Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF4119 Zaaknr: 37779
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 7-02-2003
Datum publicatie: 7-02-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 37.779
7 februari 2003
cl
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van
Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19
september 2001, nr. 00/3367, betreffende na te melden aan X te Z
opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een
belastbaar inkomen van f 41.979. De aanslag is, na daartegen gemaakt
bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de
Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar
een belastbaar inkomen van f 40.212. De uitspraak van het Hof is aan
dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Op grond van artikel 46, lid 1, aanhef en letter a, onder 2°, van
de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn, voorzover hier van belang,
buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende uitgaven tot
voorziening in het levensonderhoud van bloedverwanten in de rechte
lijn, mits die uitgaven met schriftelijke bescheiden worden
aangetoond.
3.2. Het middel getuigt in de eerste plaats van de opvatting dat op
grond van voormelde bepaling slechts betalingen in geld die
rechtstreeks zijn gedaan aan de ondersteunde verwant aftrekbaar zijn.
Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 22 maart 2002,
nr. 36679, BNB 2002/169, vindt die opvatting geen steun in die
bepaling.
3.3. Het middel strekt voorts ten betoge dat enkel onder bijzondere
omstandigheden, waarin geen bancair verkeer mogelijk is en ook geen
gebruik kan worden gemaakt van een internationale postwissel, de
mogelijkheid bestaat de uitgaven op andere wijze aan te tonen dan door
het overleggen van stortingsbewijzen. Dit betoog faalt. Gelijk de Hoge
Raad heeft overwogen in zijn evenvermelde arrest, zijn onder
schriftelijke bescheiden in voorkomende gevallen ook andere stukken te
begrijpen dan bankafschriften en postwissels. Wel moet sprake zijn van
zodanige schriftelijke bescheiden dat aan de hand daarvan de juistheid
van de in aftrek gebrachte uitgave redelijkerwijs door de
belastingdienst kan worden gecontroleerd.
3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende overgelegde
bescheiden - bestaande uit bewijzen van kasstortingen bij filialen van
de ABN AMRO Bank en een brief van Suri Change B.V., waarin deze
verklaart dat belanghebbende in het onderhavige jaar f 11.403 heeft
overgemaakt naar Suriname en dat de tegenwaarde hiervan in Surinaamse
guldens is betaald aan D te Q - voldoende controleerbaar zijn, en dat
belanghebbende door middel van die bescheiden voldoende aannemelijk
heeft gemaakt dat de betwiste uitgaven ten minste tot een bedrag van f
4767 zijn betaald en door de ondersteunde zijn ontvangen.
3.3.2. Het middel keert zich tegen dit oordeel met het betoog dat aan
de hand van die bescheiden niet kan worden gecontroleerd of de
betalingen D hebben bereikt, omdat niet is komen vast te staan dat
degene die de gestorte bedragen in Suriname heeft opgenomen, zich
moest legitimeren.
3.3.3. Bij zijn voormelde oordeel is het Hof met juistheid ervan
uitgegaan dat het volledige traject van de betalingen, vanaf de
storting van de in geschil zijnde bedragen door belanghebbende bij de
ABN AMRO Bank tot de ontvangst van die bedragen door de ondersteunde
verwanten, voor de belastingdienst controleerbaar dient te zijn aan de
hand van schriftelijke bescheiden. In 's Hofs meervermelde oordeel
ligt besloten het oordeel dat aan de hand van de brief van Suri Change
B.V. redelijkerwijs kan worden gecontroleerd of - en kan worden
vastgesteld dat - de betalingen D hebben bereikt. Dit oordeel is van
feitelijke aard en - ook al is niet komen vast te staan dat degene die
de gestorte bedragen in Suriname heeft opgenomen, zich moest
legitimeren - niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met
vrucht kan worden bestreden.
3.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel faalt.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de
raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in
tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en
in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2003.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van
Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van
EUR 327.