OPTA
Koninklijke TPG Post BV
Public Affairs
Pr. Beatrixlaan 23, 2595 AK 's-Gravenhage
OPTA Postbus 30250, 2500 GG 's-Gravenhage
Afdeling Eindgebruikersmarkt
Drs F.W. van Berkel
Postbus 90420
2509 LK DEN HAAG
Datum Telefoonnummer
31 januari 2003 070 334 30 10
Onze referentie Telefaxnummer
03/PA/U/12 070 334 27 86
Uw referentie E-mail
OPTA/EGM/2003/200188 n.aukes@tpgpost.nl
Uw brief van Bijlage(n)
- 1
Onderwerp
Consultatie brieven/drukwerk
(belastingaangiften)
Geachte heer Noorlag,
Bij ongedateerde brief met kenmerk OPTA/EGM/2003/200188, die door OPTA op 16 januari 2003 op
haar website is geplaatst, stelt OPTA belanghebbenden, waaronder TPG Post, in de gelegenheid hun visie
te geven op een brief van OPTA aan de Belastingdienst van 28 november 2002 met kenmerk
OPTA/EGM/2002/203324 inzake de kwalificatie van door de Belastingdienst aan belastingplichtigen ter
invulling verstuurde aangiftebiljetten.
In de onderhavige reactie geeft TPG Post gehoor aan de uitnodiging van OPTA.
Daarbij wordt eerst kort ingegaan op de wettelijke bepalingen (onderdeel A). Vervolgens wordt ingegaan
op de brief van OPTA d.d. 28 november 2002 (onderdeel B). Tot slot wordt ingegaan op de vraag of
aangiftebiljetten ("uitnodigingen tot het doen van aangifte") moeten worden aangemerkt als "brieven" of
als "drukwerk" (onderdeel C).
Concluderend is TPG Post van mening dat "uitnodigingen tot het doen van aangifte" als "brieven" in de
zin van de postale regelgeving dienen te worden aangemerkt.
OPTA heeft belanghebbenden, waaronder TPG Post, eveneens in de gelegenheid gesteld om hun visie te
geven op een brief van OPTA van 4 december 2002 met kenmerk OPTA/EGM/2002/203604 met
betrekking tot de kwalificatie van oproepingskaarten. De visie van TPG Post op deze laatste brief zal
separaat aan OPTA worden toegezonden.
Website: www.tpgpost.nl
Kamer van Koophandel Haaglanden nr. 27124700
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
2
A. De toepasselijke regelgeving
Wettelijke definities
Krachtens artikel 1b Postwet worden onder "brieven" verstaan:
Bescheiden en schriftelijke mededelingen, al dan niet verpakt, met uitzondering van die welke door toepassing van druk- of andere vermenigvuldigingstechnieken in een aantal geheel met elkaar overeenstemmende exemplaren ter verspreiding zijn vervaardigd en waarin, behoudens de adressering, geen bijvoegingen, doorhalingen of aanduidingen zijn aangebracht.
In artikel 1, sub c, van het Postbesluit wordt de definitie van het begrip "drukwerk" gegeven:
Bescheiden en schriftelijke mededelingen, al dan niet verpakt, die door toepassing van druk- of andere vermenigvuldigingstechnieken in een aantal geheel met elkaar overeenstemmende exemplaren ter verspreiding zijn vervaardigd en waarin, behoudens de adressering, geen bijvoegingen, doorhalingen of aanduidingen zijn aangebracht.
De definitie van een "drukwerk" in artikel 1 sub c Postbesluit is derhalve het complement van de definitie van een brief in artikel 1 Postwet, zodat deze begrippen op elkaar aansluiten.
Uit de parlementaire behandeling van de Postwet 1988 komt duidelijk naar voren dat bij de bepaling van de scheidslijn tussen brieven en drukwerken primair wordt vastgesteld wat moet worden verstaan onder brief. Verwezen wordt naar het navolgende citaat uit de Memorie van Antwoord bij de Postwet 19881:
Voor de toepassing van de wet is een drukwerk slechts in zoverre van belang dat het geen brief is; de huidige definitie is nu in de voorgestelde definitie van brief geïncorporeerd.
Wetsgeschiedenis en jurisprudentie
De definitie van "brieven" is bij de laatste wijziging van de Postwet2 niet gewijzigd. Voor de toelichting op
dit begrip moet dan ook worden gezocht in de toelichting op de Postwet 1988 of zelfs in oudere versies van
de Postwet. In de MvT bij de Postwet 19883 wordt de huidige definitie van het begrip "brieven" toegelicht
onder verwijzing naar een aantal uitspraken van lagere rechters:4
1 Memorie van Antwoord Postwet 1988, pag. 28/29.
2 TK 1998-1999, 26363 nr. 3
3 TK 1987-1988, 20371 nr. 3, p. 5
4 Verwezen wordt onder meer naar Hof Amsterdam 23 mei 1985, NJ 1986/697 en Pres. Rb Utrecht 28 januari
1986, KG 1986/121. De eerste uitspraak is van belang, omdat daarin de huidige definitie van "brieven" wordt
geïntroduceerd. Hierin wordt de invulling "geïndividualiseerde schriftelijke mededeling, of iedere schriftelijke
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
3
Uit de hier gegeven definitie komt naar voren dat het wezen van een brief is te vinden in het feit
dat het gaat om iedere geïndividualiseerde schriftelijke mededeling, of iedere schriftelijke
mededeling of bescheid waarvan slechts één exemplaar is vervaardigd welke voor verzending
aan één geadresseerde bestemd is.
In aansluiting op deze passage merkt de regering in de toelichting op dat uit de nieuwe definitie volgt, dat
het begrip "brief" ruimer is dan in het spraakgebruik het geval is. De wetgever noemt een aantal
voorbeelden van zendingen die op grond van de nieuwe definitie als "brieven" moeten worden
aangemerkt. Onder meer moet, aldus de wetgever, de oproep om op een bepaalde tijd ergens te
verschijnen waarbij de tijd individueel is bepaald en ingevuld op een overigens gestencild papier als brief
worden aangemerkt.
De toelichting op de Postwet 1988 bevat derhalve een kwalitatief criterium (iedere geïndividualiseerde
schriftelijke mededeling). Deze passage is nog steeds actueel en wordt dan ook herhaald in de Nota van
Toelichting op het Postbesluit van 28 april 2000, niet alleen op pag. 7, waarnaar door OPTA in de brief van
28 november 2002 wordt verwezen, maar met name ook op de pagina's 9 en 10, waar onder meer staat
vermeld:
Kenmerk van drukwerk is dat het handelt om een aantal geheel gelijkluidende exemplaren
behoudens de adressering. Met deze omschrijving wordt tot uitdrukking gebracht dat drukwerk
waarin wijzigingen zijn aangebracht die het karakter hebben van een geïndividualiseerde
schriftelijke mededeling, worden aangemerkt als een brief."
Vergelijk ook de brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat d.d. 1 maart 2000:5
De consequentie van deze keuze is wel dat bepaalde vormen van direct mail (bescheiden en schriftelijke mededelingen met een persoonlijke boodschap anders dan het adres) niet onder het begrip drukwerk vallen maar ook onder de gewijzigde wet worden behandeld als een brief die slechts door de houder van de concessie mag worden vervoerd.
Deze toelichtingen op de definitie van het begrip "brief" in de postale regelgeving en op de gevolgen daarvan voor het onderscheid brief/drukwerk geven aan dat sprake is van een brief wanneer het gaat om een geïndividualiseerde mededeling, hetgeen aanzienlijk verder gaat dan de beperkte uitleg die OPTA daaraan in de brief van 28 november 2002 heeft gegeven.
Eerst indien uit de aard van de schriftelijke mededeling niet zonder meer kan worden vastgesteld dat het gaat om een geïndividualiseerde mededeling en derhalve om een brief moet in de beoordeling worden betrokken of het gaat om een document waarin behoudens de adressering nog andere individualiserende kenmerken zijn aangebracht, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat sprake is van een "brief".
mededeling of bescheid waarvan slechts één exemplaar vervaardigd is die voor verzending aan één geadresseerde bestemd is" aan het begrip brief gegeven, die later ook in de toelichting op het Postbesluit wordt gebruikt. 5 Brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat d.d. 1 maart 2000, TK 1999-2000, 24036, nr. 153.
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
4
Toetsing door OPTA
Van belang is dat de wetgever in de Nota van Toelichting bij het Postbesluit aangeeft dat aan de grens
tussen brief en drukwerk in de dagelijkse uitvoeringspraktijk invulling zal moeten worden gegeven:6
"Waar die scheidslijn tussen drukwerk en brief exact ligt kan, hetgeen evenzo het geval zou zijn geweest bij het opnemen van het begrip direct mail in het besluit, niet exact worden aangegeven. Hieraan zal in de dagelijkse uitvoeringspraktijk invulling dienen te worden gegeven."
Dit betekent dat het in de eerste plaats de concessiehouder, en namens deze TPG Post, is die deze begrippen in de praktijk moet toepassen en dat TPG Post daarbij een eigen beoordelingsmarge heeft.
B. De brief aan de Belastingdienst d.d. 28 november 2002
In haar brief aan de Belastingdienst miskent OPTA dat op grond van de tekst van de Postwet en de
wetsgeschiedenis het volgende bij de beoordeling van het onderscheid brief/drukwerk relevant is,
namelijk:
a. het gaat om de beoordeling van de vraag of een document naar zijn aard is te beschouwen als een
geïndividualiseerde schriftelijke mededeling of niet;
b. indien dit niet zonder meer blijkt, moet worden beoordeeld of sprake is van een document waarin
behoudens de adressering nog andere, individualiserende kenmerken zijn aangebracht, op grond
waarvan moet worden geoordeeld dat sprake is van een "brief".
Beide aspecten worden op pagina 3 van de brief van 28 november 2002 wel door OPTA aangestipt, maar
dit geschiedt in de verkeerde volgorde en bovendien op basis van onjuiste en onvolledige
veronderstellingen. Zo is opmerkelijk dat OPTA in de brief met betrekking tot de oproepingskaarten
uitvoerig ingaat op de wettelijke regelingen op grond waarvan die oproepingskaarten worden verzonden
en op grond waarvan OPTA tot de conclusie komt dat sprake is van geïndividualiseerde schriftelijke
mededelingen, terwijl de wettelijke regelingen op grond waarvan de "uitnodigingen tot het doen van
aangifte" worden verzonden op grond waarvan tot dezelfde conclusie zou moeten worden gekomen -
geheel onbesproken blijven.
6 Nota van toelichting Postbesluit, p. 9
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
5
Het gevolg is dat OPTA in haar voorlopige standpunt de voornoemde aspecten in de verkeerde volgorde en
onjuist behandelt en in haar brief van 28 november 2002 ten onrechte tot de conclusie komt dat
"uitnodigingen tot het doen van aangifte" moeten worden beschouwd als "drukwerk".
C. De kwalificatie van "uitnodigingen tot het doen van aangifte"
Hierna zal aan de hand van de voornoemde twee aspecten op de kwalificatie van "uitnodigingen tot het doen van aangifte" die door de Belastingdienst worden verzonden, worden ingegaan.
Een door de Belastingdienst verzonden aangifteformulier is naar haar aard zonder meer een
"geïndividualiseerde schriftelijke mededeling". Dat document moet derhalve worden gekwalificeerd als
"brief".
Een "aangifteformulier" is immers niet zomaar een blanco antwoordformulier, maar is een in de belasting-
wetgeving geregelde "uitnodiging tot het doen van aangifte", welke is gericht aan een individuele
belastingplichtige. Een dergelijke wettelijke "uitnodiging" is bij uitstek een geïndividualiseerde
schriftelijke mededeling, waaraan bovendien voor de geadresseerde een aantal belangrijke rechtsgevolgen
is verbonden. In de bijlage bij deze brief zijn de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de
"uitnodiging tot het doen van aangifte" alsmede de aan een dergelijke "uitnodiging" verbonden
rechtsgevolgen op een rij gezet.
OPTA heeft de uitvoerige wettelijke regeling van de "uitnodiging tot het doen van aangifte", waaruit blijkt
dat een aangiftebiljet een geïndividualiseerde schriftelijke mededeling is, ten onrechte geheel buiten
beschouwing gelaten.
Dat is des te opmerkelijker, aangezien OPTA in de brief van 4 december 2002 in verband met de
oproepingskaarten voor de verkiezingen wel uitvoerig ingaat op de terzake geldende wettelijke bepalingen
en deze ook (terecht) van groot belang acht.
Wanneer de genoemde wettelijke regeling wel in de overwegingen wordt betrokken, kan de conclusie niet
anders luiden dan dat bij uitstek sprake is van een "geïndividualiseerde schriftelijke mededeling" die als
"brief" kwalificeert.
In dit verband is naar de mening van TPG Post nog het volgende van belang.
Ten eerste kunnen de door de Belastingdienst vermelde variabelen niet worden opgevat als een wijze van adressering van het document, althans niet in de zin als bedoeld in de postale regelgeving. Het is immers
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
6
evident dat in de postale regelgeving met "adressering" wordt bedoeld voor vervoer relevante
adresgegevens en -aanduidingen. Derhalve kan geen aanspraak worden gemaakt op de
uitzonderingspositie voor drukwerk, als vermeld in de wettelijke definitie van brieven ("... en waarin,
behoudens de adressering, geen bijvoegingen ..."), indien vermelding van de variabelen niets te maken
heeft met de adressering van een zending, zoals bijvoorbeeld het sofi-nummer of het fiscaal nummer en de
geboortedatum van de belastingplichtige en, indien van toepassing, de gegevens van de gehuwde partner
en de aan de onderzijde van het aangiftebiljet opgenomen barcode.
OPTA erkent trouwens in haar brief aan de Belastingdienst ook dat de door die dienst op de "uitnodigingen tot het doen van aangifte" vermelde nadere gegevens dienen ter stroomlijning van de interne processen van de Belastingdienst (als afzender van de documenten) en niet ter identificatie van de geadresseerde van de betreffende postzending. Het gaat hier om individualiserende kenmerken van de belastingplichtige, die deze in het kader van zijn aangifte zou moeten opgeven, maar die door de Belastingdienst reeds zijn ingevuld met het doel de aangifte (en de verwerking ervan door de Belastingdienst) te vergemakkelijken en onjuistheden of onvolledigheden in de aangifte te voorkomen.
Ten tweede is elke "uitnodiging tot het doen van aangifte", waarin de door OPTA beschreven variabelen
zijn opgenomen, een volstrekt geïndividualiseerd document in die zin dat een dergelijke uitnodiging
uitsluitend kan worden gebruikt voor het doen van aangifte in verband met de daarop vermelde persoon.
Het aangiftebiljet van persoon A kan dus niet worden gebruikt voor aangifte door een andere persoon (niet
uitwisselbaar).
Daarbij worden de op de "uitnodiging tot het doen van aangifte" voorgedrukte gegevens niet gebruikt voor
het vervoer daarvan naar de belastingplichtige, maar voor de verwerking door de Belastingdienst van de na
invulling geretourneerde aangiften. Die gegevens zijn zelfs noodzakelijk voor die verwerking. Met name
dient bij het doen van aangifte door de belastingplichtige zijn Sofi-nummer of fiscaal nummer vermeld te
worden, aangezien dit gebruikt wordt om tot vaststelling van de aanslag te komen. Dit gegeven staat dus
geheel los van enige adressering in of ten behoeve van het vervoer naar de belastingplichtige.
Overigens geldt voor zover het de vraag betreft of de op de "uitnodiging tot het doen van aangifte" vermelde variabelen moeten worden opgevat als een wijze van adressering van het document dat de brief van 28 november 2002 inconsistent is met de brief inzake de oproepingskaarten van 4 december 2002. Immers terwijl OPTA in de brief aan de Belastingdienst oordeelt dat kenmerken zoals het sofi-nummer, de geboortedatum, het rekeningnummer en de streepjescode er niet toe leiden dat sprake is van een geïndividualiseerde mededeling, oordeelt OPTA in de brief betreffende de oproepingskaarten dat dit door toevoeging van naar de mening van TPG Post soortgelijke zo niet dezelfde kenmerken als volgnummer en geboortedatum van de geadresseerde wel het geval is.
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
7
Conclusie
Concluderend meent TPG Post dat het voorlopig oordeel van OPTA d.d. 28 november 2002 inzake de
verzending van aangifteformulieren door de Belastingdienst onjuist is. Dergelijke aangifteformulieren
worden door TPG Post in de uitvoeringspraktijk terecht aangemerkt als "brieven" in de zin van de postale
regelgeving, omdat sprake is van een "geïndividualiseerde schriftelijke mededeling", waarin ook bepaalde
individualiserende gegevens zijn opgenomen, die niet zijn op te vatten als een wijze van adressering.
Ten behoeve van publicatie van deze brief met bijlage door OPTA op haar website in het kader van de
onderhavige consultatie wordt een afschrift daarvan in elektronische vorm aan u op uw e-mail adres
f.vanberkel@opta.nl gezonden.
Hoogachtend,
N. Aukes
Directeur
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
8
Bijlage bij reactie TPG Post op brief OPTA aan Belastingdienst inzake kwalificatie
belastingaangiften
De rechtsgevolgen, welke zijn verbonden aan een "uitnodiging tot het doen van aangifte" verschillen
enigszins al naar gelang:
I) de inspecteur een "uitnodiging doet tot aangifte", en;
II) de belastingplichtige zelf om een "uitnodiging tot het doen van aangifte" dient te verzoeken.
Ad I: Indien de inspecteur een "uitnodiging doet tot aangifte".
Ogv. art. 4a, lid 1a Uitvoeringsregeling AWR wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet.
Beschrijving proces:
Ogv. art. 6, eerste lid AWR kan de inspecteur vermoedelijk belastingplichtigen uitnodigen tot het
doen van aangifte.
Ogv. art. 8 AWR is iedereen die een aangiftebiljet heeft ontvangen gehouden aangifte te doen.
Ogv. art. 9, eerste lid AWR dient de belastingplichtige ten minste binnen 1 maand na uitnodiging
de aangifte doen.
Ogv. art. 9, tweede lid AWR kan de inspecteur de termijn verlengen.
Ogv. art. 9, derde lid AWR kan de inspecteur de belastingplichtige aanmanen.
Mogelijke sancties bij niet reageren door de belastingplichtige:
I.1. Voor aanslagbelastingen (zoals inkomstenbelasting) geldt specifiek het volgende:
Ogv. art. 11, tweede lid AWR kan de inspecteur de aanslag, verhoogd met heffingsrente,
ambtshalve vaststellen.
Ogv. art. 67a, eerste lid AWR kan een verzuimboete worden opgelegd van maximaal 1.134 euro.
Ogv. art. 67d, eerste lid AWR kan een vergrijpboete worden opgelegd van maximaal 100% van de
aanslag.
Ogv. art. 68, tweede lid, onderdeel a AWR wordt degene die niet voldoet aan de verplichting
gegevens te verstrekken, gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of met een geldboete
van de derde categorie.
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
9
I.2. Voor aangiften- of afdrachtsbelastingen (zoals BTW en loonbelasting) geldt specifiek het
volgende:
Ogv. art. 20 AWR kan de inspecteur een naheffingsaanslag, verhoogd met heffingsrente, opleggen.
Ogv. art. 67b, eerste lid AWR kan een verzuimboete worden opgelegd van maximaal 113 euro.
Ogv. art. 67f, eerste lid AWR kan een vergrijpboete worden opgelegd van maximaal 100% van de
aanslag.
Ogv. art. 68, tweede lid, onderdeel a AWR wordt degene die niet voldoet aan de verplichting
gegevens te verstrekken, gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of met een geldboete
van de derde categorie.
Ad. II: Indien de belastingplichtige zelf om een uitnodiging tot het doen van een aangifte dient te
verzoeken.
Beschrijving proces:
Ogv. art. 6, derde lid AWR kan belastingplichtige worden verplicht om te verzoeken om uitreiking
van een aangiftebiljet.
II.1. Voor aanslagbelastingen (zoals inkomstenbelasting) geldt specifiek het volgende:
Ogv. art. 2, eerste lid jo vierde lid Uitvoeringsregeling AWR dient de belastingplichtige aan wie
niet binnen 6 maanden na het ontstaan van de belastingschuld een aangiftebiljet is uitgereikt,
binnen 2 weken na het verstrijken van deze termijn bij de inspecteur om een aangiftebiljet
verzoeken.
II.2. Voor aangiften- of afdrachtsbelastingen (zoals BTW en loonbelasting) geldt specifiek het
volgende:
Ogv. art. 3, eerste lid Uitvoeringsregeling AWR is de belasting- of inhoudingsplichtige, die niet
reeds is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden voor het tijdstip waarop de belasting
moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.
Mogelijke sancties bij niet verzoeken door belastingplichtige:
Voor zowel aanslagbelastingen (zoals inkomstenbelasting) en aangiften- of afdrachtsbelastingen (zoals BTW en loonbelasting) geldt het volgende:
Behoort bij brief van
31 januari 2003
Onze referentie
03/PA/U/12
Pagina
10
Ogv. art. 68, eerste lid, onderdeel a AWR wordt degene die niet zelf verzoekt, gestraft met een
geldboete van de derde categorie.
Als de inspecteur vervolgens een aangifte uitreikt, waarop niet wordt gereageerd, zijn de sancties
bij niet-reageren hetzelfde als onder I.1 respectievelijk I.2.
---