Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag

Directie Consulaire Zaken

Afd. Consulair-Maatschappelijke zaken

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag

Datum

29 januari 2003

Behandeld

DCZ/CM

Kenmerk

Dcz-cm/jdv

Telefoon

070-3486992

Blad

1/6

Fax

070-3485256

Bijlage(n)

E-Mail

Dcz-cm@minbuza.nl

Betreft

Beantwoording vragen van het lid Dittrich (D66) over de vrijgesproken Nederlander die nog steeds in een gevangenis in Thailand gevangen wordt gehouden

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Dittrich (D66) over de vrijgesproken Nederlander die nog steeds in een gevangenis in Thailand gevangen wordt gehouden. Deze vragen werden ingezonden op 16 januari 2003 met kenmerk 2020305810.

De Minister van Buitenlandse Zaken

Mr. J.G. de Hoop Scheffer

Antwoord van de heer De Hoop Scheffer, Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van het lid Dittrich (D66) over de vrijgesproken Nederlander die nog steeds in een gevangenis in Thailand gevangen wordt gehouden

Vraag 1
Hoe verhoudt uw antwoord op mijn vierde vraag in een vorige reeks vragen over hetzelfde onderwerp, dat de Thaise rechter in het vonnis, waarin Machiel Kuijt werd vrijgesproken, een bepaling heeft opgenomen dat hij in afwachting van hoger beroep in verdere detentie moet verblijven, tot artikel 9 van het BUPO-verdrag van 1966, waarin staat dat hechtenis in afwachting van het proces niet de generale regel is, maar dat bijvoorbeeld garanties kunnen worden gevraagd ter verzekering dat de betrokken persoon te zijner tijd wel op de terechtzitting verschijnt?

Antwoord
Zoals uit mijn antwoord op uw zesde vraag in een vorige reeks vragen over hetzelfde onderwerp blijkt, is na de vrijspraak van de heer Kuijt (11 maart 2002) en het aantekenen van hoger beroep door het Thais openbaar ministerie (12 juni 2002) een verzoek tot vrijlating op borgtocht, zoals gedaan door de heer Kuijt, door de Thaise autoriteiten afgewezen.

Het verzoek van de heer Kuijt werd afgewezen, naar werd vernomen, omdat de Thaise autoriteiten het risico te groot achtten dat de op borgtocht vrijgelaten buitenlander, tegen wie een hoger beroep loopt inzake een ernstig misdrijf (drugsdelicten worden in Thailand als ernstige misdrijven beschouwd), het land zou ontvluchten. Daarbij werd als precedent genoemd een Britse gedetineerde, die enkele jaren geleden op borgtocht was vrijgelaten en het land was ontvlucht.

Deze inschatting van het Thaise openbaar ministerie heeft tot gevolg gehad dat van de generale regel, zoals beschreven in artikel 9, derde lid, van het Internationaal Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten (hierna te noemen: het IVBPR), dat afwachting van het proces niet in hechtenis wordt doorgebracht, werd afgeweken.

Vraag 2
Acht u het niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel dat de Italiaanse medeverdachte, die eveneens werd vrijgesproken, wel in afwachting van het hoger beroep Thailand mocht verlaten, terwijl Machiel Kuijt na zijn vrijspraak wel in hechtenis moet blijven, en in beide zaken hoger beroep werd ingesteld?

Antwoord
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op uw tweede vraag uit de vorige reeks vragen over hetzelfde onderwerp, zijn de omstandigheden van de heer Kuijt en de Australische medeverdachte niet hetzelfde als die van de Italiaanse medeverdachte.

Tegen de heer Kuijt en de Australische medeverdachte zijn belastende getuigenverklaringen afgelegd. Dit is niet het geval geweest bij de Italiaanse medeverdachte.

Vraag 3
Is het waar dat Thailand sinds 1997 partij is bij het Internationaal Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten en zich dus dient te houden aan de verplichtingen uit dat Verdrag?

Vraag 4
Bent u bereid namens de Staat der Nederlanden gebruik te maken van het Statelijk klachtrecht ingevolge dit Verdrag en de Thaise Staat aan te klagen wegens schending van de verdragsverplichtingen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Thailand is inderdaad sinds 1997 partij bij het Internationaal Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) en dient zich te houden aan de verplichtingen uit het Verdrag. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat Thailand geen verklaring heeft afgelegd als bedoeld in artikel 41 van dit verdrag, dat wil zeggen een verklaring waarin de lidstaat de bevoegdheid van het Mensenrechtencomité erkent om statenklachten te ontvangen en in behandeling te nemen. Reeds om die reden is het indienen van een statenklacht niet aan de orde. Evenmin is het voor de heer Kuijt mogelijk zelf een klacht in te dienen bij het Mensenrechtencomité, aangezien Thailand geen partij is bij het Eerste Optionele Protocol bij het IVBPR.

Vraag 5
Welke acties gaat u ondernemen om de Thaise autoriteiten ervan te overtuigen dat verdere detentie van Machiel Kuijt in afwachting van het hoger beroep in strijd is met internationale verdragen, waar Thailand zich bij heeft aangesloten?

Antwoord
Ik deel uw zorgen over de situatie van de heer Kuijt, zoals ik ook publiekelijk heb verklaard. Ik heb ook gezegd dat ik al het mogelijke zou doen om de hoger beroep-procedure te bespoedigen. Gelet op de ineffectiviteit van internationaalrechtelijke procedurele instrumenten (zie de beantwoording van de vragen 3 en 4), zullen alle inspanningen, zowel hier als in Bangkok, gericht moeten blijven op het langs diplomatieke weg bereiken van een oplossing.

Ik ben met u van mening dat een voorarrest van bijna 6 jaar niet past binnen de redelijke termijn-criteria zoals neergelegd in artikel 9, derde lid en artikel 14, derde lid, onder c, van het IVBPR. Dit element is langs diplomatieke weg uitdrukkelijk onder de aandacht van de Thaise autoriteiten gebracht. Laatstelijk is de Thaise ambassadeur door het ministerie op 16 januari jl. gewezen op dit element en gevraagd het Nederlandse standpunt inzake de situatie van de heer Kuijt andermaal over te brengen aan de Thaise autoriteiten. Ikzelf heb op 27 januari jl. te Brussel mijn Thaise collega op deze kwestie aangesproken.

Vraag 6
Bent u bereid om gelet op het uitzonderlijke karakter van de onderhavige zaak (een detentie van bijna 6 jaar, terwijl Machiel Kuijt door de Thaise rechter werd vrijgesproken) namens de regering aan de President van het Thaise Appealcourt een garantieverklaring aan te bieden dat Machiel Kuijt zich niet aan berechting in hoger beroep zal onttrekken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
De Nederlandse overheid kan geen garanties aan de Thaise autoriteiten afgeven, ter verzekering dat de heer Kuijt te zijner tijd de terechtzitting zal bijwonen. Hieraan kan niet worden voldaan, omdat de Nederlandse overheid ten eerste geen mogelijkheid heeft om het doen en laten van Nederlanders in het buitenland te bepalen en ten tweede de heer Kuijt in geval van overkomst naar Nederland niet kan dwingen om naar Thailand terug te keren.

Vraag 7
Deelt u de mening dat de zaak van Machiel Kuijt verschilt van die van de Australische toerist die eveneens werd aangehouden, omdat voor deze persoon een uitleveringsverzoek door een Europees land was gedaan in verband met een veroordeling aldaar wegens een gepleegd drugsdelict, terwijl Machiel Kuijt geen strafblad heeft? Op welke wijze hebt u de Thaise autoriteiten ervan proberen te overtuigen dat beide zaken niet vergelijkbaar zijn?

Antwoord
Inderdaad bestaat een verschil tussen de persoonlijke situatie van de heer Kuijt en die van de Australiër om wiens uitlevering door een derde land is verzocht. Het uitleveringsverzoek zou voor de Thaise autoriteiten een bijkomend argument kunnen zijn om de hechtenis van de Australiër te continueren, een argument dat in de zaak van de heer Kuijt niet aan de orde is. Hoewel dit op zichzelf niet afdoet aan de motieven die de Thaise autoriteiten kennelijk hebben om de heer Kuijt in hechtenis te laten, kunt u ervan verzekerd zijn dat ook dit punt naar voren zal worden gebracht in de voortdurende contacten met de Thaise autoriteiten.

Vraag 8
Bent u bereid om deze vragen binnen veertien dagen na heden te beantwoorden?

Antwoord
Ja.

1) Aanhangsel Handelingen nr. 570, Vergaderjaar 2002-2003.

===