Politie positief over identificatieplicht Raad van Hoofdcommissarissen in advies aan minister
De uitbreiding van de identificatieplicht past volgens de Raad van
Hoofdcommissarissen (RHC) in het pakket van maatregelen van de laatste
jaren om de handhaving van de rechtsorde efficiënter en effectiever te
maken. Een algemene identificatieplicht mag geen doel op zich zijn,
maar moet dienen om zowel preventief als repressief op te treden om
ongewenst gedrag te beëindigen. De RHC reageert hiermee op een
adviesverzoek van de minister van Justitie op het wetsvoorstel om de
identificatieplicht uit te breiden.
De RHC stelt wel dat een aantal randvoorwaarden het rendement van de
invoering van dit instrument bepaalt. Zo moet bij de invoering van een
algemene identificatieplicht nadrukkelijk aandacht zijn voor het
legitimatiebewijs en de fraudebestrijding, verlies en diefstal van het
legitimatiebewijs en de strafmaat gekoppeld aan het niet voldoen aan
de identificatieplicht.
De RHC pleit voor de invoering van een landelijk register van alle
afgegeven, gestolen en vermiste legitimatiebewijzen, dat 24 uur per
dag door de politie geraadpleegd kan worden. Tevens wordt gepleit voor
het opnemen van biometrische kenmerken (vingerafdruk of irisscan) in
het legitimatiebewijs. Met deze maatregelen kan een toenemende fraude
van legitimatiebewijzen bestreden worden.
Bij verlies en diefstal van een legitimatiebewijs wordt slechts een
nieuw afgegeven als aangifte bij de politie is gedaan. De uitbreiding
van de legitimatieplicht zal er toe leiden dat er vaker aangifte zal
worden gedaan. Om de aangiftedruk bij de politie te verminderen wil de
RHC dat aangifte van vermissing, zonder aanwijzingen van een misdrijf,
wordt overdragen aan de afgevende instantie.
Om te voorkomen dat het verzwijgen van de identiteit wordt gebruikt om
onder de vervolging van een strafbaar feit uit te komen, moet de
strafmaat voor het niet willen of kunnen tonen van een
legitimatiebewijs hoger zijn dan de strafmaat voor het gepleegde
delict, zo stelt de RHC in haar advies aan de minister.
De RHC wijdt in haar advies ook aandacht aan de leeftijdsgrens van 12 jaar voor de identificatieplicht. De RHC meent dat 12 jaar een jonge leeftijd is om een legitimatiebewijs bij zich te hebben, maar stelt daar tegenover dat de laatste jaren jongeren zich op steeds jongere leeftijd schuldig maken aan strafbare feiten. Daar waar tot voor kort het zwaartepunt lag bij 16- en 17-jarigen, komen steeds meer serieuze delicten voor bij lagere leeftijdscategorieën. Als de leeftijdsgrens op 15 of 16 jaar wordt gesteld, dan verwacht de RHC ook dat deze groep vaker zal proberen om zich aan de identificatieplicht te onttrekken door de veronderstelling te wekken jonger te zijn dan die 15 of 16 jaar. Wordt de grens gesteld op 12 jaar dan zal gelet op de grootte van de doelgroep- het probleem aanzienlijk kleiner zijn.
Den Haag, 30 januari 2003.