Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF4121 Zaaknr: 38041
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 7-02-2003
Datum publicatie: 7-02-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 38.041
7 februari 2003
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 januari 2002, nr. BK-00/00746,
betreffende na te melden naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van een onroerende
zaak een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten
bedrage van f 2325, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij
uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een bedrag van f 1230.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De klacht tegen de door het Hof onder 6.1 en 6.2 (tweede volzin)
gegeven oordelen faalt, aangezien die oordelen juist zijn.
3.2. De klacht tegen 's Hofs vaststelling dat tussen partijen niet in
geschil was dat de waarde van het verkregene ten tijde van de
notariële akte f 58.000 was, slaagt. Belanghebbendes beroepschrift
voor het Hof houdt onder meer in: "Ook heb ik bezwaar tegen de taxatie
van C, hij is toch geen helderziende, het lijkt nergens op (...)". Dit
kan niet anders worden verstaan dan als een grief van belanghebbende
tegen de overwegingen in de uitspraak op het bezwaarschrift over de
taxatie van het verkregene door de genoemde ambtelijke deskundige op f
58.000 en tegen de handhaving van die waarde bij die uitspraak door de
Inspecteur. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding -
waaronder het proces-verbaal van de zitting - blijkt niet dat
belanghebbende op enig moment die grief heeft teruggenomen.
's Hofs evenvermelde vaststelling is derhalve onbegrijpelijk. Zijn
uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen, opdat
belanghebbendes grief alsnog wordt behandeld.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan
belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een
vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere
behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake
van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van f 160 (EUR 72,60).
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2003.