Katholieke Universiteit Nijmegen
Promovenda ontwikkelt interventie-programma
Beter contact tussen opvoeders en doofblinde kinderen
Ouders en professionele opvoeders van doofblinde kinderen ervaren vaak
ernstige moeilijkheden in de dagelijkse interacties met de kinderen.
Deze interactieproblemen hebben een zeer negatief effect op het
welbevinden en de ontwikkelingskansen van de kinderen. Orthopedagoge
Marleen Janssen, die al sinds 1980 op Viataal (het voormalig Instituut
voor Doven) te Sint-Michielsgestel met doofblinde kinderen werkt,
ontwikkelde een programma dat tot doel heeft de kwaliteit van de
dagelijkse interacties tussen doofblinde kinderen en hun opvoeders te
verbeteren. In haar proefschrift beschrijft zij de historische
achtergrond en de theoretische onderbouwing van het programma en drie
empirische studies waarin zij de effectiviteit van verschillende
versies van het programma aantoonde. Het programma blijkt goed
toepasbaar in de dagelijkse praktijk. Marleen Janssen promoveert op 20
februari aan de KU Nijmegen.
In Nederland leven ongeveer honderd kinderen die zowel doof (of zeer
slechthorend) als blind (of zeer slechtziend) zijn. Ouders en
professionele opvoeders van deze doofblinde kinderen ervaren vaak
ernstige moeilijkheden in de dagelijkse omgang met de kinderen. De
uiterst beperkte uitdrukkingsmogelijkheden van doofblinde kinderen,
hun moeilijk te begrijpen signalen en hun onvoorspelbare reacties op
prikkels maken het voor opvoeders buitengewoon moeilijk om `echt
contact' te maken met de kinderen en hen zo het gevoel te geven
begrepen te worden. Deze contactproblemen leiden ertoe dat doofblinde
kinderen zich steeds meer gaan afsluiten voor contact of hun
frustraties over het zich niet-begrepen-voelen uiten in agressief of
zelfverwondend gedrag. Harmonieuze en positieve interacties met
opvoeders zijn voor doofblinde kinderen misschien nog wel van groter
belang dan voor niet-gehandicapte kinderen. Zulke interacties dragen
niet alleen wezenlijk bij aan de kwaliteit van leven van deze
kinderen, maar vormen ook de basis voor de verdere ontwikkeling van
communicatie en taal.
Afstemming tussen opvoeders
Orthopedagoge Marleen Janssen werkt al sinds 1980 met doofblinde
kinderen op Viataal (het voormalig Instituut voor Doven) te
Sint-Michielsgestel. Zij merkte daar dat het niet alleen belangrijk is
om goede interacties te bevorderen tussen kinderen en individuele
opvoeders, maar dat het ook van groot belang is dat alle opvoeders
rondom een kind in hun omgang met dat kind dezelfde principes
hanteren. En dat nieuwe groepsleidsters of leerkrachten die principes
ook snel en gemakkelijk moeten kunnen overnemen. Dat vroeg om de
ontwikkeling van een goed overdraagbaar programma met een beperkt
aantal algemene interactie-principes, die tevens toepasbaar moesten
zijn op elk individueel kind met zijn of haar unieke signalen. Samen
met collega's werkte zij acht jaar lang aan de ontwikkeling van een
programma, waarvan de uiteindelijke versie de naam "Contact!" kreeg.
Begeleiding van opvoeders
Het programma is ingebed in een "Diagnostisch Interventie Model", een
protocol waarin vijf achtereenvolgende stappen in de oplossing van een
interactie-probleem beschreven staan, vanaf het moment dat een
opvoeder verzoekt om begeleiding tot het moment waarop het probleem is
opgelost. "Interactiebegeleiders" spelen in dit proces een centrale
rol. Op basis van nauwkeurige observatie en analyse van de interacties
tussen het doofblinde kind en zijn of haar opvoeders worden de
concrete doelen voor de begeleiding vastgesteld. Die doelen worden
geformuleerd in termen van acht kern-categorieën van interactiegedrag.
Bijvoorbeeld: het kind moet meer initiatief gaan nemen in de
interacties; daarom moet de opvoeder de initiatieven van het kind meer
bevestigen en zelf minder initiatief nemen. De begeleiding richt zich
op meerdere opvoeders: leerkrachten, klassenassistenten, groepsleiding
en ouders. Zij leren de individuele signalen van het doofblinde kind
in verschillende situaties herkennen, hun eigen gedrag beter af te
stemmen op dat van het kind en de situatie zodanig aan te passen dat
bepaalde gedragingen van het kind gemakkelijker kunnen optreden. De
opvoeders worden individueel of in groepjes begeleid, waarbij meestal
gebruik wordt gemaakt van analyse van videomateriaal. Maar de
opvoeders krijgen ook feedback tijdens hun dagelijkse omgang met het
kind. Via een speciaal observatiesysteem met gedragscategorieën voor
opvoeder en kind is vast te stellen in hoeverre de doelstellingen van
de begeleiding bereikt zijn.
Uniek in internationale doofblinden-wereld
In haar proefschrift beschrijft Marleen Janssen allereerst de
historische achtergrond en de theoretische onderbouwing van het
programma. Daarnaast doet zij verslag van een drietal studies met in
totaal 13 doofblinde kinderen en hun 44 opvoeders, waarin de
effectiviteit van het programma op korte en langere wordt aangetoond.
Het programma is uniek in de internationale doofblinden-wereld en is
daar enthousiast ontvangen. Het is het eerste programma voor
doofblinde kinderen dat zowel theoretisch onderbouwd is als in
empirisch onderzoek effectief gebleken, en dat daarnaast goed
toepasbaar blijkt in de praktijk van alledag. Mogelijk kan het
programma ook toepasbaar gemaakt worden voor andere doelgroepen.
"Fostering harmonious interactions between deafblind children and
their educators", ("Het bevorderen van harmonieuze interacties tussen
doofblinde kinderen en hun opvoeders")
Promotoren: prof. dr. Marianne Riksen-Walraven en prof. dr. Jan van
Dijk
10-2-2003