Aanbevelingen restitutie kunstwerken van kunsthandelaren
1. Inleiding
De in april 2001 door de begeleidingscommissie Herkomst Gezocht ("de commissie-Ekkart")
uitgebrachte en inmiddels door de regering op hoofdlijnen overgenomen aanbevelingen voor de
restitutie van kunstwerken uit de zogenaamde NK-collectie, beperkte zich tot kunstwerken
toebehorend aan particulieren. Aangekondigd werd dat aanbevelingen over de problematiek van
kunstwerken die verkocht zijn door onder leiding van Verwalters geplaatste joodse kunsthandels
zouden volgen zodra het verrichte onderzoek voldoende basis zou geven voor een afgewogen en
eenduidige beleidsadvisering.
De resultaten van het tot nu toe uitgevoerde herkomstonderzoek maken duidelijk dat het veel
moeilijker is om te komen tot heldere en samenhangende aanbevelingen betreffende verruimingen van
het restitutiebeleid ten aanzien van de kunsthandel dan ten aanzien van particulieren. De belangrijkste
complicerende factoren zijn daarbij de volgende feiten:
- dat de kunsthandel verkoop van handelsvoorraad als doelstelling heeft, zodat een belangrijk deel
van de verrichte transacties, ook bij de joodse kunsthandelaars, in principe gewone verkoop was
- dat het zeer vaak niet duidelijk is of een transactie geschiedde door de joodse kunsthandelaar zelf
of door een ("goede" of "slechte") Verwalter, vaak zelfs niet duidelijk is of een kunstwerk
behoorde tot de handelsvoorraad uit de tijd voordat een Verwalter was aangesteld of door zo'n
Verwalter zelf was gekocht
- dat naast de reguliere kunsthandelaren, die voor het merendeel reeds lang voor het begin van de
oorlog gevestigd waren, in de jaren vanaf 1940 een groeiend aantal "gelegenheidshandelaren"
werkzaam was, zowel joodse als niet-joodse personen, die zich niet hadden gevestigd als
kunsthandelaar, maar zich op meer of minder intensieve wijze bezig hielden met de in- en verkoop
van kunstwerken
Deze en andere complicaties maken duidelijk dat het onjuist zou zijn aan te bevelen om de verkopen
door de kunsthandel te beoordelen op geheel dezelfde wijze als die door particuliere eigenaars. Wil
men de lijn die in de eerdere aanbevelingen getrokken is ten aanzien van particulier kunstbezit op een
rechtvaardige manier doortrekken naar de kunsthandel, moet de invulling van de aanbevelingen enige
aanpassing krijgen. Met name de aanbeveling verkopen door particulieren vanaf het begin van de
oorlog te beschouwen als gedwongen verkopen tenzij nadrukkelijk anders blijkt, kan voor de
kunsthandel niet ongewijzigd worden overgenomen.
2. Algemene uitgangspunten
Behoudens hierna in afzonderlijke aanbevelingen geformuleerde modificaties dienen voor de restitutie
van kunstwerken die vanuit de kunsthandel in Duitse handen zijn geraakt dezelfde uitgangspunten te
worden gehanteerd als door de commissie zijn geadviseerd en door de regering op hoofdlijnen zijn
overgenomen ten aanzien van het particuliere kunstbezit. Dit betekent dat:
- zaken waarin door de Raad voor het Rechtsherstel of een andere bevoegde rechter een vonnis is
gewezen of waarin een formele schikking tussen de rechthebbenden en de boven de SNK
geplaatste organen is getroffen, in principe als afgehandelde zaken worden beschouwd
(Aanbevelingen Commissie Ekkart april 2001, nr. 1)
- terugbetaling van verkoopopbrengsten alleen in het geding gebracht moet worden indien en voor
zover de toenmalige verkoper of zijn erven daadwerkelijk die opbrengsten ter vrije beschikking
hebben gekregen (idem nr. 4)
- bij twijfels of men de opbrengsten daadwerkelijk heeft genoten, aan de rechthebbenden het
voordeel van de twijfel moet worden gegund (idem nr. 5)
Commissie Ekkart 28-1-2003 1
- indien bij een teruggave gehele of gedeeltelijke terugbetaling van verkoopopbrengsten
noodzakelijk is, het bedrag dient te worden geïndexeerd volgens het algemene prijsindexcijfer
(idem nr. 6)
- bij teruggaven afgezien dient te worden van de doorberekening van de beheerskosten, die indertijd
door de SNK werden vastgesteld (idem nr. 7)
- tot teruggave kan worden overgegaan indien het eigendomsrecht in hoge mate aannemelijk is
gemaakt en er geen aanwijzingen zijn die dat tegenspreken (idem nr. 8)
Bij de aanbevelingen over het particuliere kunstbezit is ook naar voren gebracht dat de uitgangspunten die gelden voor in Nederland gevestigde joodse eigenaren gelden vanaf de bezetting van Nederland in mei 1940, evenzeer van toepassing dienen te zijn op joodse eigenaren in Duitsland vanaf 1933 en in Oostenrijk vanaf 1938 (Aanbeveling nr. 3). Dit door de regering overgenomen standpunt moet dienovereenkomstig worden toegepast op de aanbevelingen betreffende de kunsthandel.
Aanbeveling 1:
De commissie adviseert om bij het teruggavebeleid ten aanzien van de kunsthandel dezelfde
uitgangspunten te hanteren die in de aanbevelingen nr. 1, 4, 5, 6, 7 en 8 van april 2001 ten
aanzien van het particuliere kunstbezit zijn neergelegd.
Aanbeveling 2:
De commissie adviseert om daar waar in de aanbevelingen gesproken wordt over bezitsverlies
c.q. transacties door joodse handelaren in Nederland in de periode vanaf de bezetting van
Nederland in 1940, dezelfde aanbevelingen te laten gelden voor bezitsverlies c.q. transacties door
joodse handelaren in Duitsland vanaf 1933 en in Oostenrijk vanaf 1938.
3. Particulier bezit van kunsthandelaren
Wanneer duidelijk is dat kunstwerken niet behoorden tot de handelsvoorraad van een joodse
kunsthandelaar maar al voor de oorlog deel uitmaakten van zijn particuliere verzameling c.q.
aankleding van zijn eigen huis, vallen verzoeken om restitutie binnen het bestaande beleid voor
teruggave van particulier kunstbezit. Aangezien de bewijzen, wat handelsvoorraad was en wat
particuliere collectie, niet altijd even gemakkelijk te leveren zullen zijn, dient daarbij in
overeenstemming met de eerste set aanbevelingen een zekere soepelheid te worden gehanteerd en
moeten duidelijke indicaties dat het particulier eigendom was in plaats van hard bewijs, voldoende
worden geacht. Het zal daarbij bijna altijd om individuele objecten gaan of hooguit een klein groepje.
Aanbeveling 3:
Wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat een kunstwerk niet behoorde tot de
handelsvoorraad van een kunsthandelaar, maar tot zijn privé-collectie, worden verzoeken om
restitutie behandeld conform de normen voor particulier kunstbezit.
4. Diefstal en confiscatie
Daar waar sprake is van diefstal of confiscatie hebben zowel de joodse als de niet-joodse handelaar of
zijn erven recht op teruggave. Ook hier geldt echter dat bij de behandeling van zaken rekening moet
worden gehouden met het feit dat in zeer veel gevallen, vooral ten aanzien van joodse handelaren,
harde bewijsstukken voor de juistheid van deze kwalificatie ontbreken. Daarom dient ook hier
soepelheid te worden betracht. Indien al bij de aangifte na de oorlog diefstal of confiscatie als
kwalificatie is aangegeven en niets gebleken is dat dit tegenspreekt, dient de betreffende kwalificatie te
worden geaccepteerd. Indien er geen sprake is van een aangifte of uitsluitend van een interne aangifte,
dienen aanwijzingen, die het waarschijnlijk maken dat inderdaad sprake is van diefstal of confiscatie,
ruimhartig te worden gehanteerd.
Commissie Ekkart 28-1-2003 2
Aanbeveling 4:
De commissie adviseert om indien al bij de aangifte na de oorlog van een overgang van
kunstwerken uit bezit van een handelaar diefstal of confiscatie als kwalificatie is aangegeven en
niets gebleken is dat dit tegenspreekt, de betreffende kwalificatie wordt geaccepteerd. Indien er
geen sprake is van een aangifte of uitsluitend van een interne aangifte, dienen aanwijzingen, die
het in hoge mate waarschijnlijk maken dat sprake is van diefstal of confiscatie, als grond voor
teruggave te worden beschouwd, waarbij ten aanzien van joodse handelaren de bedreigende
algemene omstandigheden dienen te worden verdisconteerd.
5. Aangifte vrijwillige verkoop
Bij de verkopen van kunstwerken door handelaren gedurende de oorlogsjaren is het doorgaans
moeilijk te bepalen wanneer nog sprake is van vrijwillige en wanneer van onvrijwillige verkoop. Het
feit dat inmiddels tientallen jaren zijn verstreken en de informatie nu vaak alleen uit de tweede, derde
of vierde hand te verkrijgen is, maakt het noodzakelijk om in ieder geval optimaal gebruik te maken
van hetgeen in de periode kort na de oorlog door de betrokkenen zelf of hun directe nabestaanden is
vastgelegd. Belangrijkste informatiebron vormen daarbij de bij de Stichting Nederlands Kunstbezit
ingediende aangifteformulieren, waarop verkopen aan Duitsers werden vastgelegd.
Een goed uitgangspunt is om in alle gevallen waarin de kunsthandelaar zelf, zijn erven of zijn door
hem of zijn erven benoemde directe vertegenwoordiger na de oorlog bij een aangifte "vrijwillige
verkoop" heeft ingevuld, deze kwalificatie als bindend te beschouwen, tenzij zeer duidelijke
aanwijzingen worden overlegd die het waarschijnlijk maken dat bij de invulling een fout is gemaakt of
dat de invulling onder onevenredig bezwarende omstandigheden heeft plaats gevonden.
Indien "vrijwillige verkoop" uitsluitend is ingevuld op een intern aangifteformulier, zonder dat er een
onderliggend stuk is dat duidelijk maakt dat de kwalificatie vrijwillige verkoop is gebaseerd op een
verklaring van de belanghebbende, is deze mededeling zonder waarde.
Aanbeveling 5:
De commissie adviseert om in alle gevallen waarin de kunsthandelaar zelf, zijn erven of zijn
door hem of zijn erven benoemde directe vertegenwoordiger na de oorlog bij een aangifte
"vrijwillige verkoop" heeft ingevuld, deze kwalificatie als bindend te beschouwen, tenzij zeer
duidelijke aanwijzingen worden overlegd die het waarschijnlijk maken dat bij de invulling een
fout is gemaakt of dat de invulling onder onevenredig bezwarende omstandigheden heeft plaats
gevonden.
6. Onvrijwillige verkoop
Aan de door de rechthebbenden of hun vertegenwoordigers op na de oorlog ingediende
aangifteformulieren ingevulde kwalificatie "onvrijwillige verkoop" dient grote waarde te worden
toegekend, tenzij andere aanwijzingen de juistheid van deze kwalificatie duidelijk tegenspreken.
Indien er geen aangifteformulieren beschikbaar zijn of uitsluitend interne aangifteformulieren, dienen
aanwijzingen, die het waarschijnlijk maken dat inderdaad sprake is van onvrijwillige verkoop,
ruimhartig te worden gehanteerd. In beide gevallen geldt uiteraard het in paragraaf 2 aangehaalde
uitgangspunt, dat is neergelegd in aanbeveling 1 van de Commissie Ekkart van april 2001.
Onder onvrijwillige verkoop vallen in ieder geval de volgende situaties met betrekking tot joodse
kunsthandelaren:
- rechtstreekse verkoop onder bedreiging met represailles aan vertegenwoordigers van de bezettende
macht of aan na de oorlog wegens collaboratie of andere relevante kwalijke praktijken
veroordeelde Nederlanders
Commissie Ekkart 28-1-2003 3
- verkoop waarbij het leveren van paspoorten, het geven van vrijgeleides, etc., onderdeel
uitmaakte van de transactie
- verkoop tegen de wil van de kunsthandelaar door Verwalters of door andere niet door de eigenaar
aangestelde beheerders, tenzij kan worden aangetoond dat de oorspronkelijke eigenaar het
volledige profijt van de verkoop heeft genoten en hij of zijn erven of de door hem of zijn erven
aangewezen vertegenwoordiger na de oorlog uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn rechten
Aanbeveling 6:
In alle gevallen waarin na de oorlog op een aangifteformulier door de betrokkene, zijn erven of
zijn door hem of zijn erven benoemde directe vertegenwoordiger de kwalificatie "onvrijwillige
verkoop" is ingevuld en waarin geen aanwijzingen bestaan die deze kwalificatie tegenspreken,
dient een dergelijke kwalificatie te worden geaccepteerd. In alle gevallen waarin een dergelijk
aangifteformulier ontbreekt, dienen aanwijzingen, die het in hoge mate waarschijnlijk maken
dat sprake is van verkoop onder dwang, op dezelfde wijze als uitgangspunt voor het
teruggavebeleid te worden gehanteerd.
Tot de aanwijzingen voor onvrijwillige verkoop behoren in ieder geval dreiging met represailles,
en toezeggingen tot levering van paspoorten of vrijgeleides als onderdeel van de transactie.
Onder onvrijwillige verkopen worden ook verstaan verkopen door Verwalters of andere niet
door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde voorraden, voor zover
de oorspronkelijke eigenaars of hun erven niet het volledig profijt van de transactie hebben
genoten en na de oorlog uitdrukkelijk afstand hebben gedaan van rechten.
Commissie Ekkart 28-1-2003 4
DE AANBEVELINGEN
1
De commissie adviseert om bij het teruggavebeleid ten aanzien van de kunsthandel dezelfde
uitgangspunten te hanteren die in de aanbevelingen nr. 1, 4, 5, 6, 7 en 8 van april 2001 ten
aanzien van het particuliere kunstbezit zijn neergelegd.
2
De commissie adviseert om daar waar in de aanbevelingen gesproken wordt over bezitsverlies
c.q. transacties door joodse handelaren in Nederland in de periode vanaf de bezetting van
Nederland in 1940, dezelfde aanbevelingen te laten gelden voor bezitsverlies c.q. transacties door
joodse handelaren in Duitsland vanaf 1933 en in Oostenrijk vanaf 1938.
3
Wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat een kunstwerk niet behoorde tot de
handelsvoorraad van een kunsthandelaar, maar tot zijn privé-collectie, worden verzoeken om
restitutie behandeld conform de normen voor particulier kunstbezit.
4
De commissie adviseert om indien al bij de aangifte na de oorlog van een overgang van
kunstwerken uit bezit van een handelaar diefstal of confiscatie als kwalificatie is aangegeven en
niets gebleken is dat dit tegenspreekt, de betreffende kwalificatie wordt geaccepteerd. Indien er
geen sprake is van een aangifte of uitsluitend van een interne aangifte, dienen aanwijzingen, die
het in hoge mate waarschijnlijk maken dat sprake is van diefstal of confiscatie, als grond voor
teruggave te worden beschouwd, waarbij ten aanzien van joodse handelaren de bedreigende
algemene omstandigheden dienen te worden verdisconteerd.
5
De commissie adviseert om in alle gevallen waarin de kunsthandelaar zelf, zijn erven of zijn
door hem of zijn erven benoemde directe vertegenwoordiger na de oorlog bij een aangifte
"vrijwillige verkoop" heeft ingevuld, deze kwalificatie als bindend te beschouwen, tenzij zeer
duidelijke aanwijzingen worden overlegd die het waarschijnlijk maken dat bij de invulling een
fout is gemaakt of dat de invulling onder onevenredig bezwarende omstandigheden heeft plaats
gevonden.
6
In alle gevallen waarin na de oorlog op een aangifteformulier door de betrokkene, zijn erven of
zijn door hem of zijn erven benoemde directe vertegenwoordiger de kwalificatie "onvrijwillige
verkoop" is ingevuld en waarin geen aanwijzingen bestaan die deze kwalificatie tegenspreken,
dient een dergelijke kwalificatie te worden geaccepteerd. In alle gevallen waarin een dergelijk
aangifteformulier ontbreekt, dienen aanwijzingen, die het in hoge mate waarschijnlijk maken
dat sprake is van verkoop onder dwang, op dezelfde wijze als uitgangspunt voor het
teruggavebeleid te worden gehanteerd.
Tot de aanwijzingen voor onvrijwillige verkoop behoren in ieder geval dreiging met represailles,
en toezeggingen tot levering van paspoorten of vrijgeleides als onderdeel van de transactie.
Onder onvrijwillige verkopen worden ook verstaan verkopen door Verwalters of andere niet
door de eigenaar aangestelde beheerders uit de onder hun beheer gestelde voorraden, voor zover
de oorspronkelijke eigenaars of hun erven niet het volledig profijt van de transactie hebben
genoten en na de oorlog uitdrukkelijk afstand hebben gedaan van rechten.
Commissie Ekkart 28-1-2003 5
Commissie Ekkart 28-1-2003 6