LEI

persbericht / nr. 1721

7-februari-2003

Beregende oppervlakte blijft stabiel

Van de Nederlandse landbouwgrond (exclusief kassen) wordt in een jaar met gemiddelde neerslag 9% (ruim 160.000 ha) kunstmatig beregend. In een erg nat jaar is het iets minder en in een droog jaar kan het oplopen tot 17% (ruim 300.000 ha). Het geschatte waterverbruik voor beregening varieert van ruim 50 miljoen kubieke meter in een nat jaar tot meer dan 200 miljoen in een droog jaar. Tweederde van de beregende oppervlakte bestaat uit grasland. Daarnaast worden vooral snijmais, aardappelen, vollegrondsgroenten, uien en bloembollen beregend. De omvang van de beregening zal de komende jaren ongeveer gelijk blijven, afgezien van tijdelijke weerseffecten. Dit concludeert het LEI in een rapport over de beregening in land- en tuinbouw.

Het rapport is geschreven ten behoeve van de Droogtestudie Nederland, in opdracht van het RIZA (Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling). In die studie worden alle mogelijke aspecten van het Nederlandse waterbeleid en -beheer in periodes met waterschaarste onder de loep genomen. http://www.droogtestudie.nl

Wat betreft de land- en tuinbouw in de open grond signaleert het LEI een aantal factoren waardoor de beregening in de toekomst zou kunnen toenemen: de verwachte klimaatverandering met drogere zomers en nattere winters, de toename van de bedrijfsgrootte, een verschuiving in gewassenkeuze naar vollegrondsgroenten en een groeiend aantal bedrijven dat investeert in beregeningsapparatuur. Daar staat tegenover dat wet- en regelgeving en de afnemende kwaliteit van het oppervlaktewater de beregening juist minder aantrekkelijk maken. Per saldo verwachten de onderzoekers dat het beregende areaal de komende jaren ongeveer gelijk blijft.

Beregening kan plaats vinden met grondwater of oppervlaktewater. De meeste provincies schrijven voor dat boeren voor de beregening in principe oppervlaktewater moeten gebruiken mits daarvan voldoende beschikbaar is. In de praktijk gebeurt beregening echter voor 75 à 85 % op basis van grondwater. Droogteproblemen komen juist het eerst voor in gebieden met weinig oppervlaktewater, zoals de zandgronden. Ook in de toekomst zal grondwater daarom belangrijk blijven voor beregening in de landbouw.

Regionaal loopt de omvang van de beregening uiteen door verschillen in grondsoort en gewas. Zowel de beregende oppervlakte als het waterverbruik per hectare worden daardoor beïnvloed. Op zand moet vaker worden beregend dan op klei of veen. Zelfs in natte jaren wordt op de zandgronden toch nog beregend, in veel andere gebieden niet of nauwelijks. Een gewas als aardappelen vraagt veel meer beregening dan andere akkerbouwgewassen. Het Zuidelijk veehouderijgebied gebruikt relatief veel water voor beregening. Op 11% van het landbouwareaal wordt hier in een normaal jaar 56% van alle beregeningswater in Nederland verbruikt.


---

Beregening in land- en tuinbouw; Rapport voor de Droogtestudie Nederland. Bekijk het rapport: 3.03.02.