De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
VVA. 2003/403
datum
11-02-2003
onderwerp
BSE
TRC 2003/908
bijlagen
Geachte Voorzitter,
In antwoord op de vragen aan mij gesteld door de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, over mijn brief van 7 januari 2003 (Kamerstukken II, 2002-2003, 24 668, nr. 86) betreffende partieel ruimen bij BSE, informeer ik u als volgt.
datum
11-02-2003
kenmerk
VVA. 2003/403
bijlage
1. Kan de regering garanderen dat in het nieuwe systeem van ruimen,
de getroffen boer niet op problemen zal stuiten bij het afleveren
van zijn of haar producten?
De afzet van dieren en producten en het verstrekken van garanties
hieromtrent zijn primair een verantwoordelijkheid van het
bedrijfsleven. Het gaat hier om een normale economische activiteit
die plaatsvindt in een zeer internationaal georiënteerd en
concurrerend kader. In dat perspectief kan ik niet alle eventuele
problemen bij de afzet van producten voorkomen of oplossen. Ik
span mij in om de export ten algemene te faciliteren en om
exportbelemmeringen van overheden uit andere landen op te heffen
of te verminderen. Tegen de achtergrond van die inspanningen en de
inmiddels bereikte resultaten heeft het bedrijfsleven mij
toegezegd dat de individuele veehouder geen belemmeringen bij de
afzet van zijn producten zal ondervinden. Ik heb geen reden om aan
te nemen dat het bedrijfsleven de toezegging niet zal nakomen.
2. Hoe ziet de procedure eruit die bepaalt of, naast het met BSE
besmette dier, dieren op het bedrijf tot de risicogroep behoren?
Indien een rund op basis van klinische symptomen of op basis van
de uitslag van de snelle test van een besmetting met BSE wordt
verdacht, geeft de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees
het levensnummer van het verdachte dier door aan de
Gezondheidsdienst voor Dieren (GD).
De GD bepaalt met behulp van het I&R-systeem welke dieren tot één
van de risicogroepen behoren en waar deze dieren verblijven. Voor
de omschrijving van de risicogroepen verwijs ik u naar mijn
antwoord op vraag 20.
3. Bent u van mening dat het niet zo kan zijn dat de boer
uiteindelijk slachtoffer wordt van de keus om partieel te ruimen?
Om te voorkomen dat de veehouder met een niet te exploiteren deel
van de veestapel zou achterblijven, is hem - toen het ruimen van
de gehele veestapel niet langer verplicht was - de keuze geboden
om de niet-risicodieren privaatrechtelijk te laten overnemen.
Echter, ook aan deze keuze kleven bezwaren. In de praktijk van
elke dag zag de individuele veehouder zich genoodzaakt alle dieren
te laten afvoeren. Diverse veehouders hebben mij direct dan wel
via vertegenwoordigers van hun belangenorganisaties,
gemeentebesturen, kerken, etc. - hun ongenoegen over deze gang van
zaken laten blijken. Het leegruimen van het gehele bedrijf, het
verlies aan zorgvuldig opgebouwd fokmateriaal, het vernietigen van
voor consumptie geschikte dieren wekten hun boosheid en frustratie
op.
Het besluit om te stoppen met het overnemen van de
niet-risico-dieren heb ik genomen om tegemoet te komen aan de wens
van veehouders en van maatschappelijke organisaties om het
vernietigen van de niet-risicodieren te beëindigen en nadat het
bedrijfsleven mij de toezegging deed de producten van deze dieren
af te zullen nemen. Het is thans aan het bedrijfsleven zelf de
afspraken na te komen en daarmee individuele problemen te
voorkomen.
4. Ondervindt een bedrijf dat BSE-stalgenoten niet heeft laten ruimen
daar op dit moment hinder van?
Op dit moment zijn er twee bedrijven die voor partieel ruimen
hebben gekozen. Het bedrijfsleven heeft toegezegd de melk van deze
bedrijven vanaf 1 maart af te zullen nemen. Hierop vooruitlopend
wordt de melk van deze bedrijven nu ook reeds door de
zuivelbedrijven opgehaald.
Voorts wil ik u erop wijzen dat betrokken veehouders tot en met 28
februari de keuze hebben de achtergebleven dieren alsnog te laten
overnemen.
5. In hoeverre is er duidelijkheid over de vraag wie tot 1 maart 2003
de extra kosten van het apart verwerken van de melk van de
getroffen bedrijven moet betalen?
Deze kosten worden door het bedrijfsleven gedragen.
6. Kan de minister van LNV zijn invloed aanwenden om volledige
helderheid te verschaffen over het BSE-ruimingsbeleid bij partieel
ruimen inclusief alle consequenties daarvan?
Zoals ik heb geschetst in mijn antwoord op vraag 1, opereert de
Nederlandse agrarische sector in een sterk internationaal
concurrerend en dynamisch veld. In ieder geval na 1 maart zal het
bedrijfsleven te maken hebben met een gewijzigde situatie. Het
Nederlandse agrarische bedrijfsleven zal ongetwijfeld zijn
creativiteit en concurrentiekracht aanwenden om daar zo goed
mogelijk mee om te gaan.
Ik zie in dat perspectief geen mogelijkheden alle consequenties
ter zake van het BSE-ruimingsbeleid te schetsen.
7. Verwacht de regering na 1 maart nog steeds onduidelijkheid over de
vraag hoe het bedrijfsleven om zal gaan met bedrijven die bij BSE
kiezen voor partieel ruimen? Zo ja, wat kan de regering hieraan
doen?
De nu nog bestaande keuzemogelijkheid tussen het geheel of
gedeeltelijk laten ruimen en overnemen van de veestapel vervalt
per 1 maart. Voorts verwijs ik u voor het antwoord op deze vraag
naar mijn antwoord op de vraag 1.
8. Is de regering bereid de datum van 1 maart 2003 uit te stellen als
blijkt dat producten niet naar bepaalde landen mogen worden
uitgevoerd?
In het overleg met het bedrijfsleven is 1 maart als uiterste datum
bepaald. Hierbij is nadrukkelijk overeengekomen dat deze datum
niet zal worden verschoven.
Omdat het zeer waarschijnlijk is dat er altijd bepaalde landen
zullen blijven die de producten niet zullen accepteren, staat het
verschuiven van de datum van ingang naar een tijdstip waarop geen
enkel land nog een bezwaar maakt, gelijk aan het continueren van
de huidige situatie. Dat acht ik niet opportuun.
9. Welke landen hebben geweigerd om producten van BSE-stalgenoten te
importeren?
Bij de invoer van dieren en producten van dierlijke oorsprong
vragen derde landen garanties ten aanzien van risico's met
betrekking tot de volksgezondheid en de insleep van besmettelijke
dierziekten. Deze garanties worden gegeven in de vorm van een
veterinair certificaat. Bepaalde landen vragen daarin bijvoorbeeld
expliciet de garantie dat op de herkomstbedrijven van de dieren
die de producten hebben geleverd in het verleden nooit BSE is
geconstateerd.
De lijst van landen die dit soort garanties vragen, is
veranderlijk omdat enerzijds de invoereisen aan verandering
onderhevig zijn, anderzijds de behoefte van het land aan invoer
van bepaalde producten kan variëren. Als resultante kan ook de
behoefte van het Nederlandse bedrijfsleven voor de export naar een
bepaald land sterk variëren.
Tot de landen, die weigerden producten te importeren en tevens van
belang zijn voor de export van Nederlandse bedrijven behoren
Argentinië, Uruguay, Algerije, Jordanië, Oman en Rusland.
10. Welke partijen zijn, naast het ministerie, betrokken geweest bij
de besprekingen rondom deze beleidswijziging?
De partijen waarmee ik overleg heb gevoerd zijn: LTO, PZ, NZO,
PVE, COV, en Veepro. NMV en NAJK hebben hun mening over het al of
niet volledig ruimen van veestapels schriftelijk aan mijn
ministerie medegedeeld.
11. Welke partijen heeft de regering betrokken bij de besluitvorming
als het gaat om de datum van 1 maart 2003 (of eerder)?
Bij het overleg op 16 december 2002 waarin de datum van 1 maart
werd bepaald waren aanwezig: LTO, PZ, NZO, PVE, COV, en Veepro.
12. Met welke landen heeft de minister van LNV overleg gevoerd?
Naar aanleiding van de constatering, dat bij eerder genoemde
landen exportbelemmeringen als gevolg van partiële ruiming zouden
ontstaan is vorig jaar contact opgenomen met Argentinië, Algerije,
Oman en Rusland. Voor Uruguay en Jordanië konden mogelijke
problemen zonder bilateraal overleg worden opgelost.
13. Naar welke landen exporteert Nederland runderen, runderproducten
en zuivelproducten?
De totale waarde van de export van runderen en runderproducten
naar EU-lidstaten en derde landen was in het jaar 2000 circa EUR
4,5 miljard. De waarde van de export naar (derde) landen, die
aanvankelijk bij invoering van het partieel ruimen in het geding
zou komen, wordt begroot op circa 2% van deze totale export. Het
gaat daarbij met name om zuivel (Algerije EUR 31 miljoen, Oman EUR
23 miljoen, Jordanië EUR 10 miljoen) en vlees (Rusland EUR 13
miljoen). Het aantal landen buiten de EU dat weer levende runderen
uit Nederland toelaat, neemt weer geleidelijk toe.
14. Welke bezwaren (exportproblemen) waren er tegen het exporteren van
niet-risicodieren, en welke bezwaren zijn er nog?
Er zijn geen wetenschappelijke bezwaren tegen het exporteren van
de niet-risicodieren.
Dat deze dieren (toevalligerwijze) op hetzelfde bedrijf verblijven
als waarop het getroffen dier verbleef, houdt niet in dat er een
epidemiologisch verband met het getroffen dier bestaat. Voor deze
dieren is er geen sprake van een toegenomen risico om zelf besmet
te zijn. Zij zijn op dit punt vergelijkbaar met een willekeurig
ander rund. Dit neemt niet weg dat er landen zijn die toch bezwaar
maken tegen de import van deze dieren.
15. Kan nader worden geconcretiseerd dat bestaande exportproblemen
inmiddels in belangrijke mate zijn weggenomen?
Ongeveer 98% van de export van vlees(producten) en zuivel naar EU
en derde landen vindt plaats met op EU-regelgeving gebaseerde
verklaringen.
Voor de overige export vragen de importerende landen om
verdergaande verklaringen. Van dit deel van de export gaat 90% van
het vlees naar Rusland. De toezegging van Rusland het Nederlandse
vlees te accepteren, nam een belangrijk deel van de
exportbelemmeringen weg.
Voor zuivel zijn verklaringen overeengekomen met onder andere
Argentinië, Uruguay, en Jordanië. De besprekingen met het voor de
export van melkproducten interessante Oman zijn nog niet afgerond.
16. Waar bestaat de vooruitgang in het overleg met exportlanden en
bedrijfsleven precies uit?
Aan de hand van een in overleg met het bedrijfsleven opgestelde
lijst van knelpunten worden de betrokken exportlanden benaderd en
wordt door onderhandeling getracht de knelpunten weg te nemen. Dit
is een continu proces waarbij de volgorde waarin punten worden
opgepakt, is gebaseerd op het belang van de zaak en de kans op
succes.
In sommige gevallen konden langs andere wegen oplossingen worden
gevonden waardoor landen van de lijst konden worden afgevoerd. Zo
kunnen bij de export van kalfsvlees naar Egypte problemen worden
voorkomen door de dieren te houden op bedrijven waar geen oudere
runderen aanwezig zijn. Op die manier wordt de kans dat zich op
hetzelfde bedrijf een geval van BSE voordoet, geminimaliseerd.
17. Welke afspraken zijn er in het overleg met exportlanden en
bedrijfsleven gemaakt?
Tijdens overleg met het bedrijfsleven is afgesproken met de
bovengenoemde 'probleemlanden' overleg te voeren teneinde de
bewuste garanties te vervangen door garanties die ook voor
partieel geruimde bedrijven afgegeven kunnen worden. Zodoende zou
een scheiding van productstromen voor de melk en zuivel niet meer
nodig zijn en het exportprobleem rond partieel ruimen zou opgelost
zijn. In bilateraal overleg met onder andere Argentinië, Algerije
en Rusland heeft dit tot acceptatie van de alternatieve
verklaringen geleid.
18. Hoe zit het met het afgeven van exportcertificaten voor vee en
vlees in andere lidstaten, wordt daar op uniforme wijze mee om
gegaan?
De voorwaarden voor uitvoer van dieren en dierlijke producten naar
derde landen zijn niet geharmoniseerd. De EU-lidstaten maken
daarover bilateraal afspraken.
19. Hoe wordt voorkomen dat boeren tussen wal en schip terecht komen
(overheid koopt niet meer op, producten blijken toch onverkoopbaar
of voor een veel te lage prijs)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden
op de vragen 1 en 6.
20. Per 1 maart 2003 worden uitsluitend dieren geruimd waaraan een
verhoogd BSE-risico is verbonden. Om welke dieren gaat het dan
uiteindelijk?
De risicogroepen zijn: het geboortecohort, het voedercohort en de
nakomelingen die zijn geboren in de laatste 2 jaren voordat of in
de periode nadat de eerste klinische verschijnselen van BSE zijn
vastgesteld.
Het geboortecohort omvat de runderen geboren op hetzelfde bedrijf
als het besmette rund in de periode van 12 maanden voor of na de
geboorte van het besmette rund.
Het voedercohort omvat de runderen die gedurende hun eerste
levensjaar tegelijkertijd verbleven op een bedrijf waar het
besmette rund gedurende zijn eerste levensjaar verbleef; indien
het besmette rund ouder is dan 5 jaar wordt de periode van 1 jaar
verlengd met het aantal dagen dat het rund ouder is dan 5 jaar.
21. Gaan andere lidstaten, bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland anders
om met partieel ruimen dan Nederland? Zo ja, welke afspraken
gelden dan precies in die lidstaten?
In Frankrijk laat men de niet-risicodieren in leven die werden
geboren na 1 januari 2001. In Duitsland laat men alle
niet-risicodieren in leven. Ook in België werden onlangs na de
vaststelling van een geval van BSE, de runderen op het bedrijf
waar het besmette dier sinds vijf maanden verbleef, niet geruimd.
De dieren van het bedrijf waar het dier daarvoor had verbleven,
werden wel geruimd.
22. Hoe ziet de problematiek rondom Oman er exact uit en waarom is
niet zeker dat deze problemen vóór 1 maart 2003 worden opgelost?
In het najaar van 2002 is schriftelijk contact opgenomen met Oman
omtrent de gevraagde BSE-garantie. Na uitleg van de Nederlandse
systematiek met betrekking tot partieel ruimen en de veiligheid
van producten afkomstig van partieel geruimde bedrijven is een
alternatieve BSE-garantie voorgesteld voor het zuivelcertificaat.
Hierop is begin dit jaar een negatief antwoord ontvangen.
Vervolgens is besloten dat de Nederlandse Chief Veterinary Officer
(CVO) een bezoek brengt aan Oman, om de zaak aldaar persoonlijk te
bespreken. Dit bezoek is gepland voor eind februari.
Gezien het feit dat Oman al een keer negatief heeft gereageerd en
de instemming van Oman met het Nederlandse voorstel niet kan
worden afgedwongen, bestaat de kans dat Oman niet van positie
verandert.
23. Op welke termijn kan een antwoord van Oman worden verwacht en
welke stappen zullen worden ondernomen als een positief antwoord
uitblijft?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op
vraag 8.
24. Welke zijn de consequenties als Oman niet akkoord gaat met de door
de minister van LNV voorgestelde aanpassing van de tekst van het
exportcertificaat?
In dat geval kunnen uitsluitend producten van dieren die niet
hebben verbleven op een bedrijf waar zich een geval van BSE
voordeed naar Oman worden geëxporteerd. Onder verwijzing naar mijn
antwoord op vraag 1, is het aan het bedrijfsleven een keuze te
maken tussen het staken van de export naar Oman, dan wel
voorzieningen te treffen waardoor aan de wensen van Oman wordt
voldaan.
25. Staat de overeenstemming over de afname en afzet van producten van
partieel geruimde bedrijven, en daarmee over het beëindigen van de
overname van de niet-risicodieren, op papier? Zo ja, kan de Kamer
die overeenstemming ontvangen? Zo neen, waarom niet?
Er is geen door partijen ondertekend document waarin de
overeenstemming is vastgelegd.
26. Heeft het Productschap Zuivel een rol gespeeld in de
onderhandelingen over de overeenstemming? Zo ja, welke? Zo neen,
waarom niet?
Ja, zoals het Productschap Zuivel betrokken was bij het besluit de
veehouder de keuze te geven tussen het geheel of gedeeltelijk
laten ruimen van zijn veestapel, was het ook nu betrokken in de
besprekingen over het partieel ruimen. Het Productschap Zuivel
betaalt uiteindelijk de kosten van het ruimen van de runderen van
een BSE-bedrijf.
27. Heeft iedere veehouder de volledige zekerheid, dat, ingeval zich
op zijn of haar bedrijf vanaf 1 maart 2003 een geval van BSE
voordoet:
1. de overheid alle risicodieren overneemt;
2. de niet-risicodieren en de producten daarvan zonder enige
belemmering en/of negatieve financiële consequenties op de
nationale en internationale markt kunnen worden afgezet?
Ad 1. Op basis van de Europese TSE-Verordening rust op de overheid
de verplichting alle risicodieren te vernietigen en de veehouder
in de daardoor ontstane schade tegemoet te komen. De overheid zal
deze verplichting nakomen.
Ad 2. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn
antwoord op vraag 1.
28. Heeft het gezamenlijke bedrijfsleven toezeggingen gedaan aan de
minister van LNV ingeval een veehouder in de periode tot 1 maart
2003 kiest voor partieel ruimen?
Voor de periode tot aan 1 maart zijn er door het bedrijfsleven
geen toezeggingen gedaan.
29. Speelt het Productschap Zuivel een rol bij de verantwoordelijkheid
van het gezamenlijke bedrijfsleven? Zo ja, welke? Zo neen, waarom
niet?
Ja, de taak van bedrijfslichamen is omschreven als: '...een het
algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening door de
ondernemingen, waarvoor zij zijn ingesteld, te bevorderen, alsmede
het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de
daarbij betrokken personen te behartigen.'
30. Zijn er inmiddels initiatieven gekomen vanuit het bedrijfsleven
met het in leven laten van niet-risicodieren in de periode tot de
beleidswijziging tot 1 maart 2003?
Het bedrijfsleven neemt de melk van de twee bedrijven die
inmiddels voor partieel ruimen kozen, af.
31. Voorziet de regering op dit moment problemen wat betreft de
exportpositie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op
vragen 1, 8 en 9.
32. Welke landen maken nog steeds bezwaar tegen het invoeren van
levende niet-risicodieren en welke argumenten liggen aan deze
bezwaren ten grondslag?
Uit een inventarisatie van het bedrijfsleven uit het najaar 2002
blijkt dat er uiteindelijk ongeveer 9 landen zijn, waarvoor export
van levende runderen mogelijk is en waarbij specifiek eisen worden
gesteld, die dieren van partieel geruimde bedrijven uitsluiten
voor de export. Dit probleem is echter van een andere orde dan
bijvoorbeeld bij zuivel en rundvlees, omdat de scheiding van
dieren afkomstig van partieel geruimde bedrijven en de overige
bedrijven op basis van de identificatiegegevens van de runderen
relatief eenvoudig te realiseren is. De export van levende
runderen vanuit Nederland naar deze landen komt daarbij dus niet
in gevaar.
33. Hoe wordt de export, indien landen bezwaar blijven houden tegen
het invoeren van niet-risicodieren, vormgegeven? Hoe worden deze
dieren buiten de export gehouden?
Om te voorkomen dat de dieren worden uitgevoerd naar een land dat
deze dieren niet wil ontvangen worden de levensnummers van deze
dieren opgenomen in een speciaal bestand in het I&R-systeem.
Indien voor de dieren waarvan het nummer in het speciale bestand
is opgenomen een paspoort wordt aangevraagd zal daarin een teken
worden aangebracht. Aan de hand hiervan kan de exporteur deze
dieren buiten de exportgroepen houden.
34. Wat zullen de gevolgen zijn voor de getroffen agrariërs wanneer
tegemoet wordt gekomen aan de wensen van landen die bezwaar maken
tegen de invoer van niet-risicodieren? Kan er sprake zijn van
inkomstenderving als de dieren buiten de export naar die landen
worden gehouden?
In het uitzonderlijke geval dat het dier voor export naar één van
de landen in aanmerking komt en tevens in het speciale bestand is
opgenomen, kan niet worden uitgesloten dat dit een effect op de
waarde van het dier kan hebben.
Gelet op het aantal gevallen van BSE en op de op deze bedrijven
aanwezige rundveestapels zal het aantal dieren dat voor levende
export naar één van de bewuste landen wordt geselecteerd en in het
speciale bestand is opgenomen zeer gering zijn.
Waarschijnlijk gaat het hoogstens om enkele dieren.
35. Hoe wordt de database, waarvan sprake is, opgezet?
Het speciale bestand wordt opgebouwd in het I&R-systeem. Dit
speciale bestand is niet openbaar. Alleen bij afgifte van
runderpaspoorten wordt via een code vermeld dat het dier op een
partieel geruimd bedrijf verbleef.
36. Wie gaat de database onderhouden?
Het onderhoud wordt opgenomen in het algemene onderhoud van het
I&R-systeem.
37. Wie is er verantwoordelijk voor de genoemde database?
De verantwoordelijkheid voor het speciale bestand berust bij het
bureau I&R van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij.
38. Welke gegevens worden er in de database verwerkt?
De levensnummers van de niet-risicodieren die in leven worden
gelaten worden in het bestand opgenomen.
39. Wie heeft er toegang tot de database?
Uitsluitend de RVV heeft toegang tot het bestand. Daarnaast zal,
indien voor een dier waarvan het levensnummer in het bestand is
opgenomen, een paspoort wordt aangevraagd, een speciaal teken op
dit paspoort worden vermeld, opdat de exporteur kan zien dat hij
het dier buiten de export naar één van de bewuste landen kan
houden.
40. Hoe kan de regering een BSE-uitbraak nog steeds niet uitsluiten,
ondanks alle maatregelen die genomen zijn sinds eind jaren '80?
BSE wordt veroorzaakt door een bijzonder eiwit, een prion. De
besmetting van runderen met dit prion vindt plaats wanneer
runderen voer waarin BSE-prionen aanwezig zijn, eten. Nadat de
prionen zijn opgenomen, vermeerderen zij zich en verspreiden zich
via zenuwbanen door het lichaam.
Jaren later leiden zij tot beschadiging van de hersenen en daarmee
tot het ontstaan van de gekke koeienziekte.
De BSE-prionen konden in het verleden in het voer komen, doordat
er bij de productie van het voer gebruik werd gemaakt van diermeel
dat was geproduceerd uit met BSE-besmette runderen.
Inmiddels zijn maatregelen getroffen om aan deze wijze van
verspreiding een halt toe te roepen.
Enkele van de belangrijkste maatregelen zijn: de verwijdering en
vernietiging van alle risicomaterialen (1997), de gescheiden
productie van voeders voor verschillende diersoorten (1999), de
verplichte vernietiging van alle kadavers (2000) en het totale
verbod op het verwerken van dierlijke eiwitten in voeders voor
herkauwers (2001).
Vanwege de jarenlange tijd tussen oorspronkelijke besmetting en
het daadwerkelijk ziek worden, zijn er onder de Nederlandse
runderen dieren die reeds voor het van kracht worden van alle
maatregelen besmet zijn geraakt, die nu nog niet ziek zijn
geworden en die vanwege het ontbreken van een test waarmee de
besmetting bij het levende dier kan worden opgespoord ook nog niet
zijn ontdekt. Deze dieren zullen in de loop van de komende jaren
ontdekt worden. Vermoedelijk zal het aantal gevallen van BSE in de
jaren 2005 tot 2010 gaan verminderen.
41. Welke maatregelen worden er getroffen om BSE-uitbraken te
voorkomen?
Omdat de besmetting van runderen met BSE-prionen plaatsvindt door
opname van besmet voer, kan de verspreiding van BSE worden gestopt
door te voorkomen dat prionen in het voer terechtkomen. Om dat te
bereiken, zijn er verschillende maatregelen getroffen. Deze
maatregelen worden in de eerste plaats overeengekomen en
vastgesteld in overleg met de overige lidstaten van de Europese
Gemeenschap. Daarnaast vindt er overleg plaats met het Office
internationale des épizooties en verschillende
belangenorganisaties.
De belangrijkste maatregelen kunnen als volgt worden samengevat:
Er wordt actief gezocht naar runderen die besmet zijn. Indien een
rund op de boerderij verschijnselen van BSE vertoont, dan dient de
veehouder of de door hem geconsulteerde dierenarts dit te melden
aan de RVV. Deskundigen van de RVV en van de GD bezoeken de
boerderij en onderzoeken het rund. Indien de deskundigen van
mening zijn dat BSE niet kan worden uitgesloten, wordt het dier
naar het nationaal referentielaboratorium van het Centraal
Instituut voor DierziekteControle (CIDC) te Lelystad vervoerd, en
daar gedood en onderzocht.
Ook worden alle gezonde slachtrunderen die ouder dan 30 maanden
zijn, met een snelle test op BSE gecontroleerd. Kadavers van
runderen worden, indien het dier ouder dan 24 maanden was, met de
snelle test onderzocht. Van de runderen die negatief zijn en voor
consumptie in aanmerking komen, worden alle delen waarin, als het
dier besmet zou zijn geweest, prionen zich ophopen, verwijderd en
vernietigd.
Indien de uitslag van de snelle test positief of niet duidelijk
is, wordt hersenmateriaal van het dier nader onderzocht in de
laboratoria van het CIDC.
Indien er in de laboratoria een geval van BSE wordt vastgesteld,
dan wordt het besmette dier volledig vernietigd. Verder wordt
nagegaan welke dieren, epidemiologisch gezien, een relatie met het
besmette dier hebben. Deze dieren, de in mijn antwoord op vraag 20
omschreven risicodieren, worden opgespoord, afgevoerd, gedood op
BSE onderzocht en vernietigd.
Verder wordt met een algemeen verbod op het verwerken van
dierlijke eiwitten in voer voor herkauwers voorkomen dat met
BSE-prionen besmet diermeel in het rundervoer terechtkomt. Om te
voorkomen dat rundervoer tijdens productie met diermeel wordt
vervuild, moet het op aparte productielijnen worden geproduceerd.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
dr. C.P. Veerman
---