Samenvatting van een onderzoek naar de opleidingswensen binnen de bedrijfstak
december 2002
Opleidingscentrum SVS
Inhoudsopgave
1. Het onderzoek 3
1.1 Inleiding 3
1.2 Het doel, de onderzoeksvragen en de steekproef 3
2. De onderzochte bedrijven 3
2.1 Bedrijfsgrootte en spreiding 3
2.2 Welke functionarissen zijn er binnen de onderzochte bedrijven? 4
2.3 De marktsegmenten 5
2.4 Het dienstenaanbod 5
3. Hoe moet de opleiding er uitzien? 6
3.1 Wat zijn de basiswerkzaamheden van de schilder? 6
3.2 Schilder, vakman en specialist 7
3.3 Een brede of smalle opleiding? 8
3.4 Stellingen 8
3.5 Competenties 9
3.6 Assistent schilder 9
3.7 Het kaderpersoneel 10
3.8 De huidige opleidingen 10
4. Ontwikkelingen 10
5. Zijn de juiste vragen gesteld? 11
6. Conferentie naar aanleiding van het onderzoek 11
6.1 Schilder of onderhoudsmedewerker? 11
6.2 Geeft het onderzoek voldoende beeld? 11
6.3 De inhoud van de opleidingen 11
6.4 Hoe nu verder? 12
Bijlage Tabellen 13
1. Het onderzoek
1.1 Inleiding
Opleidingen dienen aan te blijven sluiten op de beroepspraktijk, de
beroepspraktijk is echter aan verandering onderhevig. Het
Opleidingscentrum SVS heeft daarom onder leiding van de bestuurlijke
commissie vanuit werkgevers en werknemers een onderzoek uitgevoerd
onder ruim honderd schilders- en onderhoudsbedrijven. Mede op basis
van de onderzoeksresultaten zullen de huidige schildersopleidingen
worden aangepast.
1.2 Het doel, de onderzoeksvragen en de steekproef
Medewerkers van het Opleidingscentrum SVS bezochten bedrijven in de
schilders- en onderhoudssector en spraken daar aan de hand van een
vragenlijst met directie en of kader over o.a de volgende onderwerpen:
· de achtergronden van het bedrijf (grootte, omzet, personeel)
· de uitgevoerde diensten en de functionarissen die dit doen
· de wensen ten aanzien van de opleidingen in deze sector
· de ontwikkelingen in de bedrijfstak
Het doel van het onderzoek was om voldoende informatie te verzamelen
op basis waarvan de schildersopleidingen kunnen worden geactualiseerd.
Voor alle duidelijkheid: het betreft dus geen marktonderzoek, hiervoor
verwijzen we naar andere onderzoeken zoals bijvoorbeeld die van het
Economisch Instituut Bouwnijverheid (E.I.B).
Alle bedrijven die aan het onderzoek hebben meegewerkt staan bij het
Opleidingscentrum SVS geregistreerd als leerbedrijf. Het zijn dus
bedrijven die actief betrokken zijn bij opleiden. De meeste bedrijven
zijn willekeurig oftewel aselect geselecteerd, dit betekent dat ieder
leerbedrijf een even grote kans had om aan het onderzoek mee te doen.
Omdat er veel meer kleine dan grote bedrijven zijn, zaten er in eerste
instantie weinig grote bedrijven in de steekproef. Om toch ook
uitspraken over deze bedrijven te kunnen doen, is een aantal grote
bedrijven aan het onderzoek toegevoegd. Uiteindelijk hebben 105
schilders- en onderhoudsbedrijven aan het onderzoek meegedaan. Er is
ook gesproken met een aantal werknemers. Deze gesprekken vonden plaats
binnen de vakgroepsraden van FNV Bouw en de hout- en bouwbond CNV.
In dit verslag zijn de resultaten van het onderzoek samengevat.
2. De onderzochte bedrijven
Allereerst wordt een beeld geschetst van de bedrijven die aan het
onderzoek hebben meegewerkt.
2.1 Bedrijfsgrootte en spreiding
In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote
en grote bedrijven.
Het grootste bedrijf dat aan het onderzoek heeft meegedaan heeft 425
werknemers, de kleinste bedrijven zijn eenmansbedrijven. Een kwart van
de bedrijven dat heeft deelgenomen heeft minstens 50 werknemers, in
werkelijkheid ligt dit percentage veel lager (1,5% van het totaal
aantal bedrijven) Om te kunnen achterhalen of grote bedrijven anders
denken over opleiden en omdat nieuwe ontwikkelingen vaak het eerst bij
grote bedrijven plaatsvinden, zijn er in dit onderzoek in verhouding
meer grote bedrijven benaderd.
De bedrijven die aan het onderzoek hebben deelgenomen liggen verspreid
over het land (31% ligt in het noordoosten, 28% in het zuiden en 41%
in het westen).
2.2 Welke functionarissen zijn er binnen de onderzochte bedrijven?
Naast schilders heeft 22% van de onderzochte bedrijven ook andere
uitvoerende disciplines in dienst, zoals bijvoorbeeld glaszetters en
timmerlieden. Ruim de helft van de bedrijven heeft ook kaderpersoneel
in dienst (56%).
2.3 De marktsegmenten
De meeste bedrijven halen hun omzet uit meerdere marktsegmenten, een
enkel bedrijf begeeft zich alleen op de onderhoudsmarkt (burger en/of
utiliteit). Kijken we naar de gemiddelde omzet in de verschillende
marktsegmenten, dan blijkt dat onderhoud burgerbouw, direct gevolgd
door onderhoud utiliteit, het grootste marktsegment vormt.
Restauratie vormt slechts een klein marktsegment, weliswaar haalt
bijna de helft van de respondenten wel een deel van hun omzet uit
restauratie, maar meestal vormt dit slechts een klein deel van de
gehele omzet (bij slechts vier van de onderzochte bedrijven is dit
minstens een kwart).
Verschillende respondenten verwachten dat de omzet in
nieuwbouwschilderwerk in de nabije toekomst af zal nemen.
2.4 Het dienstenaanbod
Schilders- en onderhoudsbedrijven bieden naast schilderen ook een
breed scala aan andere diensten aan. Op basis van het vooronderzoek
hebben we al deze diensten schematisch weergegeven (zie onderstaand
figuur). Het schema bestaat uit drie ringen, waarvan de binnenste ring
wordt gevormd door het schilderwerk. In de ring daaromheen staan
diensten die aan het schilderen gerelateerd zijn zoals bijvoorbeeld
het plaatsen van glas, het aanbrengen van wandbekleding en het
uitvoeren van houtrotreparaties. In de buitenste ring staan diensten
die wat verder weg staan van het schilderwerk, maar die tegenwoordig
wel door verschillende schildersbedrijven worden aangeboden. In het
schema staat aangegeven hoeveel procent van de bedrijven de
betreffende dienst wel eens uitvoert.
Uit de binnenste twee ringen van bovengenoemd schema is een top tien
samengesteld van regelmatig dan wel vaak uitgevoerde diensten (figuur
2).
Onderhoudschilderwerk - zowel binnen als buiten - wordt door vrijwel
alle bedrijven regelmatig tot vaak uitgevoerd. Ook het aanbrengen van
glasweefsel wordt vaak genoemd: ruim driekwart van de bedrijven doet
dit regelmatig tot vaak. Houtrotrenovatie met behulp van pasta's staat
op de vierde plaats (68%) op de voet gevolgd door het plaatsen van
glas en kitten.
3. Hoe moet de opleiding er uitzien?
Het doel van het onderzoek was het verzamelen van informatie op basis
waarvan de opleidingen kunnen worden geactualiseerd. Aan de respondent
zijn verschillende vragen gesteld over hoe zij vinden dat de
opleidingen eruit moeten zien.
3.1 Wat zijn de basiswerkzaamheden van de schilder?
Allereerst is gevraagd wat volgens de respondenten iedere schilder
ongeacht zijn/haar niveau moet kunnen. Uit de antwoorden blijkt er
geen discussie te zijn over het schilderen van houten ondergronden,
van wanden en plafonds en van metalen ondergronden: vrijwel alle
respondenten vinden dat dit tot de basiswerkzaamheden behoort
(respectievelijk 98%, 97% en 96%).
Over vaardigheden als het aanbrengen van glasweefsel, het meten en
beoordelen van objecten, het behangen, het plaatsen en vervangen van
glas en het schilderen van beton is meer discussie, maar ook hier
vindt een ruime meerderheid dat dit tot de basiswerkzaamheden behoort.
Er blijken nauwelijks verschillen te zijn tussen wat de grote en de
kleine bedrijven vinden. Er zijn echter drie uitzonderingen: van het
plaatsen van glas, het behangen en het aanbrengen van glasweefsel
vinden kleine bedrijven vaker dat deze zaken tot de basis behoren dan
grote bedrijven.
Ook het uitvoeren van houtrotreparaties, het kitten, kennis hebben van
ondergronden, sociale vaardigheden, het bouwen van steigers zijn door
enkele bedrijven genoemd als vaardigheden/eigenschappen die iedere
schilder moet bezitten.
Werknemers laten ongeveer hetzelfde beeld zien. Naast de
basisvaardigheden geschetst in figuur 3 noemen ze ook zaken als het
toepassen van decoratieve en oude technieken, het aanbrengen van
wandschilderingen en het opbouwen en afbreken van steigers. Ook wijzen
ze op het belang van sociale vaardigheden, het hebben van een
EHBO-diploma en VCA-certificaat.
3.2 Schilder, vakman en specialist
Het middelbaar beroepsonderwijs kent vier opleidingsniveaus, namelijk
die van assistent, van aankomend vakman, van vakman en van specialist.
Het niveauverschil blijkt onder andere uit de mate van zelfstandigheid
en de complexiteit van het takenpakket. Zo voert een assistent
schilder onder directe begeleiding eenvoudige klussen uit terwijl een
vakman zelfstandig ook de niet- alledaagse klussen kan uitvoeren.
Binnen de onderzochte bedrijven wordt weliswaar lang niet altijd
gesproken over een assistent schilder, aankomend vakman en dergelijke,
maar wel maken ze bijna allemaal op de een of andere manier een
onderscheid in niveau (er worden daarvoor verschillende termen
gebruikt zoals bijvoorbeeld leerling-schilders & schilders, beginnende
& ervaren schilders, gewone & betere schilders etc.).
In het onderzoek is van de diensten uit de binnenste 2 ringen van het
schema op blz. 5 gevraagd in hoeverre de gewone schilder, de betere
schilder en de schilderspecialist deze moet kunnen uitvoeren . Grofweg
laten de resultaten zien dat het verschil tussen de gewone en betere
schilder niet zozeer zit in het aantal vaardigheden dat moet worden
beheerst als wel in de mate waarin. Een aantal vaardigheden springt er
bij de betere schilder echter iets sterker uit, vooral het aanbrengen
van glasweefsel, het uitvoeren van houtrotreparaties en behangen
worden vergeleken met de overige diensten iets vaker toegeschreven aan
de betere schilder. Voor de specialist geldt dat zij vrijwel het
gehele dienstenpakket moet kunnen uitvoeren.
In de tabellen 1, 2 en 3 van bijlage 1 wordt per type de resultaten
weergegeven.
Van de diensten uit de zogenaamde buitenste ring is gevraagd in
hoeverre schilders deze moeten kunnen uitvoeren. Voor de meeste
diensten geldt dat de meerderheid van de respondenten vindt dat
schilders deze niet hoeven te kunnen uit te voeren. Uitzondering
vormen gevelreiniging en bescherming, vloerafwerking, stukadoren,
stoomreinigen en het
aanbrengen van sierpleisters, want daarvan vindt 40 tot 62% van de
respondenten dat schilders dit zouden moeten kunnen. Overigens vrijwel
altijd alleen als het om kleine c.q eenvoudige klussen gaat, de
grotere en complexere klussen worden uitbesteed aan de daarvoor
opgeleide specialisten.
In de gesprekken met werknemers werden met name gevelreiniging en/of
bescherming en het aanbrengen van sierpleister genoemd als diensten
die ook schilders zouden moeten kunnen.
3.3 Een brede of smalle opleiding?
Zowel binnen het onderwijs als bedrijfsleven wordt regelmatig de
discussie gevoerd of opleidingen breed of juist smal moeten zijn. In
een brede opleiding - de naam zegt het al - krijgen leerlingen een
breed scala aan vaardigheden aangeleerd. Leerlingen die van een
dergelijke opleiding afkomen kunnen alles een beetje en moeten het in
de praktijk verder onder de knie krijgen. Daarentegen zouden
leerlingen in een smalle opleiding meer specialistisch worden
opgeleid, waardoor ze na afronding van de opleiding één of meerdere
vaardigheden al goed in hun vingers hebben.
Aan de respondenten is gevraagd een keuze te maken tussen twee
fictieve opleidingen voor een beginnende schilder: een brede of een
smalle opleiding. In beide opleidingen leren de leerlingen overigens
op alle ondergronden het basisschilderwerk, maar daarnaast òf alle
aspecten een beetje òf een of twee aspecten uitgebreid. Het onderzoek
laat niet een duidelijke voorkeur zien: 52% van de respondenten koos
namelijk voor een smalle opleiding met uitstroomvarianten
(specialisatie) en 47% voor een brede opleiding. Uit de analyse blijkt
dat de grote bedrijven geen andere voorkeur hebben dan kleine
bedrijven, ook bij de grote bedrijven kiest ongeveer de helft voor een
brede opleiding en de andere helft juist voor een smalle. De keuze
wordt ook niet beïnvloed door het feit of men alleen schilders in
dienst heeft of ook specialisten zoals bijvoorbeeld glaszetters en
behangers.
3.4 Stellingen
Op basis van een vooronderzoek zijn er zeven stellingen aan de
respondenten voorgelegd. Hieruit kwam onder andere naar voren dat
resultaatgericht onderhoud een andere houding en andere competenties
van de uitvoerende medewerkers vereist (85%), dat bouwtechnische
kennis hierbij van belang is (54%) en dat voor het uitvoeren van goed
schilder- en onderhoudswerk het noodzakelijk is dat de betrokken
medewerker metingen kan verrichten en interpreteren (77%).
Ook de stelling over kleuradvisering springt er uit. Het opstellen van
kleuradviezen is duidelijk geen taak voor de schilder volgens de
werkgevers, een ruime meerderheid van de ondervraagde werknemers is
het daar echter niet mee eens.
3.5 Competenties
Vaktechnische kennis en vaardigheden alleen maakt iemand nog niet tot
een goede schilder. Ook andere competenties spelen hierbij een rol.
Aan de respondenten is een lijst met competenties voorgelegd met de
vraag welke voor respectievelijk de gewone, de betere en de specialist
schilder vereist zijn. Dit is niet alleen aan de 105 bedrijven
gevraagd, maar ook aan de werknemers binnen de vakgroepraden van de
hout en bouwbond CNV en FNV Bouw. In onderstaand tabel staat voor de
gewone schilder aangegeven welke competenties vereist zijn (in de vorm
van een top-10, 1 is de belangrijkste competentie, etc.):
Opvallend is dat de werknemers op de eerste twee plaatsen aspecten
noemen die direct gerelateerd zijn aan het vak (kennis en vak in de
vingers), terwijl uit de gesprekken met de bedrijven houdingsaspecten
op de eerste plaats blijken te staan.
Kijken we naar de betere schilder oftewel de vakman dan staan
competenties als gestructureerd weren, vooruit kunnen denken en kunnen
uitleggen wat je doet bij de bedrijven bovenaan. Bij de specialist
staat op de eerste plaats: het vak in de vingers hebben.
3.6 Assistent schilder
De opleiding assistent schilder is in het schooljaar (2001/2002) voor
het eerst gestart. Slechts een klein deel van de ondervraagde
bedrijven heeft dan ook leerlingen uit deze opleiding in dienst. Ruim
de helft van de bedrijven die geen assistent schilder in dienst
hebben, zeggen wel plek voor een leerling-assistent te hebben (62%),
nog eens 26% denkt dat mogelijk in de toekomst te hebben. Positieve
resultaten, maar ervaringen uit het veld van scholen en SPOS'en leert
wel dat de bedrijven de noodzakelijke begeleiding veelal
onderschatten. Leermeesters zullen daarom extra worden voorbereid op
deze doelgroep (hiertoe zijn in verschillende regio's al bijeenkomsten
geweest).
Aan de respondenten is gevraagd welke activiteiten assistent-schilders
-onder begeleiding - moet kunnen uitvoeren. Het voorbereiden van
schilderwerk, het schilderen op houten-, stenen-, metalen en kunststof
ondergronden en het uitvoeren van eenvoudige reparaties vinden de
respondenten noodzakelijk. Ook het voorbereiden van respectievelijk
behangwerkzaamheden en glas wordt door een aanzienlijk deel van de
respondenten als belangrijke activiteit voor de assistent-schilder
gezien.
3.7 Het kaderpersoneel
De kaderopleiding is recent geactualiseerd, daarom is er slechts een
beperkt aantal vragen over kaderfunctionarissen gesteld. Onder het
kader verstaan wij in dit onderzoek de volgende functies:
bedrijfsleider, projectleider, calculator, planner,
werkvoorbereider/uitvoerder. Veelal blijken bedrijven functionarissen
in dienst te hebben die meerdere functies combineren, bijvoorbeeld de
combinatie calculator en werkvoorbereider.
Gevraagd is op welk niveau het kader moet zijn opgeleid. Een krappe
meerderheid van de respondenten wenst dat een bedrijfsleider een
HBO-achtergrond heeft. Voor de overige kaderfuncties geldt dat meer
dan de helft tot driekwart van de respondenten een MBO opleiding
gepast vindt. Overigens vindt 22% van de respondenten dat een
uitvoerder op niveau 3 moet kunnen zijn opgeleid; het opleidingsniveau
voor een vakman.
Moet een kaderfunctionaris alleen kennis van de uit te voeren diensten
hebben of moet hij/zij deze ook kunnen uitvoeren? Uit de antwoorden
blijkt dat alleen de calculator en de planner kunnen volstaan met
kennis, terwijl een uitvoerder daarnaast ook vaktechnische
vaardigheden moet beheersen. Over de bedrijfsleider en de
werkvoorbereider lopen de meningen uiteen.
3.8 De huidige opleidingen
De respondenten is hun mening gevraagd over de huidige opleidingen.
Uit de positieve reacties springen twee aspecten sterk naar voren: de
praktijkgerichtheid van de opleidingen wordt zeer gewaardeerd en het
feit dat de zelfstandigheid van de leerlingen wordt gestimuleerd en
ontwikkeld.
Op de vraag "wat mist u in de opleiding c.q wat kan er verbeterd
worden" kwam vaak als antwoord dat de leerlingbegeleiding vanuit de
school moet worden verbeterd. Ook werd regelmatig aangegeven dat het
onderwijs boeiender moet worden en dat er meer aan instroombevordering
moet worden gedaan.
Bijna driekwart van de respondenten vindt dat de opleiding voor een
deel ook een sociaal/maatschappelijke functie heeft (73%).
4. Ontwikkelingen
Aan de respondenten is gevraagd welke ontwikkelingen zij in de
toekomst verwachten. Op technologisch gebied verwacht slechts een
klein aantal respondenten ontwikkelingen. Wel hoog scoren
ontwikkelingen als afgeschermd werken (94%) en het werken met
hoogwerkers (90%).
Ruim een kwart van de respondenten (27%) denkt dat een of meerdere
diensten die ze nu uitvoeren de komende 5 jaar minder belangrijk
zullen worden. Meestal betreft dit diensten die nu ook al niet zo vaak
worden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld nieuwbouwschilderwerk en
signtechnieken.
5. Zijn de juiste vragen gesteld?
Van de 105 respondenten waren veruit de meeste respondenten (82%) van
mening, dat de juiste vragen zijn gesteld. Een minderheid (18%) miste
vragen o.a. over welzijn van schilders, instroom, imago van het vak,
over ondernemerschap. Deze onderwerpen waren echter niet het doel van
dit onderzoek.
6. Conferentie naar aanleiding van het onderzoek
Bij de vertaling van de onderzoeksresultaten naar de inhoud van de
opleidingen is de mening van de bedrijfstak onmisbaar. Daarom heeft
het Opleidingscentrum SVS op 12 november 2002 een bijeenkomst
georganiseerd waarvoor een ieder die aan het onderzoek heeft
meegewerkt (werkgevers, kader en werknemers) was uitgenodigd. Er
hebben 25 personen deelgenomen. Met hen is allereerst gesproken over
de onderzoeksresultaten, vervolgens is nagedacht over de inhoud van de
opleidingen.
6.1 Schilder of onderhoudsmedewerker?
Het onderzoek laat een verbreding van het dienstenaanbod zien, veel
schilders- en onderhoudsbedrijven doen meer dan schilderen alleen.
Naar aanleiding van deze conclusie is tijdens de conferentie aan de
aanwezigen gevraagd waar de nieuwe opleidingen naar toe moeten werken,
moeten zij gericht blijven op de schilder of meer op een bredere
onderhoudsmedewerker?
De aanwezigen waren het met elkaar eens dat de opleidingen zich moeten
blijven richten op het schildersvak. De leerling moet naast een goede
basis van het schildersvak wel de mogelijkheid krijgen om zich te
verbreden c.q te specialiseren.
6.2 Geeft het onderzoek voldoende beeld?
Aan de aanwezigen is gevraagd of zij vinden dat het onderzoek een
juist beeld schetst van de bedrijfstak. Dit bleek zo te zijn, unaniem
onderschreef men de resultaten van het onderzoek. Ook miste men geen
essentiële informatie. Wel is er kort gediscussieerd over mogelijke
regionale verschillen, maar uit de discussie bleek dat regionale
verschillen in opleidingswensen niet te verwachten zijn. Bovendien
zijn er voor het onderzoek bedrijven verspreid over het hele land
bezocht.
6.3 De inhoud van de opleidingen
Nadat de onderzoeksresultaten waren besproken, is - eerst in
werkgroepverband en later plenair - nagedacht over wat de inhoud van
de opleidingen zou moeten zijn. De discussie vond plaats op basis van
de onderzoeksresultaten.
Wat betreft de vaktechnische kennis en vaardigheden betreft vond men
dat de schildersopleiding zich in eerste instantie moet richten op het
goed aanleren van de basis van het vak, oftewel:
· het uitvoeren van nieuwbouwschilderwerk
· het uitvoeren van onderhoudsschilderwerk buiten
· het uitvoeren van onderhoudsschilderwerk binnen
Later in de opleiding moeten er (keuze)mogelijkheden tot verbreding en
specialisatie zijn.
Naast vaktechnische competenties zijn ook andere aspecten belangrijk,
zoals het kunnen samenwerken met anderen, gestructureerd kunnen
werken, werkinzicht hebben, werken binnen de gestelde tijd, het vak in
de vingers hebben enzovoorts. Aan het begin van de opleiding moet
aandacht worden besteed aan met name gedragsaspecten zoals het
samenwerken met collega's, omgaan met klanten, op tijd komen
enzovoorts. Later in de opleiding moet er meer aandacht komen voor
aspecten op het gebied van projectuitvoering, zoals bijvoorbeeld
gestructureerd werken, het ontwikkelen van werkinzicht, werken volgens
de gestelde tijd en afgesproken kwaliteit enzovoorts.
6.4 Hoe nu verder?
Op basis van het onderzoek, de conferentie en middels aanvullende
gesprekken met de bedrijfstak en het onderwijsveld is het
Opleidingscentrum SVS bezig met het aanpassen van de opleidingen.
Allereerst worden de vereiste documenten voor het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen opgesteld en vervolgens worden het
benodigd lesmateriaal en toetsproducten ontwikkeld. De nieuwe
opleidingen kunnen dan in het schooljaar 2004/2005 van start.
Gedurende het traject zal het Opleidingscentrum SVS de bedrijfstak en
het onderwijs regelmatig informeren over de vorderingen.