Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OCenW
Ministerie van
Cultuur en
Europaweg 4
Postbus 25000
2700 LZ Zoetermeer
Telefoon (079) 323
Telefax (079) 323
AAN
de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer
MLB/JZ/2003/6.173
12 februari 2003
Onderwerp Doorkiesnummer
Advies van de onafhankelijke adviescommissie
Vergelijkende toets
In vervolg op onze brieven van 19 december 2002 (II, 2002-2003, 24095, nr. 114), 24 december 2002
(II, 2002-2003, 24095, nr. 115) en 14 januari 2003 (II, 2002-2003, 24095, nr. 117) informeren wij u
hierbij over het advies van de onafhankelijke adviescommissie Vergelijkende toets over de
uitwerking van de vergelijkende toets voor de verdeling van frequentieruimte voor commerciële
radio. Tevens informeren wij u over de door de voorzieningenrechter Rotterdam op 20 januari jl.
gewezen uitspraken.
De commissie is, gezien de grote tijdsdruk die op het dossier rust, voortvarend te werk gegaan en
heeft op 3 februari jl. haar advies uitgebracht aan de staatssecretarissen van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen en Economische Zaken. Het advies treft u in de bijlage aan. In haar
werkzaamheden heeft de commissie zich laten bijstaan door een eigen secretariaat. De commissie
heeft bij haar werkzaamheden in het bijzonder acht geslagen op het bewaren van haar
onafhankelijke status, zowel richting ministeries als richting marktpartijen.
Bespreking advies
Het kabinet spreekt zijn grote waardering uit voor het door de commissie op een dergelijke korte
termijn opgestelde advies. Met het advies van de commissie is een systematiek tot stand te brengen
die een adequate basis biedt om tot uitvoering van de vergelijkende toets over te gaan.
De commissie plaatst een aantal opmerkingen bij de programmatisch/inhoudelijke toetsing van de
geclausuleerde kavels. Verder worden er opmerkingen geplaatst bij de voorgenomen
bedrijfsplantoetsing. De commissie besteedt ook aandacht aan de werkwijze en de planning voor
het vervolgtraject.
OCenW
Blad 2
De commissie adviseert een aantal beperkingen weg te nemen of nader te beargumenteren. Ten
slotte heeft de commissie, zoals gevraagd, de voor- en nadelen van het eenmalig gesloten bod in de
vergelijkende toets op een rij gezet.
Het kabinet kan zich goed vinden in het advies van de commissie. In het hiernavolgende zullen wij
de verschillende onderdelen bespreken en aangeven hoe daar uitwerking aan is gegeven. Op enkele
onderdelen kan het advies niet (volledig) worden gevolgd. Waar de adviezen van de commissie zijn
overgenomen, zijn deze inmiddels reeds verwerkt in de bijgevoegde concept-regelingen.
Programmatisch/inhoudelijke toetsing
De commissie geeft in overweging om de criteria beter meetbaar te maken, deze te voorzien van
een normering en een wegingsmodel en vervolgens een objectieve methode te ontwerpen om tot
een eindoordeel (min, nul, plus) te komen. Daaraan voegt de commissie toe dat duidelijk gemaakt
dient te worden dat ook een min (`onvoldoende') gegeven kan worden, met als betekenis dat de
betreffende bieding niet voor vergunningverlening in aanmerking komt (dat dient zowel voor de
programmatische toetsing als de bedrijfsplantoetsing te gelden).
Deze opmerkingen zijn verwerkt in de ontwerpregelingen1. Zo wordt per geclausuleerde kavel
aangegeven welke minimumeisen gelden, op welke onderdelen per clausulering vervolgens wordt
getoetst en wordt de onderlinge verhouding tussen de onderdelen aangegeven. In paragraaf 5 van
het algemene gedeelte van de toelichting bij de ontwerp-aanvraagregeling worden de
consequenties van een min-beoordeling nader uiteengezet. In die gevallen wordt geweigerd een
vergunning te verlenen. Gezien het karakter van een vergelijkende toets, waarbij niet alle condities
op voorhand `contracteerbaar'2 zijn, blijft er echter een zekere beoordelingsruimte over. Wij
verwijzen daarvoor naar het kabinetsstandpunt over het MDW-rapport "Veilen en andere
allocatiemechanismen":
"De vergelijkende toets is het eerst aangewezen als condities niet vooraf, maar wel na afloop van
het toepassen van het allocatie-instrument kunnen worden gecontracteerd. Dit speelt met name als
kwaliteitselementen die kunnen en moeten worden vastgelegd belangrijk zijn, maar de overheid
onvoldoende informatie heeft over de kwaliteit die de markt kan bieden. Via een vergelijkende
toets kan deze informatie op tafel komen en de overheid kan de verschillende plannen dan tegen
elkaar afwegen." (II, 2001-2002, 24036, nr. 254, p. 3).
De afweging is dan ook niet louter een rekenkundige exercitie, maar een beoordeling van de
onderlinge kwaliteit van de verschillende plannen in relatie tot elkaar. Om niettemin een
objectieve beoordeling optimaal te waarborgen is besloten de onafhankelijke adviescommissie
Vergelijkende toets in te stellen. Het wordt verder aan de commissie overgelaten om gemotiveerd
en op transparante wijze daaraan een beoordeling in de vorm van min, nul of plus te hechten en
daarover advies uit te brengen.
De commissie merkt verder op dat, mocht de bedoeling voorliggen ook over de aard van de
programmering, respectievelijk de beoogde doelgroep een beoordeling te geven, aan de daarbij
betrokken sociaal-culturele aspecten objectieve criteria ontleend dienen te worden. Dergelijke
aspecten zijn moeilijk objectiveerbaar en daarmee moeilijk onderling te vergelijken. Bovendien zou
dat tot een verdergaande inhoudelijke bemoeienis leiden die niet nodig is om de geformuleerde
uitgangspunten te bereiken.
1 Zie de (toelichting bij de) artikelen 2-7 van de ontwerpregeling aanwijzing en gebruik
frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 en de (toelichting bij de) artikelen 29-32 van de
ontwerpregeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003.
2 Zie voor een nadere uiteenzetting het MDW-rapport "Veilen en andere allocatiemechanismen" en
het kabinetsstandpunt daarover d.d. 1 mei 2002 (II, 2001-2002, 24036, nr. 254).
OCenW
Blad 3
In een terzijde merkt de commissie nog op dat het de vraag is of een onderlinge vergelijking op basis van het taalcriterium Nederlands- of Friestalig zich laat rijmen met het Europees recht. Daarover het volgende. In het Europees recht wordt het toelaatbaar geacht dat aan omroeporganisaties een verplichting wordt opgelegd in verband met de te hanteren taal. Een dergelijke verplichting wordt in het merendeel van de lidstaten van de Europese Unie ook gehanteerd. Voor wat betreft een vergelijking op o.a. Nederlandstalige produkties en het vervolgens verbinden van een vergunningvoorschrift daaraan, is dat dus toelaatbaar.
Meer algemeen is op advies van de commissie in de toelichting bij de artikelen 29-32 van de ontwerp-aanvraagregeling nog nadrukkelijker tot uitdrukking gebracht dat de aanvrager aan de inhoud van zijn aanvraag, in het bijzonder waar het zijn programmatische voornemens betreft, gebonden zal worden bij wege van voorschrift bij de vergunning.
Bedrijfsplantoetsing
De commissie adviseert om bij de toets aan het bedrijfsplan de onderlinge verhouding tussen de
criteria financiële haalbaarheid, samenhang en realiteitsgehalte duidelijk te maken en het
criterium financiële haalbaarheid doorslaggevend te laten zijn. Beide andere criteria dienen ter
ondersteuning van dit criterium te worden gebruikt. Bij financiële haalbaarheid dient het volgens
de commissie in hoofdzaak te gaan om de te verwachten netto omzet en kosten en op de
financieringsbehoefte van het plan met inbegrip van het financiële bod en de wijze waarop daarin
wordt voorzien. Het bedrijfsplan dient dus een solide basis te bieden voor een rendabele exploitatie
voor de vergunningperiode van 8 jaar.
Het advies is op deze onderdelen overgenomen. Met de commissie is het kabinet van mening dat
financiële haalbaarheid doorslaggevend dient te zijn. Verder is op verzoek van de commissie
verduidelijkt dat het bedrijfsplan in samenhang met de programmatische voornemens wordt
beoordeeld. Het is dus niet de bedoeling dat voor de geclausuleerde kavels uitsluitend de
programmatische voornemens de doorslag geven. Om te bewerkstelligen dat aanvragen onderling
vergeleken kunnen worden op financiële haalbaarheid is daarvoor in de artikelen 27, 29, 31 en 33
van de ontwerp-aanvraagregeling een omschrijving opgenomen, die nader is uitgewerkt in bijlage
8. Dat biedt aanvragers vooraf duidelijkheid welke onderdelen in het bedrijfsplan dienen te worden
opgenomen. Het betreft informatie die voor de normale bedrijfsvoering en planning reeds bij
radiostations aanwezig zou moeten zijn of komen.
Het kabinet stemt verder in met het voorstel van de commissie om bij de beoordeling van de bedrijfsplannen onafhankelijke externe deskundigen te betrekken die de bedrijfsplannen uit verschillende invalshoeken zullen beoordelen. Deze deskundigen zullen conform de door de commissie te formuleren opdracht en onder haar verantwoordelijkheid opereren. Afspraken daarover zullen in een afstemmingsprotocol worden opgenomen.
Het voorstel van de commissie om bij de aanvragen voor AM-kavels de mogelijkheid te bieden een onderbouwing toe te laten welke gebaseerd is op een combinatie van kavels, is interessant maar praktisch gezien moeilijk te implementeren. Bij de AM gaat het om frequenties met een uiteenlopend publieksbereik en technische omstandigheden. Het toestaan van verschillende gecombineerde onderbouwingen, waarop dan ook onderling vergeleken dient te worden, leidt tot onvergelijkbare aanvragen. Gezien het beperkte aantal frequenties, waarvan een gedeelte een (nagenoeg) landelijk bereik heeft, is het ook niet nodig om op basis van gecombineerde onderbouwingen tot een beoordeling te komen. Uiteraard is het wel toegestaan dat aanvragers meerdere AM-frequenties aanvragen, waarvoor per kavel een onderbouwing wordt gegeven.
OCenW
Blad 4
Beperkingen welke worden gesteld aan een combinatie van biedingen
De commissie stelt voor om een drietal beperkingen weg te nemen of nader te motiveren waarom
een dergelijke beperking wordt opgelegd.
a. Beperkingen ten aanzien van het bieden op meerdere kavels in dezelfde landelijke FM-
categorie;
b. Beperkingen ten aanzien van het bieden op kavels in de niet-landelijke FM-categorie;
c. Het ontbreken van een voorziening als kavels niet worden verdeeld.
Ad. a.
Net als bij de ongeclausuleerde kavels stelt de commissie voor om aanvragers toe te staan voor
meerdere geclausuleerde kavels een aanvraag in te dienen. Het kabinet heeft de beperking
aangebracht er van uitgaande dat een aanvrager voor een geclausuleerd kavel in principe slechts
geïnteresseerd zal zijn in het kavel waarop hij zijn specifieke programmering kan brengen. Het is
echter niet volledig uitgesloten, zoals de commissie stelt, dat een aanvrager met een aangepaste
programmering ook geïnteresseerd kan zijn in een ander kavel. Wij nemen het voorstel van de
commissie over en zullen toestaan dat een aanvrager aanvragen kan indienen voor verschillende
geclausuleerde kavels. Daarbij blijft overigens de beperking bestaan dat maximaal één
geclausuleerd en maximaal één ongeclausuleerd kavel door een partij verworven en gebruikt mag
worden.
Ad. b.
De commissie adviseert nader te motiveren waarom bij de niet-landelijke FM gekozen is voor het
uitsluiten van pakketbeoordelingen. De verdeling van niet-landelijke FM betreft een complexe
materie, omdat aanvragers verschillende kavelsamenstellingen zullen nastreven. Dat is een
overweging geweest om daar op voorhand rekening mee te houden en de beschikbare frequenties
zoveel mogelijk te clusteren in kavels. De overweging bij een dergelijke vorm van clustering is dat
daarmee een bepaalde zekerheid gegeven kan worden op een rendabele exploitatie via het bieden
van een minimum publieksbereik. Een cluster geeft ook de zekerheid dat, als men daarvoor
vergunning krijgt verleend, alle frequenties in het cluster worden verworven en er geen `gaten'
vallen. Het is verder mogelijk om voor meerdere clusters een aanvraag in te dienen om daarmee
een groter publieksbereik te behalen (tot een maximum van 30%). Het toestaan van gecombineerde
onderbouwingen leidt tot grote uitvoeringsproblemen voor aanvragers en onderling niet te
vergelijken aanvragen. Zou voor deze systematiek worden gekozen dan dienen aanvragers namelijk
voor alle mogelijke varianten van door hen mogelijk te verwerven combinaties toegesneden
bedrijfsplannen te schrijven. Het kabinet meent met de voorgestelde clustering een adequaat
evenwicht te hebben gevonden tussen de mogelijkheid voor aanvragers om een combinatie van
frequenties te verwerven en een beperking van de uitvoeringslasten voor aanvragers.
Bij dit onderdeel vraagt de commissie zich ook af of de eis `in Nederland' in artikel 18, zevende lid, van de ontwerp-aanvraagregeling wel te rijmen is met Europees recht. Het kabinet is van mening dat, gezien het beperkte regionale bereik van deze omroepen, het niet aannemelijk is dat er sprake is van strijdigheid met het Europees recht in de zin van een mogelijke belemmering van het interstatelijk verkeer. Om discussie daarover echter te voorkomen is besloten dit onderdeel van de ervaringseis te laten vervallen. Aanvragers dienen wel te onderbouwen op welke wijze zij de op de regio gerichte programmering kunnen realiseren.
OCenW
Blad 5
Ad. c.
De commissie wijst op het probleem van frequenties die mogelijkerwijs niet verdeeld worden. De
commissie wijst daar terecht op, alhoewel het kabinet er gezien de te verwachten belangstelling
niet van uitgaat dat die situatie zich zal voordoen. Het kabinet wil op dit moment niet zover gaan
door bij voorbaat te stellen dat resterende frequenties in een volgende verdelingsronde worden
toebedeeld. Mocht dit probleem zich voordoen dan zal een praktische oplossing gevonden moeten
worden. Hoe die oplossing er uitziet is afhankelijk van de mate waarin het probleem zich voordoet
en de mogelijkheden die geldende wettelijke bepalingen bieden ook voor wat betreft het te
hanteren verdelingsmechanisme. Het kabinet wil deze problematiek bezien in relatie met het
gegeven dat de praktijk leert dat ook na de zero-base-implementatie te verwachten is dat er nog
extra frequenties beschikbaar kunnen komen.
Eenmalig gesloten bodsysteem
Zoals gevraagd heeft de commissie de voor- en nadelen van het voorgestelde gesloten bodsysteem
in kaart gebracht. Bij het opstellen van dit voorstel is het kabinet zich natuurlijk bewust geweest
van deze punten. Het voorgestelde gesloten bodsysteem maakte eerder ook als `noodrem' onderdeel
uit van de veilingsystematiek, waaraan diverse adviezen van gerenommeerde veilingexperts ten
grondslag hebben gelegen. Het gegeven dat het hier gaat om een bestaande markt en uitgaande van
rationeel gedrag van de aanvragende partijen (waaraan de toets op het businessplan ook nog kan
bijdragen), mitigeert de kans op het overbieden en `teveel' betalen voor de vergunning (de
genoemde `winner's curse') aanzienlijk. Verder weet elke partij op voorhand hoeveel kavels
beschikbaar zijn en welke minimumeisen gelden voor de verschillende kavels. Een partij hoeft dus
zeker niet `blind' te bieden. Het genoemde `externaliteitenprobleem' (onbekendheid met de
identiteit van andere winnaars) is door de diverse clausuleringen al enigszins gereduceerd en is
voor alle deelnemers gelijk. Het `gevaar voor asymmetrie' (inzake kennis en ervaring en financiële
middelen) is, op basis van eerdere veilingadviezen, juist een voordeel van het voorgestelde gesloten
bodsysteem ten gunste van de vaak financieel zwakkere nieuwkomers. Hun kans zit hem nu juist
in het slechts eenmalig kunnen uitbrengen van een bod. In een meerrondenbiedsysteem is de kans
dat zij uiteindelijk worden overboden door de vaak financieel sterkere zittende partijen juist
groter. Bovendien is er minder kans op collusie (samenspanning tussen deelnemers). Per saldo ziet
het kabinet meer in de voordelen van een `first price, sealed bid' dan in andere biedsystemen die
overigens ook hun voor- en nadelen hebben. Bovendien dient niet uit het oog te worden verloren
dat het hier niet gaat om een veiling, maar om een vergelijkende toets waarbij het bod een
belangrijke component is.
Werkwijze
Terecht wordt door de commissie gewezen op de noodzakelijkheid om goede afspraken te maken
over de verdere werkwijze. De tijdsdruk waaronder een en ander tot stand moet worden gebracht
speelt daarbij een belangrijke rol. Gegeven de verschillende stappen die nog moeten worden gezet
om tot daadwerkelijke uitvoering van de vergelijkende toets over te gaan, plaatst de commissie een
voorbehoud bij haar eigen verantwoordelijkheid. De commissie geeft aan dat zij de uitvoering van
de vergelijkende toets slechts op zich kan nemen indien zij zich kan verenigen met de aanvullende
opmerkingen en keuzes van zowel de regering als de Kamer en de alsdan vastgestelde ministeriële
regelingen aangaande het toetsplan. Er van uitgaande dat de commissie zich daarmee kan
verenigen zullen met de commissie werkafspraken worden gemaakt die worden vastgelegd in een
afstemmingsprotocol.
Onder het kopje werkwijze adviseert de commissie te overwegen om het advies van de Nederlandse
Mededingingsautoriteit (NMa) en/of de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA)
in te winnen inzake eventuele mededingingsrechtelijke aspecten. Daarover het volgende. In
december 2000 hebben zowel de NMa als de OPTA desgevraagd een advies uitgebracht over toen
nog de opzet van een veiling. De OPTA heeft in het bijzonder geadviseerd over de problematiek van
OCenW
Blad 6
de toegang tot omroepzendernetwerken, medegebruik van antenne-opstelpunten en het delen van antennesystemen. Het betreft dan vooral de implementatieproblematiek. Het besluit om tot een vergelijkende toets over te gaan maakt deze problematiek niet anders. Zoals eerder is toegezegd zal tweemaandelijks worden gerapporteerd over de stand van zaken met betrekking tot de implementatie. Wij zeggen u toe de eerste rapportage uiterlijk 14 februari a.s. toe te sturen. De NMa is in haar advies vooral ingegaan op de gevolgen voor de mededinging die voortvloeien uit de gebruiksbeperkingen van artikel 82f van de Mediawet. Die beperkingen zijn vergeleken met de nu voorgestelde beperkingen niet gewijzigd. De NMa zag destijds in (verschillende varianten van) de beperkingen aangaande het gebruik van frequentieruimte geen mededingingsrechtelijke problemen. Om de hiervoor genoemde redenen ziet het kabinet geen noodzaak, maar ook vanwege de hoge tijdsdruk geen kans, om opnieuw advies over deze onderwerpen in te winnen. De NMa zal, waar nodig, worden betrokken bij de zogenoemde gelieerdheidstoets. Daarbij wordt onderzocht of verschillende aanvragers zodanig onderling verbonden zijn dat zij als één omroeporganisatie moeten worden beschouwd. De vraag van de commissie of uitvoering is gegeven aan paragraaf 7 van het Bekendmakingsbesluit inzake een mededeling over het toetsingskader voor de beoordeling van gelieerdheid, kan bevestigend worden beantwoord. Op 7 februari jl. heeft publicatie van de mededeling in de Staatscourant plaats gevonden.
Algemene beschrijving systematiek vergelijkende toets na advies commissie
De procedure van de vergelijkende toets bestaat uit twee onderdelen. Eerst wordt nagegaan of onderscheid tussen de aanvragers kan worden gemaakt aan de hand van de criteria waaraan wordt getoetst. Indien uit die toetsing blijkt dat meerdere aanvragers voor een kavel als beste zijn geselecteerd, en derhalve in de vergelijking gelijk zijn geëindigd, wordt vervolgens uitsluitend tussen deze aanvragers verder geselecteerd op basis van de hoogte van het financieel bod dat is uitgebracht. De aanvrager die van deze aanvragers het hoogste financieel bod heeft uitgebracht, eindigt in dat geval als hoogste in rangorde ten opzichte van alle andere aanvragers.
In het eerste onderdeel van de procedure van de vergelijkende toets wordt met twee types criteria
gewerkt. Het ene criterium ziet op de programmatische voornemens van de aanvrager, en het
andere criterium heeft betrekking op het bedrijfsplan van de aanvrager dat de programmatische
voornemens bedrijfseconomisch en in financiële zin onderbouwt. Voor alle beschikbare kavels
geldt dat de aanvragers in ieder geval op hun bedrijfsplan worden getoetst. Getoetst wordt op de
financiële haalbaarheid van het bedrijfsplan. Ten behoeve van de toets op de financiële
haalbaarheid van het bedrijfsplan dient dit plan een aantal financiële hoofdstukken bevatten. Uit
de financiële hoofdstukken van het bedrijfsplan moet blijken of de aanvrager de kavel gedurende
de looptijd van de vergunning kan exploiteren. In de financiële hoofdstukken dient de aanvrager in
te gaan op de netto omzet en kosten, de investeringen en de financieringsbehoefte waaronder het
uitgebrachte financiële bod.
Bij landelijke commerciële radio-omroep dient daaraan het eenmalig bedrag verschuldigd op grond
van de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2003 te worden
toegevoegd.
Bij de toets op het bedrijfsplan wordt niet alleen gekeken naar een gepresenteerd positief
eindresultaat, maar ook naar de onderbouwing daarvan, de samenhang binnen het plan en het
realiteitsgehalte van de cijfers en de gehanteerde aannames. Zo zal door aan te geven welke kennis
en ervaring aanwezig is, het bedrijfsplan beter kunnen worden onderbouwd. Deze facetten
tezamen bepalen de financiële haalbaarheid.
Aanvragers voor de vier ongeclausuleerde landelijke kavels worden uitsluitend getoetst op hun
bedrijfsplan. In tegenstelling tot de overige bestemmingen is er geen wijze waarop deze aanvragers,
aan de hand van objectieve criteria, met elkaar vergeleken kunnen worden op programmatische
OCenW
Blad 7
voornemens. Bij commerciële radio-omroep middengolf wordt aan de programmatische
voornemens als onderdeel van de toets op het bedrijfsplan extra gewicht toegekend.
Bij de geclausuleerde landelijke kavels en de niet-landelijke kavels wordt van beide types criteria
gebruik gemaakt. Naast de toets op het bedrijfsplan wordt afzonderlijk getoetst in welke mate de
aanvragers met hun programmatische voornemens een ruimere invulling geven aan de
gebruiksvoorschriften die in de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële
radio-omroep 2003 voor de diverse kavels zijn vastgesteld. De in die regeling voorkomende
gebruiksvoorschriften bevatten minimum-eisen gericht op het doen ontstaan van bepaalde type
zenders.
In de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 20033 worden 5
landelijke FM-kavels bestemd voor gebruik ten behoeve van specifiek aangewezen categorieën
commerciële radioprogramma's. Het gaat daarbij om aanwijzing van frequentieruimte voor
programma's die overwegend bestaan uit nieuws, actualiteiten en informatie, uit Nederlandstalig
en Europees muziekprodukt, uit klassieke muziek of jazzmuziek, en uit bijzondere muziek die zich
onderscheidt van de actuele populaire muziek en aansluit bij specifieke smaakvoorkeuren, waarbij
bijvoorbeeld gedacht kan worden aan ruimte voor een multiculturele zender en voor vernieuwende
popmuziek. Alle niet-landelijke FM-kavels worden bestemd voor commerciële radioprogramma's,
waarin regiogerichte programmering is opgenomen. In dezelfde regeling is tevens de
gebruiksbeperking opgenomen. Eén partij mag maximaal 2 landelijke kavels verwerven en
gebruiken, in de combinatie van één geclausuleerd en één ongeclausuleerd kavel. Er mag geen
combinatie worden gebruikt van landelijke en niet-landelijke kavels. Eén partij mag met de niet-
landelijke kavels maximaal 30% publieksbereik behalen.
Er wordt een globaal waarderingssysteem gehanteerd om onderscheid tussen aanvragers te maken.
Een aanvrager die een min/onvoldoende (-) voor het bedrijfsplan en/of programmatische
voornemens krijgt toegekend wordt reeds daarom een vergunning geweigerd.
Een aanvrager voor ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep kan verder voor zijn
bedrijfsplan een nul (0) of een plus (+) toegekend krijgen, waarbij de 0 een lagere waardering is dan
een +. Ieder van de tot de vergelijkende toets toegelaten aanvragers krijgt, op basis van de toetsing
van het bedrijfsplan, één van beide eindwaarderingen toegekend.
Aanvragers voor de geclausuleerde landelijke kavels of voor de niet-landelijke kavels krijgen,
behoudens het geval dat hun aanvraag op dat criterium als onvoldoende wordt beoordeeld, voor
hun programmatische voornemens de waardering 0 of + toegekend, en voor hun bedrijfsplan
eveneens een 0 of +. Die beoordelingen monden uit in één van de volgende eindwaarderingen: 00,
0+, +0 of ++. Ook hier krijgt iedere aanvrager die tot de vergelijkende toets is toegelaten, op basis
van de toetsing van het bedrijfsplan en van de programmatische voornemens, één van deze
eindwaarderingen toegekend. De beste beoordeling die aanvragers kunnen behalen is ++ door
zowel op het bedrijfsplan als op de programmatische voornemens een + te scoren. De één na beste
beoordeling die behaald kan worden, is een + voor de programmatische voornemens en een 0 voor
het bedrijfsplan. Daarmee wordt de aanvrager die met een + voor de programmatische voornemens
en met een 0 voor het bedrijfsplan is gewaardeerd, beter beoordeeld dan degene met een + voor het
bedrijfsplan, en met een 0 voor de programmatische voornemens. Deze keuze berust op het belang
dat in de procedure van de vergelijkende toets wordt gehecht aan de inhoud van de
programmatische voornemens bij geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep en niet-
landelijke commerciële radio-omroep.
Bij de commerciële radio-omroep middengolf wordt bij de waardering voor het bedrijfsplan
rekening gehouden met de aparte positie die de programmatische voornemens daarin innemen.
3 Zie de bijgevoegde ontwerp-regeling voor een meer uitgebreide beschrijving van de
clausuleringen en de overwegingen daartoe.
OCenW
Blad 8
Er wordt tussen alle aanvragers een rangorde vastgesteld. Voor zover mogelijk wordt die rangorde
vastgesteld door middel van de verschillende eindwaarderingen. Indien meerdere aanvragers
dezelfde eindwaardering hebben gekregen, heeft dat tot gevolg dat deze aanvragers tezamen lager
of
hoger in rangorde zullen zijn dan de aanvragers met een andere eindwaardering. Tussen de
aanvragers met dezelfde eindwaardering wordt de rangorde vastgesteld door middel van het
financieel bod. Daarbij geldt dat de aanvrager met het hoogste financieel bod het hoogste in
rangorde van die aanvragers is, de aanvrager met een na hoogste financieel bod tweede in
rangorde, etc. In het geval dat het financieel bod van twee of meer van deze aanvragers gelijk
mocht zijn, kan tussen deze aanvragers nog geen rangorde worden aangebracht. In dat geval zal
door middel van loting worden bepaald wie voor een kavel de hoogste in rangorde is. Loting zal
door de notaris worden uitgevoerd. Voor zover dat ten behoeve van de toewijzing van kavels
noodzakelijk is, zal door middel van bovenstaande systematiek per kavel voor iedere aanvrager
worden bepaald welke plaats hij ten opzichte van alle andere aanvragers voor die kavel in de
rangorde inneemt. Het financieel bod dient bij het indienen van de aanvraag te zijn uitgebracht, en
kan nadien niet meer worden gewijzigd (first price, sealed bid). Indien de vergunning wordt
verleend, dient het bod periodiek betaald te worden in acht gelijke termijnen. Het financieel bod is
ook verschuldigd indien de aanvrager een vergunning verleend krijgt, terwijl hij niet op basis van
zijn financieel bod als hoogste in rangorde werd beoordeeld.
Nadat de rangorde van aanvragers voor een kavel is bepaald, volgt de toewijzing van kavels aan de
aanvragers. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat bij de
(on)geclausuleerde landelijke kavels of de niet-landelijke kavels een aanvrager voor meer kavels
hoogste in rangorde is dan hij mag verwerven. Binnen deze bestemmingen kan een aanvrager
immers ook meer aanvragen dan hij mag verwerven. Indien deze situatie zich voordoet, wordt aan
de hand van de rangorde van kavels en de voorkeuren die de aanvrager bij het indienen van zijn
aanvraag aan de kavels heeft gegeven, bepaald voor welke kavel of kavels hij een vergunning
verleend krijgt.
Uitvoering vergelijkende toets
Voor de beoordeling van de aanvragen in de vergelijkende toets is met de commissie afgesproken
dat zij in het bijzonder adviseert over de waardering van de programmatische voornemens en de
bedrijfseconomische onderbouwing daarvan. Op basis van het advies van de commissie zal
vervolgens door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een voordracht
worden gedaan aan de staatssecretaris van Economische Zaken voor de verlening van
vergunningen. Met de commissie worden werkafspraken gemaakt over (de fasering van) de
beoordeling van de aanvragen om te bewerkstelligen dat de vergunningen tijdig verleend kunnen
worden. De onafhankelijkheid van de commissie blijft daarbij een belangrijk gegeven. Het externe
secretariaat zal de commissie daarin ondersteunen. Er van uitgaande dat het advies op een
zorgvuldige wijze tot stand komt, zal het advies van de commissie de leidraad vormen voor de
uiteindelijke besluitvorming. Zoals voorgesteld door de commissie zullen de adviezen, behoudens
de beperkingen die voortvloeien uit de Wet openbaarheid van bestuur, openbaar worden gemaakt.
De adviezen van de commissie zullen tegelijkertijd met de besluiten tot vergunningverlening of
weigering worden bekend gemaakt.
Nieuwe uitspraken voorzieningenrechter
Op 20 januari 2003 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam ambtshalve uitspraak gedaan in
een drietal verzoeken om wijziging van de eerder op 11 oktober 2002 opgelegde voorlopige
voorziening. Op één onderdeel na zijn alle verzoeken afgewezen. Naar aanleiding van het verzoek
van Veronica heeft de rechter echter uitgesproken dat de Bekendmaking op grond van artikel 3 van
OCenW
Blad 9
het Frequentiebesluit d.d. 24 december 2002 dient te worden aangevuld. Aan de Bekendmaking
dient te worden toegevoegd dat de te verlenen vergunningen per 1 juni 2003 voor een periode van
8 jaar in gebruik worden gegeven. Daarmee benadrukt de rechter, nogmaals, zeer te hechten aan
vergunningverlening voor 1 juni 2003. De verzoeken om het opleggen van een dwangsom of het
voorzien in een tijdelijke verdeling zijn door de rechter afgewezen, omdat hij (nog) geen indicaties
heeft dat het door hem opgelegde tijdpad niet wordt gehaald. Voor de volledigheid zij er op
gewezen dat in de Bekendmaking is opgenomen dat een vergelijkende toets wordt gehanteerd,
waarbij `het aanbod ten aanzien van de hoogte van de jaarlijkse vergoeding een belangrijke
component zal zijn'. Daarmee is naar de mening van het kabinet voldoende duidelijk gemaakt dat
het bod geen op zichzelf staand verdeelinstrument is, maar onderdeel vormt van het
verdeelinstrument vergelijkende toets.
Planning
Het is de bedoeling op korte termijn de door de rechter opgelegde aanpassing van de
Bekendmaking te publiceren en daarin tevens een nadere aanvangsdatum van de procedure die
vóór 31 maart 2003 zal liggen op te nemen. Om de commissie voldoende tijd te geven om
zorgvuldig te kunnen adviseren en binnen de termijn van 1 juni 2003 te blijven, zou die
aanvangsdatum op 3 maart 2003 moeten worden gesteld. Dat biedt eveneens de mogelijkheid de
door de commissie geadviseerde vraag -en antwoordprocedure een plaats in de procedure te geven.
Vergeleken met eerdere (ontwerp)regelingen zullen de daartoe beschikbare termijnen wel moeten
worden ingekrompen. Aanvragen dienen in de planning uiterlijk 4 april 2003 ter beschikking te
zijn gesteld aan de commissie. De commissie heeft dan de gevraagde 7 weken (t/m uiterlijk 23 mei
2003) om haar adviezen uit te brengen.
Conclusie
Mede gezien de recente uitspraak van de voorzieningenrechter spreken wij uit alle inspanningen te
blijven richten op vergunningverlening vóór 1 juni 2003. Mocht de Kamer opmerkingen hebben
dan stellen wij er prijs op als u die ons voor 21 februari a.s. kunt laten weten. Met de verwerking
van het advies van de commissie in de ontwerp-regelingen en het inschakelen van de commissie bij
de beoordeling van de aanvragen menen wij tot een zorgvuldige belangenafweging gekomen te
zijn, waarbij tevens rekening is gehouden met de diverse opvattingen in uw Kamer.
De Staatssecretaris van Onderwijs, De Staatssecretaris van Economische Zaken,
Cultuur en Wetenschappen,
(mr. drs. C.H.J. van Leeuwen) (mr. drs. J.G. Wijn)