Uitspraak Hoge Raad LJN-nummer: AF3281 Zaaknr: 37561
Bron: Hoge Raad der Nederlanden 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 24-01-2003
Datum publicatie: 24-01-2003
Soort zaak: belasting -
Soort procedure: cassatie
Nr. 37.561
24 januari 2003
AF
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van
het Gerechtshof te Arnhem van 16 augustus 2001, nr. 99/3281,
betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering
onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de
onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en
met 31 december 2000 vastgesteld op f 520.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de
heffingsambtenaar van de gemeente Elburg bij uitspraak de beschikking
gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof
is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie
ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg
heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Ingevolge artikel 18, lid 1, van de Wet waardering onroerende
zaken (tekst 1997, hierna: Wet WOZ) wordt de waarde van een onroerende
zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft
naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Het tweede lid van
voormeld artikel behelst de regel dat de waardepeildatum ligt twee
jaren voor het begin van het tijdvak waarvoor de waarde is
vastgesteld, hetgeen voor het onderhavige geval medebrengt dat de
waardepeildatum
1 januari 1995 is.
3.2. De bestreden beschikking vermeldt evenwel als waardepeildatum 1
januari 1994. Ook het Hof is bij zijn beoordeling van het geschil
uitgegaan van laatstvermelde datum als waardepeildatum (zie onderdeel
5.1 van de bestreden uitspraak), dit klaarblijkelijk op grond van zijn
oordeel dat zich te dezen een uitzondering op de regel van artikel 18,
lid 2, Wet WOZ voordoet omdat hier sprake is van een geval als bedoeld
in artikel 41, lid 1, Wet WOZ.
Het heeft daartoe redengevend geoordeeld (onderdeel 6.2 van de
bestreden uitspraak) dat de gemeente Elburg blijkens haar verordening
op de onroerendezaakbelastingen als waardepeildatum 1 januari 1994
hanteert, en (onderdeel 6.3) dat - kort gezegd - daaraan het arrest
van de Hoge Raad van 10 augustus 1998, nr. 33632, BNB 2000/15, niet
afdoet.
3.3. Het Hof heeft in zijn onderdeel 6.2 met 'haar verordening op de
onroerendezaakbelastingen' kennelijk het oog op de Verordening op de
heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 1995 van de
gemeente Elburg, welke aan de orde was in het evenvermelde (ten
aanzien van dezelfde belanghebbende gewezen) arrest BNB 2000/15. Zijn
oordeel over de toepasselijkheid van de uitzonderingsbepaling van
artikel 41 berust kennelijk, mede gelet op het onder 6.3 overwogene,
op de opvatting dat daarvoor niet ter zake doet of die verordening ten
tijde van de onderhavige waardebeschikking (26 februari 1997) was
bekendgemaakt op de door de wet voorgeschreven wijze. Die opvatting is
in zoverre onjuist dat, zolang die verordening niet op de juiste wijze
is bekendgemaakt, naar volgt uit meervermeld arrest, aan die
verordening verbindende kracht moet worden ontzegd. Zulks brengt mede
dat dan niet gezegd kan worden dat op grond van die verordening in de
gemeente als waardepeildatum 1 januari 1994 geldt of heeft gegolden.
De hierop gerichte in het beroepschrift in cassatie besloten liggende
klacht slaagt.
3.4. Voorzover de klachten berusten op de opvatting dat bij
onverbindendheid van de meervermelde verordening voor de
onderwerpelijke zaak voor het onderhavige tijdvak in het geheel geen
waarde kan worden vastgesteld, falen zij. Die onverbindendheid heeft
voor wat de waardebepaling op de voet van de Wet WOZ betreft slechts
tot gevolg dat op die verordening niet de toepasselijkheid van artikel
41, lid 1, kan worden gegrond. Dan blijft - tenzij de toepasselijkheid
van die bepaling kan steunen op enige andere, wel geldende,
verordening - de hoofdregel van artikel 18 Wet WOZ gelden, zodat de
juistheid van de vastgestelde waarde dient te worden beoordeeld naar
de waarde die de zaak op 1 januari 1995 had en naar de staat waarin de
zaak op die datum verkeerde. De enkele omstandigheid dat in de
onderhavige waardebeschikking dan - achteraf beschouwd - ten onrechte
1 januari 1994 is vermeld als waardepeildatum in plaats van 1 januari
1995, staat op zichzelf aan de geldigheid van die beschikking niet in
de weg; het gaat om de daarbij vastgestelde waarde.
3.5. Op grond van het onder 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet
in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven voor
het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de
proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter
verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit
arrest, en
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Elburg aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de
behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden
griffierecht ten bedrage van f 160 (EUR 72,60).
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als
voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van
den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend
griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24
januari 2003.