LJN-nummer: AF3135 Zaaknr: 03/66 VTELEC
Bron: Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak: 20-01-2003
Datum publicatie: 21-01-2003
Soort zaak: bestuursrecht - bestuursrecht overig
Soort procedure: voorlopige voorzieningen
RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Uitspraak rechtbank Rotterdam in zaak VTELEC 03/66 MESK
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld
in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de
procedure tussen
Vereniging Veronica, de commanditaire vennootschap Kink FM en Veronica
Radio B.V., gevestigd te Hilversum, verzoeksters,
gemachtigde mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te Amsterdam,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden mr. A.J. Boorsma en mr. E.J. Daalder, beiden advocaat te
Den Haag.
1. Ontstaan en loop van de procedure
In de Staatscourant van 24 december 2002 (nr. 248) heeft verweerder
een bekendmaking als bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid, van
het Frequentiebesluit gedaan (hierna: de bekendmaking van 24 december
2002).
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van verzoeksters bij brief van
9 januari 2003 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verweerder op 31 december 2002 - opnieuw - beslist op het
bezwaar van verzoeksters tegen zijn besluit van 5 april 2002 (hierna:
de beslissing op bezwaar).
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van verzoeksters bij brief van
eveneens 9 januari 2003 beroep ingesteld.
Bij brief van opnieuw 9 januari 2003 heeft de gemachtigde van
verzoeksters verzocht ten aanzien van de bekendmaking van 24 december
2002 voorlopige voorzieningen te treffen.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de
rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk
beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep
is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is
of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat
vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de
rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het
oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat
oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de
hoofdzaak.
Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst
de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 11 oktober 2002
(reg.nrs. VTELEC 02/2258-SIMO e.a.). Hij voegt daaraan thans het
volgende toe.
Op 16 oktober 2002 is het kabinet demissionair geworden. Op 31 oktober
2002 heeft de Tweede Kamer de verdeling van etherfrequenties voor de
commerciële radio-omroep als controversieel aangemerkt. Bij brief van
1 november 2002 heeft verweerder, mede namens de staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: OC&W), aan de Tweede
Kamer bericht dat het kabinet
- niettemin - vasthoudt aan verdeling van de voor de commerciële
radio-omroep beschikbare frequentieruimte voor een periode van acht
jaar door middel van de procedure van vergelijkende toets met een
financieel bod, een en ander overeenkomstig het in de uitspraak van 11
oktober 2002 daarvoor aangegeven tijdpad. Op 7 november 2002 heeft
naar aanleiding van de brief van 1 november 2002 overleg
plaatsgevonden tussen verweerder en de staatssecretaris van OC&W
enerzijds en de Tweede Kamer anderzijds. Tijdens dit overleg hebben
verweerder en de staatssecretaris van OC&W de Tweede Kamer laten weten
dat het kabinet verder gaat met de uitvoering van zijn
beleidsvoornemens terzake, en dat de Tweede Kamer begin december 2002
zal worden geïnformeerd over de uitwerking daarvan.
In een brief van 13 november 2002 aan de voorzieningenrechter in het
kader van de procedure bij de rechtbank geregistreerd onder nummer
VTELEC 02/2910 SIMO heeft verweerder het door het kabinet nader
uitgezette tijdpad als volgt beschreven:
"De huidige planning voor de voorbereiding en uitvoering van de
vergelijkende toets is de volgende:
- nu - eind december : ontwerpen ministeriële regelingen en
bekendmaking + opstellen aanvraagdocumenten alsmede organisatie en
logistieke afhandeling vergelijkende toets;
- begin december : opzet van de vergelijkende toets toezenden
aan de Tweede Kamer;
- uiterlijk 1 januari : publicatie ministeriële regelingen in
Staatscourant;
- omstreeks 1 februari : bekendmaking;
- begin januari : publicatie ministeriële regelingen in
Staatscourant;
- omstreeks 1 februari : start aanvraagprocedure;
- uiterlijk 30 mei : uiterlijk verlening vergunningen +
afwijzing van overige aanvragen.
Deze planning kan aan de hand van nieuwe inzichten worden bijgesteld."
Bij brief van 6 december 2002 hebben de staatssecretaris van OC&W en
verweerder de Tweede Kamer medegedeeld dat het uitvoeren van een
vergelijkende toets en het verlenen van vergunningen met een looptijd
van acht jaar vóór 1 juni 2003 de aangewezen weg is en de Tweede Kamer
geïnformeerd over de voorgenomen uitwerking van die vergelijkende
toets.
Naar aanleiding van deze brief hebben verweerder en de
staatssecretaris van OC&W op 17,18 en 19 december 2002 overleg gehad
met de Tweede Kamer. Dit overleg heeft geresulteerd in een brief van
19 december 2002 van verweerder en de staatssecretaris van OC&W aan de
Tweede Kamer waarin onder meer het volgende is bericht:
"In het overleg tussen de Kamer en het Kabinet is de wens uitgesproken
om een vergelijkende toets uit te doen voeren door een onafhankelijke
commissie. Het Kabinet heeft, gehoord de argumentatie van de Kamer,
begrip voor de geuite wensen. Op korte termijn zal daarom een
commissie van drie onafhankelijke deskundigen worden ingesteld. De
commissie zal in februari een toetsplan openbaarmaken. Bij dit
toetsplan zal rekening worden gehouden met:
1. voldoende pluriformiteit: dit wordt ingevuld door vijf
geclausuleerde en vier ongeclausuleerde kavels. De commissie zal op de
hoogte worden gesteld van de opmerkingen die Uw Kamer tijdens het
Algemeen Overleg hierover naar voren heeft gebracht,
2. de belangen van bestaande partijen, en
3. de belangen van nieuwkomers.
Vanzelfsprekend wordt dit toetsplan desgewenst met uw Kamer
besproken."
Op 24 december 2002 heeft verweerder vervolgens, gelet op onderstaand
citaat uit het besluit van 31 december 2002 kennelijk enkele dagen
eerder dan de bedoeling was, de in rubriek 1 genoemde bekendmaking
gepubliceerd in de Staatscourant.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 december 2002 heeft verweerder de bezwaren van verzoeksters tegen het besluit van 5 april 2002 gegrond verklaard. De eerste alinea van het dictum van dit besluit luidt:
"Ik herroep het primaire besluit van 5 april 2002. In plaats daarvan heb ik, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen vandaag een nieuw besluit op grond van artikel 3, eerste en derde lid, van het Frequentiebesluit genomen om te bewerkstelligen dat de frequentievergunningen op 1 juni 2003 in gebruik kunnen worden genomen. Dit besluit strekt ertoe dat de voor commerciële omroep beschikbare frequentieruimte door middel van een vergelijkende toets voor een periode van acht jaar wordt uitgegeven."
Tegen dit besluit hebben verzoeksters beroep ingesteld.
Verzoeksters hebben de voorzieningenrechter gevraagd ten aanzien van
de bekendmaking van 24 december 2002 bij wege voorlopige
voorzieningen:
"(...) te bepalen dat:
a) de Minister en/of zijn waarnemer de Staatssecretaris de op basis
van zijn bekendmaking van 24 december 2002 te verlenen vergunningen
per 1 juni 2003 in gebruik dient te geven, en;
b) de onder a bedoelde gewijzigde voorlopige voorziening wordt
versterkt met een dwangsom ter hoogte van ¤ 500.000,- tot een
maximum van ¤ 15.000.000,-, danwel een door u in goede justitie
te bepalen bedrag, dat de Staat der Nederlanden na betekening van uw
uitspraak aan de Vereniging Veronica verbeurt voor elke dag of
gedeelte daarvan dat de Minister, danwel zijn waarnemer de
Staatssecretaris, na 1 juni 2003 in gebreke blijft om de vergunningen
voor de zero-base frequenties die bestemd zijn voor de commerciële
radio-omroep in gebruik te geven,"
De voorzieningenrechter merkt allereerst het volgende op.
In de uitspraak van 11 oktober 2002 heeft de voorzieningenrechter (in
rubriek 2.5.2.2.) overwogen dat, gelet op het karakter van een
bekendmaking als bedoeld in artikel 3, eerste en derde lid, van het
Frequentiebesluit, de mogelijkheid moet worden aanvaard dat verweerder
in een geval als het onderhavige die bekendmaking bij wege van - nieuw
- primair besluit doet, in welk geval de beslissing op bezwaar beperkt
kan blijven tot de gegrondverklaring daarvan. Verweerder heeft
dienovereenkomstig gehandeld, met dien verstande dat de beslissing op
bezwaar - naast de gegrondverklaring van het bezwaar - tevens een
beslissing inhoudt op het verzoek van verzoekster tot vergoeding van
de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar; met die
laatste beslissing kan verzoekster zich blijkens haar beroepschrift
niet verenigen.
Het verzoek om voorlopige voorziening heeft uitsluitend betrekking op
de bekendmaking van 24 december 2002 (en niet - ook - op de beslissing
op bezwaar). Met inachtneming van het voorgaande moet daarom de
bekendmaking van 24 december 2002 worden aangemerkt als het aan het
verzoek om voorlopige voorziening connexe - primaire - besluit.
Naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening overweegt de
voorzieningenrechter als volgt.
In haar uitspraak van 29 november 2002 (reg.nrs. TELEC 01/418 en
01/814-SIMO) heeft de rechtbank (in rubriek 2.3.3.) een overzicht
gegeven van de onderwerpen die in een bekendmaking als bedoeld in
artikel 3, eerste en derde lid, van het Frequentiebesluit moeten
worden opgenomen. Een van die onderwerpen is de termijn waarvoor een
vergunning wordt verleend (vgl. artikel 3.3, tiende lid (tekst vanaf
27 juli 2001), van de Tw). De voorzieningenrechter voegt hieraan
duidelijkheidshalve toe, dat daaronder dient te worden begrepen zowel
de ingangsdatum van een vergunning als de looptijd daarvan.
De voorzieningenrechter moet, met verzoeksters, vaststellen dat de
bekendmaking van 24 december 2002 - ten onrechte - in het voorgaande
niet voorziet. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de
bekendmaking van 24 december 2002 in zoverre ook niet in
overeenstemming is met de bij de uitspraak van 11 oktober 2002 ten
aanzien van het besluit van 5 april 2002 getroffen (gewijzigde)
voorlopige voorziening.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding thans, bij wege van
voorlopige voorziening, (opnieuw) te bepalen dat verweerder de in de
bekendmaking van 24 december 2002 bedoelde vergunningen met ingang van
1 juni 2003 in gebruik dient te geven voor een periode van acht jaar.
De voorzieningenrechter geeft verweerder in overweging de bekendmaking
van 24 december 2002 vóór het nemen van een beslissing op het bezwaar
van verzoeksters in die zin aan te passen, waarna de bij deze
uitspraak getroffen voorlopige voorziening van rechtswege vervalt.
Voor het verbinden van een dwangsom aan deze voorlopige voorziening
ziet de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende aanleiding.
Verweerder heeft immers in de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk
overwogen dat inmiddels "een (...) besluit op grond van artikel 3,
eerste en derde lid, van het Frequentiebesluit is genomen om te
bewerkstelligen dat de frequentievergunningen op 1 juni 2003 in
gebruik kunnen worden genomen". Daar komt nog bij dat verweerder bij
besluiten van 29 november 2002, waarbij hij heeft beslist op bezwaren
tegen de besluiten van 15 mei 2002, deze besluiten heeft ingetrokken
en de oorspronkelijk verleende vergunningen heeft verlengd tot 1 juni
2003. Ook overigens is thans (nog) niet gebleken van zodanig concrete
feiten en omstandigheden (als bedoeld in rubriek 2.5.4 van de
uitspraak van 11 oktober 2002) dat daaruit redelijkerwijs de conclusie
kan worden getrokken dat de termijn van 1 juni 2003 niet zal worden
gehaald.
Gelet op het voorgaande is het verzoek om voorlopige voorziening
kennelijk gegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel
8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder dat een zitting
heeft plaatsgevonden.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel
8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het door verzoeksters
betaalde griffierecht van ¤ 218,-- door verweerder wordt
vergoed.
Verder is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die
verzoeksters in verband met de behandeling van het verzoek tot aan
deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De
voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op ¤ 322,-- aan
kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van
overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking
kan hebben, is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat wordt
bepaald dat verweerder de in de bekendmaking van 24 december 2002
bedoelde vergunningen met ingang van 1 juni 2003 in gebruik dient te
geven voor een periode van acht jaar,
bepaalt dat de voorlopige voorziening zes weken na de bekendmaking van
de beslissing op bezwaar vervalt,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeksters het door haar
betaalde griffierecht van ¤ 218,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van ¤
322,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die
deze kosten aan verzoeksters moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers als
voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. P. Hirschhorn als
griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2003.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: