Ministerie van Justitie

Eindevaluatie herstelbemiddeling

- eindrapport -

G. Homburg, I. Jonker, J. Soethout
Regioplan Beleidsonderzoek, Amsterdam, 2002
Bestellingen: Regioplan Beleidsonderzoek, tel. 020 5315315 Kenmerk: EWB/02.073

samenvatting

Inleiding

Het experimentele project Herstelbemiddeling, opgezet door de Stichting Reclassering Nederland en de Stichting Slachtofferhulp Nederland, werkt vanaf 1997 met volledige subsidie van het Ministerie van Justitie aan het bijeenbrengen van daders en slachtoffers van (ernstige) delicten. Met het oog op de eventuele voortzetting na 2002, wanneer de subsidie afloopt, heeft Regioplan in opdracht van het Ministerie van Justitie een evaluatie uitgevoerd.

Het project

Herstelbemiddeling is één van de drie hoofdvormen van mediation, naast conflictregeling en schaderegeling. Het doel is de bevordering van schuld- en leedverwerking. Het project Herstelbemiddeling richt zich op herstelbemiddeling na het strafproces zonder de intentie om de uitkomst van het proces te beïnvloeden. Het wordt uitgevoerd in de ressorten Den Haag en Den Bosch, waar in totaal vier bemiddelaars (in twee formatieplaatsen) aan herstelbemiddeling werken. Daders en slachtoffers kunnen zich op eigen initiatief of via verwijzende instanties (waarvan de Reclassering en Slachtofferhulp de belangrijkste zijn) bij het project melden. De deelname is vrijwillig, zowel voor de aanmelder als voor de ontvangende partij. In het experiment is een methodiek ontwikkeld, die in een werkboek is beschreven.

De evaluatie

De evaluatie is bedoeld om het verloop en de resultaten van de bemiddelingsactiviteiten in beeld te brengen en om de huidige en toekomstige vormgeving van herstelbemiddeling te onderzoeken. In het onderzoek is documentatie bestudeerd, zijn gegevens uit de geautomatiseerde projectregistratie (die vanaf 2001 is gevoerd) gebruikt, is een enquête onder potentiële verwijzers uitgevoerd en zijn interviews met vertegenwoordigers van de betrokken instellingen gehouden. Er zijn geen gegevens bij de deelnemende daders en slachtoffers verzameld.

Aanmeldingen en bemiddelingstrajecten

Sinds de start van het project in 1997 tot medio 2000 zijn er 146 aanmeldingen voor bemiddeling geweest. Vanaf 1 januari 2001 tot september 2002 waren er 168 aanmeldingen. In deze periode is het bij een zesde van de aanmeldingen tot een gesprek tussen dader en slachtoffer gekomen. Bij veel aanmeldingen is het betreffende delict van ernstige aard (geweld met letsel of dodelijke afloop). Van zowel daders als slachtoffers is 80 procent autochtoon. De meeste aanmeldingen komen van daders. Zij melden zich aan omdat zij excuses willen aanbieden, angst bij het slachtoffer willen wegnemen, duidelijk willen maken dat zij hun leven willen verbeteren, hun schuldgevoel willen verminderen, vergeving willen vragen of het gebeurde af willen sluiten. Een enkele keer blijkt, tegen de bedoeling van het project in, het beïnvloeden van het strafproces het doel. Slachtoffers willen excuses horen, antwoord op vragen over het delict (bijvoorbeeld waarom juist zij zijn uitgekozen), het gebeurde afsluiten, vergeven, de dader laten weten wat hij heeft aangericht of de dader laten weten dat hem niets kwalijk wordt genomen.
De uitkomst van een aanmelding kan bestaan uit terugtrekking door de aanvrager (onder andere door gebrek aan steun door de omgeving van de aanvrager), afwijzing door de bemiddelaars van het project (bijvoorbeeld wegens twijfel aan de motieven van de aanvrager), geen deelname door de ontvanger (bijvoorbeeld door onbereikbaarheid of door het ontbreken van een behoefte aan contact met de aanvrager), indirecte bemiddeling (waarbij wel informatie wordt uitgewisseld, maar geen fysieke ontmoeting plaatsvindt) of een fysieke ontmoeting tussen aanvrager en ontvanger. Een ontmoeting wordt begeleid door een bemiddelaar. Ook de voorbereiding gebeurt door de bemiddelaar, die hiervoor afzonderlijke gesprekken met de aanvrager en de ontvanger voert.
De fysieke ontmoeting is het meest intensieve
dader-slachtoffercontact, waarvan de meest vergaande effecten in termen van schuld- en leedverwerking mogen worden verwacht. Ongeveer een zesde van de aanmeldingen tussen januari 2001 en september 2002 heeft tot een fysieke ontmoeting geleid. Als het niet tot een ontmoeting komt, kunnen aanvragers toch een positieve ervaring opdoen. In de projectregistratie wordt een dergelijke positieve ervaring in 17 procent van de trajecten vermeld. In 12 procent van de gevallen wordt expliciet vermeld dat er geen positieve ervaring is.

Verwijzingen

De geënquêteerde potentiële verwijzers van Slachtofferhulp, Reclassering en geestelijk verzorging zijn in meerderheid op de hoogte van het project. Zij vinden zich echter niet goed geïnformeerd over de intakecriteria, de gehanteerde methodiek, hun rol als verwijzer en het belang dat het project voor hun cliënten kan hebben. De meerderheid van de potentiële verwijzers vindt dat het project voor daders en slachtoffers meerwaarde heeft ten opzichte van andere vormen van begeleiding. Herstelbemiddeling heeft echter nauwelijks een structurele plaats in hun werkzaamheden en de meeste verwijzers hebben er geen concrete ervaring mee. Verbeteringen zijn mogelijk door vergroting van de bekendheid met (aspecten van) het project en het opnemen van herstelbemiddeling als vast gespreksonderwerp in hun contacten met cliënten.
De verwijzers die de intakecriteria van het project Herstelbemiddeling kennen, vinden 8 procent tot 17 procent van hun cliënten volgens deze intakecriteria geschikt voor deelname. Gevraagd naar hun eigen beoordeling vinden zij gemiddeld 6 procent (Slachtofferhulp), 9 procent (Reclassering) en 22 procent (geestelijke verzorging) geschikt voor deelname. In verband met het relatief kleine aantal respondenten moeten deze percentages met de nodige reserves worden behandeld.

Voortzetting van Herstelbemiddeling?

Het experiment had geen duidelijk operationaliseerbare doelen en heeft niet voldoende gegevens over bemiddelingstrajecten opgeleverd om een beslissing over voortzetting op objectiveerbare argumenten te baseren. Zo'n beslissing kan nu alleen op grond van inhoudelijke en kwalitatieve argumenten worden genomen. De meerderheid van de geënquêteerde verwijzers en de geïnterviewde vertegenwoordigers van de betrokken instellingen ziet herstelbemiddeling als een aanbod dat in een leemte voorziet.
Als Herstelbemiddeling wordt voortgezet moet in ieder geval voorzien worden in professioneel management, een duidelijker inzicht in de resultaten en een betere structurering van werkprocessen.

Organisatorische context

Tot dusverre is het project Herstelbemiddeling een min of meer zelfstandig project geweest, waarbij de Reclassering alleen formeel als penvoerder en budgethouder optreedt.
Bij het nadenken over een (eventuele) toekomstige organisatorische vormgeving moet rekening worden gehouden met variabelen als de bereikbaarheid voor slachtoffers en daders, de relatie met de belangrijkste verwijzers, de methodiekontwikkeling, de eventuele inzet van vrijwilligers bij een deel van de werkzaamheden, de beschikbaarheid van adequaat management en de uitvoerings- en organisatiekosten.
Bij een inventarisatie onder de geïnterviewde vertegenwoordigers van betrokken instellingen komen drie mogelijke organisatievormen naar voren: voortbestaan als zelfstandig project, aansluiting bij een bestaande organisatie (i.c. Slachtofferhulp) of aansluiting bij een nieuwe organisatie die diverse vormen van mediation bundelt. Bij een confrontatie van de onderscheiden variabelen met de drie organisatievormen scoort onderbrenging bij een nieuwe organisatie op de wat langere termijn relatief gunstig, terwijl aansluiting bij een bestaande organisatie voor de kortere termijn het meest gunstig lijkt. Omdat besluitvorming door het kabinet over eventuele verdere financiering pas in de loop van 2003 verwacht mag worden en de huidige projectsubsidie per 1 januari 2003 afloopt, moet nagedacht worden over overgangsmaatregelen om de risico's van het verlies aan aandacht, kennis, vaardigheden en betrokkenheid te beperken.

Het verwachte beroep op herstelbemiddeling

Op grond van CBS-cijfers over strafzaken, WODC-gegevens over bekennende daders, infor- matie uit jaarverslagen van Slachtofferhulp en indicaties uit de enquête onder potentiële verwijzers kan als ruwe benadering voor het landelijk te verwachten aantal aanmeldingen per jaar 4.100 worden aangehouden. Uitgaande van de huidige werkwijze zijn hiervoor zo'n 80 bemiddelaars nodig. In het project bedroeg de gemiddelde kostprijs van een bemiddeling circa 840,-. Wellicht kunnen door de inzet van vrijwilligers voor een deel van de trajecten besparingen worden gerealiseerd. Het experiment heeft hiervoor echter geen gegevens opgeleverd.

Het volledige rapport in pdf

WODC- informatiedesk / e-mail: wodc-informatiedesk@minjus.nl Redacteur: Hans van Netburg

Laatst gewijzigd: 13-02-2003