Directie:
voorlichting
Publicatiedatum:
06-02-2003
Status:
informatie
Toespraak van (demissionair) minister Van der Hoeven bij de uitreiking van de Spinozapremies op 6 februari 2003 in de Nieuwe Kerk te Den Haag
N.B.: Alleen het gesproken woord geldt
Dames en heren,
Afgelopen weekend werden we opgeschrikt door het bericht dat het
ruimteveer Columbia was ontploft. Daarbij kwamen, zoals u weet, zeven
astronauten om. Hun dood relativeert voor even het belang van
wetenschappelijk onderzoek. Maar tegelijkertijd is het ook een bewijs
van de enorme toewijding waarmee zij hun risicovolle werk verrichtten,
vaak in dienst van de wetenschap. Het is alles of niets.
Anderhalve week geleden sprak ik nog met Sean O'Keefe, de
administrator van de NASA, over de mogelijkheden om in het onderwijs
ruimtevaarteducatie een plaats te geven.
Ik ben dan ook diep getroffen door de ramp, en ik heb de heer O'Keefe,
ongetwijfeld mede namens u, mijn medeleven betuigd met het verlies van
de bemanning, die juist in die educatie zo'n belangrijk rol vervulde.
Als astronauten wisten ze kinderen te inspireren, en warm te maken
voor bijvoorbeeld ruimtevaarttechniek. Daarvoor zijn we hun dankbaar.
Dames en heren,
Het is een grote overgang van deze ramp naar de uitreiking van de
Spinozapremies. Als er een verbindend begrip is, dan is dat
inspiratie.
De premies die de Spinozisten zo dadelijk in ontvangst mogen nemen,
zijn bedoeld voor onderzoekers met een internationale reputatie, die
jonge onderzoekers kunnen inspireren. Ik wil daarom mevrouw Goulmy en
de heren Barendregt, Lagendijk en Rosendaal niet alleen van harte
feliciteren met deze premie waarmee ze hun onderzoek verder uit kunnen
bouwen. Ik wil ze ook bedanken voor hun inspirerende werk en de
bijdrage die zij daarmee leveren aan de toekomst van onze
kennissamenleving. Ik sluit mij daarin helemaal aan bij de woorden van
Peter Nijkamp, die zelf ook Spinozist is.
De uitdagingen voor overheid en onderzoeksbestel
Ik sluit mij ook aan bij wat hij zojuist zei over de internationale en
nationale uitdagingen waar wij voor staan, en zal daar nu mijn visie
op geven. Bij de Europese toppen in Barcelona en Lissabon zijn hoge
ambities geformuleerd. Kennis, en daarmee onderzoek, is daar
aangewezen als de centrale factor waar Europa het in de toekomst van
zal moeten hebben.
Tegelijkertijd kan niemand illusies hebben over de financiële situatie
in de komende jaren. Wij zullen dus de ambities van Barcelona en
Lissabon moeten realiseren, zonder dat we daar op korte termijn grote
sommen extra geld tegenover kunnen zetten.
Meer dan ooit zullen alle partijen effectief moeten samenwerken om tot
een gemeenschappelijke strategie te komen. Binnenkort zullen de
Manifestpartijen, NWO, de KNAW, de VSNU, TNO en VNO-NCW mij
gezamenlijk een voorzet aanbieden voor de formatie. Dat helpt ons
gemeenschappelijk de juiste keuzes te maken. Nu de
formatieonderhandelingen op gang zijn, is het een goed moment om in te
gaan op die keuzes, en op de rol van de overheid daarin.
Rollen van de overheid
Ik wil één ding voorop stellen. Als we zien hoe hoog de kwaliteit van
het onderzoek in Nederland is - let maar op het prachtige werk van de
vier mensen die vandaag de Spinozapremie krijgen - dan is er alle
reden om overheidsbeleid te maken dat de onderzoekers de nodige ruimte
biedt. Tegelijkertijd heb ik in al mijn gesprekken met onderzoekers
gemerkt dat zij van de overheid verwachten dat deze de
verantwoordelijkheid neemt voor de juiste keuzes.
Vanmiddag zal ik u daarom in het bijzonder mijn visie geven op de rol
van de overheid in een aantal verschillende onderdelen van het
onderzoeksbestel, en op de keuzes die daar gemaakt moeten worden.
Nadat ik ben ingegaan op de internationale inbedding van ons
onderzoek, wil ik het hebben over de missie van het universitaire
onderzoek en over de inzet van de tweede geldstroom. Ik zal u daarna
mijn visie schetsen op de instellingen voor toegepast onderzoek. Ik
eindig mijn toespraak met de rol van de overheid als opdrachtgever:
hoe kunnen we de vraag naar onderzoek van de overheid zelf beter
organiseren?
Internationaal
Als ik kijk naar de positie van ons onderzoek in internationaal
perspectief dan stel ik vast dat de ontwikkeling van de Europese
onderzoeksruimte onomkeerbaar is.
Ik ben het daar zeer mee een en wil er zo veel mogelijk aan bijdragen.
Europa kan de grote ambities van Barcelona en Lissabon alleen maar
waarmaken als het beter gebruik maakt van de schaalvoordelen die door
Europese samenwerking mogelijk zijn. Daarom wil ik tijdens ons
voorzitterschap van de EU in ieder geval inzetten op vier punten.
1. Ten eerste zou er een European Research Council moeten komen, een
soort Europees NWO, die het mogelijk maakt om de onderzoeksmiddelen
meer toe te leiden naar de beste Europese onderzoekers en centra op
elk terrein, naar de Europese spinozisten dus..
2. Ten tweede moeten we in toekomstige Europese Kaderprogramma's meer
middelen vrijmaken voor grote, technisch geavanceerde, instrumenten
voor fundamenteel onderzoek, zoals telescopen. Daardoor kan Europa op
dat terrein beter concurreren én samenwerken met de Verenigde Staten.
Zulke voorzieningen trekken grote onderzoekers aan, alweer dus mensen
zoals de Spinozisten.
3. Ten derde moeten we de wisselwerking tussen fundamenteel onderzoek
en bedrijven verder bevorderen, om de Europese paradox - goed
fundamenteel onderzoek, maar te weinig toepassingen - op te heffen.
4. En ten vierde moeten we de Europese mobiliteit van onderzoekers
verder vergemakkelijken.
De Nederlandse overheid moet deze verdere Europese samenwerking
bevorderen, maar moet er daarnaast ook voor zorgen dat ons
onderzoeksbestel binnen de Europese onderzoeksruimte goed kan
functioneren. Alleen al de nieuwe grote organisatievormen van het
zesde Kaderprogramma vormen daarbij een uitdaging: hoe kunnen we
ervoor zorgen dat Nederland, met zijn relatief kleine
onderzoeksinstellingen, in die grote verbanden goed mee kan?
Ik heb al eerder uitgesproken dat het noodzakelijk is om EG-liaison te
versterken, de gezamenlijke club van EZ en OCW bij SENTER die de
Nederlandse instellingen ondersteunt bij hun Europese aanvragen. Maar
het is nóg belangrijker dat ons onderzoeksbestel zelf excellent
functioneert en de versterkte internationale concurrentie aan kan.
Daarmee kom ik dus bij dat bestel, om te beginnen bij de
universiteiten.
Universiteiten
Het fundamentele universitaire onderzoek is de basis van het
onderzoeksbestel. De universiteiten vormen een broedplaats voor nieuwe
ideeën, voor vrij en ongebonden onderzoek, dat door onafhankelijke
onderzoekers wordt beoordeeld.
Studenten moeten onderwijs krijgen dat de grenzen raakt van de
wetenschap. Onderwijs dat spannend is, en dat voldoende studenten weet
te inspireren om zelf een onderzoeksloopbaan te beginnen. Het moet aan
de universiteiten dus zinderen van nieuwe, dwarse ideeën. Dat kan
alleen als de besluitvorming daar sterk decentraal is, als er een
klimaat is waar creativiteit en toponderzoek gestimuleerd en beloond
worden. Anders gezegd: de centrale missie van de universiteiten is het
kweken van Spinozisten. Een essentiële rol van de overheid is om erop
toe te zien dat die situatie ook echt bestaat.
Die rol zal de komende jaren de nodige aandacht moeten krijgen. U zult
zien dat de overheid soms gevraagd zal worden om in te grijpen in de
universitaire besluitvormingsprocessen, eventueel door extra middelen
in te zetten voor specifieke doelen.
Ik vind dat eerlijk gezegd een valkuil. Ik wil juist bevorderen dat de
universiteiten zélf inhoudelijke keuzes maken, ook zonder extra
middelen.
Het bekostigingssysteem moet de universiteiten ertoe aanzetten zelf de
juiste keuzes te maken. En ik zeg het maar rechtuit: het
bekostigingssysteem van het universitaire onderzoek zal daarvoor
moeten worden aangepast. Op zo'n manier dat dynamiek en excellentie
worden bevorderd. Op zo'n manier ook dat het gaat lonen om onderling
taken uit te wisselen, zodat grotere eenheden ontstaan die de
internationale concurrentie beter aankunnen.
Tweede geldstroom
Ook als we het bekostigingssysteem zo aanpassen dat excellentie en
dynamiek meer bevorderd worden, blijven de universiteiten vrij om hun
eigen, dwarse, keuzes te maken. Daardoor zijn nieuwe ontwikkelingen
vaak kleinschalig en is er geen landelijke afstemming. Die is echter
wel nodig om ervoor te zorgen dat veelbelovende ontwikkelingen in het
fundamentele onderzoek krachtig worden opgepakt, en dat het onderzoek
op een aantal terreinen landelijk gezien voldoende omvangrijk is.
Dáárvoor zorgen is wat mij betreft de centrale missie van de tweede
geldstroom die via NWO naar de universiteiten gaat, èn van de eigen
instituten van NWO en de KNAW. De overheid moet er op toezien dat de
betrokkenen op een zorgvuldige manier hun keuzes maken, en dat de
juiste criteria worden toegepast. Een belangrijk criterium vind ik
bijvoorbeeld het bijzondere belang dat een nieuwe ontwikkeling voor
Nederland kan hebben. En een even belangrijk criterium is de mate
waarin Nederland op een bepaald terrein een internationale toppositie
heeft die we in stand willen houden. Ik denk bijvoorbeeld aan de
astronomie en de natuurkunde.
Op andere punten heeft de overheid een nog grotere rol in de
keuzeprocessen.
Bijvoorbeeld als de wetenschap zulke grote en belangrijke nieuwe
ontwikkelingen doormaakt, dat een nationale inzet is geboden die de
het budget van NWO te boven gaat. Dan spreken we van nationale
prioriteiten, zoals op dit moment genomics, ICT en nanotechnologie.
Het spreekt vanzelf dat we niet van alles en nog wat als nationale
prioriteit moeten bestempelen. Daarvoor komen alleen de nieuwe
ontwikkelingen in aanmerking waar ook het buitenland grootschalig op
inzet, die van breed belang zijn binnen de wetenschap zelf en die
zullen leiden tot toepassingen op veel gebieden die ook voor Nederland
van grote betekenis zijn.
NWO kan op zulke terreinen de regie voeren over de gehele keten van
fundamenteel onderzoek tot en met toepassing, zoals al het geval is
met genomics. De overheid ziet er vervolgens weer op toe dat NWO deze
regierol goed vervult en de gewenste resultaten realiseert. Daarbij
kunt u denken aan het tot stand brengen van excellente
onderzoekscentra, die de internationale concurrentie goed aankunnen,
en een goede balans tussen fundamenteel onderzoek en toepassingen.
NWO en de KNAW hebben nog een andere belangrijke taak: zij bieden
veelbelovende onderzoekers een beter loopbaanperspectief dan de
individuele universiteiten kunnen doen. Bij deze taak kan de overheid
ook actief betrokken zijn. Daarom hebben we de Vernieuwingsimpuls,
maar ook een programma als Aspasia. Zoals u weet heb ik extra middelen
uitgetrokken om Aspasia voort te zetten en het aantal vrouwen in de
vernieuwingsimpuls te vergroten.
Instellingen voor toegepast onderzoek: brugfunctie
De derde component van het bestel, de instellingen voor toegepast
onderzoek, staan open voor partijen die behoefte hebben aan toepasbare
kennis. Daarnaast fungeren ze vooral als een brug tussen fundamenteel
onderzoek en de toepassing.
De resultaten van fundamenteel onderzoek worden immers niet vanzelf
omgezet in toepassingen in bedrijfsleven en publieke sector. Dat moet
goed georganiseerd zijn. Zonder bureaucratie moet er een hele directe
en effectieve kennisoverdracht tot stand komen.
In sommige gebieden bestaan directe relaties tussen de universitaire
onderzoekers en onderzoekers uit het bedrijfsleven. Zolang het
duidelijk is dat de universitaire onderzoekers 'aan het stuur zitten',
is dat een goede zaak. Maar waar partijen elkaar als het ware niet
goed kunnen verstaan, hebben TNO en de Grote Technologische Instituten
een belangrijke brugfunctie. Daardoor leidt het fundamentele
universitaire onderzoek tot toepassingen waar de maatschappij wel bij
vaart. Tegelijkertijd wordt het creatieve broedplaatskarakter van de
universiteiten beschermd tegen een al te kille commerciële wind èn
tegen een te zware sturing op korte-termijnresultaten voor de publieke
sector.
De afgelopen 10 jaar zijn nieuwe vormen voor de brugfunctie
ontwikkeld. In de gemengde organisaties werken onderzoekers uit
universiteiten en NWO, TNO en GTI's samen met kennisvragers uit
bedrijfsleven en publieke sector.
De Technologische Topinstituten zijn daarvan een voorbeeld, maar ook
de ICES/KIS-projectorganisaties. De nieuwe ronde ICES-KIS met een
bedrag van 800 miljoen euro, is dan ook van zeer groot belang. Bij de
opzet van deze ICES-KIS-ronde heeft de overheid veel aandacht besteed
aan het inhoudelijke keuzeproces.
Zij heeft de onderzoekers gevraagd wat volgens hen kansrijk onderzoek
is, en aan de andere kant heeft ze de vraag naar kennis
geïnventariseerd, vanuit haar verantwoordelijkheid voor innovatie. In
de besluiten die het kabinet later dit jaar neemt over de projecten,
wegen wetenschappelijke kwaliteit en maatschappelijk-economisch belang
beide mee.
De overheid als vraagpartij
Hiermee ben ik gekomen bij de rol van de overheid als vrager naar
onderzoek. Departementen hebben behoefte aan onderzoek om hun eigen
taken beter uit te kunnen voeren - denkt u aan de waterstaat, aan
defensie - maar ook om feedback te krijgen op het eigen beleid, zoals
in het gezondheidszorgbeleid. Verder laten departementen onderzoek
uitvoeren voor de maatschappelijke sectoren waarvoor zij
verantwoordelijk zijn, zoals de landbouw.
Vaak gaat het om onderzoek dat zich richt op toepassingen, of om
ontwikkelingswerk, of om hoogwaardige advisering. Soms gaat het echter
óók om fundamenteel onderzoek.
Het bedrijfsleven kent daarnaast de eigen R en D, dat de minister van
economische zaken graag wil stimuleren.
In de publieke sector heeft de Minister van OCW, als coördinerend
Minister van wetenschapsbeleid, een bijzondere verantwoordelijkheid.
Die betreft de kwaliteit van dit onderzoek en de afstemming op de
sterke punten en inhoudelijke prioriteiten van het bestel. Verder is
het de taak van de minister om dubbelingen en versnippering te
voorkomen, en om alle belangrijke issues op de agenda te zetten.
Op dit punt is er nog veel te doen. Te veel gaan de departementen hun
eigen weg. De afgelopen jaren zijn er interessante initiatieven
geweest om dat te verbeteren. Ik denk aan de samenwerking, fusie
zelfs, van het gebied Medische Wetenschappen van NWO met de
onderzoeksorganisatie ZON van VWS; en aan de samenwerking van NWO met
het EZ-agentschap SENTER. De komende jaren moeten we proberen om meer
van dit soort verbanden tot stand te brengen.
Ook moeten we het beleidsgerichte onderzoek beter programmeren. De
sectorraden en NWO kunnen en moeten intensiever samenwerken. De AWT
zou een beleidsgerichte onderzoeksagenda op moeten stellen die voor
zowel departementen als onderzoeksbestel een leidraad kan vormen. Bij
deze keuzes is telkens een goede balans nodig tussen de
wetenschappelijke kansen en mogelijkheden enerzijds en anderzijds de
maatschappelijke en economische vraagstukken waarvoor nieuwe kennis
gewenst is.
De Spinozisten
In essentie is het de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat de
juiste mensen de juiste keuzes maken in het onderzoeksbestel.
Over de keuzes van toponderzoekers, onze Spinozisten, hebt u vanmiddag
uit hun eigen mond het nodige kunnen horen. Hun referaten hebben mij
geïnspireerd en me er nogmaals aan herinnerd waarom ik dit
beleidsterrein zo leuk vind.
Ik wil nu graag de Spinozisten uitnodigen naar voren te komen om hun
prijs in ontvangst te nemen ....