Hoge Raad der Nederlanden

Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF4124 Zaaknr: 38089


Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage Datum uitspraak: 7-02-2003
Datum publicatie: 7-02-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie

Nr. 38.089
7 februari 2003
S

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 december 2001, nr. P00/02428, betreffende na te melden beschikking op de voet van artikel 20i, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Bij beschikking van 21 januari 2000 heeft de Inspecteur de verkrijgingsprijs van aandelen welke tot een aanmerkelijk belang behoren, vastgesteld op f 16.855.245. Deze beschikking is op het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Voor het Hof was in geschil de waarde in het economische verkeer van de door belanghebbende gehouden aandelen in de A B.V. per 1 januari 1997.

3.2. Het oordeel van het Hof dat de waarde dient te worden vastgesteld op f 16.855.245, geeft geen blijk van een onjuiste opvatting van het begrip waarde in het economische verkeer en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2003.