Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA `s-GRAVENHAGE
Uw brief Ons kenmerk
SV/F&W/03/13732
Onderwerp Datum
Inkomenspositie gehandicapten en 20 februari 2003
Chronisch Zieken (IGCZ): Uitvoering
moties Dijsselbloem en Bussemaker
Mede namens de staatssecretaris van Financiën geven wij u hierbij een overzicht van de
stand van het onderzoek naar de mogelijkheid van indicatiestelling voor compensatie van
niet vergoede ziektegerelateerde uitgaven van gehandicapten en chronisch zieken.
Op 18 juni 2001 is het rapport van de interdepartementale werkgroep Inkomenspositie Gehandicapten en Chronisch Zieken aangeboden. Naar aanleiding van dit rapport zijn bij de behandeling van het Belastingplan 2002 en 2003 door de leden Dijsselbloem en Bussemaker moties ingediend (Kamerstukken 2001-2002, 28013, nr. 24 en Kamerstukken 2002-2003, 28607, nr. 35). De motie Dijsselbloem verzoekt de regering zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen, waarbij de inkomensondersteuning van chronisch zieken en gehandicapten op basis van indicatiestelling specifiek bij de doelgroep terechtkomt. De motie Bussemaker c.s. verzoekt de regering de Kamer binnen twee maanden te berichten over mogelijkheden voor indicatiestelling die de regering aan het onderzoeken is. Beide moties hebben betrekking op het instrument van indicatiestelling. Het algemeen overleg over het eindrapport IGCZ, dat gepland stond voor 17 oktober 2002 heeft door de val van het kabinet niet kunnen doorgaan. Dit zou bij uitstek de gelegenheid zijn geweest om u te informeren over de actuele stand van zaken en met elkaar van gedachten te wisselen over deze complexe materie. De complexiteit van de problematiek hangt samen met de veelsoortige kosten die een handicap of chronische ziekte met zich mee kunnen brengen en de grote differentiatie in spreiding van deze kosten binnen de omvangrijke doelgroep. Bovendien is een sluitende afbakening van de doelgroep niet voorhanden. Hiervoor zijn tot op heden onvoldoende bruikbare gegevens beschikbaar om naast of binnen de in het IGCZ-rapport beschreven specifieke of juist generieke compensatieregelingen, meer gerichte maatregelen te kunnen treffen.
2
Individuele indicatiestelling stuit, zoals uitvoerig uiteengezet in het IGCZ-rapport, op
uitvoeringsproblemen. Ter uitvoering van de motie Dijsselbloem is bezien hoe de doelgroep
met meerkosten zou kunnen worden geïdentificeerd aan de hand van bestaande
indicatiestellingen of objectieve kenmerken. In dat verband is in het voorjaar 2002 nader
onderzoek aanbesteed dat mogelijk aangrijpingspunten kan opleveren voor de ontwikkeling
van een indirect model voor indicatiestelling, ter nadere afweging van compenserende
maatregelen. Uit dit onderzoek zal moeten blijken of binnen de gehele doelgroep van
gehandicapten en chronisch zieken subgroepen met meerkosten kunnen worden
onderscheiden, zo mogelijk gedifferentieerd naar groepen met meer dan gemiddelde
meerkosten.
Indien met behulp van deze onderzoeksresultaten een bruikbaar model voor indicatiestelling
kan worden uitgewerkt, is het kabinet bereid mogelijke beleidswijzigingen te verkennen.
Hieronder ga ik nader in op
a) de beperkte mogelijkheden voor tegemoetkomingen voor gehandicapten en
chronisch zieken binnen de fiscale systematiek.
b) de aard en de aanpak van lopend onderzoek.
c) het voorziene vervolgtraject gericht op de mogelijke ontwikkeling van een model
voor indicatiestelling met stappenplan en tijdpad.
Buitengewone uitgavenregeling
Een van de regelingen die gebruikt kan worden door gehandicapten is de fiscale
buitengewone uitgavenregeling. Dit instrument biedt een tegemoetkoming voor meerkosten
in verband met ziekte of handicap. Gerichte inkomensondersteuning voor specifieke
groepen, zoals gehandicapten en chronisch zieken, kan niet worden gerealiseerd binnen de
buitengewone uitgavenregeling.
Extra kosten wegens arbeidsongeschiktheid en chronische ziekte die de draagkracht
aantasten, maar niet altijd benoembaar zijn, zijn binnen de buitengewone uitgavenregeling
forfaitair aftrekbaar door middel van het chronisch ziekenforfait. Voor deze forfaitaire aftrek
is gekozen omdat de Belastingdienst bij de zogenoemde verborgen kosten niet kan
beoordelen of deze uitgaven inderdaad in verband met chronische ziekte of handicap zijn
gedaan. De (naar aanleiding van het IGCZ-rapport) ingevoerde vermenigvuldigingsfactoren
zijn bedoeld om de buitengewone uitgaven aftrek en het daarin verdisconteerde chronisch
ziekenforfait meer waarde te geven voor lagere en middeninkomens. Het chronische
ziekenforfait en de vermenigvuldigingsfactoren komen met name ten goede aan
gehandicapten en chronisch zieken, omdat dit juist mensen zijn (met een lager of
middeninkomen) die een langere periode hoge ziektegerelateerde uitgaven hebben. Het is
echter wel mogelijk dat ook personen, die niet gehandicapt of chronisch ziek zijn dit
voordeel krijgen, omdat de afbakening van de doelgroep op pragmatische wijze gebeurt.
De Belastingdienst is niet geëquipeerd om te bepalen of iemand een handicap of chronische
ziekte heeft. Zoals hierboven aangegeven, moet blijken of en hoe gebruik gemaakt zou
kunnen worden van het beoogde model voor indicatiestelling om aftrekposten meer toe te
snijden op gehandicapten en chronisch zieken.
3
Onderzoek
Oriëntatie en overwegingen: keuze voor NIVEL
In januari 2002 is er interdepartementaal gestart met de uitvoering van de motie
Dijsselbloem.
Besloten is aan de hand van nadere onderzoeksgegevens de bruikbaarheid van bestaande
vormen van indicatiestelling als indicatie van meerkosten nader te onderzoeken. Tevens is
afgesproken na te gaan of subgroepen kunnen worden onderscheiden naar aard en omvang
van niet vergoede meerkosten in verband met ziekte of handicap. Deze onderzoeksinzet is
afgestemd met de CG-Raad.
Uit een begin 2002 gehouden oriëntatie in IGCZ-verband bleek, dat de meest bruikbare
onderzoeksinformatie kan worden geleverd door het NIVEL. Dit onderzoeksinstituut heeft
in opdracht van de ministeries van SZW en VWS en de Inspectie voor de Gezondheidszorg
een panel samengesteld van ca. 2000 mensen met een chronische ziekte: het Patiëntenpanel
Chronisch Zieken (PPCZ).
Patiëntenpanel Chronisch Zieken (PPCZ)
Het PPCZ bestaat sinds 1997 en heeft tot doel om chronisch zieken zelf aan het woord te
laten over hun kwaliteit van leven, hun ervaringen en behoeften op het gebied van de
(gezondheids-)zorg en hun maatschappelijke positie.
In de Programmacommissie PPCZ zijn naast het NIVEL onder andere SZW, de Inspectie
voor de Gezondheidszorg, VWS, en de CG-Raad vertegenwoordigd. De PPCZ-gegevens
leveren belangrijke informatie. De leden van het panel zijn geselecteerd op grond van een
medische diagnose van een chronische ziekte.
Aan dit panel wordt twee keer per jaar (april en oktober) een vragenlijst voorgelegd. De
april-vragenlijst correspondeert met de datum van de belastingaangifte en gaat in op de
financiële situatie van de panelleden. In overleg met de ministeries van SZW en VWS
(financiers van nu lopend onderzoek) is de vraagstelling naar inkomsten en
ziektegerelateerde uitgaven in de enquête 2002 nader gespecificeerd. Deze specificatie heeft
een tweeledig doel. Ten eerste om duidelijker zicht te krijgen op voorzieningen, waar
panelleden gebruik van maken met het oog op hiervan af te leiden veel voorkomende
vormen van (combinaties van) indicatiestelling. Ten tweede om in kaart te brengen welke
kosten of voorzieningen in de praktijk wel en welke niet worden vergoed.
Onderzoeksrapport bruikbaarheid bestaande indicatiestellingen
In september 2002 is aan het NIVEL opdracht verleend voor uitvoering van het onderzoek
naar de mogelijkheden van bestaande indicaties ter identificatie van chronisch zieken en
gehandicapten met hoge niet vergoede ziektegerelateerde uitgaven. Het gaat om een analyse
van de hierboven beschreven gegevens over het kalenderjaar 2002. Mogelijk kan
onderbouwing worden verschaft voor een te ontwikkelen model voor indicatiestelling en
kan meer inzicht worden verkregen in specifieke kenmerken van groepen met hoge extra
kosten.
Het NIVEL rondt februari 2003 het onderzoeksrapport af, waarin de resultaten zijn
beschreven van deze secundaire analyse van de PPCZ-data. De onderzoekers is gevraagd
conclusies en aanbevelingen op te stellen over bruikbaarheid (c.q. de voorspellende waarde)
van bestaande indicatiestelling als indicatie voor hoge niet vergoede ziektegerelateerde
uitgaven.
4
Ontbrekende gegevens: gehandicaptenpanel
Hoewel éénderde van de chronisch zieke panelleden van het PPCZ tevens lichamelijke
beperkingen heeft, zijn niet-chronisch zieke mensen met een lichamelijke handicap niet in
het panel vertegenwoordigd. Om na te gaan of -zoals de CG-Raad veronderstelt- juist voor
deze groep de niet vergoede meerkosten hoger liggen, wordt in opdracht van SZW een
haalbaarheidsonderzoek verricht naar de uitbreiding van het PPCZ met een representatieve
steekproef van lichamelijk gehandicapten zónder chronische ziekte. Deze
haalbaarheidsstudie zal eind februari 2003 zijn afgerond. Uitbreiding van het PPCZ met
deze groep zal op zijn vroegst tweede helft 2003 of begin 2004 mogelijk zijn.
Presentatie onderzoeksresultaten
De onderzoeksresultaten worden voorjaar 2003 door het NIVEL gepresenteerd.
In deze bijeenkomst worden vertegenwoordigers van de betrokken departementen (SZW,
Financiën, VWS) en gebruikersorganisaties (CG-Raad/CSO) in de gelegenheid gesteld meer
achtergrond informatie te krijgen over de techniek, de mogelijkheden en beperkingen van
het onderzoek.
Gezien de bovengeschetste complexiteit van deze problematiek, zijn geïnteresseerde
Tweede Kamerleden en hun medewerkers van harte uitgenodigd om deze presentatie bij te
wonen. Zij kunnen hun vragen dan direct aan de onderzoekers van het NIVEL stellen.
Tijdens deze bijeenkomst kan door de departementen nog niet inhoudelijk worden
gereageerd op de bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten voor een eventueel indirect
model voor indicatiestelling en eventuele implicaties voor toekomstige beleidswijzigingen.
Vervolgtraject: stappenplan met tijdpad
1 Afronding onderzoek
Februari 2003 wordt het onderzoek naar de bruikbaarheid van bestaande indicaties
afgerond.
Eind februari 2003 komen de resultaten van de haalbaarheidstudie gehandicaptenpanel
beschikbaar.
2 Presentatie onderzoeksresultaten
Voorjaar 2003 worden de onderzoeksresultaten naar de bruikbaarheid van bestaande
indicatiestellingen aan betrokkenen gepresenteerd in een door het ministerie van VWS te
organiseren bijeenkomst. Daarbij zal -zo mogelijk- ook worden ingegaan op de
uitkomsten van de haalbaarheidsstudie naar de uitbreiding van het PPCZ met een panel
van lichamelijk gehandicapten.
3 Uitwerking van een model voor indicatiestelling
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten zal het kabinet verkennen welke
mogelijkheden er zijn om met behulp van een indirect model voor indicatiestelling, de
niet vergoede meerkosten van gehandicapten en chronisch zieken meer gericht te
compenseren.
Eind juli 2003 zal de Kamer hiervan op de hoogte worden gesteld.
Overigens attenderen wij u in dit verband nog op het onlangs verschenen rapport: "Financiële positie van chronisch zieken; gebruik en mogelijkheden van de regeling voor buitengewone uitgaven binnen de Wet inkomstenbelasting 2001". Uit dit onderzoek,
5
verricht door het NIVEL in nauwe samenwerking met de Stichting voor Economisch
Onderzoek (SEO), blijkt dat slechts 11% van de chronisch zieken gebruik heeft gemaakt van
deze aftrekregeling. Berekend in termen van beschikbaar inkomen, na aftrek van uitgaven in
verband met ziekte, blijkt dat éénderde van alle chronisch zieken een beschikbaar inkomen
heeft van minder dan 1000 euro per maand. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat zij
vaker zijn aangewezen op een uitkering en bovendien hoge uitgaven hebben in verband met
hun ziekte.
Uiteraard zullen ook de resultaten van dit onderzoek worden betrokken bij de hiervoor
beschreven verkenning.
de Minister van Sociale Zaken de Staatssecretaris van Volksgezondheid
en Werkgelegenheid, Welzijn en Sport
(mr. A. J. de Geus) (drs. Clémence Ross-van Dorp)