PERSMEDEDELING VAN HET KABINET VAN MINISTER MARLEEN VANDERPOORTEN VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS EN VORMING maandag 3 februari 2003
Derde arbeidsmarktonderzoek: lerarentekort zal kantelen
Het departement Onderwijs heeft een derde rapport klaar
waarin de onderwijsarbeidsmarkt in kaart wordt gebracht.
Het arbeidsmarktrapport vertrekt van een grondige analyse
van de actuele toestand van vraag en aanbod op de
onderwijsarbeidsmarkt en maakt een prognose van de
toekomstige ontwikkelingen.
U vindt hieronder een synthese van het rapport. Het ganse
rapport kan U bij de persdienst van het kabinet
verkrijgen of op de website van het departement
downloaden.
Inleiding
Bedoeling van het rapport is een effectief beleid te
kunnen ontwikkelen dat het lerarentekort aanpakt. Een
voldoende groot aanbod aan goede leerkrachten is immers
een essentiële voorwaarde om kwaliteitsvol onderwijs te
kunnen aanbieden.
Sedert het vorige rapport van januari 2001 zijn een
aantal omstandigheden grondig gewijzigd. In de eerste
plaats is de economische hoogconjunctuur voorbij en is
het globaal arbeidsmarktklimaat veranderd.
Tegelijk heeft de Vlaamse overheid verschillende
maatregelen genomen om het lerarentekort op te vangen.
Sinds 1 september 2002 is de uitstapleeftijd voor de
terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen
opgetrokken van 55 naar 58 jaar (56 jaar voor
kleuteronderwijzers). Dit was een ingrijpende maatregel
die duidelijke effecten heeft voor de toekomst.
Daarnaast is de vervangingspool op volle toeren beginnen
draaien: na een grondige evaluatie en herziening van het
decreet betreffende het lerarenambt, zijn alle secundaire
scholen, op een paar na, tot de pool toegetreden en
stappen ook steeds meer basisscholen in het stelsel. De
invulling van de vervangingspool in het huidige
schooljaar (2002-2003) verloopt steeds vlotter. Verder is
het voor leerkrachten sinds 1 september 2000
aantrekkelijker om overuren te presteren, en kunnen
leerkrachten tijdelijk uit hun verlof of pensioen
terugkeren in actieve dienst.
Men moet ook wijzen op het feit dat CAO VI uitging van
schaarste op de arbeidsmarkt, waardoor eerder werd
gekozen voor de wervende effecten van een lineaire
loonsverhoging, dan wel voor een vermindering van de
werkdruk.
Ten slotte is er de campagne "word leerkracht" om
jongeren aan te zetten om te kiezen voor een job in het
onderwijs. Deze campagne heeft veel respons geoogst en
werd goed onthaald. Op grond van de inschrijvingscijfers
aan de lerarenopleidingen blijft de belangstelling voor
het lerarenberoep alleszins hoog.
Prognose van vraag en aanbod: "hoe evolueert de
onderwijsarbeidsmarkt tussen 2002 en 2006?"
Het kleuteronderwijs
Waar er twee jaar geleden nog een overschot was aan
kleuteronderwijzers, is dat momenteel niet meer het
geval. Het afgelopen schooljaar (2001-2002) waren er 196
kleuteronderwijzers te weinig. De tekorten concentreerden
zich wel in enkele regio's, voornamelijk Brussel en
Antwerpen.
Voor de volgende jaren (tot en met 2005) zullen 2.168
nieuwe (voltijdse) kleuteronderwijzers nodig zijn. Door
de stijging van het aantal inschrijvingen aan de
lerarenopleidingen zullen voor diezelfde periode 3.285
kleuteronderwijzers op de arbeidsmarkt komen.
Bij de berekening van het aanbod aan jonge leerkrachten
werd rekening gehouden met de mate waarin pas
afgestudeerden doorstromen naar de onderwijssector (het
doorstroompercentage) en de mate waarin jonge
leerkrachten het onderwijs weer verlaten binnen de vijf
jaar na hun indiensttreding (het uitstroompercentage).
Voor het kleuteronderwijs bedraagt het
doorstroompercentage 95% en het uitstroompercentage 13%.
Op basis van het nettoresultaat van deze vergelijking
kunnen wij aannemen dat er over een tijdsspanne van vier
jaar - enkel en alleen op basis van de evoluties in het
kleuteronderwijs - een overschot aan kleuteronderwijzers
zal zijn van 1.117 voltijdse personeelsleden. Samen met
het huidig tekort van 196 kleuteronderwijzers betekent
dit dat er over vermelde tijdsspanne een bescheiden
overschot aan kleuteronderwijzers zal ontstaan van 921
bft's.
Dit overschot is voornamelijk te verklaren door het
dalend aantal kleuters en de stijging van het aantal
inschrijvingen in de lerarenopleidingen voor
kleuteronderwijzer, zij het dat deze inschrijvingen
minder spectaculair stijgen dan die voor onderwijzer. De
creatie van extra jobs door nieuwe beleidsmaatregelen
zoals bewegingsopvoeding voor kleuters, de aanpassing van
het lestijdenpakket en de invoering van een zorgbeleid
vanaf 1 september 2003 weegt niet op tegen het extra
aanbod. Verder heeft het optrekken van de uitstapleeftijd
voor kleuteronderwijzers van 55 naar 56 jaar een beperkt
gevolg op de prognose van de vraag.
Het lager onderwijs
De scholen van het lager onderwijs kampten de voorbije
schooljaren met een schrijnend tekort aan onderwijzers.
Maar liefst 1.031 betrekkingen in de vervangingspool
raakten niet ingevuld in het voorbije schooljaar 2001-
2002.
Het ziet er echter naar uit dat zich de volgende
schooljaren een omgekeerde evolutie zal voordoen.
Voor de volgende jaren (tot en met 2005) zullen 3.523
nieuwe (voltijdse) onderwijzers nodig zijn. Dit is het
gevolg van het dalend aantal leerlingen in het lager
onderwijs en de vertraging in de uitstroom door het
optrekken van de uitstapleeftijd van 55 naar 58 jaar.
De creatie van extra jobs voor ICT- en zorgcoördinatie
kan niet voldoende tegengewicht bieden aan de
spectaculaire stijging van het aantal inschrijvingen aan
de lerarenopleiding voor onderwijzer gedurende de
afgelopen vier jaar. Door deze stijging zullen voor
diezelfde periode 5.434 onderwijzers op de arbeidsmarkt
komen, na verrekening van een doorstroompercentage van
99% en een uitstroompercentage van 13%.
Over een tijdsspanne van vier jaar zal de arbeidsreserve
van onderwijzers - enkel en alleen op basis van de
evoluties in het lager onderwijs - bijgevolg met 1.911
éénheden toenemen. Samen met een huidig tekort van 1.031
onderwijzers betekent dit dat in de periode 2002-2006 een
overschot van 880 onderwijzers zal ontstaan.
Het secundair onderwijs
Het secundair onderwijs bleef het voorbije schooljaar nog
steeds kampen met bepaalde tekorten aan leraren. Concreet
bleven er 1.012 betrekkingen oningevuld in de
vervangingspool. Dit is een benadering van het minimale
tekort, want over niet-ingevulde vacante betrekkingen en
langdurige vervangingen hebben we geen gegevens.
In het secundair onderwijs is het wel belangrijk de
vraag-aanbod-relatie per vak of specialiteit te
benaderen. Er zijn specifieke tekorten in de zogenaamde
knelpuntvakken. Dit zijn niet alleen de hoofdvakken zoals
Nederlands, wiskunde, Frans. maar ook praktijkvakken als
technologische opvoeding, elektriciteit en verpleegkunde.
Verder blijkt dat verstedelijkte gebieden zoals Antwerpen
en Brussel het veel moeilijker hebben om vervangers te
vinden.
Uit de prognose van de vraag naar leraren in het
secundair onderwijs voor de periode van 2002 tot 2006
blijkt dat 9.728 vacante betrekkingen zullen moeten
worden ingevuld. Deze plaatsen ontstaan door toegenomen
leerlingaantallen, uitstap door vergrijzing en nieuwe
banenscheppende beleidsmaatregelen.
In diezelfde periode zullen mogelijk 11.786 nieuwe
leerkrachten in het onderwijs instromen. Het aantal
inschrijvingen stijgt lichtjes in de lerarenopleiding
gvso-groep 1 en gvso- groep 2. In de GPB-opleidingen is
er een zeer sterke stijging te merken.
Een andere, aanbodbepalende groep, waarop we cijfermatig
geen zicht hebben, zijn de neveninstromers uit andere
sectoren. Vooral in economisch minder gunstige periodes,
neemt deze instroom toe.
Een belangrijke correctie op het aanbod is echter de
uitval bij de doorstroming van de lerarenopleiding naar
een job in onderwijs en de uitstroom na verloop van tijd
in het onderwijs: inzake doorstroming gaat het om
percentages van 65% voor gvso-groep 1 en 31% voor gvso-
groep 2. Wat de uitstroom betreft, zijn er indicaties van
30% binnen 5 jaar na indiensttreding.
Dit betekent dat het huidige tekort in het secundair
onderwijs de komende jaren op macrovlak zal omgebogen
worden tot een overschot van 1.046 leerkrachten. Door de
verschillen in vakken en regio's, mag echter duidelijk
zijn dat dit globale overschot niet betekent dat een
tekort voor elk vak en elke regio opgelost zal zijn.
Brussel
Tot slot blijkt uit dit rapport dat er belangrijke
regionale verschillen zijn. Grootsteden ondervinden veel
problemen bij het vinden én het behouden van
leerkrachten. Concreet werd de situatie voor Brussel
geanalyseerd (maar vermoedelijk geldt - weliswaar in
mindere mate - hetzelfde voor andere grootsteden).
Het vinden van geschikte vervangers is voor de hoofdstad
problematischer dan in de rest van Vlaanderen. Uit de
cijfers voor de vervangingspool blijkt dat het tekort aan
kleuteronderwijzers zich behalve in Antwerpen vooral
concentreert rond Brussel en zijn periferie. Het tekort
aan onderwijzers is in de hoofdstad eveneens zeer groot.
Voor het secundair geraakt slechts 27% van de plaatsen in
de nodige arbeidsreserve ingevuld. Bovendien blijkt dat
de vervangers, meer dan in de rest van Vlaanderen,
beschikken over een ander bekwaamheidsbewijs dan het
vereiste. Verder ligt het uitstroompercentage in Brussel
beduidend hoger dan in de rest van Vlaanderen. Voor het
basisonderwijs bedraagt dit percentage 59% (tegenover 13%
voor Vlaanderen), voor het secundair onderwijs 67%
(tegenover 30% in Vlaanderen).
Mogelijke redenen hiervoor zijn:
? het aanzienlijke aandeel van anderstalige leerlingen
in de Nederlandstalige scholen;
? het onveiligheidsgevoel;
? de stadsvlucht van leerlingen en leerkrachten;
? het feit dat er veel alternatieve werkgelegenheid is
in grote steden;
? het feit dat leerkrachten vaak verkiezen om enkel in
eigen streek te werken.
Beleidsaanbevelingen
1. Het vertrek van jonge leerkrachten uit het onderwijs
betekent een groot verlies van potentieel (13,5% in
het basisonderwijs, 30% in het secundair onderwijs).
De minister wil hieraan prioritaire aandacht besteden.
Inmiddels is overigens al een onderzoek gestart dat
nagaat waarom jongeren kiezen voor het lerarenberoep
bij het afstuderen en waarom leerkrachten al dan niet
beslissen in het lerarenberoep te blijven of ernaar
terug te keren. Op basis van de resultaten van dit
onderzoek wil ze verdere maatregelen overwegen.
2. Op macroniveau is er een tekort, maar uit de cijfers
van de vervangingspool blijkt duidelijk dat er
regionaal zeer sterke verschillen zijn. Om beter op
deze regionale verschillen te kunnen inspelen, wil
minister Vanderpoorten verder werk maken van een
gedifferentieerd beleid. De selectieve loonsverhoging
voor de onderwijzers in Brussel sinds 1 september 2002
was al een eerste belangrijke stap in deze richting.
Verder is het ook belangrijk om maatregelen te nemen
om de mobiliteit van leerkrachten te vergroten. Het
onderzoek waarvan hierboven sprake, kan eventueel
pistes aanreiken waarop een verder gedifferentieerd
beleid kan worden uitgewerkt.
3. In het secundair onderwijs is het van het
allergrootste belang om specifieke initiatieven te
nemen voor de knelpuntvakken. Voor de algemene vakken
(katholieke godsdienst, niet-confessionele zedenleer,
wiskunde, Nederlands en Frans) kan gedacht worden aan
sensibiliseringsacties: enerzijds gerichte acties via
de secundaire scholen om leerlingen aan te trekken
naar de lerarenopleidingen en anderzijds de studenten
in de betreffende studierichtingen in de hogescholen
en universiteiten aanmoedigen om voor het onderwijs te
kiezen.
Voor de technische en praktische vakken moeten
permanent acties worden ondernomen om specialisten uit
andere sectoren aan te trekken.
4. Sinds september 2000 zijn een aantal dringende
maatregelen in voege om het tekort op te vangen. Zo is
het mogelijk dat scholen een beroep doen op
leerkrachten die met verlof of gepensioneerd zijn.
Om de specifieke vakgebonden tekorten in het secundair
onderwijs te helpen opvangen, blijft ook de maatregel
om overwerk of bijbetrekking beter te bezoldigen,
eveneens best behouden. Deze maatregel, die enkel kan
worden toegepast bij een vastgesteld tekort, laat
scholen toe in te spelen op lokale of vakspecifieke
tekorten en kan daarom best gehandhaafd worden.
5. In het lager onderwijs is er een duidelijke kentering
op de arbeidsmarkt. Geleidelijk zal het huidig tekort
aan onderwijzers afnemen en worden omgebogen naar een
beperkt overschot. Het is belangrijk om geen
overhaaste maatregelen te nemen om deze arbeidsreserve
weg te werken. Een zeker overschot op de arbeidsmarkt
is immers noodzakelijk opdat scholen een optimaal
personeels- en wervingsbeleid kunnen voeren. Bovendien
is een reserve noodzakelijk om nieuwe evoluties
(heropleving van de conjunctuur, verminderde
inschrijvingen aan de lerarenopleiding) te kunnen
opvangen. Een verruimde arbeidsreserve laat overigens
een ruimer aantal opties open om een nieuw beleid te
voeren waarbij extra leerkrachten eventueel nodig
zijn.
6. Een van de redenen waarom het tekort wordt
teruggedrongen is het optrekken van de uitstapleeftijd
van 55 naar 58 jaar. De impact van deze maatregel moet
verder van nabij worden opgevolgd.
7. Het groot aantal ingeschreven cursisten in de GPB-
opleiding toont duidelijk de grote behoefte aan een
flexibele lerarenopleiding. Hiermee zal bij de
hertekening van de lerarenopleiding terdege rekening
moeten worden gehouden.
8. Om leerkrachten en directies te ondersteunen werd de
voorbije jaren een beroep gedaan op andere
beroepssegmenten waarvoor nog arbeidsreserves bestaan.
De beleidsintenties om vanaf september 2003 in het
basisonderwijs een nieuwe personeelscategorie van
beleids- en ondersteunend personeel in te voeren voor
zorg- en ict-coördinatie en voor de uitbouw van
administratieve kernen, passen ook in dit concept.
9. Uit het rapport blijkt dat een potentieel aan
leerkrachten kan worden gevonden in de zogenaamde
"stille reserve". Dit potentieel bestaat uit de ruimte
waarover tijdelijke personeelsleden beschikken om
meer/voltijds te kunnen werken. Samenwerking tussen
scholen - en voornamelijk de invoering van
scholengemeenschappen - laat toe dat afspraken tussen
scholen kunnen worden gemaakt, zodat leerkrachten
optimaler kunnen worden ingezet. Een verankering van
de scholengemeenschappen in de decreten rechtspositie
maakt het daarenboven mogelijk dat personeelsleden
niet meer worden gestraft als zij in een ander
schoolbestuur van dezelfde scholengemeenschap worden
ingezet.
10.Gelet op het stijgend aantal inschrijvingen aan de
lerarenopleidingen, lijkt de campagne "Word
leerkracht" succes te hebben opgeleverd. De campagne
wordt best voortgezet, maar in plaats van een algemene
benadering zouden misschien beter een aantal accenten
worden gelegd. Vooral de kwaliteiten van de leraar en
de tekorten in bepaalde regio's en voor bepaalde
vakken zouden beklemtoond kunnen worden.
info : Jo De Ro, woordvoerder van
minister Vanderpoorten - gsm (0475) 98 33 73
tel. (02)553 99 23 - fax. (02) 553 99 19
e-mail: persdienst.vanderpoorten@vlaanderen.be