IP/03/225
Brussel, 13 februari 2003
Vrij verkeer van goederen: de Commissie treedt op tegen vijf lidstaten
De Europese Commissie heeft België, Italië en Duitsland formeel
verzocht een einde te maken aan de ongerechtvaardigde belemmeringen
van het vrije verkeer van goederen op de interne markt (in strijd met
artikelen 28 tot 30 van het EG-Verdrag). Deze belemmeringen hebben
betrekking op bouwproducten (B), polyethyleenafval (I), auto's (I)
meetinstrumenten (D), pesticiden (D) en voedingssupplementen op basis
van knoflook (D). De verzoeken van de Commissie zijn gedaan in de vorm
van met redenen omklede adviezen, tweede fase van de inbreukprocedure
krachtens artikel 226 van het EG-Verdrag. Indien de nationale
autoriteiten binnen twee maanden na ontvangst van het met redenen
omklede advies geen bevredigend antwoord verstrekken, kan de Commissie
beslissen de zaak bij het Hof van Justitie aanhangig te maken. De
Commissie heeft eveneens besloten Italië, Frankrijk en Portugal voor
het Hof van Justitie te dagen wegens andere belemmeringen, namelijk
omdat zij de invoer van werken die goud bevatten (F), levensmiddelen
voor bijzondere voeding (I), kasregisters (I) en polyethyleenbuizen
(P) belemmeren.
Indien nationale voorschriften het vrije verkeer van goederen binnen
de Europese Unie belemmeren, hebben Europese ondernemingen niet het
recht hun producten overal in de EU te verkopen op grond van een
vergunning voor het in de handel brengen die is afgegeven in de
lidstaat waar zij zijn gevestigd. De concurrentie op de nationale
markten kan daardoor worden beperkt. Het eindresultaat is dat de
consumenten over minder keuze beschikken en vaak meer moeten betalen.
België - bouwproducten
De Commissie heeft België een met redenen omkleed advies gestuurd,
omdat voor bouwproducten de feitelijke verplichting bestaat het BENOR-
of ATG-merk te verkrijgen.
De Commissie heeft namelijk geconstateerd dat de Belgische
autoriteiten het gebruik van producten die voorzien zijn van het
BENOR- of ATG-merk sterk aanmoedigen en dat het feitelijk verplicht is
een van deze merken te verkrijgen om toegang te krijgen tot de
Belgische markt. Daaruit volgt in de praktijk dat elke onderneming die
rechtmatig in een andere lidstaat vervaardigde of verhandelde
bouwproducten op de markt wil brengen, zich verplicht ziet een van
deze beide merken te verkrijgen om toegang te krijgen tot de Belgische
markt. Bovendien blijkt dat de procedure voor het verkrijgen van het
ATG-merk, dat wordt toegekend voor producten die geschikt zijn om in
de bouw te worden gebruikt maar die niet in overeenstemming zijn met
de Belgische normen, veel zwaarder en duurder is dan de procedure voor
het verkrijgen van het BENOR-merk, waarmee wordt gecertificeerd dat
een product in overeenstemming is met een Belgische norm.
Duitsland - ijking van meetinstrumenten
De Commissie heeft Duitsland een met redenen omkleed advies gestuurd
aangezien zij de verplichting ongerechtvaardigd acht die voortvloeit
uit het Duitse reglement inzake maten en gewichten en die inhoudt dat
op meetinstrumenten een ijkmerk van het Duitse bureau voor maten en
gewichten moet worden aangebracht.
De Commissie is van oordeel dat de wijze waarop de Duitse autoriteiten
het reglement inzake maten en gewichten toepassen een
ongerechtvaardigde hinderpaal voor het vrije verkeer van goederen
vormt, omdat het in de handel brengen van rechtmatig in andere
lidstaten vervaardigde en/of in de handel gebrachte producten erdoor
wordt belemmerd en duurder wordt. In het algemeen moet hier namelijk
een invoerder aan te pas komen en moet een vergoeding worden betaald
aan de instantie die het ijkmerk aanbrengt, wat tot bijkomende kosten
leidt.
Duitsland - parallelle invoer van pesticiden
De Commissie heeft Duitsland eveneens door middel van een met redenen
omkleed advies verzocht zijn wetgeving betreffende de parallelle
invoer van pesticiden aan te passen, aangezien zij het
ongerechtvaardigd acht dat Duitsland bij het intrekken van een
vergunning voor het in de handel brengen van een fytosanitair
referentieproduct, parallelle invoerders geen passende
overgangsperiode voor de verkoop van hun voorra den toestaat.
Volgens de Duitse regelgeving mogen alleen door de Duitse autoriteiten
toegestane fytosanitaire producten in de handel worden gebracht. Het
bestaan van een vergunning voor het in de handel brengen voor een
referentieproduct maakt de parallelle invoer van de producten
mogelijk. De intrekking van een vergunning voor het in de handel
brengen van het referentieproduct leidt er in de Duitse
administratieve praktijk daarentegen toe dat het verboden is het
ingevoerde product buiten de officiële distributiekanalen op de markt
te brengen.
Volgens de Commissie vormt de onmiddellijke intrekking van een
vergunning voor het in de handel brengen zonder dat een passende
overgangsperiode voor de verkoop van de voorraden wordt toegestaan,
een inbreuk op de rechten van de invoerders die niet in verhouding
staat tot het aangegeven doel, namelijk de bescherming van de
volksgezondheid, en komt zij bijgevolg neer op een ongerechtvaardigde
handelsbelemmering.
Duitsland - voedingssupplementen op basis van knoflook
De Commissie heeft Duitsland een met redenen omkleed advies toegestuurd omdat de Duitse autoriteiten in de praktijk in een capsule aangeboden producten die gedroogde knoflook bevatten steeds als geneesmiddelen beschouwen. Deze producten zijn bijgevolg aan bijzonder zware vergunningsprocedures voor het in de handel brengen onderworpen, zelfs in gevallen waarin het veeleer om levensmiddelen gaat.
Volgens de Commissie is een dergelijke praktijk onverenigbaar met het
beginsel van het vrije verkeer van goederen, omdat het op de markt
brengen van het genoemde product zodanig wordt bemoeilijkt dat van
evenredigheid aan het beoogde doel van consumentenbescherming geen
sprake is.
Italië - kunststofafval
De Commissie heeft tot Italië een met redenen omkleed advies gericht
waarin zij de verenigbaarheid met het EU-recht betwist van de
bepalingen betreffende de uitvoer van polyethyleenafval en betreffende
de bijdragen die de ondernemingen uit deze sector moeten betalen aan
het consortium dat belast is met het beheer van de programma's voor
inzameling, verwerking en recycling van dit afval.
De in Italië geldende regelgeving (Ronchi-decreet) verplicht de ondernemingen ertoe het beheer van alle bovengenoemd afval uitsluitend aan een nationaal consortium toe te vertrouwen. Aangezien op die manier wordt verhinderd dat dergelijk afval rechtstreeks wordt verkocht aan andere organisaties uit de EU die gemachtigd zijn dit afval te verwerken, houdt deze regelgeving feitelijk een uitvoerverbod in, wat in strijd is met artikel 29 van het EG-Verdrag.
Bovendien blijkt dat, hoewel alle ondernemingen een bijdrage moeten
betalen die evenredig is aan de hoeveelheid verwerkte
polyethyleenproducten en/of verwerkt polyethyleenafval, invoerders een
hogere bijdrage moeten betalen dan ondernemingen die "nationaal" afval
verwerken. Volgens het EG-Verdrag (artikel 90) is het heffen van
hogere binnenlandse belastingen op ingevoerde producten dan op
binnenlandse producten onrechtmatig.
Italië - parallelle invoer van auto's
De Commissie heeft tot Italië een met redenen omkleed advies gericht
betreffende de nationale bepalingen die de parallelle, zowel
commerciële als individuele invoer van voertuigen belemmeren.
Dergelijke invoer wordt namelijk om twee redenen ontmoedigd: enerzijds
omdat parallel ingevoerde auto's nooit via de vereenvoudigde procedure
maar alleen via de traditionele procedure kunnen worden geregistreerd
en anderzijds omdat parallel ingevoerde auto's nooit de zogenaamde
anti-fraudecode kunnen krijgen (een speciaal in Italië ontworpen code
om handel in gestolen auto's te bestrijden, die alleen wordt toegekend
aan auto's die van meet af aan voor de Italiaanse markt bestemd
waren), een situatie die bij potentiële kopers sterk de indruk wekt
dat alleen de officiële invoernetwerken de rechtmatige oorsprong van
de verkochte auto's kunnen garanderen.
Volgens de Commissie vormt de Italiaanse maatregel een
ongerechtvaardigde belemmering van de intracommunautaire handel.
Frankrijk - werken van edelmetaal
De Commissie heeft besloten Frankrijk voor het Hof van Justitie te
dagen wegens zijn regelgeving inzake het op de markt brengen van
producten van goud. Deze wetgeving voorziet in een verschillende
benaming voor werken van 'goudlegeringen' (375 en 585 duizendsten) en
voor werken van 'goud' (750, 916 en 999 duizendsten), teneinde de
bescherming van de consument en eerlijke handelstransacties te
waarborgen.
De Commissie is van oordeel dat de Verdragsregels betreffende het
vrije verkeer van goederen (artikel 28), zoals die zijn
geïnterpreteerd door het Hof van Justitie, niet toestaan dat een
lidstaat het gebruik van de benaming 'goud' reserveert voor werken met
een gehalte van 750 duizendsten of meer, terwijl een dergelijke
benaming in de lidstaat van herkomst wettelijk wordt gebruikt voor
werken van goud met een gehalte van minder dan 750 duizendsten.
De Commissie is namelijk van oordeel dat het om de
consumentenbescherming en de eerlijkheid van de handelstransacties te
garanderen, volstaat dat de lidstaten een passende etikettering
voorschrijven, waarbij bijvoorbeeld naast de prijs juiste informatie
over het reële goudgehalte van de diverse te koop aangeboden werken
wordt gegeven.
Bij de Commissie was een klacht ingediend waarin het onevenredige
karakter van deze regelgeving en de daaruit voortvloeiende
moeilijkheden werden beschreven voor producten uit andere lidstaten
waar de benaming 'goud' wettelijk voor werken met een lager gehalte
wordt gebruikt.
Italië - etikettering van levensmiddelen
De Europese Commissie heeft besloten Italië voor het Hof van Justitie
te dagen in verband met de verplichtingen op het gebied van
etikettering en verpakking van sommige producten (bv. repen of dranken
die vooral bedoeld zijn om sporters te helpen tijdens hun inspanningen
verbruikte voedingsstoffen te recupereren) die in Italië onderworpen
zijn aan een vergunningsprocedure alvorens ze op de markt mogen worden
gebracht.
Volgens de nationale bepalingen moeten het registratienummer en de
datum van de vergunning namelijk op de etikettering en/of op de
verpakking van het product zijn vermeld. Producenten in de EU (of
degene die voor het op de makt brengen in Italië verantwoordelijk
zijn) moet het product dan ook opnieuw etiketteren of verpakken om
deze gegevens te vermelden. Het Hof van Justitie (zaken C-217/99 en
C-55/99) heeft eerder soortgelijke regelgeving onderzocht en is tot de
conclusie gekomen dat de extra opgelegde belasting qua tijd en kosten
niet gerechtvaardigd is wanneer zij niet per se garandeert dat het
product aan de eisen inzake volksgezondheid voldoet en geen bijkomende
informatie biedt die de gebruikers in staat stelt na te gaan of het
product eventueel gezondheidsrisico's oplevert.
De Commissie heeft overigens bij het Hof van Justitie een zaak
aangespannen omtrent de toepassing van de voorafgaande
vergunningsprocedure voor producten die wettelijk in een andere
lidstaat zijn geproduceerd en op de markt gebracht. Deze zaak is in
behandeling (zie IP/02/999).
Italië - kasregisters
De Commissie heeft besloten Italië voor het Hof van Justitie te dagen
omdat zij het ongerechtvaardigd acht dat Italië alle fabrikanten van
kasregisters verplicht om hun producten aan een reeks proeven en
technische controles te onderwerpen en administratieve stappen te
zetten die onder meer inhouden dat eerder uitgevoerde technische
controles moeten worden herhaald, dat door een erkende organisatie in
een andere lidstaat afgegeven certificaten niet worden aanvaard en dat
men moet beschikken over een netwerk van door het ministerie van
Financiën erkende reparatiebedrijven op het Italiaanse grondgebied.
Deze verplichtingen leiden voor ondernemingen die in een andere
lidstaat zijn gevestigd tot extra kosten en hebben tot gevolg dat hun
producten later op de markt komen. De Commissie is van oordeel dat de
voorwaarden die door de Italiaanse wet worden opgelegd overdreven zijn
in verhouding tot het rechtmatige doel van bestrijding van
belastingontduiking.
Hoewel de nationale autoriteiten hebben erkend dat er hinderpalen
bestaan, is geen enkel concreet gevolg gegeven aan het met redenen
omklede advies van de Commissie waarin werd gevraagd om een
vereenvoudiging van de verplichtingen die worden opgelegd aan
ondernemingen uit de EU die hun producten in Italië op de markt willen
brengen, teneinde de evenredigheid tussen deze verplichtingen en het
de genoemde doelstelling van algemeen belang te waarborgen.
Portugal - goedkeuring van polyethyleenbuizen voor afvalwater
De Commissie heeft Portugal voor het Hof van Justitie gedaagd wegens
zijn regelgeving inzake voor bouwwerken gebruikte polyethyleenbuizen
voor afvalwater. De Commissie acht deze regelgeving onverenigbaar met
de in het EG-Verdrag vastgelegde beginselen van het vrije verkeer van
goederen.
Deze Portugese regelgeving stelt een voorafgaand advies van het
nationale laboratorium van het ministerie van Openbare Werken (LNEC)
verplicht voor het op de markt brengen van de producten waarvoor geen
nationale Portugese normen, noch in Portugal omgezette Europese normen
gelden. Bovendien kan de goedkeuring alleen voor het leidingstelsel in
zijn geheel worden verleend.
De Commissie is van mening dat deze systematische eis van een
voorafgaand advies, zonder rekening te houden met de eerder in andere
lidstaten afgegeven certificaten en uitgevoerde proeven, niet
gerechtvaardigd is. Zij acht eveneens de verplichting om het gehele
leidingstelsel goed te keuren onevenredig. Een dergelijke verplichting
verhindert namelijk de afzonderlijke goedkeuring van buizen.
Hoewel de nationale autoriteiten op de hoogte zijn gebracht van de
hinderpalen waarmee ondernemingen te maken hebben wanneer zij buizen
voor afvalwater invoeren die wettelijk in andere lidstaten worden
vervaardigd en op de markt gebracht, werd in het antwoord op het met
redenen omklede advies dat de Commissie had toegezonden geen enkele
verbetering voorgesteld.
Informatie over de lopende inbreukprocedures tegen alle lidstaten is
beschikbaar op de volgende Europa-website:
http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.h
tm