Ministerie van Justitie
Meting niet-gedoogde cannabisaanbieders; haalbaarheidsstudie
N. Maalsté, I. Jansen, E. de Bie
ES&E, Den Haag, 2003
Bestellingen: ES&E, tel. 070 3133900, e-mail: info@ese.nl
Kenmerk: EWB/01.095
Samenvatting
Vraagstelling en werkwijze
De onderzoekers hebben een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar de
mogelijkheid om het aantal relevante niet-gedoogde cannabisaanbieders
in Nederland in kaart te brengen. Daarbij is ook onderzocht in
hoeverre mogelijke meetmethoden valide, betrouwbaar en doelmatig zijn.
Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen, zijn verschillende
onderzoeksmethoden gehanteerd:
* Allereerst is een literatuurstudie verricht, waardoor een zo breed
mogelijk zicht op het onderwerp is verkregen.
* Vervolgens heeft een werkconferentie plaatsgevonden, waarin de
inzichten zijn voorgelegd aan en afgestemd met vijftien
vertegenwoordigers van gemeenten, politie en de branche (lokaal
niveau), maar ook beleidsmakers (landelijk niveau).
* Ten slotte hebben gesprekken met vijf sleutelinformanten
(wetenschappelijk onderzoekers op het gebied van illegale sectoren
en vertegenwoordigers van de cannabisbranche) en een aantal
brainstormsessies plaatsgevonden om de behaalde resultaten te
toetsen en een praktische invulling aan de haalbaarheid ervan te
geven.
Conclusies en aanbevelingen
De onderzoekers concluderen dat het niet haalbaar is om een monitor te
ontwikkelen die het aantal niet-gedoogde cannabisaanbieders per
gemeente vaststelt in kwantiteiten, op basis waarvan een landelijk
aantal kan worden bepaald. De voorhanden zijnde methoden leveren
onbetrouwbare gegevens op of zijn zo kostbaar en tijdrovend, dat zij
ongeschikt zijn voor een landelijke telling op structurele basis.
Hoewel het ontwikkelen van een landelijke kwantitatieve monitor niet
haalbaar lijkt, is het wèl mogelijk om zicht te krijgen op
ontwikkelingen en trends met betrekking tot niet-gedoogde
cannabisaanbieders. Hiermee kan de vraag worden beantwoord naar de
relatie tussen deze aanbieders en gedoogde aanbieders en het effect
van (lokaal) cannabisbeleid.
De onderzoekers doen hiertoe de volgende aanbevelingen:
* Het is mogelijk om een monitor te ontwikkelen, die ontwikkelingen
en trends aan de aanbodzijde van cannabis meet.
* De metingen hoeven niet in heel Nederland plaats te vinden. Er kan
worden volstaan met het meten in een aantal representatieve
gemeenten. De gegevens kunnen vervolgens geëxtrapoleerd worden
naar de rest van Nederland.
* Bij de selectie van de gemeenten dient met name rekening te worden
gehouden met de grootte, de ligging en het aantal gedoogde
aanbieders van de gemeenten. De onderzoekers stellen daarom voor
om een selectie te maken van tien representatieve gemeenten: twee
G-4 gemeenten, twee middelgrote gemeenten, twee gemeenten met een
regiofunctie, twee grensgemeenten en twee kleine gemeenten.
Daarbij geldt steeds dat één van de twee gemeenten een gemeente is
met relatief veel gedoogde aanbieders en één gemeente met relatief
weinig of geen gedoogde aanbieders.
* Rekening houdend met bereik, betrouwbaarheid, haalbaarheid en
kosten van de voorhanden methoden lijken vooral de panelmethode en
de delphi-methode in aanmerking te komen voor een meting. De
panelmethode is het minst kostbaar, omdat de panelleden in dit
geval alleen individueel worden benaderd (en niet naderhand nog
een keer met elkaars ideeën en standpunten worden geconfronteerd).
* Daarnaast kan worden uitgezocht in hoeverre het mogelijk is enkele
vragen over het aanschaffen van cannabis toe te voegen aan
bestaande survey's over middelengebruik.
* De monitor kan stapsgewijs worden opgezet en langzaam worden
uitgebreid. Zo kan bijvoorbeeld eerst in enkele gemeenten een
panel worden samengesteld. Na een evaluatie van de werkwijze en de
resultaten kan de monitor worden uitgebreid naar andere gemeenten.
Het volledige rapport in pdf
WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@minjus.nl
Redacteur: Hans van Netburg
Laatst gewijzigd: 20-02-2003