De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is van plan het stelsel voor ziektekostenverzekering te veranderen. Het liefst ziet de minister één basispakket voor iedereen. Aan de Gezondheidsraad vroeg hij om wetenschappelijk gefundeerde criteria voor zo'n nieuw basispakket. Vandaag komt de raad met zijn advies.
Met het samenstellen van een basispakket streeft de overheid twee doelstellingen na: solidariteit en bescherming tegen onderverzekering.
Om te beginnen moet de gezondheidszorg voor iedereen goed toegankelijk
zijn. Het verzekeringspakket moet dan berusten op solidariteit van
rijk met arm, jong met oud, en gezond met ziek. Het bevat alle
zorgvoorzieningen waarvoor redelijkerwijs een beroep op de onderlinge
solidariteit gedaan kan worden. Dat is het geval bij de behandeling
van aandoeningen die voor een patiënt veel ziektelast opleveren, en
bij behandelvormen die kosteneffectief zijn.
De tweede doelstelling van de overheid is om haar burgers te
beschermen tegen onderverzekering, van zichzelf en van anderen. Deze
doelstelling vraagt om criteria voor een verplicht pakket. Dit zijn
bijvoorbeeld: de hoge kosten van behandeling; de kans dat een
aandoening andermans gezondheid in gevaar brengt; de overweging dat
het gebruik van een voorziening de doelmatigheid van de
gezondheidszorg als geheel bevordert (denk bijvoorbeeld aan de
huisarts als poortwachter tot de dure specialistische zorg).
De twee sets criteria kunnen leiden tot één verzekeringspakket, maar
dat hoeft niet. Het is ook denkbaar om binnen het grotere, voor
iedereen toegankelijke, basispakket een smaller verplicht pakket te
onderscheiden. Beleidsmatige overwegingen - zoals rond de
verzekeringstechnische uitvoerbaarheid - kunnen voor de overheid een
rol spelen bij de uiteindelijke besluitvorming over de keuze tussen
één of twee pakketten.
Voor de toepassing van de criteria op diverse voorzieningen is een
`nationaal beoordelingskader' nodig dat pakketbeslissingen
ondersteunt. Met zo'n kader wordt een set van procedures bedoeld
waarmee bestaande en nieuwe voorzieningen worden beoordeeld op
bestrijding van ziektelast en op kosteneffectiviteit, met inachtneming
van wetenschappelijke en maatschappelijke overwegingen. De uitvoering
van deze beoordeling zou moeten worden toevertrouwd aan een
onafhankelijke instelling. Het Engelse National Institute for Clinical
Excellence (NICE) is een goed voorbeeld voor een in Nederland in te
stellen nationaal beoordelingskader.
Voor een goed onderbouwde samenstelling van het basispakket is volgens
de Gezondheidsraad extra onderzoek nodig. Voor veel zorgvoorzieningen
ontbreken cruciale gegevens over individuele ziektelast of
kosteneffectiviteit. Ook is er behoefte aan onderzoek dat bijdraagt
tot effectieve beslisprocedures bij pakketbeslissingen. Ten slotte
moet verder uitgezocht worden hoe zorgverleners geprikkeld kunnen
worden tot doelmatig handelen.
Samen met het advies over de criteria voor het basispakket presenteert
de Gezondheidsraad een achtergrondstudie over de
kostenutiliteitsanalyse (KUA) en haar maat voor gezondheidswinst, de
QALY (Quality Adjusted Life Year). KUA en QALY blijken geen
wondermiddelen om de doelmatigheid van gezondheidszorgvoorzieningen op
uniforme wijze in maat en getal uit te drukken. Wel zijn ze binnen
deelgebieden van de gezondheidszorg als hulpmiddelen in een
transparant besluitvormingsproces goed bruikbaar.
Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit:
· prof. dr JP Mackenbach, voorzitter; hoogleraar maatschappelijke
gezondheidszorg; Erasmus Universiteit, Rotterdam · prof. dr M Boers,
hoogleraar klinische-epidemiologie, reumatoloog; Vrije Universiteit,
Amsterdam · prof. dr I de Beaufort, hoogleraar medische ethiek;
Erasmus Universiteit, Rotterdam · prof. dr E Briët, hoogleraar interne
geneeskunde, lid Raad van Bestuur; Academisch Medisch Centrum,
Amsterdam · prof. dr HJM Cools, hoogleraar verpleeghuisgeneeskunde;
Universiteit Leiden · prof. dr R van Dyck, hoogleraar psychiatrie;
Vrije Universiteit, Amsterdam · prof. dr GA den Hartogh, hoogleraar
wijsbegeerte; Universiteit van Amsterdam · prof. dr ALM Lagro-Janssen,
hoogleraar huisartsgeneeskunde / vrouwenstudies; Katholieke
Universiteit Nijmegen · prof. dr J Ormel, hoogleraar sociale
psychiatrie; Academisch Ziekenhuis Groningen · drs E van der Veen,
voorzitter Raad van Bestuur; AGIS - groep, Utrecht · drs AHJ Veneman,
corporate health advisor; AKZO-Nobel, Arnhem · prof. dr WPMM van de
Ven, hoogleraar sociale ziektekostenverzekering; Erasmus Universiteit,
Rotterdam · prof. dr SP Verloove-Vanhorick, hoogleraar preventieve en
curatieve gezondheidszorg voor kinderen; Universiteit Leiden · drs EA
Bolhuis, adviseur, directeur Directie MEVA; Ministerie van VWS, Den
Haag · drs GGJ Klein Ikkink, adviseur, hoofd Projectbureau Toekomst
Zorgstelsel, Directie MEVA; Ministerie van VWS, Den Haag · dr A Boer,
arts, adviseur, plaatsvervangend directeur Zorg; College voor
Zorgverzekeringen (CVZ), Amstelveen · dr GHM ten Velden, arts,
secretaris, Gezondheidsraad, Den Haag
Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt dr GHM ten Velden, tel
(070) 340 7273, e-mail: ghm.ten.velden@gr.nl
3 februari 2003
De Gezondheidsraad is lid van het International Network of Agencies
for Health Technology Assessment (INAHTA).
INAHTA bevordert de uitwisseling en samenwerking tussen de leden van
het netwerk.
Copyright 1902 - 2002 Gezondheidsraad ::