tabel 4.3 Etniciteit 12-minners, aan wiens ouders, de Stopreactie is aangeboden en 12-minners waarbij dit niet is gebeurd (%) Etniciteit groep met Stopreactie voorstel groep zonder Stopreactie voorstel (n=170) (n=125) Nederlands 68 66 Marokkaans 11 14 Turks 2 7 Antilliaans 2 2 Surinaamse 2 0 Overig niet geïndustrialiseerd 11 9 Overig geïndustrialiseerd 2 2 Onbekend 3 1 totaal 100 100

4.2 Stopreactie aangeboden
In hoofdstuk 3 is duidelijk geworden dat iets meer dan de helft van de Stop- waardige zaken leidt tot een aanbod van de Stopreactie door de politie. In paragraaf 4.2.1 wordt gefocust op de groep 12-minners waarvan de ouders hebben ingestemd met de Stopreactie en de 12-minner daadwerkelijk voor een Stopreactie is verwezen. De informatie uit deze paragraaf is afkomstig uit de interviews met professionals van politie en Halt (n=16) en de analyse van 20 doorverwijzingen voor een Stopreactie.

4.2.1 De bereikte groep 12-minners
Uit de analyse van de registratiegegevens blijkt dat de gemiddelde leeftijd van de deelnemers iets hoger ligt dan in de totale doelgroep van de Stopreactie. Deze constatering sluit goed aan bij de opvattingen van Halt en politie. Zij zijn vaak van mening dat de afdoening voor jonge kinderen emotioneel wat belas- tend kan zijn en daarom eerder bij wat oudere kinderen wordt aangeboden.

Uit de registraties wordt verder duidelijk dat het aandeel allochtonen in de groep die een Stopreactie krijgt aangeboden (met uitzondering van de Turkse bevolkingsgroep) iets hoger ligt dan in de totale doelgroep. Deze bevinding wordt niet bevestigd door beleidsmakers en medewerkers op de Halt- bureaus. Zij hebben namelijk de indruk dat juist allochtone families moeilijk te bereiken zijn. Zo meent een politiefunctionaris dat door culturele barrières het soms moeilijk is de ouders aan te spreken. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat bij een huisbezoek bij een allochtoon gezin waarvan alleen de moeder thuis is, niet wordt opengedaan omdat de surveillant van het mannelijk geslacht is. In die gevallen zou de zaak vaak blijven liggen. Daarnaast geven politiefuncti- onarissen aan dat taalproblemen ertoe kunnen leiden dat het moeilijk uit te leggen is waar de Stopreactie voor staat: "Hoe leg je aan iemand uit die nauwelijks Nederlands spreekt dat de Stopreactie geen straf is maar een pe- dagogische ondersteuning".
Pagina 25 Stopreactie DSP - groep



Haltmedewerkers hebben verschillende ervaringen met de samenstelling van de groep 12-minners die deelnemen aan de Stopreactie. Sommige bureaus geven aan vrijwel geen allochtone kinderen voor de Stopreactie te krijgen terwijl andere Haltbureaus in hun cliëntenkring een afspiegeling zien van samenstelling van de bevolking.

4.3 Geen aanbod Stopreactie
In de inleiding van dit hoofdstuk is geconstateerd dat 42% van de doelgroep van de Stopreactie geen aanbod heeft gekregen van de politie, terwijl dit volgens de criteria voor doorverwijzing wel had gemoeten. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de achterliggende redenen dat politie de Stop- reactie niet aanbiedt aan ouders. Uit de interviews met medewerkers van politie en Halt is gebleken dat medewerkers die zich bezig houden met beleid en coördinatie deels andere verklaringen noemen, dan de verbalisanten. In paragraaf 4.3.1 staat de mening van de beleidsmedewerkers en coördina- toren beschreven. De redenen die verbalisanten van politie aangeven voor het niet doen van een aanbod staan onder paragraaf 4.4

4.3.1 Verklaringen van beleidsmedewerkers en jeugdcoördinatoren politie en Haltmedewerkers
Gebrek aan bekendheid met Stopreactie en gering draagvlak bij politie De overgrote meerderheid van de beleidsmedewerkers en (jeugd)coördinato- ren bij politie en Haltmedewerkers (n=16) is van mening dat er binnen de politieorganisatie in veel gevallen nog sprake is van onbekendheid met de Stopreactie. Zij zien de onbekendheid met de Stopreactie als belangrijke verklaring voor het feit dat een deel van de 12-minners die Stopwaardige delicten hebben gepleegd geen Stopreactie hebben aangeboden gekregen. Afgelopen jaren is binnen de politieorganisatie veel geïnvesteerd in het beter bekend maken van de Stopreactie onder met name de politiefunctionarissen op straat. Zo is er veel gedaan aan voorlichting over de Stopreactie, in de zin van schriftelijke informatie en folders. Desondanks constateren jeugdcoördinatoren bij de politie dat een groot aantal verbalisanten nog steeds meent dat bij het doorverwijzen van de jeugdige verdachte naar het Haltbureau een volwaardig proces-verbaal moet worden opgemaakt, terwijl volstaan kan worden met een zogenaamd Halt-formulier. Ten onrechte zou een deel van de verbalisanten menen dat het aanmelden voor de Stopreactie veel tijd vergt. Dit heeft een negatieve invloed op de bereidhei tot door- verwijzing volgens de jeugdcoördinatoren. De bekendheid van de Stopreactie is op dit moment sterk afhankelijk van een proces van bewustwording en een cultuuromslag, menen beleids- medewerkers en jeugdcoördinatoren bij politie. Verbalisanten moeten zich de beschikbare informatie over de Stopreactie eigen maken en met name het belang inzien van het aanbieden van de Stopreactie, is hun advies.

Beleidsmedewerkers bij politie en Haltbureaus menen dat de bekendheid en het draagvlak voor de Stopreactie voor een belangrijk deel wordt bepaald door de prioriteit die de wijkteamchef aan de afdoening verleent. Om die re- den wordt door verschillende Haltbureaus zoveel mogelijk contact onderhou- den met de verantwoordelijke politiefunctionaris(sen). Ook lijkt de aanwezig- heid van een teamlid met taakaccent jeugd een positieve bijdrage te kunnen leveren aan de aantallen doorverwijzingen naar Halt. Verschillende Haltbureaus geven aan positieve ervaringen te hebben in direct persoonlijk contact met de teamleden van een district of wijkteam. Pagina 26 Stopreactie DSP - groep


Dit biedt, veel meer dan folders en ander informatie materiaal, de mogelijk- heid de afdoening nog eens direct onder de aandacht te brengen van de ver- balisanten. In bepaalde regio's gaan de districtcoördinatoren jeugd op soort- gelijke wijze te werk en geven voorlichting op de verschillende wijkteams. Hoe belangrijk de onderlinge communicatie tussen Haltbureaus en politie is blijkt uit de ervaringen van Haltbureaus met de buitengebieden. Mede door de geografische afstand zijn de contacten tussen beide instellingen niet frequent en lijkt er bij de politie in de buitengebieden soms sprake van een zekere aversie tegen de verschillende Halt-afdoeningen, menen Haltmedewerkers.

Moeite met aanbieden van de Stopreactie Uit de interviews met beleidsmedewerkers en coördinatoren bij politie komt naar voren dat verbalisanten regelmatig vinden dat ouders goed in staat zijn het kind op een juiste wijze aan te pakken en om die reden besluiten de Stop- reactie niet aan te bieden. Deze constatering kan ook gedaan worden op basis van de interviews met de verbalisanten en de analyse van de 46 Stop- waardige zaken.
Een andere verklaring ­ die niet door verbalisanten, maar wel door coördina- toren en beleidsmedewerkers is genoemd ­ betreft de 'schroom' om door te verwijzen naar de Stopreactie. Verschillende beleidsmedewerkers zijn van mening dat een deel van de verbalisanten zich bezwaard voelt om zich in opvoedkundige zaken te mengen en om die reden een voorstel voor een Stopreactie achterwege laat. Politiefunctionarissen die werken in kleinere gemeenten en die goed bekend zijn met de bewoners uit hun district zouden meer schroom hebben om zich te bemoeien met de gezinssituatie, dan func- tionarissen die werken in grootstedelijke gebieden. "Collega's die ouders goed kennen willen niet graag als de kwade boeman optreden", legt een poli- tiefunctionaris uit.
Verder zou het feit dat een groot deel van de ouders geen weet heeft van het bestaan van de Stopreactie een extra drempel opwerpen voor verbalisanten. De meeste ouders schrikken al behoorlijk van het feit dat het kind is aange- houden. Politiefunctionarissen zijn dan niet alleen de slechte boodschapper over het delict en de aanhouding, maar moeten ook nog een toelichting ge- ven op de vervolgprocedure. Dat veel ouders nog nooit van de Stopreactie hebben gehoord, vraagt enerzijds meer tijdsinvestering en anderzijds meer overredingskracht van de verbalisant.

'Moeilijke' doelgroepen
In de gesprekken met beleidsmedewerkers en coördinatoren bij de politie kwam naar voren dat bepaalde groepen uitgesloten worden bij het aanbieden van een Stopreactie. Zo is aangegeven dat de kinderen van zigeuners niet meer voor een Stopreactie benaderd worden. De ervaring heeft namelijk ge- leerd dat zij nooit medewerking verlenen. Ook werd in een district verteld dat asielzoekers uitgesloten worden van de afdoening omdat zij te moeilijk te bereiken zijn.
Ten slotte is het vermoeden uitgesproken dat 12-minners met allochtone ouders minder vaak de Stopreactie krijgen aangeboden dan op basis van aan- houdingen onder deze groep zou moeten. Een deel van de verbalisanten zou van allochtone ouders eerder verwachten dat zij de Stopreactie weigeren dan dat zij dat verwachten van autochtone ouders. Dit beeld zou bij een deel van de politie met name bestaan over Turkse en Marokkaanse ouders. Vanwege het vermoeden dat het aanbod toch geweigerd zou worden én vanwege de moeite die het soms kost om de Stopreactie toe te lichten, zou een deel van de verbalisanten afzien van het doen van een aanbod. Zoals eerder geconstateerd lijkt dit deels in tegenspraak met de cijfers ten aanzien van het Pagina 27 Stopreactie DSP - groep


al dan niet doen van een aanbod28. Overigens is ook opgemerkt dat als de politie extra investeert in de toeleiding naar de Stopreactie, bijvoorbeeld door allochtone maatschappelijk werkers werkzaam bij de politie thuis bezoeken te laten doen, er ook duidelijke resul- taten zichtbaar zijn. Door uitleg in de eigen taal slagen de maatschappelijk werkers er vaak wel in om allochtone ouders, die in eerste instantie hebben geweigerd, over de streep te trekken. In de slotfase van het onderzoek is met 2 allochtone ouders van 12-minners gesproken over hun beweegreden om niet op het aanbod in te gaan. De gesprekken met ouders bevestigden het beeld dat een extra investering in de uitleg over de inhoud van de Stopactie zinvol kan zijn. Bij beide ouders bleken nog veel vragen te bestaan over de inhoud de Stopreactie en was deze on- duidelijkheid een belangrijke reden geweest om niet op het aanbod in te gaan. Een van de ouders gaf aan ­ na de uitleg van de onderzoeker over de inhoud van Stopreactie - toch deelname aan de Stopreactie te willen over- wegen.

4.4 Geen aanbod: verklaringen van verbalisanten In de volgende paragrafen staat een toelichting op de verklaringen die verba- lisanten hebben genoemd voor het niet aanbieden van een Stopreactie aan ouders.
In tegenstelling tot de opvattingen van beleidsmedewerkers bij zowel Halt als politie hebben vrijwel alle verbalisanten die hebben meegewerkt aan de ca- susinterviews (n=46) het idee dat zij goed bekend zijn met de Stopreactie en dat zij de criteria voor doorverwijzing naleven. Bij nadere analyse door de onderzoekers blijkt echter dat de verbalisanten die afzien van een doorverwij- zing naar de Stopreactie tevens de verbalisanten zijn die slecht of matig be- kend zijn met de procedure en criteria van de Stopreactie.

In onderstaand overzicht staat hoe vaak de verbalisanten de verschillende verklaringen naar verhouding hebben genoemd. Bij dit overzicht moet de aan- tekening worden gemaakt dat bij de afweging om geen aanbod te doen, meestal meerdere factoren een rol spelen. Bijvoorbeeld enerzijds de inschat- ting van de ouders en anderzijds de reactie van het kind op de aanhouding. Onderstaand overzicht is gemaakt op basis van de factor aan welke de ver- balisant de meeste gewicht toekende.

Reden dat verbalisanten aan ouders geen aanbod Stopreactie doen · Het was geen Stopwaardig feit (?) 35%29 · Ouders kunnen het zelf af 30% · Vermoeden van zorgelijke omgeving kind 15% · Geen Stopreactie maar schaderegeling 10% · 12-minner erg geschrokken 5%

4.4.1 Het was geen Stopwaardig feit(?)
De Stopreactie werd bij een derde van de geanalyseerde zaken niet aangebo- den omdat er volgens de betrokken politiefunctionarissen geen Stopwaardig feit was gepleegd. De verbalisant kan het delict als te licht beoordelen en daarom geen Stopreactie aanbieden. De zaken in het onderstaande kader zouden in principe in aanmerking kunnen

Noot 28 Zie tabel 4.3.
Noot 29 Waarvan 10% omdat kind ontkent en 25% te licht of te zwaar delict. Pagina 28 Stopreactie DSP - groep


komen voor een Stopreactie, terwijl door de verbalisant anders werd beslo- ten.

Jongetje steekt boom in de brand. Eigenaar van de boom doet melding. Komt er vervolgens achter dat zijn eigen neefje de boom heeft aangestoken en trekt zijn melding in. Politie gaat praten met ouders. Ouders pakken het goed aan volgens verbalisant en bovendien was er geen aangifte gedaan dus zou een Stopreactie niet nodig zijn.

Twee jongetjes gaan in december langs de deuren met 'prettige feestdagen' kaartjes. Zij zouden niet echt om geen geld vragen, maar hebben wel geld gekregen van mensen die hen aanzien voor krantenbezorgers. De verbalisant meent dat zij geen strafbaar feit hebben gepleegd, want zij hebben niet daadwerkelijk gevraagd om geld. Stopreactie wordt niet aangeboden

De verschillende politiedistricten hebben een eigen beleid als het gaat om delicten die gepleegd zijn door 12-minners waarbij veel schade is veroor- zaakt. Een dergelijk delict wordt in één van de districten als niet stopwaardig beoordeeld, terwijl 12-minners die in een ander district veel schade veroorza- ken wel de Stopreactie krijgen aangeboden.

Jongetje heeft samen met broertje en buurjongetje merktekens van circa 20 auto's gestolen. Bij de aanhouding op straat ontkent hij. "Hij deed of hij onschuldig was en gooide nog iets uit zijn zakken. Schijnheilig...Toen hij op het bureau was, ontdekte hij dat het serieus was, huilde hij en wilde hij naar zijn moeder. Ze heb- ben een paar uur gezeten, apart van elkaar, daar waren ze niet blij mee. Waarom een paar uur? Omdat wij de papieren moesten klaar maken". Het jongetje wordt na een paar uur door vader, moeder en oma van het bureau opgehaald. "Hij kreeg meteen op zijn sodemieter. Verbaal. In het Nederlands (red. ouders zijn Marokkaans). Hij leek daar niet zo van onder de indruk. Ons contact met de ouders? Dat was goed. Ze waren bijna dankbaar dat wij iets deden. Wij hebben niet verteld over Stop. Wij hebben verteld dat wij een dossier maken en dat Justitie het verder afhandelt".

Door de te hoge schade wordt het delict niet beoordeeld als Stopwaardig en wordt de zaak doorgegeven aan Justitie.

In een ander district, zo blijkt uit de analyse, zijn 12-minners die een schade hebben veroorzaakt van tussen de 6000 en 9000 euro (vernielen van speel- tuinapparatuur en lantaarnpalen) ondanks de omvang van de schade wel naar de Stopreactie doorwezen en met de ouders van de betreffende 12-minners is een schaderegeling getroffen. Deze aanpak, Stopreactie in combinatie met een schadevergoedingsregeling, behoort tot het beleid in het betreffende district.

4.4.2 Geen Stopreactie: "ouders kunnen het zelf af" Bij 30% van de niet-aanbodzaken is er geen aanbod voor een Stopreactie gedaan omdat de ouders - volgens de inschatting van de verbalisant - zelf heel goed in staat waren om passend te reageren. De verbalisanten kwamen tot deze conclusie naar aanleiding van een gesprek met de ouders, of omdat de verbalisant de ouders al kende. Deze reactie werd overigens vooral door verbalisanten gegeven die in een kleinere gemeente werken. De betreffende verbalisanten kenden als 'dorpsagent' de situatie van de gezinnen en vonden de ouders 'goed in staat om zelf te reageren'.

4.4.3 Mogelijk zorgelijke omgeving kind
Het vermoeden dat een ouder "zwaar" zal reageren op het kind of het ver- moeden van problemen in het gezin speelt bij 15% van de niet-aanbod zaken een rol. In onderstaand kader staat hiervan een voorbeeld. De verbalisant was bang voor een te zware reprimande van de vader richting Pagina 29 Stopreactie DSP - groep


kind op het moment dat hij te horen krijgt dat zijn kind in aanraking is geko- men met de politie.

Meisje van 11 jaar oud probeert iets te stelen in een winkel en wordt op heterdaad betrapt.

"Het was een heel lief meisje, ze was heel erg overstuur en geschrokken en ze vertelde dat ze bang was voor haar vader. Hij zou haar slaan als hij het zou horen.... . Bij het doorverwijzen van dit soort lichte zaken heb je dan altijd een dubbel gevoel. Als je wel de ouders betrekt en naar Halt doorverwijst hoor je achter af wel eens dat het kind mishandeld is... . Ja, het gebeurt wel vaker als het vermoeden bestaat de ouders kinderen te hard straffen dat wij alleen een waar- schuwing geven en melding maken in BPS. Bij recidive komt er dan natuurlijk wel meteen een doorverwijzing. Wij blijven niet bezig... . Melden bij de Raad voor de Kinderbescherming? Dat doen we. Als er duidelijke of meerdere signalen zijn dat er problemen spelen in een gezin. Dat hadden wij nu niet".

Soms hebben de verbalisanten zicht op de gezinssituatie via buurtnetwerken of een overleg over risicojongeren. Zij laten de zorg dan verder over aan de gezinsvoogd of andere hulpverleners. Het komt ook voor dat verbalisanten van collega's horen dat een gezin problematisch is of zelf de situatie van het gezin kennen. Uit de interviews met verbalisanten die werken in een vaste wijk of kleiner dorp, blijkt daar dat de individuele inschatting van de verbali- sant zwaar weegt bij het al dan niet doorverwijzen voor een Stopreactie of inschakelen van hulpverlening.

Asielzoekertje uit voormalig Joegoslavië steelt een voetbalshirt van de speler van de tegenpartij. Voetbalvereniging doet geen aangifte en probeert het met de andere voetbalvereniging op te lossen. Vier weken later hoort de wijkagent het verhaal. Over het jongetje en diens drie broers is al veel geklaagd door buurtbewoners vanwege overlast door voetballen op het pleintje, ballen tegen auto's en tuinen etc. Wijkagent vindt de overlast zeer meevallen "het zijn oudere niet flexibele buurtbewoners".
Als hij hoort van het stelen spreekt hij de oudste broer op straat aan en zegt hem met zijn broers naar het bureau te komen. De vier broers krijgen een uur om het shirtje terug te brengen en dat gebeurt. De wijkagent vertelt niets over het delict aan de ouders omdat de moeder op het randje van een "psychische instorting" balanceert, vertelt de agent. Het gezin wacht al 6 jaar op besluit over hun status en krijgt nauwelijks begeleiding vanuit het COA, weet de agent. Hij gaat wel praten met de ouders om te kijken of zij hulp nodig hebben. Dat is het geval, alle vier de broers worden doorverwezen naar een jeugdpreventieproject.

Reden om niet voor een Stopreactie door te verwijzen is de constatering dat eigenlijk alle leden van het gezin, en zeker de vier zonen, hulp en begeleiding nodig hebben. De wijkagent kiest voor een hulptraject via een jeugdpreventieproject aan alle vier broers i.p.v. de Stopreactie. Niet aanbieden betekent hier in feite de keuze om eerst hulp te bieden.

Dat er bij vermoeden van achterliggende problematiek moet worden door- verwezen naar de Raad voor de Kinderbescherming of een ander hulptraject, is nog niet in alle gevallen vanzelfsprekend voor de verbalisanten. Bij enkele 12-minners die voor een Stopreactie zijn doorverwezen, is er mo- gelijk wel sprake geweest van achterliggende problematiek. Verbalisanten gaven soms als antwoord dat zij niet weten of er sprake is van vormen van hulpverlening aan een gezin, terwijl zij tegelijkertijd aangaven dat zij wel vermoedden dat er problemen spelen in het gezin. De verbalisanten ondernemen niet altijd actie richting hulpverlening als de zaak is afgedaan. Overigens pleit dit voor het voeren van casuïstisch overleg. Zo vertelt een verbalisant over een kind dat hij heeft doorverwezen naar de Stopreactie, dat er zeker problemen zijn in diens familie. De 12-minner groeit op in een wijk waar veel criminaliteit is. De familie staat bekend als pro- bleemfamilie, heeft drugsproblemen en zit zelf ook in het criminele circuit. De moeder reageert echter zeer positief op het aanbod van de Stopreactie, zij had er al van gehoord. De verbalisant heeft haar niet gevraagd of zij of het kind mogelijk meer (opvoedings)ondersteuning willen.

Pagina 30 Stopreactie DSP - groep


4.4.4 Geen Stopreactie maar schaderegeling

Bij 10% van de niet-aanbod zaken die met verbalisanten zijn gereconstrueerd zijn er schaderegelingen getroffen. In één district zijn er bij diefstalzaken schaderegelingen getroffen met de ouders, in plaats van de Stopreactie aan te bieden. Opvallend is dat de betreffende verbalisanten die de schaderege- ling hebben getroffen matig op de hoogte waren van de Stopreactie. De ach- terliggende reden dat er een schaderegeling werd aangeboden, had in deze gevallen waarschijnlijk dan ook meer te maken met de onbekendheid met de Stopreactie dan met beleid in het betreffende district. Hieronder twee voor- beelden.

Een getuige heeft gezien dat twee jongens een brommer wegnemen middels verbreking bij het Centraal Station. Even later ziet de getuige dezelfde jongens vernielingen aanbrengen aan de brommer, en de brommer daarna in de sloot gooien. Getuige kende de verdachte. Een verdach- te heeft zichzelf aangegeven, de andere verdachte is een paar dagen later aangehouden toen politiemensen hem zagen lopen. Politieman is matig bekend met Stop en in overleg met ouders en OVJ wordt een schadebemiddelingsregeling getroffen. De ouders geven er de voorkeur aan de schade aan de eigenaar van de brommer te betalen.

Een groepje van 4 kinderen steekt een krant in brand en richt hierdoor schade aan een regen- pijp. De bewoner belt de politie en geeft de namen van alle kinderen, ze wonen in hetzelfde hofje. Politie gaat bij alle ouders langs en spreekt met alle ouders en kinderen en besluit dat de ouders het zelf wel kunnen oplossen. De kinderen verzamelen het geld f30,-, dat nodig is om de schade te herstellen en de ouders geven straf.

Overigens worden schaderegelingen in één van de andere districten ook wel in combinatie met Stopreactie aangeboden, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van hoge schade.

4.4.5 12-minner erg geschrokken
De 12-minners die worden aangehouden en worden overgedragen aan de politie kunnen erg onder de indruk zijn van het politiecontact. Gezien de leef- tijd is dat een te verwachten reactie. De verbalisant besluit soms dat de schrik straf genoeg is en doet geen voorstel voor een Stopreactie. Vooral het "meenemen" naar het bureau wordt gezien als een instrument om de jongere goed te laten beseffen wat de consequenties zijn van het plegen van een delict.

7-jarig jongetje heeft in een fietsenwinkel een tasje gestolen. Hij zegt dat grote jongens hem de opdracht hebben gegeven dit te doen. De eigenaar van de fietsenwinkel houdt het jongetje vast en doet melding bij de politie. Als de politie arriveert is het jongetje in tranen. "Hij kon niet meer praten van ellende", vertelt de verbalisant. De politie besluit hem naar huis te brengen, maar het jongetje wil niet in de auto. Hij verzet zich hevig: van zijn ouders mag hij niet bij vreemden in de auto. Uiteindelijk wordt hij lopend naar huis gebracht. Hij heeft zijn excuus aan moeten bieden en heeft beloofd het nooit meer te doen. De politieman vond dit voldoende en besluit, ook gezien de leeftijd van het jongetje, geen Stopreactie aan te bieden

Het gesprek op het bureau is volgens de verbalisanten voor sommige jeugdi- gen een gewichtige gebeurtenis. In één zaak waren de kinderen 5 en 6 jaar. Naast het feit dat ze erg waren geschrokken van het contact met de politie vond de verbalisant de kinderen te klein om de Stopreactie aan te bieden. Volgens de verbalisant hebben de kinderen nog niet de leeftijd om iets van een Stopreactie op te steken. Ook beleidsmedewerkers bij politie en Haltme- dewerkers zijn van mening dat politiefunctionarissen de zaak soms als afge- rond beschouwen als het kind 'flink is aangepakt' op het bureau. Met name Pagina 31 Stopreactie DSP - groep


jonge kinderen zouden van deze ervaring voldoende leren.

Pagina 32 Stopreactie DSP - groep


5 Ouders en het aanbod Stopreactie

Ouders moeten toestemming geven voor de deelname van hun kind aan de Stopreactie. In hoofdstuk 3 is gebleken dat het "weigeren" door ouders een verhoudingsgewijs geringe invloed heeft op het bereik van de Stopreactie. Als de totale doelgroep van de Stopreactie in ogenschouw wordt genomen (295), wordt 9% niet bereikt omdat de ouders bij de politie niet ingaan op het aanbod van de Stopreactie en 3% alsnog geen toestemming voor deel- name verleent bij het Haltbureau30.

In dit hoofdstuk gaat de aandacht uit naar de ouders die het aanbod van de Stopreactie weigeren bij de politie. Er wordt gekeken in hoeverre er verschil- len bestaan tussen de groep kinderen waarvan de ouders deelname aan de Stopreactie toezeggen en de groep kinderen waarvan de ouders deelname weigeren. Daarnaast zal gekeken worden naar de achtergronden en drijfveren van de ouders om niet mee te willen werken aan de Stopreactie.

5.1 Achtergronden en cijfers
In de volgende drie subparagrafen wordt de groep kinderen van wie de ou- ders een Stopreactie geaccepteerd hebben vergeleken met de groep kinderen waarvan de ouders het aanbod hebben afgeslagen.

Etniciteit
Tabel 5.1 suggereert dat Nederlandse ouders iets sterker vertegenwoordigd zijn in de groep weigeraars dan in de groep van ouders die het aanbod voor de Stopreactie geaccepteerd hebben, en dat voor ouders uit allochtone ge- zinnen het omgekeerde geldt. De verschillen zijn echter niet groot genoeg om betrouwbaar te zijn. Belangrijkste conclusie is echter dat de registratie niet aantoont dat etniciteit een rol speelt bij het weigeren van deelname aan een Stopreactie31.

Tabel 5.1 Etniciteit van de groep kinderen met weigerende ouders en de groep kinderen van wie de ouders toestemming geven voor een Stopreactie (%) Etniciteit32 Geaccepteerd (n=143) Geweigerd (n=27) Nederlands 66 73 niet-Nederlands 34 27 totaal 100 100

Leeftijd
Er bestaan geen aantoonbare verschillen in leeftijd tussen de groep kinderen van wie de ouders weigert deel te nemen aan een Stopreactie en de groep kinderen van wie de ouders goedkeuring verleent voor deelname aan de Stopreactie.

Noot 30 Uit het eerste Stoponderzoek (2000) bleek dat ouders die in tweede instantie bij Halt weigerden, met name moeite hadden met de verhouding tussen de ''zwaarte'' van het delict en de tijd die ertussen het delict en de start van de Stopreactie. Ouders hadden naar hun mening inmiddels zelf al passend gereageerd. De Stopreactie kwam in die zin te laat en werd ook beschouwd als over- done.
Noot 31 Dit is opvallend omdat binnen de politieorganisatie en op de Haltbureaus men vaak van mening is dat allochtone ouders vaker deelname weigeren. Noot 32 Gezien de kleine aantallen is gekozen de verschillende 12-minners behorend tot een niet- Nederlandse etniciteit, samen te voegen ten einde nog betrouwbare uitspraken te kunnen doen. Pagina 33 Stopreactie DSP - groep



Geslacht
Er bestaan eveneens geen aantoonbare verschillen in de verdeling jongens meisjes tussen de groep kinderen van wie de ouders weigert deel te nemen aan een Stopreactie en de groep kinderen van wie de ouders goedkeuring verleent voor een Stopreactie.

5.2 Ouders en het aanbod Stopreactie
Om te bepalen welke factoren een rol spelen bij de ouders die niet op het aanbod Stopreactie ingaan hebben we ook aan beleidsmedewerkers, jeugd- coördinatoren en maatschappelijk werkers bij politie en (beleids)medewerkers bij de Haltbureaus gevraagd naar de redenen die zoal genoemd worden door ouders op het moment dat zij een Stopreactie weigeren. In totaal zijn derhal- ve 62 gesprekken met professionals (46 casusinterviews en 16 beleidsinter- views) gevoerd over dit onderwerp. Met hen is gesproken over hun inschatting van de omstandigheden van de ouders/gezinnen, de reactie van de ouders op het kind en politie en over de redenen die ouders aangeven om al dan niet op het aanbod in te gaan. Ver- der is gevraagd of zij reactie en beweegredenen van ouders herkennen uit andere zaken en of zij meer algemene tendensen zien.

Voordat ingegaan wordt op redenen waarom ouders weigeren wordt eerst kort weergegeven wat uit de interviews valt af te leiden rond de vraag wat de belangrijkste redenen zijn van ouders om mee te werken33. Door de ver- zamelde informatie over de redenen van ouders om te weigeren in dat perspectief te plaatsen ontstaat er meer reliëf.

5.2.1 Redenen om wel op het aanbod in te gaan De belangrijkste reden van ouders om mee te werken aan de Stopreactie sluit aan bij de oorspronkelijke doelstelling van de Stopreactie: ouders zien volgens geïnterviewde Haltmedewerkers de Stopreactie als een pedagogische onder- steuning. Volgens de inschatting van Haltmedewerkers zien ouders in de Stopreactie een middel om aan het kind duidelijk te maken dat een bepaalde grens overschreden is en dat dat niet zonder gevolgen blijft. Daarnaast wordt genoemd dat de inhoud van het programma in bepaalde gevallen onderwer- pen bespreekbaar maakt die anders binnen het gezin niet aan bod zouden komen. Verbalisanten hebben opgemerkt dat ouders die instemmen met de Stopreactie, veelal het gepleegde delict ernstig opnemen. Deze constatering komt overeen met resultaten van de analyse 46 zaken van 12-minners. Ook daaruit blijkt dat ouders hun medewerking aan de Stopreactie mede laten afhangen van de beoordeling van het delict. Dit wordt vooral duidelijk uit de analyse van zaken waarbij meerdere 12-minners betrokken zijn geweest. Hoewel de betreffende 12-minners dan betrokken zijn bij hetzelfde delict, geeft een deel van de ouders wel en een ander deel van de ouders geen toe- stemming voor een Stopreactie. Een verbalisant vertelde bijvoorbeeld over een zaak van vernieling waar twee jongens van dezelfde leeftijd betrokken waren:

"Het ene ouderpaar zag het echt als een probleem, zij stemden meteen in. Het andere ouderpaar kon er niet mee zitten. Zij wilden niets met Stop te

Noot 33 Onder de 46 casusinterviews waren 20 zaken waarin de doorverwijzing voor een Stopreactie is geslaagd.
Pagina 34 Stopreactie DSP - groep


maken hebben".

In een enkel geval heeft verbalisant de indruk dat ouders deelnemen om zo te tonen dat zij van goede wil zijn maar het nut van het programma niet erg inzien.

Eén reden tot deelname bleek van een ander karakter: beperkte vrijwilligheid. In enkele districten worden de ouders door de politie voor de keuze gesteld óf deel te nemen aan de Stopreactie óf een registratie van het kind bij de Raad van de Kinderbescherming te aanvaarden. Medewerkers van het Halt- bureau achten het mogelijk dat in deze districten een deel van de ouders ak- koord gaat terwijl men, in het geval dat weigering zonder gevolgen zou blij- ven, mogelijk af zou zien van deelname. In één district worden alle aangehouden 12-minners gemeld bij de Raad.

5.2.2 Redenen om niet op aanbod in te gaan Hieronder zijn de belangrijkste constateringen over (redenen van) de ouders onder elkaar gezet. De redenen die ouders noemen om niet op het aanbod van de Stopreactie in te gaan zijn: · ''het was gewoon baldadigheid"; · ouders willen zelf straffen/ kind voldoende gestraft; · ouders willen geen bemoeienis van derden; · ouders ontkennen schuld of rol van het kind; · de tijd tussen delict en Stopreactie duurt te lang.

Regelmatig lijkt het ook om een combinatie van redenen te gaan, bijvoorbeeld de ouders vinden dat het delict niet zo zwaar was én menen dat zij zelf goed in staat zijn om hun kind te corrigeren. Overigens zijn deze twee redenen ­ vaak in combinatie met elkaar ­ het meest genoemd als verklaring dat ouders niet op het aanbod ingaan.

"Het was gewoon baldadigheid"
Een belangrijke reden voor ouders om deelname te weigeren is volgens ver- balisanten dat zij vinden dat het een gering delict betreft en dat de aanhou- ding van het kind én deelname aan een Stopreactie niet in verhouding staat tot het delict. Ouders geven dan verklaringen als: "het was gewoon balda- digheid", "het hoort bij opgroeien", "het stelde niets voor", "het was de eer- ste keer", etc.
Het argument dat het een klein delict betreft wordt in zeer verschillende situ- aties gebruikt: bij zowel hele lichte als bij zwaardere delicten. Ouders van wie kinderen aangehouden zijn voor een 'zeer licht delict'34 en die besluiten geen medewerking te verlenen aan de Stopreactie, kunnen vaak wel rekenen op enig begrip van de politie. Zeker wanneer verbalisanten de indruk hebben dat er op zich weinig misgaat met het kind of de opvoeding bestaat er begrip voor de ouders die de Stopreactie niet nodig achten. In hoofdstuk 4 is al ge- constateerd dat verbalisanten in dergelijke situaties (klein delict, geen pro- blemen opvoeding/kind) zelf nogal eens besluiten om de Stopreactie niet aan te bieden. Daarentegen bestaat er weinig begrip voor de ouders die mede- werking weigeren, terwijl het kind betrokken is geweest bij een 'zwaar' delict en de ouders het delict toch afschilderen als een licht delict en baldadigheid.

Noot 34 Voorbeeld van een 'licht delict' uit de analyse: jongetje plukt een aantal maal een bloemetje uit de tuin van de kerk.
Pagina 35 Stopreactie DSP - groep


Uit de analyse van de weigerzaken komt eveneens naar voren dat er grote verschillen bestaan tussen ouders als het gaat om de beoordeling van een delict. Bij een zaak werden de ruiten van een school gebouw ingegooid door een groep jongens. Bij een andere zaak met 7 verdachten, waren twee 12- minners betrokken bij het vernielen van speeltoestellen in een speeltuin. De schade bedroeg 900. De 12-minners werden door de politie ingeschat als meelopers. De betrokken politiefunctionaris vertelt over de ouders van beide 12-minners:

"Ze waren niet erg geïnteresseerd. Ze vonden het alleen erg dat ze voor de schade moesten opdraaien. De ouders weigerden eigenlijk gelijk om aan de Stopreactie mee te werken, want zij vonden het allemaal erg meevallen..De ouders schreven het geheel toe aan baldadigheid...Zij namen Stop helemaal niet serieus, zij wilden zelf het kind corrigeren".

Ouders willen zelf straffen
Een tweede veel genoemde reden om niet op het aanbod in te gaan is dat ouders het kind zelf willen straffen of vinden dat het kind al genoeg is ge- straft door de aanhouding door de politie. Deze reactie komt regelmatig voor op het moment dat kinderen voor kleine vergrijpen worden aangehouden en dat de aanhouding op zich al veel teweeg heeft gebracht bij een kind. Ouders die vinden dat zij de opvoeding goed on- der controle hebben, hebben eerder neiging te twijfelen aan het nut van de Stopreactie dan ouders die aangeven dat zij moeite hebben met de opvoe- ding. Een van de geïnterviewde moeders heeft aangegeven het onprettig te vinden om de reactie op het gedrag van het kind uit handen te geven. Zij gaf aan dat zij zeer bewust bezig is met de opvoeding en dat het kind slechts eenmaal 'in de fout is gegaan'. In dat kader vond zij de deelname aan de Stopreactie overbodig. Uit het interview bleek echter ook dat de moeder geen helder beeld had van de inhoud van de Stopreactie. Zij zag de Stopreac- tie als straf, waarbij het kind mogelijk ook zou moeten werken35.

Geen bemoeienis van derden
Bij enkele weigerzaken, die voor dit onderzoek zijn nagelopen, gaven de ou- ders aan helemaal geen behoefte te hebben aan bemoeienis van derden met de opvoeding. Een verbalisant uit één van de districten vertelt over een van deze zaken:

"Je hebt ouders die in feite geen ondersteuning nodig hebben. Die stemmen wel in. Maar je hebt ook ontkennende ouders. Die willen niet. Die zeggen: ik heb geen probleem. Zo van ik kan het zelf wel. Die zien het als een aanval".

Door meerdere verbalisanten is de kanttekening gemaakt, dat de ouders die weinig op hebben met bemoeienis vanuit de overheid en/of politie, in de regel ook geen behoefte aan een Stopreactie hebben. Dit gold in ieder geval voor de 'weiger-ouders' van dit onderzoek, die het delict afdeden als baldadigheid.

Noot 35 Zie ook: paragraaf 4.3.1.
Pagina 36 Stopreactie DSP - groep



Nederlands meisje van 8 jaar wordt voor winkeldiefstal aangehouden. De verbalisant krijgt nauwelijks contact met haar, ze huilt veel en zegt weinig. Als vader op het bureau komt rea- geert hij volgens verbalisant eerst geschrokken, maar meteen ook onverschillig. "Het was zo een reactie van ik regel het zelf wel. Ik had er ook geen gedachte bij 'van nu komt het goed'.
De vader was niet op de hoogte van de Stopreactie. De verbalisant heeft geprobeerd uitleg te geven, maar is daar volgens eigen zeggen nauwelijks in geslaagd. 'Wat betreft Stop hield hij meteen de boot af. Ik heb hem informatiefolders gegeven, wij heb- ben van die mooie folders, maar hij was niet geïnteresseerd en wilde ze niet meenemen. De verbalisant beschrijft de vader als "minder sociaal" en vertelt verbaasd te zijn over de reactie van de vader. In zijn voorgaande baan was hij werkzaam in dorpen in de regio, waar de ouders volgens verbalisant zich "meer betrokken" tonen als hun kind wordt aangehouden.

De verbalisanten menen dat ouders die eerder contact hebben gehad met politie, over het algemeen eerder geneigd zijn om deelname te weigeren. Toch lijkt hier niet sprake te zijn van een regel. Bij de analyse van de inter- viewgegevens over geslaagde Stopverwijzingen, troffen wij twee zaken aan die op het tegendeel lijken te wijzen. De eerste zaak betrof een alleenstaande moeder die zeer enthousiast was over de Stopreactie en meteen instemde. Uit het interview met de verbalisant bleek dat niet de moeder, maar wel veel van haar directe familieleden goede bekenden waren van de politie. De twee- de zaak betrof een familie woonachtig op een woonwagenkamp, waarvan de vader in het verleden politiecontacten heeft gehad. Dezelfde vader stemde wel in met een Stopreactie voor zijn zoon.

Anderen hebben meer schuld
Ten slotte worden verbalisanten wel geconfronteerd met ouders die moeite hebben met de schuld of de rol van het eigen kind te erkennen. Voor ouders kan dit een reden zijn om het aanbod van de Stopreactie te weigeren. Uit de analyse kwam een illustrerend voorbeeld, dat in het onderstaande kader kort staat uitgewerkt.

Jongetje R. wordt opgepakt voor vernieling op een bouwplaats R. ontkent zijn betrokkenheid grotendeels, maar uit getuigenverklaringen blijkt dat hij betrokken is geweest. De ouders van R. krijgen een brief om op het bureau te komen. De moeder komt. Zij vindt dat R. ten onrechte gestraft wordt en meent dat andere kinderen een grotere rol hadden in het delict. De verbalisante merkt op de R. zich zeer onschuldig gedraagt als zijn moeder in de buurt is en dat moeder een groot geloof heeft in haar kind. De verbalisante zegt hierover: "Je ziet die reactie wel vaker dat ouders hun kind willen beschermen en alles ontkennen wat het kind heeft gedaan. Even later blijkt dat zoonlief met een doos met strijkers onder zijn kopkussen slaapt

De tijd tussen delict en Stopreactie duurt te lang In enkele gevallen werd door medewerkers van Haltbureaus opgemerkt dat de tijd die lag tussen het delict en het uiteindelijke contact van de ouders met het Haltbureau de reden bleek om niet deel te nemen. Soms bleek daar dis- trictsgebonden beleid aan ten grondslag te liggen. Zo vertelde een mede- werkster van een Haltbureau dat zij met bepaalde districten een snelle afhan- deling van de zaken kon realiseren omdat zij de Haltformulieren per fax ontving. Deze wijze van doorverwijzen was echter in een ander district waar- van ook zaken worden ontvangen niet mogelijk; het beleid is daar dat iedere 12-minner eerst centraal gescreend wordt op vermeldingen in het Cliëntvolgsysteem Jeugdcriminaliteit (CVS-JC).

Pagina 37 Stopreactie DSP - groep


6 Conclusies en aanbevelingen

6.1 Algemeen
De hoofdvragen van het onderzoek zijn gericht op het zicht krijgen op: 1 aard en omvang van de niet bereikte groep; 2 redenen waarom er geen aanbod is gedaan; 3 redenen van niet deelname;
4 noodzakelijke bijstellingen van beleid inzake de Stopreactie.

In de onderstaande paragrafen staat een korte opsomming van de onder- zoeksresultaten per onderzoeksvraag, aangevuld met conclusies.

6.2 Bereik doelgroep door Stopreactie
· Jaarlijks komt volgens de officiële politieregistraties een beperkt aantal 12-minners met de politie in aanraking. Het totaal aantal 12-minners met geregistreerd politiecontact in 2001 bedroeg in de 6 onderzoeksdistricten 390.

· Op basis van de cijfers uit het onderzoek is voor 2001 een schatting ge- maakt van het aantal 12-minners dat officieel bij de politie wordt geregi- streerd: dat geschatte aantal bedraagt 4.500. Dit is 0,37% van de Neder- landse 12-minners tussen 5 en 12 jaar. Voor 8- tot en met 11-jarigen (ongeveer 4.150) is dat geschatte percentage 0,52%.

· Ongeveer driekwart van de groep van 390 geregistreerde 12-minners bleek Stopwaardig (295 twaalfminners) en zou dus de Stopreactie aange- boden kunnen krijgen. Van de 95 12-minners met geregistreerd politiecon- tact die niet Stopwaardig bleken komt 12% niet in aanmerking omdat zij eerder strafbare feiten heeft gepleegd, 4% heeft een sociale indicatie, 3% heeft een te zwaar delict gepleegd, 3% heeft een te licht strafbaar feit gepleegd en 2% ontkent.

· De meeste 12-minners uit dit onderzoek die tot de doelgroep van de Stopreactie behoren (295) zijn geregistreerd voor diefstal (41%), vernieling (28%) en baldadigheid (11%).

· Van de Stopwaardige zaken (295) rondt ongeveer eenderde de Stopreac- tie volledig af. Tweederde van de doelgroep krijgt geen aanbod, gaat bij de politie niet in op het aanbod of valt of haakt na instemming met de Stopreactie bij de politie alsnog af.

· De belangrijkste reden voor niet bereik is gelegen in de aanpak van de politie. Zij doen in bijna de helft (42%) van de (geregistreerde) Stopwaar- dige zaken geen aanbod voor de Stopreactie terwijl de aanwijzing dat wel voorschrijft.

· De betekenis van het niet op het aanbod Stopreactie ingaan door de ou- ders is verhoudingsgewijs geringer. Ongeveer 12% (9% bij de politie en nog eens 3% bij Haltbureau) van de totale doelgroep (295) komt om deze reden niet tot een afdoening via de Stopreactie. Pagina 38 Stopreactie DSP - groep


· Nadat ouders bij de politie hebben aangegeven akkoord te gaan met de Stopreactie (143) valt in de fase van doorverwijzing en intake door het Haltbureau nog bijna 12% (35, inclusief 3% ouders die bij Halt alsnog niet op het aanbod ingaan) van de totale doelgroep (295) af. Afgezet tegen het aantal ouders dat akkoord is gegaan bij de politie (143) is deze uitval bijna 25%. De belangrijkste reden voor uitval in deze fase is het niet aan- komen van de verwijzing door de politie.

· Centrale monitoring van het proces van doorverwijzing (in combinatie met een vorm van casuïstisch overleg) lijkt op basis van de cijfers niet van in- vloed op de verhouding wel/geen Stopreactie aangeboden, noch op het aantal weigerende ouders. Tijdens het onderzoek is echter wel geconsta- teerd dat centrale monitoring (gecombineerd met casuïstisch overleg) van invloed is op de registratiebereidheid, waardoor meer 12-minners worden geregistreerd (grotere aantallen). Indien doorverwijzing naar de Stopreactie (gecentraliseerd) wordt uitbesteed wordt de Stopreactie vaker aangebo- den maar ook vaker geweigerd.

6.2.1 Reden van niet bereik: geen aanbod gedaan · Uit de analyse van de registraties valt op te maken dat het optreden van de politie de meeste invloed heeft op het bereik van de Stopreactie. 42% van de Stopwaardige zaken wordt zonder voorstel van een Stopreactie door de politie afgedaan terwijl volgens de aanwijzing Stopreactie een aanbod gedaan had moeten worden. Of verbalisanten al dan niet door- verwijzen is afhankelijk van o.a.: 1 bekendheid verbalisant met de aanwijzing Stopreactie; 2 draagvlak voor de Stopreactie; 3 beoordeling van feit, gezinssituatie en kind; 4 stad of buitengebieden;
5 bekendheid ouders met Stopreactie/communicatie met ouders.

· Over de bekendheid met en het draagvlak van de Stopreactie bestaat een discrepantie tussen de opvatting van beleidsmedewerkers van politie en Haltbureaus enerzijds en verbalisanten anderzijds. Uit de interviews met verbalisanten ontstaat een redelijk positief beeld van de bekendheid met en het draagvlak voor de Stopreactie. De meerderheid van de verbalisan- ten beoordeelt de Stopreactie als een belangrijke aanvulling op de moge- lijkheden van politie om preventief op te treden. Geïnterviewde Haltme- dewerkers en beleidsfunctionarissen en jeugdcoördinatoren van de politie zien de bekendheid met en het draagvlak voor de Stopreactie echter wel als een belangrijke verklaring van het aantal Stopwaardige zaken dat niet gevolgd wordt door een voorstel. Daarbij speelt volgens hen ook de be- oordeling van de individuele verbalisant een rol.

· Een andere belangrijke reden om de Stopreactie niet aan te bieden is de beoordeling van verbalisanten dat delicten ''niet Stopwaardig zijn". Uit de nadere analyse is gebleken dat nog veel verbalisanten onvoldoende op de hoogte zijn van de Stopcriteria en daardoor onterecht beslissen dat een aanbod niet mogelijk zou zijn.

· Verbalisanten die geen aanbod hebben gedaan bij zaken die wel Stop- waardig zijn, geven aan dat te doen op basis van de gezinssituatie en/of de reactie en leeftijd van het kind (bijv. het kind is 6 jaar en erg geschrok- ken van het verblijf op het politiebureau). Verbalisanten besluiten regelma- tig om af te zien van het aanbieden van de Stopreactie omdat zij menen dat de ouders goed in staat zijn de ernst van het vergrijp in te zien en het Pagina 39 Stopreactie DSP - groep


kind een passende straf op te leggen. Uit de analyse blijkt dit een van de belangrijkste redenen om de Stopreactie niet aan te bieden.

· Het komt ook voor dat de politie op basis van de aanhouding en de reactie van het kind het vermoeden krijgt dat de ouders het kind 'zwaar' zullen straffen en om die reden afzien van een gesprek met de ouders en het aanbod van de Stopreactie. Verschillende politiemedewerkers hebben de ervaring dat kinderen uit Marokkaanse en Turkse gezinnen naar verhou- ding vaker zwaar gestraft worden naar aanleiding van politiecontact en dat verbalisanten om die reden nog wel eens er van afzien om van een aanhouding een officiële zaak te maken en daardoor dus ook niet door- verwijzen naar de Stopreactie. Dit laatste (vaker afzien van aanhouding) kan door de cijfers echter niet worden bevestigd (alleen officiële registra- ties zijn meegenomen).

· Met name verbalisanten in buitensdistricten lijken geneigd om voor een oplossing binnen het gezin of gemeenschap te kiezen. Het draagvlak voor een formele aanpak van de 12-minner is bij hen minder groot. Met name in buitendistricten, waar de politieman op straat bekend is met de buurt en bewoners, spelen de beoordeling van de ouders en schroom om zich met de opvoeding van de kinderen te bemoeien een rol.

· Een groot deel van de ouders weet volgens de geïnterviewde beleidsme- dewerkers bij de politie weinig tot niets over (het bestaan van) de Stopre- actie. Daardoor moeten verbalisanten een extra drempel nemen; niet al- leen de ouders op de hoogte brengen van de aanhouding maar ook nog eens uitleg geven over het mogelijke vervolg op de aanhouding. De uitleg aan ouders die die Nederlandse taal niet of nauwelijks spreken is volgens verbalisanten zeer moeizaam.

6.2.2 Reden van niet bereik: al dan niet op het aanbod ingaan door ouders · Van de totale doelgroep van de Stopreactie (295) wordt 12% van de gevallen (9% bij politie en 3% bij Haltbureau) niet bereikt omdat de ouders geen medewerking willen verlenen. Of ouders weigeren of toestemmen is volgens professionals mede afhankelijk van de volgende factoren: · De beoordeling van de ernst van het delict. Ouders die menen dat het delict een kleine misstap is en weinig voorstelt, lijken eerder te weige- ren dan ouders die het delict zwaar opnemen. · De beoordeling van (de ontwikkeling) van het kind. Ouders die aange- ven dat er eigenlijk weinig mis gaat met het kind en dat het kleine fout betreft, lijken vaker te twijfelen over de noodzaak van de Stopreactie. Ouders die aangeven zich zorgen te maken over de ontwikkeling van het kind stemmen eerder in met deelname. · Gezinssituatie en openheid van ouders ten aanzien van bemoeienis van overheid en/of politie. Ouders van wie de politie weet of denkt te we- ten dat zij het onprettig vinden dat de politie of andere instellingen zich met het kind/gezinssituatie bemoeien, staan minder open voor de Stop- reactie.
· De informatiepositie van ouders. Veel ouders horen naar aanleiding van de aanhouding voor het eerst van de politie van de Stopreactie. Hoe- wel er informatiefolders zijn, is het voor verbalisanten niet altijd een- voudig om ouders in een gesprek voldoende begrip te geven van het doel en inhoud van de Stopreactie. Schrik rond de aanhouding en on- begrip over het vervolg lijken een negatieve invloed te hebben op de instemmingbereidheid.
Pagina 40 Stopreactie DSP - groep


· Verbalisanten geven aan dat zij vaak meer moeite hebben om allochtone dan autochtone ouders te informeren over de Stopreactie. Taal- en cultu- rele barrières spelen een rol. In dit kader zijn de Marokkaanse en Turkse groep specifiek genoemd. Sommige verbalisanten zien, zeker als zij weten dat de ouders geen Nederlands spreken, af van een doorverwijzing omdat de uitleg over de Stopreactie te ingewikkeld zou zijn. Overigens lijkt etnici- teit geen rol te spelen bij het al dan niet door ouders weigeren van deel- name aan de Stopreactie.

· Enkele Haltmedewerkers zijn van mening dat het tijdsverloop tussen delict en vervolgreactie in bepaalde gevallen te groot is. Dit kan een reden zijn om alsnog te weigeren.

· Een aantal van de redenen om niet deel te nemen kwam ook al uit het eerste onderzoek naar de Stopreactie van DSP-groep uit 2000 (respectie- velijk ouders die de Stopreactie te zwaar vinden omdat ze zelf al een pas- sende reactie hebben gegeven, ouders die de Stopreactie te licht vinden vanwege ontbreken strafkarakter, vooral bij allochtonen, ouders die zich weinig zorgen lijken te maken om hun kind). De in dit onderzoek gevonden redenen nuanceren het beeld verder.

6.3 Intermezzo
In dit onderzoek kon na de nodige inspanningen van de onderzoekers een goed beeld worden gegenereerd en geanalyseerd van de bestaande praktijk rond de politieregistratie van 12-minners. Daarmee kon ook zicht ontstaan op de geregistreerde doelgroep van de Stopreactie. De onderzoekers kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat deze registra- tiepraktijk momenteel vrij willekeurig is en een groot verschil bestaat tussen perceptie en geregistreerde feiten. Voordat wordt overgegaan tot de aanbe- velingen wordt op deze plek dan ook gewezen op de noodzaak van een sys- tematische, volledige en betrouwbare registratie van de 12-minners. Indien registratiegegevens niet systematisch, volledig en betrouwbaar zijn zal het in de praktijk lastig zijn om zicht te krijgen op de volledige (doel)groep van 12-minners. Bij het al dan niet registreren van 12-minners dient niet al- leen gekeken worden naar de (enge) vraag of registratie van belang is voor de politiepraktijk.
Hoewel 12-minners buiten de werking van ons strafrecht vallen is met de Stopreactie een mogelijkheid geschapen om (een voor ouders vrijwillige) actie te ondernemen in pedagogisch-preventieve zin. Goede registratie en over- dracht is daarbij van groot belang. De Stopreactie kan niet los gezien worden van een veel bredere sluitende ondersteuning van 12-minners (en hun ouders) die in de problemen dreigen te komen. Daarvoor is samenwerking tussen verschillende instanties van groot belang. Voor een sluitend ondersteuningsaanbod is goede registratie in de keten van samenwerkende instanties onontbeerlijk. De politie kan daaraan als één van de poortwachters een belangrijke bijdrage leveren.

6.4 Aanbevelingen
Met betrekking tot niet bereik: geen aanbod gedaan · Er moet blijvend geïnvesteerd worden in de bekendheid van de Stopreac- tie (doel, inhoud, procedure). Binnen de politieorganisatie is al veel voor- lichtingsmateriaal verspreid over de Stopreactie. De inzet van jeugdcoördi- natoren gericht op het bekendmaken van de Stopreactie bij nieuwe collega's blijft nodig, evenals het 'warm houden' van de Stopreactie onder Pagina 41 Stopreactie DSP - groep


de

Pagina 42 Stopreactie DSP - groep


collega's die al langer in dienst zijn.

· De registratie van 12-minners en het aanmaken van een Haltformulier moet binnen de procedure van doorverwijzing bij de politie meer aandacht krijgen. Het gebeurt nu vaak dat men weliswaar op de hoogte is van de Stopreactie maar niet weet welke registratiehandelingen men moet ver- richten. Dit kan ertoe leiden dat men in de veronderstelling is dat men een volwaardig proces-verbaal moet opmaken. Door tijdsdruk ziet men af van registratie (en doorverwijzing) terwijl met een Haltformulier volstaan had kunnen worden.

· Het vergroten van de bekendheid van de Stopreactie is een structurele taak van Haltbureau en politie gezamenlijk. In veel districten is al sprake van terugkoppeling en regelmatig contact tussen de Bureaus Halt en de verschillende wijkteams.

· In die districten waar de doorstroom niet optimaal verloopt36 kan het Halt- bureau naast de politie zelf een actievere rol spelen. Een mogelijkheid, die in de praktijk goed blijkt te werken is het bezoeken van de teambijeen- komsten.

· De doorverwijzing naar de Stopreactie is maatwerk, primair gericht op het kind en het voorkomen van strafbaar gedrag. Stopreactie is ook gericht op ouders: pedagogische handreiking voor ouders. Het moet mogelijk blijven dat de politie (verbalisant, jeugdcoördinator en/of (Hulp) Officier van Justi- tie) op basis van een grondige analyse van de situatie of omstandigheden gemotiveerd afziet van een doorverwijzing naar de Stopreactie, op voor- waarde dat de procedure en het doel van de Stopreactie zeer goed bekend zijn.

· Het komt voor dat politie besluit om de ouders niet in te lichten over de aanhouding omdat er een sterk vermoeden bestaat dat de ouders de kin- deren zware (lijfelijke) straffen geven. Maatwerk betekent in deze gevallen dat er op zorgvuldige wijze geregistreerd wordt en melding wordt gedaan bij de Raad voor de Kinderbescherming en/of op een andere wijze (bijv. melding bij zorg/buurtnetwerk) zorg wordt gedragen voor het volgen van het kind en het gezin.

· Om redenen in het vorige punt genoemd en ander zorgwekkende gevallen dient de Stopreactie te allen tijde te worden ingebed in en aangeboden worden als onderdeel van een pakket van mogelijke maatregelen in het kader van opvoedingsondersteuning, preventie en, in de zwaarste geval- len, interventie.

· De ontwikkeling naar meer casuïstiek overleg moet verder gestimuleerd worden. Daarbij dient de doorlooptijd niet in gevaar te komen. Het casuïs- tiek overleg risicojongeren dat in twee van de zes onderzoeksdistricten re- gelmatig plaats vindt is een goed voorbeeld van de meerwaarde van deze aanpak van het proces van doorverwijzing. Tijdens vergaderingen, waar de verschillende partners uit de justitieketen en de hulpverlening bij elkaar aan tafel schuiven, worden alle jeugdige verdachten besproken die voor een strafbaar feit politiecontact hebben gehad. Gezamenlijk wordt beslo-

Noot 36 Om te kunnen beoordelen in hoeverre wijkteams consequent doorverwijzen is het belangrijk dat Haltbureau meer gebruik maakt van de registratiegegevens. In principe beschikt zij over informa- tie van de doorverwijzende partij en kan op basis daarvan vast stellen of een wijkteam veel of weinig doorverwijzingen heeft.
Pagina 43 Stopreactie DSP - groep


ten wat in ieder individueel geval de beste reactie is.

Pagina 44 Stopreactie DSP - groep


Deze aanpak leidt niet per definitie tot meer doorverwijzingen naar de Stopreactie echter wel tot een meer gerichte reactie op ongewenst gedrag in het algemeen37.

· Om het bereik van de Stopreactie te vergroten dient meer gebruik ge- maakt te worden van de mogelijkheid om in individuele gevallen af te wij- ken van de Stopcriteria, met name het first offender beginsel (maatwerk). Dit dient te worden gezien in het licht van het feit dat bij het eerste poli- tiecontact lang niet altijd een Stopreactie wordt aangeboden.

Met betrekking tot niet bereik: al dan niet op aanbod ingaan door ouders · De voorlichting over de Stopreactie aan ouders als primaire doelgroep dient verder te worden aangepakt en geïntensiveerd. In de meest optimale situatie zijn alle partijen (kinderen, ouders en politie) op de hoogte van de Stopreactie en de consequenties van een aanhouding naar aanleiding van een Stopwaardig feit. Door ouders bekend te maken met de Stopreactie kan op verschillende fronten winst behaald worden.

· Voor kinderen: preventieve functie naar kinderen (ouders zijn bekend met de procedure, kunnen er met hun kinderen over praten en kinderen weten dat hun ouders betrokken zullen worden op het moment dat zij een delict plegen)
Voor ouders: het verminderen van de schrik en weerstand als gevolg van het onverwacht doorverwijzen naar de Stopreactie na de aanhouding van hun kind en het verminderen van weerstanden en misverstanden als ge- volg van taal- en culturele barrières. Voor de politie: doorverwijzing naar de Stopreactie wordt een minder gro- te tijdsinvestering en de politie is niet langer de 'kwade boodschapper' van het vervolg op de aanhouding, want ouders weten beter wat hen te wachten staat. De drempel voor een doorverwijzing wordt verlaagd.

· Om de Stopreactie breder bekend te maken kan in districten waar ge- werkt wordt met schooladoptieplannen een koppeling gelegd worden met de Stopreactie. Een mogelijkheid om de informatie ook bij de ouders te- recht te laten komen is om politie en/of Halt eveneens de ouders van scholen te laten 'adopteren'. Bijvoorbeeld door een maal per jaar een ou- der- of voorlichtingsavond te bezoeken. Verder zou de folder over de Stopreactie breed verspreid kunnen worden, zodat ouders de folder bij- voorbeeld tegenkomen bij de balie van de gemeente, op scholen, buurt- huizen en instellingen voor jeugdhulpverlening.

· In de voorlichting aan ouders zal aandacht besteed moeten worden aan het feit dat een Stopreactie niet alleen de functie heeft om het kind te weerhouden van recidive, maar zeker ook de functie heeft om het kind sterker te maken en beter weerstand te kunnen bieden risicovolle situa- ties. Veel van de delicten waar 12-minners bij betrokken zijn worden ge- pleegd in groepsverband. Niet zelden hebben oudere kinderen de leidende rol en zijn de 12-minners de meelopers. De Stopreactie besteedt aandacht aan het omgaan met groepsdruk, nee leren zeggen tegen oudere kinderen, eigen keuzen durven maken, minder impulsief zijn en nadenken over de gevolgen van een daad, bedenken van positieve gedragsalternatieven etc.

Noot 37 Hoe effectief deze aanpak van het doorverwijzingsproces is kon binnen dit onderzoek kon niet worden vastgesteld. Het lijkt echter waarschijnlijk dat door het bundelen van ervaring en kennis van alle partners er veel beter gereageerd kan worden op de behoefte van de jeugdige verdachte. Overigens sluit deze aanbeveling aan bij de voorgenomen landelijke implementatie per 1-1-2003 van casusoverleg tussen politie, OM en de Raad voor de Kinderbescherming. Pagina 45 Stopreactie DSP - groep


· In één van de politiedistricten bezoeken maatschappelijk werkers (in dienst van de politie) de ouders thuis om nog eens uitleg te geven over de Stop- reactie en het belang van deelname. De methode werpt zijn vruchten af. Met betrekking tot allochtone ouders is gebleken dat maatschappelijk wer- kers die de voorlichting over de Stopreactie in de eigen taal geven, er in slagen om ouders die aanvankelijk weinig zien in het aanbod toch in te laten stemmen. Uitbreiding van deze methode in combinatie met casuïs- tiek overleg en zorgvuldige screening naar andere districten is raadzaam.

· In de meeste districten is veel aandacht voor doorlooptijden waardoor men zich inspant de verwijzing zo snel mogelijk bij het Haltbureau te laten komen. In enkele districten is men echter zeer zorgvuldig in het doorver- wijzen. Iedere Haltverwijzing wordt centraal gecontroleerd op juistheid38 en pas dan doorgestuurd naar de desbetreffende vestiging. De extra tijd die deze controleslag vereist is in sommige gevallen de reden dat ouders vanwege het tijdsverloop alsnog afhaken bij het Haltbureau. Te overwe- gen valt de efficiency van dit beleid dat districtgebonden is te vergroten zodat de doorverwijzing van het politiebureau naar het Haltbureau sneller kan plaatsvinden.

Noot 38 Deze controleslag bestaat in ieder geval uit een CVS-JC raadpleging die in principe gewoon op het wijkteam gedaan kan worden.
Pagina 46 Stopreactie DSP - groep


Bijlagen

Pagina 47 Stopreactie DSP - groep


Bijlage 1 Stopcriteria

De voor een Stopreactie in aanmerking komende strafbare feiten zijn gelijk aan de strafbare feiten, waarvoor een Halt-afdoening is toegelaten. Bij al deze feiten dient sprake te zijn van overlast veroorzakend gedrag van geringe ernst.

Aan een Stopreactie mag slechts worden deelgenomen met instemming van de met het wettelijk gezag belaste ouder(s) of opvoeder(s) door kinderen die omtrent het plegen van een strafbaar feit een bekentenis hebben afgelegd.

Gelet op het feit dat het hier een handreiking aan ouders betreft, kan onder omstandigheden ook een Stopreactie worden aangeboden bij een ontkennen- de verdachte, echter uitsluitend op uitdrukkelijk verzoek van de met het wet- telijk gezag belaste ouder(s) of opvoeder(s) en met toestemming van de offi- cier van justitie.

Deelname aan een Stopreactie vindt uitsluitend plaats door kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, die alleen dan wel samen met anderen (al dan niet ouder dan twaalf jaar) strafbare feiten plegen.

Wanneer sprake is van een (serieus) vermoeden van een achterliggende problematiek, doet de opsporingsambtenaar hieromtrent melding aan de Raad voor de Kinderbescherming. Het aanbod van de Stopreactie blijft in dit geval achterwege. Ook indien de problematiek pas blijkt nadat het aanbod tot een Stopreactie is gedaan, kan de opsporingsambtenaar in overleg met de met het wettelijk gezag belaste ouder(s) of opvoeder(s), het Haltbureau en de officier van justitie besluiten de deelname aan de Stopreactie te beëindigen, waarna alsnog een melding aan de Raad voor de Kinderbescherming wordt gedaan.

Het staat ouder(s) of opvoeder(s) te allen tijde vrij de deelname van hun kind(eren) aan een Stopreactie te beëindigen.

Van deelname aan een Stopreactie zijn uitgesloten: kinderen die al eerder aan een Stopreactie hebben deelgenomen en kinderen tegen wie verdenking van een ander - ernstiger - strafbaar feit is gerezen

De officier van justitie kan in individuele gevallen op een daartoe strekkend verzoek van de met het wettelijk gezag belaste ouder(s) of opvoeder(s) van het kind toestaan, dat in afwijking van de hiervoor genoemde gevallen toch deelname aan een Stopreactie kan plaatsvinden.

Pagina 48 Stopreactie DSP - groep


Bijlage 2 Leden Begeleidingscommissie

De heer prof. mr. J.E. Doek (voorzitter), Vrije Universiteit Amsterdam, Juridische Faculteit

Mevrouw dr. M.W. Bol,
Ministerie van Justitie, Directie Jeugd & Criminaliteitspreventie

Mevrouw drs. J.C.J. Feleus,
Ministerie van Justitie , Directie Preventie- Jeugd- & Sanctiebeleid

De heer M. Kroezen,
Politie Twente, Jeugd- en zeden problematiek

De heer mr. B.J. Sueters39,
Halt Nederland

De heer dr. C.H.C.J. van Nijnatten, Universiteit van Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen

Mevrouw dr. M.M.J. van Ooyen-Houben, Ministerie van Justitie, WODC

Mevrouw mr. S.B. De Pauw Gerlings, Arrondissemenstsrechtbank Rotterdam

Mevrouw E. Segaar,
Stichting Jeugdzorg, Afdeling Jeugdreclassering

Mevrouw drs. J. Teering,
Raad voor de Kinderbescherming, Hoofdkantoor

Noot 39 Aanvankelijk nam namens Halt Nederland mevrouw drs. M, van der Leer deel. Halverwege is zij vervangen door de heer Sueters. Het laatste deel heeft mevr. drs. R. van Dueren den Hollander voor haar rekening genomen.
Pagina 49 Stopreactie DSP - groep