Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de
economische delicten in verband met het vervallen van de vergunningplicht voor
arbeidsbemiddeling.
Nota naar aanleiding van het verslag
1. Inleiding en achtergrond van het wetsvoorstel
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. De leden van de VVD-fractie, de PvdA fractie en de fractie van
GroenLinks geven aan met belangstelling kennis genomen te hebben van het wetsvoorstel. Ook
de leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de VVD-
fractie zijn voorstander van het vervallen van de vergunningplicht voor arbeidsbemiddeling. De
leden van de fractie van de ChristenUnie reageren instemmend op het wetsvoorstel. De
genoemde fracties hebben behoefte aan een nadere toelichting op het wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de betekenis van artikel 12 aan de orde komt bij de
evaluatie. De leden van de fracties van de PvdA en de ChristenUnie vragen naar de stand van
zaken met betrekking tot het overleg over de evaluatie binnen de Stichting van de Arbeid.
De huidige Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs bestaat uit twee
onderdelen. Artikel 2 tot en met artikel 7 gaat over het onderdeel arbeidsbemiddeling. Men
moet dan denken aan werving-en selectiebureaus. Artikel 8 tot en met 12 gaat over het "ter
beschikking stellen van arbeid". Dit is het onderdeel waar uitzendbureaus onder vallen. De
artikelen 13, 14 en 15 gaan over onderzoek en toezicht en gelden zowel voor
arbeidsbemiddeling als voor het ter beschikking stellen van arbeid. Het onderhavige
wetsvoorstel gaat uitsluitend over het onderdeel arbeidsbemiddeling. Over het onderdeel "ter
beschikking stellen van arbeid" is een evaluatie uitgevoerd. De evaluatie heeft inderdaad, zoals
de leden van de PvdA stellen, betrekking op uitzendbureaus en mede op de betekenis van
artikel 12. De evaluatie is, voorzien van een reactie van het kabinet, naar de Tweede Kamer en
naar de Stichting van de Arbeid gestuurd1. De Stichting van de Arbeid verwacht in maart 2003
met een reactie te komen. De regering zal zo spoedig mogelijk de reactie van de Stichting van
de Arbeid naar de Kamer zenden.
2. Inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de fractie van de PvdA hebben enkele vragen over het afschaffen van de
vergunningplicht en het voorkomen van misbruik in deze. Zij vragen naar het belang dat de
regering hecht aan de normen die het vergunningstelsel wil nastreven en geven de regering in
overweging het vergunningstelsel niet af te schaffen, maar te kijken of overbodige regelgeving
kan worden geschrapt. De leden van de SP-fractie vragen naar de overwegingen van de
wetswijziging en vragen of de regering van mening is dat de administratieve lastenverlichting,
dan wel de personele besparing bij de CWI dusdanig groot is dat dit een met deze
wetswijziging gepaard gaande beperking van de wettelijke controlemogelijkheden op
arbeidsintermediairs rechtvaardigt.
De doelen van het vergunningstelstel voor arbeidsbemiddeling betroffen ondermeer
beperking van risico's van derden als gevolg van ondeugdelijke en onbekwame marktpartijen,
het waarborgen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt en het bevorderen van een goede
informatievoorziening aan werkzoekenden en werkgevers. Het voornemen om de
1 Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 mei 2002 (Kamerstukken II, 2001/2002,
28365, nr.1). Deze evaluatie bevat tevens een deelonderzoek naar de gelijkstelling van de diensten van
bemiddelaars in de kunst, amusement en sport sector (KAS) met arbeidsbemiddeling.
vergunningplicht voor arbeidsbemiddeling af te schaffen heeft het toenmalige kabinet uitvoerig
beargumenteerd in de adviesaanvraag aan de Sociaal Economische Raad van 19 november
1993. In die adviesaanvraag zijn de doelen van de vergunningstelsels van zowel het ter
beschikking stellen van arbeid als arbeidsbemiddeling getoetst. Het kabinet kwam toen tot de
conclusie dat de vergunningstelsels belemmerend werken op de hoofddoelstelling: het
bevorderen van arbeidsparticipatie. De toetredingsdrempel beperkt het aantal marktpartijen en
de gedragsnormering (dat wil zeggen het vooraf toetsen van nieuwe bedrijven) beperkt de
mogelijkheden van de marktpartijen. Door deze rigiditeit bestaat de kans dat er geen optimaal
werkende markt voor allocatieve diensten tot stand komt. Dit kan een nadelig effect hebben op
de werking van de arbeidsmarkt in zijn totaliteit en dus ook op de arbeidsparticipatie.
Daarnaast acht het kabinet het onjuist regels in stand te houden die niet, of slechts tegen
aanzienlijke kosten, te controleren en te handhaven zijn. Bij de vergunningplicht is consequente
handhaving slechts mogelijk tegen aanzienlijk hogere uitvoeringslasten. Daarmee rijst de vraag
of de kosten van het handhaven wel opwegen tegen de baten gelegen in de doeleinden van de
regeling. De Sociaal Economische Raad kwam in zijn advies van 20 mei 1994 (SER publicatie
94/07) unaniem tot het oordeel dat een deregulering van het beleid voor arbeidsbemiddeling
door derden wenselijk is en dat wettelijke normering zich in de toekomst kan beperken tot
voorkoming van de beïnvloeding van arbeidsconflicten en tot een verbod op het vragen van
onkostenvergoedingen aan werkzoekenden. Van dit verbod zou voor bepaalde categorieën
werkzoekenden ontheffing moeten kunnen worden gegeven. De conclusie dat het niet wenselijk
en niet nodig is om het vergunningstelsel te continueren wordt derhalve breed onderschreven.
Met de invoering van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs is de
vergunningplicht voor het ter beschikking stellen van arbeid afgeschaft. Toen werd aangegeven
dat de regering voornemens is ook de verplichte vergunning voor arbeidsbemiddeling af te
schaffen zodra de gebondenheid aan het Verdrag nr. 96 van de Internationale
Arbeidsorganisatie (IAO) zou vervallen. Bij brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van
10 juni 1999 is aan de Voorzitters der Staten-Generaal ter stilzwijgende goedkeuring
aangeboden het Verdrag betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling
(Kamerstukken I/II, 1998/99, 26 601, nrs. 262 en 1, Trb. 1997, 308, hierna Verdrag 181). Beide
Kamers der Staten-Generaal hebben met de stilzwijgende goedkeuringsprocedure ingestemd.
Met voorliggend wetsvoorstel wordt het voornemen tot afschaffen van de vergunningplicht voor
arbeidsbemiddeling geëffectueerd. Het wetsvoorstel is ook opgenomen in het Actieplan
vereenvoudiging SZW-regelgeving (Kamerstukken II, 2002-03, 28 600, nr. 24).
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar het aantal bedrijven dat op dit moment beschikt over een vergunning en vragen of er in een recent verleden nog vergunningen zijn geweigerd en zo ja, op welke gronden. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering de indruk heeft dat (veel) potentiële arbeidsbemiddelaars zich door de vergunningplicht hebben laten weerhouden zich op deze markt te begeven en of daar onderzoek naar is verricht. Dezelfde leden willen weten of de Arbeidsinspectie regelmatig heeft moeten ingrijpen in het kader van de handhaving en of overtredingen regelmatig zijn gesanctioneerd. Volgens de gegevens van de CWI hebben 2842 arbeidsbemiddelaars een vergunning. Sinds de invoering van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs in 1998 is er geen aanvraag voor een vergunning geweigerd. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de grootte van de groep potentiële arbeidsbemiddelaars en hun motivatie om geen vergunning aan te vragen. De Arbeidsinspectie heeft in het kader van de vergunningplicht tot taak te controleren of arbeidsbemiddelaars in het bezit zijn van een vergunning en of de vergunninghouders zich houden aan eisen voor vergunninghouders. Er kan niet gezegd worden dat de Arbeidsinspectie regelmatig aanleiding heeft gehad om in te grijpen in het kader van de handhaving van de vergunningplicht. De Arbeidsinspectie heeft sinds de inwerkingtreding van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs één onderzoek op het onderdeel vergunningplicht bij arbeidsbemiddeling uitgevoerd. Wanneer het gaat om de bescherming van de belangen van werkzoekenden gaat het vooral om de bescherming van de materiële normen. Bij arbeidsbemiddeling zijn dat het betaalverbod en het onderkruipersverbod. Deze normen staan los van het vervallen van de vergunningplicht en blijven onverkort van kracht. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op deze normen. Sanctionering geschiedt langs privaatrechtelijke weg. Degene die zich geschaad voelt door een overtreding van de regels kan bij de rechter nakoming of schadevergoeding eisen. De regeling van artikel 15, die nu ook gaat gelden voor arbeidsbemiddeling, geeft daarnaast een extra impuls aan deze privaatrechtelijke handhaving. Indien uit onderzoek blijkt dat de regels zijn overtreden, meldt de Arbeidsinspectie dit aan de betrokken werknemer of werkzoekende, werkgevers en (in geanonimiseerde vorm) aan de ondernemingsraad en de organisaties van werkgevers en werknemers. Zo kan er effectiever toezicht worden gehouden op de naleving van de normen en geeft de regeling de betrokken arbeidskracht een sterkere positie in civiele procedures. Klachten van werknemers, werkzoekende, werkgevers of anderen over niet naleving zullen door de Arbeidsinspectie worden onderzocht. Het tegengaan van malafide ondernemingen, die bijvoorbeeld de belasting ontduiken en geen sociale premies afdragen, staat los van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en ligt in de handen van de Belastingdienst en het UWV.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de drempel voor toetreding van dienstverleners, die het vergunningensysteem zou opwerpen, en vragen naar de mening van (serieuze) bemiddelingsorganisaties terzake. De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar initiatieven uit de branche naar zelfregulering en de rol van de overheid hierbij. Daarnaast vragen deze leden of het denkbaar is dat de overheid aan gemeenten en het UWV zou vragen alleen contracten af te sluiten met gecertificeerde bedrijven. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op de lessen, die kunnen worden getrokken uit het afschaffen van de vergunning bij het ter beschikking stellen van arbeid. Het vergunningensysteem is op zichzelf een drempel voor toetreding voor allocatieve diensten op de arbeidsmarkt. Hierdoor ontstaat de kans dat minder actoren op de markt van allocatieve diensten aantreden dan het geval zou zijn indien er geen vergunning verplicht was gesteld. De Sociaal Economische Raad heeft in 1995 (SER publicatie 94/07) zijn oordeel gegeven over de deregulering van de particuliere arbeidsbemiddeling. Omdat dit wetsvoorstel voortborduurt op de toen uitgezette beleidslijn, achtte het vorige kabinet het niet nodig nogmaals een advies te vragen aan de SER. De regering heeft nog wel een aparte consultatieronde gedaan bij de sociale partners over de ratificatie van Verdrag 181 en over de voorgenomen wijziging. De arbeidsbemiddelaars zijn via hun vertegenwoordiging bij VNO- NCW en het MKB geconsulteerd over het afschaffen van de vergunning voor arbeidsbemiddeling. Uit deze consultatieronde komt naar voren dat de werkgevers in de arbeidsbemiddelingbranche zich op hoofdlijnen kunnen vinden in de voorgestelde wetswijziging. Het is niet bekend of arbeidsbemiddelaars van mening zijn dat het systeem van vergunningverlening de markt beschermt tegen ad-hoc-bemiddelaars. Er worden in de evaluatie van de Waadi twee nadelige consequenties genoemd van het afschaffen van de vergunningplicht bij ter beschikking stellen van arbeid. Het eerste nadeel, het veranderen van de inlenersaansprakelijkheid, doet voor arbeidsbemiddeling niet ter zake (een vergunning met melding bij de uitvoeringsinstelling betekende voor de inlener dat hij niet meer aansprakelijk kon worden gesteld voor de afdracht van sociale premies en belastingen). De tweede nadelige consequentie, die uit de evaluatie naar voren komt, is het verdwijnen van de vergunning als keurmerk. Deze consequentie speelt ook bij arbeidsbemiddeling. In de evaluatie wordt door intermediairs de toegenomen (soms oneerlijke) concurrentie genoemd als nadeel, doordat nieuwe (soms malafide of kwalitatief laagwaardige) bureaus vrijelijk kunnen toetreden tot de markt. Dit komt de organisatiegraad van de sector niet ten goede omdat deze bureaus's zich niet zouden aansluiten bij de ABU of de NBBU. De regering is van mening dat een toename van de concurrentie in het algemeen juist één van de doelen van het afschaffen van de vergunningplicht is. De aansluiting van ondernemers bij een werkgeversvereniging en de gevolgen daarvan, is een zaak die onder de verantwoordelijkheid van de branche valt. Een keurmerk, als instrument om kwaliteit te bevorderen, is bij uitstek een zaak die in handen van de branche zelf ligt. De regering zou het tot stand komen van een door de branche opgezet systeem dat inzicht geeft in de kwaliteit van de dienstverlening zeker toejuichen en dit voor zover mogelijk ook stimuleren. De regering heeft gemerkt dat binnen de groep van arbeidsbemiddelaars behoefte is aan het bewaken van de kwaliteit van hun dienstverlening. De regering is bekend met een voorstel uit de branche zelf voor het lanceren van een keurmerk voor arbeidsbemiddelaars. Een sturing van de arbeidsbemiddelingsmarkt door de overheid in de zin dat de overheid aan gemeenten en het UWV vraagt alleen contracten af te sluiten met gecertificeerde bedrijven, zoals de leden van de GroenLinks-fractie voorstellen, is geen optie voor de regering.
Ten aanzien van lopende vergunningaanvragen vragen de leden van de fractie van de
ChristenUnie of de regering heeft overwogen het advies van de Raad van State, om lopende
zaken te laten afdoen door het College voor het bedrijfsleven, te honoreren en in het verlengde
daarvan de Invoeringswet bij de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aan te
passen. Deze leden vragen ook of er inmiddels al zaken overgedragen zijn aan rechtbanken die
bij toepassing van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd zouden zijn geweest
het beroep te behandelen.
De vorige regering heeft in artikel 31 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen geregeld dat de bij het College voor het bedrijfsleven aanhangige zaken betreffende
onder meer besluiten op grond van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs van
rechtswege overgaan naar de rechtbanken die bij toepassing van art. 8:7 van de Algemene wet
bestuursrecht bevoegd zouden zijn geweest het beroep te behandelen. Artikel II van het
oorspronkelijke wetsvoorstel is dan ook geschrapt. Sinds 1998 zijn geen vergunningaanvragen
geweigerd. Er zijn dan ook geen zaken overgedragen aan rechtbanken die bij toepassing van
artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd zouden zijn geweest het beroep te
behandelen.
De mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen (speciaal
regime) voor arbeidsbemiddeling (artikel 4) en ter beschikking stellen van arbeid (artikel 12)
komt aan de orde in paragraaf 4 van deze nota naar aanleiding van het verslag.
3. Gedragsnormen voor arbeidsbemiddeling
3.1 Het betaalverbod
In dit voorstel tot wijziging is, evenals in de huidige Wet allocatie arbeidskrachten door
intermediairs, de bepaling opgenomen, dat geen tegenprestatie mag worden bedongen van de
werkzoekende voor arbeidsbemiddeling. Nieuw in dit wetsvoorstel is de mogelijkheid om op
deze regel een uitzondering te maken bij algemene maatregel van bestuur (artikel 3, derde lid).
De leden van de VVD-fractie vragen op welke gronden de regering denkt te gaan bepalen of een
bepaalde tegenprestatie van de werknemer in aanmerking komt voor een uitzonderingspositie en
wie gaat bepalen of een bepaalde tegenprestatie van de werknemer in aanmerking komt voor
een uitzonderingspositie. De leden van de VVD-, PvdA- en ChristenUnie-fractie vragen de
regering voorbeelden aan te dragen van deze nieuwe mogelijkheid.
IAO verdrag 181 bevat de mogelijkheid om uitzonderingen toe te staan op het
betaalverbod in het belang van de betrokken werknemers, en na advies van werkgevers-en
werknemers (artikel 7, tweede lid). De regering heeft in dit wetsvoorstel gekozen voor de
mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot bepaalde
categorieën werkzoekenden of werkgevers in afwijking van de hoofdregel van het
betalingsverbod. Op dit moment is er nog geen reden voor het opstellen van een dergelijke
algemene maatregel van bestuur. Terwille van de flexibiliteit leek het gewenst de mogelijkheid,
die het IAO-verdrag biedt te benutten. Een uitzondering op het betaalverbod via een algemene
maatregel van bestuur zou in de toekomst eventueel gemaakt kunnen worden voor de categorie
politieke ambtsdragers. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een
voorstel in voorbereiding op grond waarvan gewezen politieke ambtsdragers aanspraak krijgen
op een financiële vergoeding voor de bekostiging van outplacementfaciliteiten2.
In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie of de mogelijkheid om
uitzonderingsposities te creëren voor bepaalde tegenprestaties ook geldt voor ter beschikking
stellen van arbeid kan de regering aangeven dat dit niet het geval is. Mijn ambtsvoorganger
heeft bij de aanbieding van de evaluatie aan de Kamer geschreven dat voor het maken van een
uitzondering op het betaalverbod in relatie tot het ter beschikking stellen van arbeid, geen
behoefte is gebleken.
3.2 Het betaalverbod en het begrip arbeidsbemiddeling, in relatie tot elektronische
dienstverlening
De leden van de VVD-fractie vragen de regering te onderbouwen waarom op dit moment,
vooruitlopend op de mogelijkheid dat betaling gevraagd gaat worden via links met
betaalnummers, een algemene formulering in de wet niet zinvol kan zijn. De leden van de
fractie van de ChristenUnie informeren of uit de memorie van toelichting kan worden afgeleid
dat op termijn misschien een uitzondering op het betaalverbod zal worden gemaakt voor
elektronische dienstverlening in casu internet.
Een aanpassing van het begrip arbeidsbemiddeling voor internetdienstverlening acht de
regering niet zinvol. In dit kader is wel in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel tot
wetswijziging door de regering uitdrukkelijk aandacht besteed aan de vraag wat onder
arbeidsbemiddeling valt en wat niet. Het openbaarmaken van gegevens betreffende
werkzoekenden of arbeidsplaatsen door middel van drukpers, radio, televisie of een ander
communicatiemiddel valt niet onder de definitie van arbeidsbemiddeling. Als het gaat over
matchen, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, is er sprake van arbeidsbemiddeling en
geldt het betaalverbod. De vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie is naar mijn
mening voor tweeërlei uitleg vatbaar: is de regering voornemens op termijn een uitzondering op
het betaalverbod voor elektronische dienstverlening te maken? Of, is de regering op termijn
voornemens in de definitie van arbeidsbemiddeling een uitzondering te maken voor
elektronische dienstverlening? Het antwoord op beide vragen luidt ontkennend. Artikel 3, derde
lid, geeft de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde categorieën
werkgevers of werknemers af te wijken van het algemene betaalverbod. Deze uitzondering kan
echter alleen worden gebruikt voor bepaalde categorieën werknemers of werkgevers en niet
voor een bepaald type dienstverlening, zoals elektronische dienstverlening, is. Artikel 4 geeft
de mogelijkheid om bij algemene maatregelen van bestuur voor arbeidsbemiddeling voor
bepaalde categorieën werkgevers of werknemers nadere regels te stellen. Hierbij geldt
hetzelfde bezwaar als bij artikel 3 derde lid. Ook voor deze uitzondering moet er sprake zijn
van een bepaalde categorie werknemers of werkgevers. Het aanpassen van de definitie van
arbeidsbemiddeling kan alleen bij wet. Een dergelijke aanpassing is niet aan de orde.
2 Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 juli 2002 (Kamerstukken II,
2001/2002, 28 479, nr. 1)
3.3 Het onderkruipersverbod
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering geen aanleiding ziet het
onderkruipersverbod te wijzigen. Toch kunnen de leden van de VVD fracties zich situaties
voorstellen waarin de inzet van personeel, eventueel via een uitzendbureau zeer gewenst is.
Deze leden vragen naar de visie van het kabinet.
De gedachte achter het onderkruipersverbod is dat het verloop van een arbeidsconflict
niet beïnvloed dient te worden door arbeidsbemiddeling of ter beschikking stellen van arbeid.
Artikel 3, tweede lid en artikel 10 zijn analoge bepalingen. In de memorie van toelichting bij
dit wetsvoorstel wordt betoogd dat het ontbreken van een onderkruipersverbod bij
arbeidsbemiddeling het ontwijken van de voor terbeschikkingstelling geldende bepaling wel
erg gemakkelijk zou maken. De uitzendbranche en het onderkruipersverbod komen aan bod bij
de evaluatie. Uit het evaluatieonderzoek naar de uitwerking van het verbod blijkt dat het verbod
als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Het komt zelden voor dat personeel wordt uitgezonden
naar bedrijven waar een staking of personeelsbezetting gaande is. Andersom geldt dat
bedrijven in geval van staking "van nature"geen beroep doen op uitzendwerk. Het belang van
wetgeving op dit punt wordt onverminderd breed erkend. Naast uniformiteit voor de branche en
arbeidsrust op de werkvloer draagt de gedragsregel bij aan het behoud van de effectiviteit van
het stakingsinstrument.
4. Speciaal regime
De leden van de PvdA fractie informeren naar de mogelijkheid om bij algemene maatregel van
bestuur regels te stellen voor de arbeidsbemiddeling van speciale categorieën van
werkzoekenden of werkgevers. Kan de regering concrete voorbeelden geven? En welke criteria
zullen worden gebruikt om te kijken of het nodig is nadere regels te stellen. De leden van de
fractie van de ChristenUnie verzoeken de regering aan te geven welke categorieën
werkzoekenden in aanmerking zouden kunnen komen voor de specifieke regels van artikel 4. De
leden van de fractie van de ChristenUnie informeren of is overwogen de betreffende algemene
maatregel van bestuur te koppelen aan een voorhangprocedure.
De aanleiding om specifieke regels te stellen kan divers van aard zijn. Deze kan
bijvoorbeeld gelegen zijn in verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen. Op
dit moment is er onder andere voor zeelieden een speciaal regime van kracht (Besluit
arbeidsbemiddeling uit 1998). Dit speciaal regime is gebaseerd op de bijzondere kenmerken
van de zeescheepvaartsector en de daarmee samenhangende bepalingen zoals opgenomen in het
Wetboek van Koophandel. Ook in de toekomst zal vooralsnog een speciaal regime voor
bemiddeling van zeelieden van kracht blijven (zij het dat de inhoud van het regime zal wijzigen
na bekrachtiging van het IAO-verdrag nr. 179). In de toekomst kunnen zich wellicht nieuwe
situaties voordoen waarin specifieke regels noodzakelijk zijn om de belangen van de betrokken
werkzoekenden bescherming te bieden. In de memorie van toelichting bij de Wet allocatie
arbeidskrachten door intermediairs en in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel
worden deze situaties uiteengezet. Zo kunnen bij bepaalde conjunctuur of in zekere segmenten
van de markt werkzoekenden, ondanks het betaalverbod, te zeer afhankelijk worden van
intermediairs, waardoor misstanden kunnen ontstaan. Een speciaal regime is wellicht ook
wenselijk wanneer zich situaties voordoen waarin sprake is van het stelselmatig overtreden van
algemeen geldende wetten. Een speciaal regime zal pas worden overwogen wanneer blijkt dat
de gebruikelijke handhavingmechanismen tekortschieten. Het instellen van een speciaal regime
veroorzaakt een verandering in de normaal geldende regulering en is daarom slechts
gerechtvaardigd bij (dreiging) van ernstige schade aan de goede verhoudingen op de
arbeidsmarkt of aan het belang van de betrokken werkzoekenden of werkgevers. Op dit moment
is het kabinet niet voornemens om in aanvulling op de bestaande sectorspecifieke regels, voor
andere categorieën werkzoekenden of werkgevers een speciaal regime in te voeren. Indien het
tot een voorgenomen besluit tot het instellen van een speciaal regime komt, zal uw Kamer
daarover tijdig worden geïnformeerd.
5. Gelijkstelling van diensten van impresario's met arbeidsbemiddeling
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie geven door middel van verschillende vragen
aan bang te zijn voor de gevolgen van het afschaffen van de vergunningplicht en de
gelijkstellingsbepaling voor de kunst, amusement en sportsector (KAS). De leden van de PvdA-
fractie vrezen dat het intrekken van de gelijkstellingsbepaling zonder daarvoor een alternatieve
voorziening te treffen in de wet, deze kwetsbare groep van beroepsbeoefenaren vogelvrij
maakt. Voor de leden van de PvdA- fractie is niet duidelijk wat de meningsverschillen precies
zijn tussen de sociale partners bij de gelijkstelling van bemiddelaars in de sectoren kunsten,
amusement en sportsector. De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag van de regering
welke doelen concreet met de opheffing gediend zijn. In het verlengde daarvan rijst de vraag of
deze doelen in de ogen van de regering opwegen tegen het verlies aan bescherming dat door
opheffing van de gelijkstelling dreigt.Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de
mogelijkheden om de vergunningplicht in de betreffende sectoren tijdelijk te continueren in
afwachting van door de sectoren te organiseren zelfregulatie. In de lijn van deze vraag ligt ook
de vraag van dezelfde leden of het mogelijk is de beschermende en regulerende werking, die
uitgaat van de gelijkstelling, bij de opheffing ervan op een andere wijze vorm te geven. Deze
leden deden de regering de suggestie de gelijkstelling te vervangen door een bredere definitie
van arbeidsbemiddeling. De leden van deze fractie willen daarbij ook weten wat de
consequenties zijn van een bredere definitie. De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd
hoe de regering de gevolgen van de opheffing voor de transparantie van de markt inschat.
Dwingt immers de gelijkstelling dienstverleners niet tot het inzichtelijk maken van de diensten
waarvoor wordt betaald?
In de memorie van toelichting wordt uitgelegd waarom de regering heeft besloten de
vergunningplicht en de gelijkstellingsbepaling voor de KAS-sektor te laten vervallen. Naar de
mening van de regering is de gelijkstelling met arbeidsbemiddeling inhoudelijk gezien gezocht.
In deze sector wordt meestal geen arbeidsovereenkomst gesloten tussen de afnemer en de
artiest, sporter of kunstenaar; het gaat om opdrachten voor een of meer optredens. Bij
arbeidsbemiddeling is het contact met de intermediair kortdurend en het resultaat langdurend
(namelijk een arbeidsovereenkomst). De relatie tussen de impresario en de artiest, sporter of
kunstenaar is vaak juist langdurend en het resultaat kortdurend. Ofschoon de diensten van
impresario's zeker zijn aan te merken als een vorm van arbeidsallocatie, overheersen de
verschillen ten opzichte van arbeidsbemiddeling. Eerder is een gelijkenis te zien met ter
beschikking stellen van arbeid, maar vooral met dienstverlening aan zelfstandigen.
De gelijkstellingsbepaling is op tijdelijke basis ingevoerd en zou een periode krijgen om het
effect af te wachten. Met het deelonderzoek bij de evaluatie, dat de Kamer is toegestuurd3, is
een beeld naar voren gekomen hoe de gelijkstellingsbepaling functioneert. De
gelijkstellingsbepaling bracht voor de KAS-sector een aantal verplichtingen met zich mee. De
vergunningplicht, de informatieplicht, de verplichting een overeenkomst schriftelijk vast te
leggen en een maximale bemiddelingsprovisie. De gelijkstellingbepaling bracht ook een aantal
verboden: het betalingsverbod en het onderkruipersverbod en het verbod van discriminatie ging
gelden voor de KAS-sector. Alhoewel de werknemersorganisaties in de KAS-sector van
mening zijn dat deze set van plichten en verboden in principe zou kunnen bijdragen aan de
bescherming van de beroepsbeoefenaars in de KAS-sektor, kan niet worden geconcludeerd, dat
de gelijkstellingsbepaling in de huidige situatie van groot belang is voor de wijze waarop
3 Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 mei 2002 (Kamerstukken II, 2001/2002,
28 365, nr.1).
bemiddeld wordt binnen de KAS-sector. De gelijkstellingsbepaling heeft niet tot gevolg dat in
de KAS sector wordt bemiddeld volgens de regels die gelden voor arbeidsbemiddeling. De
gelijkstellingsbepaling wordt dus niet goed nageleefd maar uit het deelonderzoek kan ook niet
worden afgeleid dat de sector daar behoefte aan heeft. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat
er op grote schaal "misstanden" bestaan binnen de sector als geheel die aanleiding zouden
kunnen vormen voor het nemen van specifieke maatregelen. Voor het handhaven van de
specifieke regels als de informatieplicht, de verplichting een overeenkomst schriftelijk vast te
leggen, die met name de transparantie in de markt bewerkstelligen is dan ook geen reden. Een
aanpassing van de definitie van arbeidsbemiddeling, zoals de leden van de GroenLinksfractie
voorstellen, zou binnen dit voorstel voor wijziging betekenen dat de KAS-sector niet
vergunningplichtig is, maar wel valt binnen de resterende bepalingen van de Wet allocatie
arbeidskrachten door intermediairs. Hierboven is betoogd waarom de regering juist van mening
is dat de gelijkstellingsbepaling niet moet terugkeren in de wet.
De afschaffing van de vergunningplicht en de gelijkstellingsbepaling betekent zeker niet
dat deze groep onbeschermd achterblijft. In die gevallen waarin sprake is van
arbeidsbemiddeling naar een arbeidsovereenkomst of van ter beschikking stellen van arbeid
blijft het betaalverbod gelden. Voorts zal marktwerking, met concurrentie tussen intermediairs,
het ontstaan van "knevelcontracten" beteugelen. Daarnaast beschermt het algemene
contractenrecht deze groep natuurlijk ook.
De leden van de PvdA-fractie willen weten hoeveel procent van de bemiddeling in de
artiestensector plaatsvindt op basis van een artiestenovereenkomst, die vanwege het ontbreken
van de gezagsverhouding niet wordt gezien als arbeidsovereenkomst.
Uit het deelonderzoek bij de evaluatie blijkt dat alle ondervraagde intermediairs eerst
mondeling een uitgebreide beschrijving geven van de opdracht aan de artiest. Als de artiest
mondeling akkoord gaat met de opdracht, worden de afspraken vastgelegd in een schriftelijk
contract. Het is niet duidelijk hoeveel procent van deze artiestenovereenkomsten onder de
definitie van arbeidsovereenkomst valt.
6. Toezicht
Dit wetsvoorstel geeft burgers zelf de mogelijkheid via de rechter handhavend op te treden
tegen overtreding van de resterende gedragsregels voor arbeidsbemiddeling. Degene die zich
geschaad voelt door een overtreding van de regels kan bij de rechter nakoming of
schadevergoeding eisen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe deze privaatrechtelijke vorm
van sanctioneren voor het ter beschikking stellen van arbeid heeft gefunctioneerd, hoe vaak
burgers in dit kader de gang naar de rechter hebben gemaakt voor nakoming of
schadevergoeding, wat voornamelijk de redenen waren om zich tot de rechter te wenden en hoe
vaak de burger door de rechter in het gelijk werd gesteld. Verder vragen de leden van de VVD-
fractie hoe vaak de Arbeidsinspectie heeft moeten optreden in haar rol als toezichthouder en
wat de redenen daarvoor waren.
De Arbeidsinspectie heeft sinds de inwerkingtreding van de Wet allocatie
arbeidskrachten door intermediairs enkele malen per jaar onderzoek gedaan naar de naleving
van niet strafrechtelijk gesanctioneerde overtredingen. De onderzoeken betroffen in de meeste
gevallen de naleving van artikel 8 (de loonverhoudingsnorm). Voorafgaand aan de vraag of de
loonverhoudingsnorm moet worden nageleefd, speelde in een aantal gevallen ook de vraag of
sprake was van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten als bedoeld in artikel 1
(bijvoorbeeld als sprake was vrijwilligerswerk). In een geval betrof het onderzoek de naleving
van artikel 10 (het onderkruiperverbod). In de meeste gevallen kwamen de klachten over de
naleving van werknemersorganisaties. Niet bekend is in hoeveel gevallen klagers bij
arbeidsbemiddeling of ter beschikking stellen van arbeid de gang naar de rechter hebben
gemaakt en hoe vaak zij in het gelijk zijn gesteld.
7. Effecten
De vraag van de leden van de VVD-fractie over het evaluatierapport waarin de intermediairs
nadelige effecten noemen van het afschaffen van de vergunningplicht voor ter beschikking
stellen van arbeid is beantwoord in paragraaf 2 van deze nota naar aanleiding van het verslag.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)