Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF4114 Zaaknr: 37604


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 7-02-2003
Datum publicatie: 7-02-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 37.604
7 februari 2003
wv

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 februari 2001, nr. P99/1479, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 24.932, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 22.442. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Op grond van artikel 46, lid 1, aanhef en letter a, onder 2º, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn, voorzover hier van belang, buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van bloedverwanten in de rechte lijn, mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden aangetoond.

3.2. Het middel getuigt in de eerste plaats van de opvatting dat op grond van voormelde bepaling slechts betalingen in geld die rechtstreeks zijn gedaan aan de ondersteunde verwant, aftrekbaar zijn. Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 maart 2002, nr. 36679, BNB 2002/169, vindt die opvatting geen steun in die bepaling.

3.3. Het middel strekt voorts ten betoge dat enkel onder bijzondere omstandigheden, waarin geen bancair verkeer mogelijk is en ook geen gebruik kan worden gemaakt van een internationale postwissel, de mogelijkheid bestaat de uitgaven op andere wijze aan te tonen dan door het overleggen van stortingsbewijzen. Dit betoog faalt. Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn evenvermelde arrest, zijn onder schriftelijke bescheiden in voorkomende gevallen ook andere stukken te begrijpen dan bankafschriften en postwissels. Wel moet sprake zijn van zodanige schriftelijke bescheiden dat aan de hand daarvan de juistheid van de in aftrek gebrachte uitgave redelijkerwijs door de belastingdienst kan worden gecontroleerd.

3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende overgelegde bescheiden - bestaande uit bewijzen van kasstortingen bij filialen van de ABN AMRO Bank en de Rabobank, een brief van Suri Change B.V., waarin deze verklaart dat belanghebbende in het onderhavige jaar f 2984 heeft overgemaakt naar Suriname en dat de tegenwaarde hiervan in Surinaamse guldens is betaald aan F en familie te U, en een schriftelijke verklaring van F, de moeder van belanghebbende - voldoende controleerbaar zijn, en dat belanghebbende door middel van die bescheiden voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betwiste uitgaven zijn betaald en door de ondersteunde zijn ontvangen.

3.3.2. Het middel keert zich tegen dit oordeel met het betoog dat aan de hand van die bescheiden niet kan worden gecontroleerd of de betalingen de moeder van belanghebbende hebben bereikt, omdat niet is komen vast te staan dat degene die de gestorte bedragen in Suriname heeft opgenomen, zich moest legitimeren.

3.3.3. Bij zijn voormelde oordeel is het Hof met juistheid ervan uitgegaan dat het volledige traject van de betalingen, vanaf de storting van de in geschil zijnde bedragen door belanghebbende bij de Nederlandse banken tot de ontvangst van die bedragen door de ondersteunde verwanten, voor de belastingdienst controleerbaar dient te zijn aan de hand van schriftelijke bescheiden. In 's Hofs meervermelde oordeel ligt besloten het oordeel dat aan de hand van de brief van Suri Change B.V. redelijkerwijs kan worden gecontroleerd of
- en kan worden vastgesteld dat - de betalingen de moeder van belanghebbende hebben bereikt. Dit oordeel is van feitelijke aard en - ook al is niet komen vast te staan dat degene die de gestorte bedragen in Suriname heeft opgenomen, zich moest legitimeren - niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.

3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep niet tot cassatie kan leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2003.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van EUR 327.