Persbericht ministerraad
7 februari 2003
BREED DRAAGVLAK VOOR OPHEFFING BORDEELVERBOD
Het kabinet constateert dat er een breed draagvlak is voor de opheffing van het bordeelverbod. Ook
het feit dat overleg en samenwerking op gang is gekomen tussen branche en overheid stemt tot
tevredenheid. Hetzelfde geldt voor gemeenten die een prostitutiebeleid en vergunningenstelsel hebben
vastgesteld. Dit blijkt uit de kabinetsreactie naar aanleiding van de evaluatie van de opheffing van het
algemeen bordeelverbod die door de ministerraad is vastgesteld. Minister Donner van Justitie stuurde
eind vorig jaar de evaluatie naar de Tweede Kamer.
Het kabinet onderschrijft de hoofdconclusie uit het evaluatierapport dat het nog te vroeg is om aan te
geven wat de werkelijke effecten van de wetswijziging zijn die op 1 oktober 2000 in werking trad. Het
kabinet heeft waardering voor het inzicht dat de evaluatie geeft in de knelpunten, trends en
ontwikkelingen na de inwerkingtreding van de wetswijziging. Er is voldoende basis voor het nader
vormgeven van het beleid en voor het bijsturen in de uitvoering. Mede daardoor zijn alle betrokken
instanties nog eens gewezen op de bestaande knelpunten. De evaluatie geeft het kabinet geen aanleiding
de doelstellingen van de wetswijziging aan te passen. Daarbij gaat het onder meer om beheersing en
regulering van de exploitatie van vrijwillige prostitutie, bescherming van de positie van prostituees,
verbetering van de bestrijding van exploitatie van onvrijwillige prostitutie en terugdringing van de
omvang van de prostitutie door illegalen.
In de komende periode richt het kabinetsbeleid zich op de aanpak van de knelpunten die uit de
evaluatie naar voren zijn gekomen. Allereerst zullen gemeenten, in overleg met de VNG, worden
gestimuleerd om een meer uniforme werkwijze te hanteren bij de uitvoering van wet- en regelgeving,
alsmede de handhaving door betrokken overheidsinstanties. De introductie en handhaving van de wet
verliepen bij gemeenten ongelijkmatig en ongelijktijdig waardoor ongewenste vormen van exploitatie
zich verplaatsten naar regio's waar minder streng gehandhaafd werd. Daarnaast wordt er gekeken naar
aanvullende mogelijkheden voor bestuurlijke handhaving in de escortbranche. Dit kan leiden tot
heroverweging van het besluit bij gemeenten om de niet-locatiegebonden exploitatie van prostitutie
buiten het vergunningenstelsel te houden.
Ook zal in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) worden bezien wanneer de
gemeenten het bestuurlijk toezicht zelf ter hand kunnen nemen. Het kabinet is van plan om hierover
nog dit jaar met de VNG en het Interprovinciaal Overleg een nieuw bestuursakkoord te sluiten. Het
kabinet is van oordeel dat het lokale bestuur, gelet op de eigen verantwoordelijkheid voor de
bestuurlijke handhaving, de toezichttaak van de politie moet gaan overnemen. Justitie en politie kunnen
zich dan meer richten op actieve opsporing en vervolging van bijvoorbeeld mensenhandel.
In de branche bestaat nog verwarring over de vorm van de arbeidsverhoudingen en de eisen waaraan
men moet voldoen. Dit zou kunnen verbeteren door bijvoorbeeld de bordeelhouder of eigenaar van
een pand waarvan kamers worden verhuurd aan prostituees, aan te merken als degene die de
werkgeversverplichtingen dient na te komen. Hiervoor moet de Arbowet worden gewijzigd. Ook wordt
de voorlichting aan prostituees over hun positie verbeterd. Het kabinet wil in 2005 een tweede evaluatie
uitvoeren.
RVD, 07.02.2003